27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 651 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE, VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 april 2019

In deze brief informeren wij u, met verwijzing naar de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) over de voortgang van de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019. Eveneens gaat deze brief in op de motie van de leden Voordewind en Van Helvert over kwetsbare minderheden in Irak (Kamerstuk 27 925, nr. 623), de motie van het lid Voordewind cs. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk 32 623, nr. 193), de motie van het lid Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775, nr. 20) en de motie van de leden Voordewind en Kuik over wederopbouw en terugkeer van ontheemden naar Noord-Irak (Kamerstuk 34 952, nr. 15).

Deel I: Situatie op de grond en politieke context

Ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië

De maanden na het verschijnen van de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) hebben in het teken gestaan van de herovering van het laatste deelgebied van ISIS in Syrië, in de Eufraatvallei in het grensgebied met Irak. Om de zogenaamde Hajin-pocket te bevrijden is door de Syrian Democratic Forces (SDF) een harde eindstrijd gevoerd, met voortdurende ondersteuning van de anti-ISIS coalitie. Tot en met 31 december 2018 hebben Nederlandse F-16’s aan deze strijd een belangrijke bijdrage geleverd.

De eindstrijd werd in de laatste maanden gekenmerkt door moeizame gevechten in en om de Syrische plaats Baghouz. Deze gevechten werden onder andere bemoeilijkt en vertraagd door de inzet van scherpschutters, zelfmoordaanslagen, improvised explosive devices (IEDs) en boobytraps, onderhandelingen over de overgave van ISIS-strijders en tussentijdse evacuaties van de burgerbevolking. Die evacuaties verliepen niet zonder problemen vanwege de veel grotere aantallen burgers dan voorzien en de – soms terecht gebleken – zorg over infiltratie door ISIS-strijders en plegers van zelfmoordaanslagen.

Op 23 maart jl. werd door de Coalitie bekendgemaakt dat de strijd om de Hajin-pocket was beslecht. De militaire herovering van het laatste grondgebied van ISIS betekent echter niet dat de dreiging van ISIS verdwenen is. De focus ligt nu op het behalen van een duurzame overwinning. ISIS past zich immers aan de nieuwe realiteit aan door zich als ondergrondse groepering toe te leggen op rekrutering, het plegen van aanslagen – onder andere gericht op de ondermijning van het Iraakse veiligheids- en staatsapparaat – en het aanwakkeren van sektarische spanningen. ISIS is nog altijd met duizenden strijders en sympathisanten aanwezig in zowel Syrië als Irak en beschikt over aanzienlijke financiële reserves (schattingen lopen uiteen tussen 200–400 miljoen USD). De organisatie wil laten zien dat zij nog niet is verslagen en nog altijd in staat is toe te slaan. In Irak is ISIS, ondanks aanhoudende operaties van Iraakse veiligheidstroepen, nog steeds in staat om vanuit woestijnregio’s en gebergtes dagelijks meerdere aanslagen te plegen in bewoonde gebieden en langs doorgaande routes. Hierbij vallen voortdurend slachtoffers, onder zowel de Iraakse veiligheidstroepen als de burgerbevolking.

Daarnaast is de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme nog steeds aanwezig. Dit komt in Irak vooral voort uit een (gevoelde) achterstelling van soennieten op economisch, politiek, sociaal en veiligheidsgebied en uit de (gepercipieerde) dreiging van sjiitische milities tegen soennieten. Hoewel het merendeel van de aanslagen plaatsvindt in regio’s waar soennieten een belangrijk deel van de bevolking uitmaken, is ISIS ook in staat aanslagen te plegen in het in meerderheid sjiitische Zuid-Irak. In de regel verplaatsen ISIS strijders zich eerder van Syrië naar Irak, echter wanneer ISIS in het westen van Irak te veel druk ondervindt van veiligheidsoperaties wijkt de organisatie in sommige gevallen tijdelijk uit naar aangrenzende provincies in Oost-Syrië. In Syrië blijft het perspectief op een duurzame oplossing van het conflict vooralsnog uit en zijn belangrijke grondoorzaken voor radicalisering en extremisme nog altijd aanwezig. ISIS vormt hiermee een blijvende bedreiging voor de stabiliteit en de veiligheid in zowel Syrië als Irak.

De ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS maken de Nederlandse geïntegreerde inzet op het politieke, militaire en stabilisatiespoor, zoals in de artikel 100-brief beschreven, blijvend van belang. De inzet is erop gericht de behaalde successen in de strijd tegen ISIS te bestendigen en de veiligheid en stabiliteit van Irak te versterken.

Politieke ontwikkelingen

Situatie in Irak

Irak staat voor grote uitdagingen. De Iraakse veiligheidsdiensten voeren nog dagelijks operaties uit om de insurgency-activiteiten van ISIS aan te pakken. Daarnaast zijn grote investeringen nodig voor de wederopbouw in de bevrijde gebieden, alsmede voor het verbeteren van de basisvoorzieningen in het hele land. De Iraakse begroting voor 2019 laat zien dat het voor de nieuwe regering lastig is om beide doelen tegelijk te realiseren. Ook zal er nog veel gedaan moeten worden aan verzoening tussen verschillende bevolkingsgroepen. De sektarische retoriek is afgenomen, maar er blijven zorgen bestaan over de situatie van onder andere de familieleden van vermeende ISIS-strijders en de positie van kwetsbare minderheden zoals Yezidi’s en christenen.

