27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 303 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2015

Mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (IenM) geef ik een reactie op het door de Partij voor de Dieren (PvdD) aangeboden «Actieplan uitvoering aangenomen moties» van 17 december 2014. Ik heb uw Kamer dit toegezegd tijdens het debat van 4 december 2014 (AO gewasbeschermingsmiddelen)(Kamerstuk 27 858, nr. 297).

Bescherming van mens, dier en milieu is een groot goed en belangrijk uitgangspunt van de Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009) en tevens in de Nederlandse beleidsnota voor gewasbescherming «Gezonde Groei Duurzame Oogst»1. Daarom begroet ik het initiatief van de PvdD.

In het PvdD-actieplan worden, na een korte inleiding, aangenomen moties aangehaald, de juridische moeilijkheden besproken en de mogelijkheden voor verboden geschetst, inclusief voorbeelden vanuit andere EU lidstaten. Tenslotte komt de PvdD tot haar conclusie en doet een oproep aan de regering. In het PvdD-actieplan concludeert de PvdD dat de uitvoering van de aangenomen moties mogelijk is (moties Kamerstukken 27 858, nrs. 125, 151, 155, 222 en 240).

Juridisch kader

Zoals ik in Kamerstuk 27 858, nr. 278 over de procedure rondom ingrijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen aan uw Kamer heb gemeld, biedt de Verordening 1107/2009 beperkte mogelijkheden om nationaal in te grijpen. Artikel 44 van deze Verordening biedt een lidstaat de mogelijkheid om in te grijpen in een bestaande toelating indien er aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan de toelatingscriteria. Hierbij dient eerst uitgebreid hoor- en wederhoor plaats te vinden met de toelatingshouder. Vervolgens is het aan de toelatingshouder om aan te tonen dat zijn middel voldoet aan alle daarvoor gestelde eisen, net zoals hij dit bij de toelatingsaanvraag heeft moeten doen.

In Nederland is het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de bevoegde instantie voor ingrijpen in toelatingen. Zo kan het Ctgb op grond van artikel 44 besluiten tot herbeoordeling van middelen op basis van een werkzame stof, wanneer er nieuwe wetenschappelijke en technische informatie beschikbaar is gekomen over effecten van die werkzame stof op de gezondheid van mens, dier of het milieu. Tegen de besluiten die het Ctgb vervolgens neemt, staan bezwaar en beroep open.

Nationale ingrepen leiden in principe tot een wijziging of intrekking van een toelating, maar het Ctgb kan – als ernstige risico's tot een spoedeisende maatregel dat noodzaken – ook het gebruik tijdelijk verbieden of andere voorlopige beschermende maatregelen nemen op grond van artikel 71 van de Verordening 1107/2009 of op basis van de EU Richtlijn 2009/128/EC Duurzaam gebruik van pesticiden.

Indien er sprake is van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis en monitoringgegevens kan de goedkeuring van een werkzame stof te allen tijde opnieuw door de Commissie worden bekeken. Een lidstaat kan hierom verzoeken, mits er substantiële aanwijzingen zijn dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeuringscriteria. In dezelfde lijn volgt ook de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, gebaseerd op de specifieke werkzame stoffen. Omdat specifieke gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten verschillend kunnen zijn geformuleerd en op diverse planten en plantaardige producten en in verschillende landbouw-, fytosanitaire en ecologische omstandigheden worden gebruikt, moeten toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen op het niveau van de lidstaten worden verleend.

Het voorzorgsbeginsel maakt integraal onderdeel uit van het goedkeurings- en toelatingsproces. Bij het bepalen van welk niveau van voorzorg kan en moet worden toegepast is de Verordening 1107/2009 leidend. Stoffen en middelen mogen niet worden gebruikt totdat is aangetoond dat het gebruik veilig is. Gewasbeschermingsmiddelen zijn alleen op de markt toegelaten na een omvangrijke, langdurige wetenschappelijke onderbouwing en na onafhankelijke toetsing van alle vereiste studies in de EU. Dit brengt met zich dat het vervolgens weer beperken of zelfs helemaal intrekken van een dergelijke toelating ook zorgvuldig moet gebeuren. Daar waar aanwijzingen zijn dat een toegelaten middel mogelijk ernstige ongewenste effecten heeft, wordt een herbeoordeling uitgevoerd (conform artikel 44). Het voorzorgsbeginsel kan ook in deze situatie worden toegepast: naarmate de mogelijke ongewenste effecten ernstiger zijn en grotere risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengen, zal een ingreep in de toelating sneller mogelijk zijn in een situatie waarin er nog geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is. De afweging tussen ernst en hardheid van het bewijs is een afweging per geval, uiteraard met inachtneming van het geldende Europese en nationale juridische kader. Als duidelijk wordt dat er ingrijpende risico’s zijn voor mens, dier en milieu, wordt uiteraard ingegrepen, conform de noodmaatregel, artikel 71.