De afgelopen zes maanden hebben in het teken gestaan van regeringsvorming, zowel in Bagdad als in Erbil. Op 15 september jl. werd de nieuwe federale parlementsvoorzitter Mohammed Halbousi gekozen. Op 2 oktober jl. werd Barham Saleh door het parlement verkozen tot president van Irak, die op zijn beurt Adil Abdel-Mehdi benoemde als kandidaat-premier. Abdel-Mehdi is een technocratische compromiskandidaat, naar voren geschoven door een alliantie van de sjiitische geestelijke Muqtada al Sadr en de Fatah-alliantie, waarbinnen veel sjiitische milities vertegenwoordigd zijn. Op 25 oktober jl. werden 14 van de 22 voorgedragen ministers door het parlement goedgekeurd. Hoewel enkele belangrijke posities onvervuld bleven (waaronder de ministers van Defensie, Binnenlandse Zaken en Justitie), kon daarmee de regering van premier Abdel-Mehdi van start.

De nieuwe regering heeft begin februari 2019 de volgende prioriteiten benoemd: opbouwen van de federale staat en de parlementaire democratie, handhaving van de rechtstaat en de interne en externe veiligheid, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen (energie en water) en economische en sociale ontwikkeling.

In de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben op 30 september 2018 regionale verkiezingen plaatsgevonden. De Koerdische Democratische Partij (KDP) bemachtigde hierbij 45 zetels in het parlement. De Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en de Gorran Beweging zijn de tweede en derde partij met respectievelijk 21 en 12 zetels. De KDP heeft grote invloed op een aantal minderheidsquotumzetels, waardoor de partij een absolute meerderheid zou kunnen vormen in het parlement, met 56 van de 111 zetels. Tot op heden zijn de KDP en de PUK, die een moeizame relatie hebben, nog niet tot een regering gekomen. Wel heeft de KDP intussen Masrour Barzani (de zoon van oud-president van de KAR Masoud Barzani) naar voren geschoven als de nieuwe kandidaat-premier en Nechirvan Barzani als kandidaat-president van de KAR. Het Koerdische parlement moet nog instemmen met deze voordrachten.

De relatie tussen Bagdad en Erbil is op dit moment stabiel. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, heeft daarbij een constructieve rol gespeeld door beide partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Er zijn afspraken gemaakt over de federale begroting voor 2019, waarbij is afgesproken dat de salarissen van Koerdische overheidsfunctionarissen, inclusief (een deel van) de Peshmerga, daaruit betaald worden in ruil voor het afstaan van een groot deel van de in de KAR gewonnen olie. Over andere uitstaande discussiepunten, zoals de status van de betwiste gebieden, zijn nog geen afspraken gemaakt.

De situatie in Irak wordt voortdurend beïnvloed door regionale verhoudingen. Zo leiden bombardementen van Turkije op PKK(gerelateerde)-doelen in Noord-Irak tot spanningen tussen Turkije en Irak. Irak stuurde in oktober 2018 een brief hierover aan de VN Veiligheidsraad (VNVR). Daarnaast zijn de spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran de afgelopen maanden opgelopen als gevolg van het herinvoeren van sancties tegen Iran, die ook de Iraakse import van elektriciteit en gas uit Iran raken. De VS heeft Irak tweemaal een ontheffing voor 90 dagen gegeven om Irak in de gelegenheid te stellen elders de benodigde energie te vinden. Irak geeft echter aan dit niet op korte termijn te kunnen realiseren.

Ook de Europese Unie spreekt Iran aan op zijn destabiliserende rol in de regio.

Hoewel vooraanstaande politici in Irak aangeven dat zij de huidige coalitiesteun op prijs stellen en graag continuering zien van buitenlandse training, advisering en logistieke of luchtsteun aan de Iraakse strijdkrachten, bestaan er ook anti-VS sentimenten onder delen van de Iraakse bevolking, die onder andere leiden tot politieke discussie over de aanwezigheid van Amerikaanse en andere buitenlandse troepen in Irak.

In december 2018 is Jeanine Hennis-Plasschaert aangetreden als nieuwe Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Irak en hoofd van de VN-missie in Irak (UNAMI). UNAMI ondersteunt de Iraakse regering met het voeren van een politieke dialoog en verzoeningen. Daarnaast ondersteunt o.a. UNAMI het houden van verkiezingen, implementatie van de Grondwet, het bieden van (humanitaire) hulp en het werk van het VN-onderzoeksmechanisme voor de misdaden van ISIS.

Situatie in Syrië

De afgelopen maanden heeft het Syrische regime zijn militaire positie verstevigd. Als gevolg daarvan bepleit of overweegt een aantal landen nu normalisering van de betrekkingen met het Syrische regime, op basis van de claim dat het conflict de facto militair beslecht is. Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten hebben op lager niveau ambassades heropend, en land- en luchtverkeer hersteld. Jordanië werkt aan normalisering door heropening grensovergangen om handel te bevorderen. Tegelijkertijd blijven delen van het Syrisch grondgebied betwist. De grondoorzaken van het conflict zijn niet weggenomen en er is weinig perspectief op duurzame vrede. Daarmee blijft een belangrijke voedingsbodem voor radicalisering en extremisme aanwezig, met alle mogelijke gevolgen van dien voor het – al dan niet onder de radar – voortbestaan van ISIS en groepen van vergelijkbare signatuur.

In dit kader is de situatie in Idlib zorgelijk. Als een van de zelfbenoemde hoeders van het Astana-vredesproces is Turkije verantwoordelijk voor de gedemilitariseerde de-escalatiezone in Idlib, die op 15 oktober 2018 tot stand kwam in een overeenkomst tussen Rusland en Turkije. De uitvoering van deze overeenkomst komt niet goed van de grond. Zo vinden de voorgenomen gezamenlijke patrouilles van Turkije en Rusland niet plaats en is er sprake van een toename van aanvallen door het Syrische regime (gesteund door Rusland) op Zuid-Idlib.

In deze context is VN-gezant De Mistura in januari 2019 opgevolgd door de Noorse diplomaat Geir Pedersen, die het politiek proces in Syrië op gang moet krijgen. Tijdens Pedersen’s eerste presentatie aan de VN Veiligheidsraad op 28 februari 2019 benoemde hij vijf prioriteiten: 1) verdiepen van de dialoog met het Syrische regime en de oppositie en het opbouwen van onderling vertrouwen, 2) meer concrete acties op het gebied van gevangenen en vermiste personen, 3) versterken van betrokkenheid Syrische civil society bij het politieke proces, 4) het spoedig aanstellen van het grondwettelijk comité en 5) internationale partners helpen hun commitment aan een politieke oplossing te verdiepen. De komende tijd zal Pedersen verder invulling geven aan deze prioriteiten en zal blijken of en op welke manier het politieke proces, waarvan laatste ronde in januari 2018 plaatsvond, weer op gang komt. Het vinden van een inclusieve politieke oplossing blijft onverminderd belangrijk voor duurzame vrede in Syrië. Nederland blijft daarom gecommitteerd aan het politieke proces binnen de kaders van VN Veiligheidsraadresolutie 2254.

Ontwikkelingen in de anti-ISIS coalitie

In december 2018 werd aangekondigd dat VS zijn grondtroepen terug zou trekken uit Syrië zodra de overwinning op ISIS zou zijn bereikt. Over dit besluit is uw Kamer op 14 januari 2019 per brief (Kamerstuk 27 925 nr. 647) nader geïnformeerd. Sinds de aankondiging is er op politiek, diplomatiek en militair niveau frequent contact geweest tussen de landen die militair actief zijn in de strijd tegen ISIS. Zo vond er onder andere op 17 januari jl. in Hilversum een bijeenkomst plaats van de commandanten der strijdkrachten van landen die militair actief zijn binnen de Coalitie en vond op 28 januari jl. in Den Haag een bijeenkomst van de Political Military Consultations (PMC) plaats. Tijdens deze bijeenkomsten is uitgebreid gesproken over de modaliteiten en het tijdspad van de terugtrekking, en over de mogelijke consequenties daarvan voor de inzet van de anti-ISIS coalitie in Syrië en Irak. De terugtrekking was ook onderwerp van gesprek tijdens de bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS coalitie op 6 februari 2019 in Washington, evenals op 15 februari 2019 in München, tijdens de bijeenkomst van ministers van Defensie van de landen van de anti-ISIS coalitie die militair actief zijn. De Minister van Defensie heeft hier benadrukt dat de strijd tegen ISIS nog niet gestreden is.

Inmiddels is duidelijk dat de VS voornemens is met enkele honderden troepen in Syrië achter te blijven, ter handhaving van een veiligheidsmechanisme. Dit mechanisme moet voorkomen dat er, ten koste van de SDF, een machtsvacuüm en dientengevolge nieuwe instabiliteit ontstaat. Ook moet het mechanisme de bereikte resultaten in de strijd tegen ISIS waarborgen. Turkije heeft zich in de afgelopen periode voortdurend uitgesproken tegen samenwerking tussen de VS en Syrisch Koerdische strijders in noordoost-Syrië.

De VS heeft een dertigtal bondgenoten, waaronder Nederland, benaderd met een verzoek om zowel militaire als niet-militaire steun aan dit mechanisme, al dan niet in Syrië zelf. Op dit moment bestudeert het kabinet het verzoek van de VS en maakt het een voorlopige technische inventarisatie. Een internationaalrechtelijke grondslag is en blijft een voorwaarde voor Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS.

De Coalitie heeft in de strijd tegen ISIS veel bereikt, maar het werk is nog niet gedaan. Naast de militaire aandacht voor de ontwikkelingen van ISIS als insurgency, blijft de Coalitie met de vier civiele werkgroepen (stabilisatie, Foreign Terrorist Fighters (FTF), communicatie en counter finance) gericht inzetten op het tegengaan van diverse dreigingen en het behalen van een duurzaam resultaat.

In de afgelopen periode is hierbij meer nadruk komen te liggen op het belang van vervolging en berechting van ISIS-strijders voor oorlogsdaden en mogelijke genocide. Nederland wijst continue op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie van het lid Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie van het lid Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk 32 623, nr. 193), o.a. als covoorzitter van de FTF-werkgroep van de Coalitie. We zien resultaat: in VN-rapporten zoals het VN-rapport over massagraven in Irak van november 2018 wordt nu standaard gesproken over «mogelijke genocide».

Een volgende bijeenkomst van deze werkgroep is voorzien op 7 mei 2019 in Ankara. In deze werkgroep wordt ook gesproken over verbetering van capaciteit van gevangenissen en het belang van deradicaliserings- en re-integratieprocessen tijdens en na detentie. Het vraagstuk over gevangengenomen FTF in Syrië komt eveneens aan bod. Over dit vraagstuk is uw Kamer in reactie op een verzoek van de Kamer op 21 februari 2019 per brief (Kamerstuk 29 754, nr. 492) geïnformeerd.