De beoordeling om al dan niet in te grijpen ligt in Nederland bij het Ctgb. Bij het Ctgb, dat als ZBO onafhankelijk van de politiek opereert, is de benodigde gespecialiseerde kennis verzameld. Benadrukt wordt het belang van wetenschappelijke en technische inzichten bij de wetenschappelijke analyse en beoordeling door het Ctgb.

Reguliere procedure van ingrijpen

Hieronder ga ik achtereenvolgens kort in hoe in enkele concrete gevallen door mij en het Ctgb is gehandeld conform de nationale reguliere procedure en op de uitkomsten ervan. Voor de in de Kamermoties genoemde werkzame stoffen en de daarop gebaseerde gewasbeschermingsmiddelen heb ik telkens het reguliere traject voor nationaal ingrijpen in de toelating gestart door een verzoek te doen aan het Ctgb, om te reageren op onderzoek en te bezien of er op basis daarvan ingegrepen moest worden in de toelating, zoals de PvdD in haar actieplan oproept te doen. Daar waar de (her)beoordeling van het Ctgb risico’s heeft vastgesteld of bevestigd is besloten tot ingrijpen in de toelatingen, inclusief de hoor- en wederhoor procedure. Dit is overigens reeds aan uw Kamer gemeld in Kamerstukken 27 858, nr. 264, nr. 266, nr. 274, nr. 276 en nr. 278.

1. Neonicotinoïden, fipronil en imidacloprid

Kamerstuk 27 858, nr. 264 en nr. 276 meldt uw Kamer dat op het neonicotinoïdendossier sinds 2011, naar aanleiding van nieuwe wetenschappelijke informatie over ongewenste effecten van die werkzame stoffen op de gezondheid van bijen, reeds veel herbezinning en besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het Ctgb heeft een herbeoordeling uitgevoerd, daar waar in het traject risico’s zijn bevestigd is door het Ctgb besloten tot ingrijpen in de toelating. Ook in de EU heeft op basis van wetenschappelijke aanwijzingen voor risico’s een herbeoordelingstraject plaatsgevonden dat leidde tot een EU-besluit, vervat in Uitvoeringsverordening (EU) 485/2013. Er is waar nodig ingegrepen in de toelating, bijvoorbeeld door aanvullende risicobeperkende voorschriften of door intrekken van de toelating. Uit het Europese en nationale juridische kader volgt dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk zijn onderbouwd, dat na alle ingrijpende maatregelen, nog steeds niet langer wordt voldaan aan de goedkeuringscriteria van respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan.

Er is op dit moment – na de recente genoemde ingrepen – geen rechtsgrond om de toelatingen of middelen te herzien, laat staan te wijzigen of in te trekken.

Ik houd de situatie nauwlettend in de gaten. Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn reactie op de Nature-publicatie over imidacloprid en afname van vogelpopulaties, Kamerstuk 27 858, nr. 276: wil een verbod kans van slagen maken, dan moet er snel meer duidelijkheid worden verkregen over de effectiviteit van de al eerder genomen maatregelen om normoverschrijdingen van imidacloprid in oppervlaktewater terug te dringen. Om die reden heb ik ingezet op het versneld beschikbaar komen van meetgegevens om vervolgens te bezien of deze nieuwe, recente meetgegevens niet alsnog aanleiding geven tot ingrijpen, zowel op nationaal als Europees niveau.

2. Triazolen

In Kamerstuk 27 858, nr. 264 bericht ik uw Kamer onder meer dat er een wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt van de relatie tussen het gebruik van specifieke middelen met triazolen en het ontstaan van resistentie bij de schimmel Aspergillus fumigatus. Daarom zijn er op dit moment geen concrete of aantoonbare aanwijzingen die een rechtsgrond bieden om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden per direct te herzien, laat staan te wijzigen of in te trekken. Het kabinet heeft het Ctgb en het RIVM een verdere analyse gevraagd waarbij een risico-inschatting wordt gemaakt van het ontstaan en in stand houden van resistente schimmelstammen. Over de resultaten daarvan zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren. Mocht uit deze analyse blijken dat dit risico te groot is, dan kan alsnog een rechtsgrond ontstaan om toelatingen te herzien.

3. Metam-natrium

In Kamerstuk 27 858, nr. 274 meld ik uw Kamer het resultaat van de herbeoordeling – op basis van nieuw aangeleverde studies- van de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van metam-natrium door het Ctgb. Met een aantal ingrijpende aanvullende risico-beperkende maatregelen is veilig gebruik mogelijk. Deze maatregelen heeft het Ctgb opgelegd aan de toelating van het middel, dit in nauw overleg met de EU rapporterend lidstaat België.