Zoals ook in deze Kamerbrief is vermeld, hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Ook VNVR-resolutie 2178 (2014) is in dat kader van belang. Het uitgangspunt in deze resolutie is dat lidstaten «shall ensure that any person who participates in the financing, planning, preparation or perpetration of terrorist acts or in supporting terrorist acts is brought to justice». Deze resolutie wordt door Nederland ten volle onderschreven en is onder andere uitgevoerd doordat al deze handelingen in Nederland strafbaar zijn gesteld.

Er wordt internationaal met enige regelmaat opgeroepen tot een ad-hoc tribunaal voor internationale misdrijven gepleegd door ISIS. Een VN-gesanctioneerd tribunaal lijkt echter niet het antwoord op dit vraagstuk. Het is op dit moment onhaalbaar in Veiligheidsraad-verband wegens gebrek aan draagvlak en laat verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken onbeantwoord, met name ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de tijd die het kost om een dergelijk tribunaal op te zetten en de kosten, inclusief duurzame financiering.

Het Internationaal Strafhof is weliswaar opgericht voor de berechting van dergelijke internationale misdrijven, maar omdat Irak en Syrië de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof niet hebben aanvaard, kan de aanklager van het Internationaal Strafhof slechts een onderzoek starten wanneer de situaties zouden worden doorverwezen door de VN Veiligheidsraad en dit is op dit moment niet mogelijk. Het kabinet roept Irak en Syrië dan ook systematisch op de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof te aanvaarden.

Uitdaging bij de lokale berechting van ISIS-strijders in Syrië en Irak blijft het gebrek aan toepassing van internationale standaarden, waaronder het opleggen en uitvoeren van de doodstraf. Natuurlijk blijft de internationale gemeenschap op zoek naar andere oplossingen om toch tot vervolging en berechting te kunnen komen. Zolang er nog geen oplossing is voor berechting op basis van internationale standaarden, is het zaak om zoveel mogelijk bewijs zeker te stellen voor de toekomst.

Nederland steunt dan ook de strijd tegen straffeloosheid voor deze landen, onder andere via het International Impartial Independent Mechanism for Syria (IIIM), de VN-missie (UNAMI) in Irak en met financiële steun aan het internationale onderzoeksteam (UNITAD) dat is voortgekomen uit de VNVR-resolutie 2379. Daarnaast zal het kabinet zich blijven inspannen om draagvlak te vinden voor het gebruik van bestaande internationale mechanismes ter versterking van de lokale berechting van ISIS-strijders in Syrië en/of Irak.

In een bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS coalitie van 6 februari 2019 in Washington heeft Nederland aangedrongen op het prominent agenderen van de dreiging die uitgaat van terugkerende FTF naar het land van herkomst, en het belang onderstreept van accountability voor gepleegde oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid begaan door ISIS. In diverse bijeenkomsten van de Coalitie wordt gewerkt aan het verbeteren van informatie-uitwisseling omtrent bewijs en het versterken van de bewijsvergaring die moet bijdragen aan de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Nederland draagt zowel in de Coalitie als in de VN en het Global Counter Terrorism Forum (GCTF) hier actief aan bij.

Ook ISIS-propaganda en extremistisch gedachtengoed blijven belangrijke aandachtspunten van de Coalitie. In de werkgroep over strategische communicatie is op 12 maart 2019 gesproken over de aangepaste werkwijze van ISIS op het gebied van propaganda, die niet minder wordt maar wel meer onder de radar wordt verspreid. Daarnaast is gesproken over de samenwerking tussen de media en de overheid met als doel om wederzijds het bewustzijn te verhogen dat goedbedoelde campagnes tegen ISIS ook een averechts effect kunnen hebben, of dat verslaglegging over ISIS-activiteiten ook kan bijdragen aan de propaganda van ISIS.

De intentie om een kalifaat te stichten is bij ISIS-aanhangers nog niet verdwenen. De Coalitie bekijkt dan ook hoe zij zich kan blijven richten op het verslaan van ISIS. De civiele werkgroepen blijven hierbij een belangrijke rol spelen. Binnen de Coalitie komt gaandeweg een discussie op gang gericht op de toekomst van de Coalitie en dat wat buiten Syrië en Irak kan worden bijgedragen in andere delen van de wereld waar extremisme de kop opsteekt. Het kabinet benadrukt in dit verband dat blijvende inzet van zowel de Coalitie als van Nederland nodig is om ISIS in Syrië en Irak te verslaan. Tegelijkertijd is het voor Nederland van belang dat de goede samenwerking en informatie-uitwisseling die dankzij de Coalitie tot stand is gekomen blijft bestaan om te kunnen anticiperen op uitingen van gewelddadig extremisme elders in de wereld. Deze inzet moet vanuit de geïntegreerde benadering zoveel mogelijk aansluiten bij inspanningen van andere internationale fora en organisaties die actief zijn in de strijd tegen terrorisme zoals de VN en het Global Counterterrorism Forum (GCTF), en deze organisaties voeden, bijvoorbeeld door geleerde lessen over te dragen.

Deel 2: Voortgang Nederlandse inspanningen

Mandaat

Mandaat voor optreden in Irak

De rechtsgrond voor optreden van Nederlandse militairen in Irak is ongewijzigd het verzoek tot militaire steun van Irak. Dit verzoek is recentelijk nog bevestigd door de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim tijdens een ministeriële bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS coalitie in Washington op 6 februari 2019, en tevens besproken tijdens een ministeriële bijeenkomst van de ministers van Defensie van de anti-ISIS coalitie in München op 15 februari 2019. De rechtsgrond is daarmee onveranderd. Het mandaat voor de NAVO missie in Irak (NMI), waaraan Nederland zoals gemeld in de Kamerbrief «Toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties» van 15 juni 2018 (Kamerstukken 29 521 en 33 694, nr. 363) een bijdrage levert, wordt gevormd door het schriftelijke verzoek van de Iraakse regering aan de NAVO om steun bij het versterken van de Iraakse veiligheidssector.

Mandaat voor optreden boven Syrië

Voor de F-16 inzet in Oost-Syrië werd de rechtsgrond gevormd door het recht op collectieve zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN Handvest, ten behoeve van de verdediging van Irak tegen gewapende ISIS-aanvallen vanuit Syrië.

Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS Coalitie

Haalbaarheid

Zoals beschreven in de artikel 100-brief van 11 september 2017 (Kamerstuk 27 925, nr. 615) bevindt de strijd tegen ISIS zich sinds augustus 2017 in fase 3 van het militaire campagneplan van de anti-ISIS coalitie (na fase 1 degrade, fase 2 dismantle nu fase 3 defeat). Hierin staat het militair verslaan van ISIS in de resterende delen van Syrië en het stabiliseren van de veroverde gebieden centraal. Na de voltooiing van deze fase volgt de laatste fase van het militaire campagneplan, gericht op normalisering van de situatie.

Trainingsmissie

In samenwerking met partnerlanden van de Coalitie verzorgden Nederlandse trainers in het afgelopen half jaar vanuit Erbil trainingen aan Koerdische strijdkrachten in Noord-Irak, als onderdeel van de Capacity Building Mission Iraq (CBMI). De trainingen werden uitgevoerd op verzoek van het Ministry of Peshmerga (MOP) en gecoördineerd vanuit het Kurdish Training Coordination Center (KTCC).

Gelet op de ontwikkelingen in Irak, de voortgang van de strijd tegen ISIS en de veranderde behoefte van de Coalitie op de grond, wordt de Nederlandse trainersinzet voortdurend geoptimaliseerd. De verschuiving van gevechtstraining naar cursussen in het kader van capaciteitsopbouw is ingezet. Nederland verzorgde hiervoor, samen met coalitiepartners, Wide Area Security (WAS) trainingen (tactisch niveau), cursussen aan bataljonsstaven, leiderschapstrainingen en instructeurscursussen (train-the-trainer), waarbij nadrukkelijk aandacht is besteed aan mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Met deze verschuiving naar capaciteitsopbouw wordt het effect van de Nederlandse bijdrage duurzamer, daar het bijdraagt aan een Koerdische veiligheidssector waarin de Koerdische strijdkrachten uiteindelijk zelf in staat zullen zijn om trainingen aan het eigen personeel te verzorgen.

In Bagdad verzorgde een detachement Special Operations Forces (SOF) het afgelopen half jaar trainingen aan Iraakse Special Forces. Vanaf 1 februari 2019 is het detachement begonnen met het overdragen van deze cursussen aan de Iraakse eenheden. Nederland zal zich in de toekomst samen met de coalitiepartners verenigd in het Special Operations Training Command-Iraq (SOTC-I) gaan richten op het verzorgen van cursussen op een meer gevorderd niveau. In overleg met de coalitiep

artners wordt bezien welke bijdrage het Nederlandse detachement zal gaan leveren.

De Nederlandse SOF-bijdrage vanuit Noord-Irak is beëindigd wegens gebrek aan behoefte aan advisering en assistentie (A&A) in Noord-Irak, zoals reeds aan uw Kamer gemeld in de Voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629). Wel hebben twee Nederlandse analisten nog tot eind november 2018 het Belgische A&A-team in Noord-Irak ondersteund.

Chirurgisch team

Van januari 2018 tot januari 2019 was een Nederlands chirurgisch team van ongeveer tien mensen ontplooid op de Al-Asad Air Base in West-Irak. Samen met chirurgische teams uit onder andere Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk is dit team ingezet in een door de VS geleid ziekenhuis. Gedurende de inzetperiode garandeerde de Nederlandse bijdrage een 24/7 medische dekking ten behoeve van coalitietroepen actief in de regio. Het chirurgisch team heeft diverse patiënten behandeld en diagnostische ondersteuning geboden. Daarnaast verzorgde het team oefeningen, trainingen en onderwijs aan collega’s van de overige coalitiegenoten.

F-16’s

Van januari 2018 tot en met 31 december 2018 opereerden vier F-16’s en het ondersteunende detachement van ongeveer 150 militairen vanuit gastland Jordanië. De Nederlandse F-16’s werden bijna dagelijks ingezet boven Irak en Oost-Syrië waarbij zij voornamelijk opereerden ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support), ter bestrijding van eerdere bepaalde doelen (air interdiction) en als gewapende surveillance (armed overwatch). In totaal zijn er in 2018 circa 950 missies uitgevoerd, waarbij circa 300 keer wapens zijn ingezet tegen ISIS-doelen, waaronder voertuigen, logistieke opslagplaatsen en wapenopstellingen. Het merendeel van de inzet vond plaats in Oost-Syrië (de rest in Irak).

De Nederlandse F-16-bijdrage was voor de duur van een jaar en is volgens plan beëindigd op 31 december 2018. Aansluitend aan de beëindiging werd de redeployment fase ingezet, die in de tweede helft van februari 2019 werd afgesloten met het vertrek van het laatste transportvliegtuig uit Jordanië. Het kabinet spreekt zijn waardering uit voor de militairen die deze belangrijke bijdrage hebben geleverd.