4. Glyfosaat

In Kamerstuk 27 858, nr. 261 is uw Kamer gemeld op welke wijze de motie betreffende het verkoopverbod van glyfosaat aan particulieren (Kamerstuk 27 858, nr. 240) wordt uitgevoerd.

Op glyfosaat zullen door de Staatssecretaris van I&M en mij in een aparte brief worden ingegaan, mede in relatie tot het verzoek van uw Kamer tijdens de regeling van werkzaamheden van 24 maart 2015 (Handelingen II 2013/14, nr. 66,b Regeling van Werkzaamheden).

Verboden

De PvdD haalt enkele verboden aan uit andere EU-lidstaten. Daarbij geeft de PvdD aan met de regering eens te zijn dat aan een onmiddellijk verbod via een noodmaatregel juridische haken en ogen kleven. Voorgesteld wordt door de PvdD om door middel van een nationale reguliere procedure, waarbij hoor- en wederhoor wordt toegepast, een aantal middelen van te markt te halen. Hierop ben ik in de vorige paragraaf reeds ingegaan, deze weg heb ik reeds bewandeld, bijvoorbeeld voor de neonicotinoïden, waaronder imidacloprid, fipronil en metam-natrium.

Verwezen wordt door de PvdD dan naar verboden die in andere EU lidstaten zouden zijn ingevoerd:

  • 1. Hongarije en chlorpyrifos

  • 2. Polen en fipronil

  • 3. Italië en imidacloprid

In reactie op de genoemde voorbeelden laat het Ctgb mij het volgende weten:

Ad 1. Navraag bij de Hongaarse toelatingsautoriteit heeft opgeleverd dat geen toelatingen in de «ban» zijn gedaan. Wel heeft de toelatingsautoriteit enkele aanvullende mitigerende (risico-beperkende) maatregelen opgelegd de laatste jaren om zo bijen aanvullend te beschermen, bijvoorbeeld door toepassing van de middelen op bloeiende gewassen slechts vóór de bloei (bloeistadium BBCH-50, conform de standaard) mogelijk te maken. Dergelijke voorschriften kennen wij in Nederland overigens ook.

Ad 2. Navraag bij de Poolse autoriteiten heeft opgeleverd dat het middel Regent 200 SC (op basis van de werkzame stof fipronil) in Polen was toegelaten van 7 oktober 1996 tot 7 oktober 2006 (geregistreerd onder nr. 10/96). Deze toelating eindigde op 7 oktober 2006 van rechtswege, er is geen vervolgaanvraag ingediend door de toelatingshouder. Dit middel is niet van de markt gehaald op last van het Poolse Ministerie van Landbouw (Ministry of Agriculture and Rural Development).

Ad 3. Navraag bij de Italiaanse autoriteiten heeft opgeleverd dat het coaten van maïszaad met neonicotinoïden in Italië sinds 2008 jaarlijks is opgeschort tot aan 2013, toen de EU-maatregelen zijn doorgevoerd, zoals overigens ook in Nederland.

Ik concludeer naar aanleiding van de gegeven voorbeelden in het PvdD-actieplan dat het deels gaat om expirerende toelatingen, om intrekken van specifieke toepassingen van middelen en om risico-beperkende maatregelen als toelatingsvoorwaarde. Het gaat in geen van de gevallen om een verbod van een werkzame stof als geheel, met alle daarop gebaseerde toelatingen.

Conclusie

Ik heb waardering voor het opstellen van het actieplan door de PvdD. Gezien bovenstaande toelichting in deze Kamerbrief zie ik echter geen aanleiding om de kabinetsreactie (Kamerstuk 27 858, nr. 264) dat de moties niet uitvoerbaar zijn en de kabinetsreactie (Kamerstuk 27 858, nr. 261) waarin is beschreven op welke wijze de motie betreffende het verkoopverbod van glyfosaat wordt uitgevoerd, te herzien.

Ik hecht eraan om aan te geven dat ik – waar het noodzakelijk was – alle mogelijkheden heb benut om in te grijpen in bestaande toelatingen en dat ook in de toekomst zal blijven doen, uiteraard hoort daar ook het proces in de EU bij.

Voor de in de Kamermoties genoemde werkzame stoffen en de daarop gebaseerde gewasbeschermingsmiddelen is het reguliere traject voor nationaal ingrijpen in de toelating gestart, telkens met een verzoek aan het Ctgb om te reageren op onderzoek en te bezien of er op basis daarvan ingegrepen moest worden in de toelating. Daar waar de (her-)beoordeling van het Ctgb risico’s heeft vastgesteld of bevestigd is besloten tot ingrijpen in de toelatingen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Nota Gezonde Groei Duurzame Oogst, december 2013, Uitgave Ministerie van Economische Zaken

Naar boven