Nederland blijft de luchtcampagne van de coalitie in Irak ondersteunen met de inzet van een Target Support Cell (TSC) en Processing Exploitation and Dissemination (PED-) capaciteit, waarmee wordt voorzien in een essentieel onderdeel van het zorgvuldige targeting proces dat voorafgaat aan luchtaanvallen van de coalitie.

In het licht van de afgenomen behoefte aan specifiek de Nederlandse TSC en PED-capaciteit in de strijd op de grond in Oost-Syrië is de inzet van deze capaciteit ter ondersteuning van luchtaanvallen in Syrië – parallel aan de terugtrekking van de Nederlandse F-16’s – medio januari beëindigd.

Risico’s

Over de risico’s bij de inzet van de F-16’s is uw Kamer geïnformeerd via de artikel 100-brief van 11 september 2017 (Kamerstuk 27 925, nr. 611). Het voorkomen van burgerslachtoffers en nevenschade heeft te allen tijde de hoogste prioriteit voor Nederland en de coalitie. Eerder is uw Kamer in de Voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629) geïnformeerd over het uiterst zorgvuldige targeting proces van de coalitie en dus ook van Nederland.

Desondanks kan het risico op burgerslachtoffers helaas nooit volledig worden uitgesloten. Sinds het begin van de inzet in oktober 2014 hebben Nederlandse F-16’s circa 3000 missies uitgevoerd, waarbij meer dan 2100 keer wapens zijn ingezet. Uw Kamer is reeds openbaar en vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie in de eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) drie gevallen heeft onderzocht waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers, en dat het OM onderzoek heeft ingesteld naar vier gevallen, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen (Kamerstuk 27 925, nr. 629). In geen geval zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek. In de tweede inzetperiode (januari 2018 tot en met december 2018) heeft het Ministerie van Defensie geen aanleiding gezien om onderzoeken in te stellen. Het OM heeft, voor zover bekend, in dezelfde periode geen aanvullende onderzoeken ingesteld naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers.

Gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid

In de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) is uw Kamer gemeld dat door aanpassing van de Nederlandse trainersinzet in Noord-Irak de samenstelling van het trainingsteam zou wijzigen. Dit zou leiden tot een toename van de inzet van kaderleden. Kaderleden vervullen in Nederland echter een essentiële rol in het opleiden van personeel en het trainen van eenheden als onderdeel van de gereedstelling. Mede gelet op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 29 521, nr. 360) is gekozen voor het uitvoeren van die trainingen waarvoor minder kaderleden nodig zullen zijn en organieke eenheden kunnen worden ingezet. Waar mogelijk en verantwoord zijn daarnaast enkele ondersteuningscapaciteiten gereduceerd. Dit komt ten goede aan de gereedstelling van eenheden in Nederland. Een verantwoorde inzet alsmede de effectiviteit van de missie blijft ook na deze wijzigingen uiteraard gewaarborgd. Dit laat echter onverlet dat ondanks deze wijzigingen de druk binnen de Krijgsmacht op schaarse ondersteuningscapaciteiten hoog blijft door het aantal lopende missies en significante personele tekorten.

De vier F-16’s die zijn teruggekeerd naar Nederland zijn naar verwachting per 1 juli 2019 weer volledig operationeel gereed. Met de terugkeer van de F-16’s kan de transitie van de F-16 naar de F-35 conform planning doorgang vinden en kan Nederland invulling geven aan de stand-by verplichtingen voor de NAVO Response Force in 2019 en 2020.

Nederlandse bijdrage aan de NAVO-missie in Irak (NMI)

Zoals aangekondigd in de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) levert Nederland een bijdrage aan de NAVO-missie in Irak. NMI ging in oktober 2018 van start en richt zich voornamelijk op advies aan en train-the-trainer cursussen voor het Iraakse Ministerie van Defensie, de National Security Advisor en een aantal militaire onderwijs- en trainingsinstellingen. De focus van de missie ligt op het ondersteunen van Irak bij het uitvoeren van de nationale veiligheidsstrategie en een aantal voor de defensiesector belangrijke hervormingen.

De Nederlandse bijdrage bestaat op dit moment uit twee diplomaten, een civiele adviseur en twee militaire adviseurs. Op dit moment bekleedt Nederland de functies van Senior Civilian (de hoogste civiel vertegenwoordiger van de missie, Ambassadeur Jeannette Seppen), Civilian Assistant to the Commander (een politiek- en beleidsadviseur van de (Canadese) commandant van de missie) en een civiel adviseur op het gebied van hervorming van de veiligheidssector (SSR). Daarnaast levert Nederland twee militaire adviseurs, die zich bezighouden met training voor het Iraakse Ministerie van Defensie en met trainingscoördinatie in de staf van de missie. Nederland speelt vanwege de aard van zijn bijdrage een belangrijke rol in het verzekeren van een nauwe civiel-militaire samenwerking binnen de missie, alsook bij de vormgeving van hervorming van de Iraakse veiligheidssector. De bijdrage kan afhankelijk van behoefte en omstandigheden worden op- of afgeschaald, tot in totaal ongeveer twintig militaire en civiele adviseurs.

Gedurende de eerste maanden heeft de missie hard gewerkt om operationeel te worden. Inmiddels zijn het hoofdkantoor in Bagdad en de satellietlocaties in Taji en Besmaya opgebouwd en is 80 procent van het missiepersoneel ontplooid. Daarnaast is de samenwerking vormgegeven met het Iraakse Ministerie van Defensie, met het Nationale Operatie Centrum van de Premier (PMNOC), met de defensie-universiteit en de militaire scholen, alsook met de internationale partners van NMI (waaronder de Joint Task Force van de anti-ISIS coalitie, de EU Advisory Mission (EUAM) en de VN, waaraan NMI complementair werkt).

Hoewel de missie nog geen half jaar bestaat, zijn op diverse opleidingsinstituten NMI-teams ingebed en mobiele trainingsteams ontplooid. Het advies en de trainingen richten zich met name op institutionele capaciteitsopbouw bij de instellingen en het verbeteren van het curriculum. Voorbeelden van onderwerpen die vooralsnog aan bod zijn gekomen zijn didactiek, voertuigenonderhoud en het onschadelijk maken van explosieven. Op meer institutioneel niveau zijn stappen gezet om een bijdrage te leveren aan herziening en implementatie van de Iraakse nationale veiligheidsstrategie. Hier komen bijvoorbeeld onderwerpen als defensiebeleid, institutional oversight en bescherming van kritieke infrastructuur aan de orde. De civiele en militaire NMI-adviseurs op het Ministerie van Defensie richten zich in hun werk op onderwerpen die uiteenlopen van hervorming van het personeelsbeleid, versterking van de planningscapaciteit en modernisering van de logistiek.

Nederlandse bijdrage aan hervormingen veiligheidssector KAR

De inzet van het kabinet blijft er op gericht een goede balans te houden tussen de ondersteuning van de Iraakse en Koerdische veiligheidssector.

Zoals aangegeven in de artikel 100-brief van 14 September 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 637), is de inzet van het het kabinet om het Ministry of Peshmerga (MoP) – parallel aan de Nederlandse trainingsinspanningen in Noord-Irak – te ondersteunen bij de implementatie van hun hervormingsplan, waartoe het voornemens is een militaire en een civiele expert uit te zenden. Het hervormingsplan heeft als doel het MoP te hervormen naar een moderne en goed georganiseerde veiligheidsorganisatie die in staat is om zelf de regionale stabiliteit en veiligheid te garanderen. De voorbereidingen voor de uitzending van deze experts zijn op dit moment gaande, evenals het onderzoek naar de mogelijkheid van een training van een delegatie van het MoP door een kennisinstituut in Nederland op relevante thema’s zoals mensenrechten en rechtsstaat.

Eveneens heeft het kabinet aangegeven een stafofficier bij het Ministerial Liaison Team-Erbil (MLT-E) van de Coalitie te willen plaatsen, vanwege de belangrijke rol die het MLT-E speelt bij de coördinatie van de inspanningen van de Coalitie, en vanwege de focus op ondersteuning aan hervorming van de veiligheidssector van de KAR. Deze officier is inmiddels geplaatst in Erbil, waar hij zijn werkzaamheden begin maart 2019 heeft aangevangen.

Een concrete bijdrage aan het door de EU gefinancierde politieprogramma, hetgeen is onderzocht naar aanleiding van de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 637), bleek in dit stadium niet nodig.

Nederlandse bijdrage aan de EU Advisory Mission (EUAM) Irak

Waar de bijdrage aan de NAVO-missie en de hervormingen in de KAR zich richten op de militaire aspecten van de Iraakse veiligheidssector, focust EUAM zich op de civiele aspecten. EUAM adviseert bij de implementatie van de nationale veiligheidsstrategie en de capaciteitsopbouw en professionalisering van het Ministry of Interior (MoI). Op dit vlak is onder meer voortgang geboekt op onderwerpen zoals contra-terrorisme, mensenrechten, georganiseerde misdaad en veiligheidswetgeving. Zoals aangegeven in de artikel 100-brief van 14 september 2018, bereidt EUAM zich voor om in de toekomst ook in Noord-Irak activiteiten te ontplooien. Nederland levert sinds 2017 een civiel expert aan EUAM, op de positie van Security Sector Advisor. Nederland zal met maximaal drie personen aan de missie blijven bijdragen.

Humanitaire hulp en stabiliteit

Humanitaire hulp Irak

Hoewel de humanitaire crisis in Irak over zijn hoogtepunt lijkt te zijn en meer dan vier miljoen ontheemden reeds naar huis konden terugkeren, heeft volgens de VN (OCHA) bijna twintig procent van de Iraakse bevolking nog altijd humanitaire hulp nodig. Meer dan 1,7 miljoen mensen zijn nog ontheemd, en velen hebben voorlopig geen mogelijkheid om naar huis terug te keren.

De Nederlandse humanitaire bijdrage voor Irak in 2019 loopt via twee kanalen: via het NGO-consortium Dutch Relief Alliance (DRA) en via het door de VN beheerde Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF). De DRA beëindigt haar programma in Irak in de loop van 2019, en besteedt nog EUR 0,7 mln. aan uitfasering van activiteiten.

Stabilisatie en opvang in de regio Irak

Nederland zet zich in Irak zowel in voor de ondersteuning van langdurig ontheemden, vluchtelingen en gastgemeenschappen, als voor het mogelijk maken van terugkeer van ontheemden. Hierbij wordt ook aandacht gevraagd voor de positie van kwetsbare minderheden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit onder andere in gesprekken met de autoriteiten in Bagdad en Erbil opgebracht tijdens zijn bezoek aan Irak in december 2018 (motie van de leden Voordewind en Van Helvert, Kamerstuk 27 925, nr. 623 en de motie van de leden Voordewind en Kuik, Kamerstuk 34 952, nr. 15).

In 2018 leverde Nederland een bijdrage van twintig miljoen euro aan het Funding Facility for Stabilisation (FFS) van UNDP. Vanwege voortdurende noden is Nederland voornemens in 2019 opnieuw bij te dragen. Het FFS draagt bij aan stabilisatie in op ISIS bevrijde gebieden onder andere door het herstellen van essentiële infrastructuur. Dankzij het fonds hebben in Mosul 90.000 burgers weer een dak boven hun hoofd, door het herbouwen van woningen. Inmiddels zijn in Mosul alleen al ruim 800 wederopbouwprojecten bekostigd vanuit het fonds. Het totale aantal projecten gefinancierd uit het fonds in Irak ligt rond de 3100. In aanvulling hierop draagt Nederland bij aan humanitaire ontmijning in en rond steden en dorpen om veilige terugkeer mogelijk te maken.

Ondanks inspanningen van Irak en de internationale gemeenschap om terugkeer te bevorderen, kan een deel van de 1,7 miljoen ontheemden voorlopig niet naar huis. Hetzelfde geldt voor de ruim 250.000 Syrische vluchtelingen in (Noord-)Irak. Via een partnerschap met UNHCR, UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC wordt ingezet op het verbeteren van perspectieven van deze groep langdurig ontheemden, Syrische vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in het noorden van Irak (Duhok en Ninewa). De focus ligt op basisonderwijs, het vergroten van kansen op de arbeidsmarkt, en op persoonsdocumentatie ten behoeve van toegang tot basisdiensten. Ook via NGO’s wordt bijgedragen aan onderwijs, publieke dienstverlening en het verlenen van psychosociale zorg, met bijzondere aandacht voor kwetsbare minderheden, zoals de Yezidi’s.

Humanitaire hulp Syrië

De humanitaire situatie in heel Syrië is schrijnend. De VN (OCHA) stelt dat 11,7 miljoen mensen in nood zijn, waarvan 5 miljoen in acute nood. Het is derhalve van belang door te gaan met het bieden van humanitaire hulp. Nederland zal dit doen door grote ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en het Rode Kruis, en ook via de crisis-specifieke Humanitarian Pooled Funds en de DRA. Voor deze crisis-specifieke respons in Syrië is in 2019 in totaal EUR 15,5 mln. begroot.

De strijd tegen ISIS heeft geleid tot de ontheemding en evacuatie van tienduizenden burgers vanuit Baghouz naar het Al-Hole kamp in SDF-gebied. Het merendeel van deze burgers betreft vrouwen en kinderen, wier evacuatie onder barre omstandigheden verloopt. Vooralsnog hebben meer dan 135 burgers onder wie de meesten kinderen jonger dan vijf jaar, de reis naar het kamp niet overleefd. De VN werkt aan de opschaling van de humanitaire respons, maar toegang tot burgers tijdens de barre tocht blijft uit, en ondanks significante uitbreidingen is de capaciteit van Al-Hole kamp niet toereikend om de massale instroom van ontheemden op te vangen.

Aangezien een oplossing voor de grote aantallen ontheemden in het noordoosten van Syrië op korte termijn uitblijft, blijft Nederland aandacht vragen voor de situatie van burgers in dit gebied, onder andere binnen de Coalitie en in de Humanitarian Taskforce van de International Syria Support Group in Genève.

Stabilisatie Syrië

Zoals gemeld in de Kamerbrief IOB-onderzoek naar stabilisatieprogramma’s Syrië van 7 september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 224) is de situatie in Syrië sinds de start van het Nederlandse stabilisatieprogramma’s dusdanig veranderd dat alleen humanitaire ontmijning is voortgezet.

Financiën

De Nederlandse deelname aan de Air Taskforce Middle East (ATFME) en de Capacity Building Mission in Iraq (CBMI) heeft in 2018 totaal 86,9 miljoen euro gekost. De additionele uitgaven voor de Nederlandse veiligheidsinzet in Irak in 2019, inclusief de strijd tegen ISIS, zijn geraamd op 24,6 miljoen euro. Dit omvat onder meer de verlenging van de trainingsmissie van ongeveer 14 miljoen euro, de bijdrage aan de NAVO-missie van ongeveer 300.000 euro, de militaire bijdrage aan de hervormingen in de KAR van ongeveer 200.000 euro, de inzet van het chirurgisch team in januari van ongeveer 100.000 euro en een reservering van 10 miljoen euro voor de redeployment van de F-16’s en het ondersteunend detachement en de reset van het ingezette materieel. In de eerste twee maanden van 2019 is hiervan ongeveer 3,4 miljoen euro gerealiseerd. De additionele uitgaven worden gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) voor crisisbeheersingsoperaties.

De Nederlandse bijdrage aan stabilisatie en opvang in de regio in 2018 bedroeg 35,2 miljoen euro in Irak en 21,9 miljoen euro in Syrië. De bijdrage aan humanitaire hulp in 2018 bedroeg 10,8 miljoen euro in Irak en 27,1 miljoen euro in Syrië. De voorziene uitgaven voor humanitaire hulp in 2019 zullen circa 5,7 miljoen euro in Irak en 15,5 miljoen euro in Syrië bedragen. De voorziene uitgaven voor stabilisatie en opvang in de regio zullen circa 40 miljoen euro in Irak en circa 0,4 miljoen euro bedragen in Syrië. In het geval van Syrië gaat het daarbij om afronding van reeds aangegane verplichtingen. Deze uitgaven worden gefinancierd uit de begrotingen van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven