30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 224 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 november 2013

In reactie op het verzoek van de Partij voor de Dieren (Ouwehand) (Handelingen II 2013/14, nr. 27, Regeling van Werkzaamheden), bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, deze brief aan. Het verzoek refereert aan een rapport van milieudefensie Commodity Crimes en een proefschrift over het functioneren van ronde tafels ter verduurzaming van landbouwgrondstoffen. In deze brief ga ik in op de waarde van ronde tafels bij het tegengaan van illegale ontbossing en landroof in relatie tot de productie van palmolie. Tevens ga ik in op de (mogelijke) betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen en de Nederlandse overheid daarbij.

Ronde tafels geen vervanging van handhaving wet-& regelgeving door lokale overheden.

Het tegengaan van illegale ontbossing en landroof is primair de taak van lokale overheden. Ronde tafels, zoals de Roundtable for Susutainable Palm Oil (RSPO), stellen naleving van wet- en regelgeving verplicht. Ze kunnen echter geen vervanging zijn van de handhaving van wetgeving door (lokale) overheden. Ronde tafels kunnen wel ondersteunend en additioneel zijn aan (de handhaving van) wet- en regelgeving. De ultieme sanctie van een ronde tafel is uitsluiting van een bedrijf dat aantoonbaar de afspraken niet nakomt. Bij de RSPO gebeurde dit eerder dit jaar. Daaruit blijkt dat het systeem werkt.

Als multi-stakeholderbenadering zijn ronde tafels primair succesvol als privaat instrument om bedrijfsleven (sectoren en ketens) in directe samenwerking met maatschappelijke organisaties te activeren en te betrekken bij het verduurzamen van de productie, verwerking en handel in grondstoffen. Tevens kunnen ze afspraken maken en eisen stellen aan productie en producten, die overheden door wereldhandelsafspraken (WTO/SPS) niet kunnen maken.

De titel van het promotieonderzoek waarnaar wordt verwezen is: «Tabling Sustainable Commodities through Private Governance», a process of Legitimization in the Roundtables on Sustainable Palm Oil and Responsible Soy.» door Greetje Schouten van de Universiteit Utrecht. Haar centrale vraag in het proefschrift is: Hoe kan het proces van legitimering van private governance arrangementen worden geanalyseerd en uitgelegd?

De conclusies van deze onderzoekster geven aan dat de onderzochte ronde tafels via tal van strategieën werken aan het versterken en behouden van hun legitimiteit. Dit gaat met wisselend succes. Doordat het private organisaties zijn die geen directe democratische legitimatie kennen zitten er tekortkomingen aan dit model. De onderzoekster signaleert dat er bewegingen ontstaan om dit tekort te overbruggen. Zo probeert het United Nations Forum on Sustainability Standards (UNFSS) ontwikkelingslanden actief te betrekken bij de ontwikkeling en implementatie van private standaarden. Daarnaast zien we dat bepaalde landen sinds enkele jaren ook komen met eigen nationale duurzaamheidstandaarden; Maleisië en Indonesië deden dit voor hun eigen palmolie industrie.

De onderzoekster concludeert dat deze initiatieven en strategieën op elkaar voortbouwen en beveelt aan om te kijken hoe ze het beste met elkaar verbonden kunnen worden om zo elkaars tekorten op te kunnen vangen. Deze aanbeveling is in lijn met de beleidsinzet van de Nederlandse overheid en tekent zich al af in de praktijk: twee weken geleden sloot de Roundtable for Sustainable Palm Oil (RSPO) een samenwerkingsovereenkomst met de Indonesische standaard voor duurzame palmolie (ISPO).

Het is de Nederlandse inzet private duurzaamheidstandaarden als RSPO waar mogelijk te ondersteunen. Nationale initiatieven, beleid en wetgeving in productie landen kunnen prima als basis dienen voor de verduurzaming van landbouw, terwijl de standaarden, die voortkomen uit ronde tafels, verdergaande eisen stellen.

De ronde tafels zijn derhalve essentieel voor de dialoog tussen producenten, verwerkers, maatschappelijke organisaties en consumentgerichte bedrijven. In de praktijk werkt deze aanpak goed om gezamenlijk innovatieve oplossingen te vinden voor de complexe problematiek die samenhangt met de productie van landbouwgrondstoffen. Daarnaast zoeken we samenwerking met lokale overheden ter versterking van goed economisch bestuur: goede wet- en regelgeving en goede handhaving. Bijvoorbeeld vorige week tijdens mijn bezoek aan Indonesië. Zoals eerder met uw Kamer besproken heb ik daar gesproken over het belang van goede landgebruiksplanning, handhaving van wet- en regelgeving en bemiddeling bij en het oplossen van conflicten.

In dat kader noem ik graag het «One Map Initiative», waar de Indonesische overheid aan werkt. Dit initiatief is van groot belang om helder zicht te hebben op het huidige, daadwerkelijke gebruik van land, dat in de praktijk sterk afwijkt van de realiteit op papier. Veel land is op papier nog bos, terwijl het bos er al vele jaren geleden is verdwenen. Dit initiatief is ook bedoeld om in kaart te brengen waar meerdere, tegenstrijdige bestemmingen worden gegeven aan hetzelfde gebied, dikwijls door uiteenlopende overheidsinstanties. Hierdoor neemt ook de ruimte voor onduidelijkheid (en corruptie) af. Verder wil ik in dit kader het Sustainable Land Use Project (SLUP) noemen, dat momenteel in Indonesië wordt uitgevoerd door Oxfam Novib met lokale partners. Het Ministerie van Ecomomische Zaken levert daar een financiële bijdrage aan.

Op 22 november was ik in Jakarta voorzitter van zo’n multi-stakeholderoverleg, samen met de Indonesische vice minister van Handel en het hoofd van de Presidential Working Unit for Development Monitoring and Control (UKP4). Het was goede en inhoudelijke forumdiscussie over duurzame palmolieproductie met bedrijven en maatschappelijke organisaties. De concrete uitkomsten van dit overleg zijn als volgt:

  • Indonesië heeft Nederland gevraagd zich sterk te maken voor EU-importverbod voor niet-duurzame palmolie. Ik zal me inzetten voor een constructieve rol van de EU.

  • Nederland heeft de Indonesische overheid ondersteuning aangeboden voor «integrated land use planning», bijvoorbeeld met expertise van het Nederlandse kadaster.

  • Nederland ondersteunt het Indonesische voorstel voor een «Centre of Social Excellence», dat een waardevolle bijdrage kan leveren aan het vergroten van «free, prior and informed consent» van lokale (inheemse) bewoners alsmede het versterken van mechanismen voor conflictbemiddeling -en oplossing.

  • Nederland en Indonesië bezien de samenwerking met financiële instellingen om de toegang tot financiering voor kleine boeren te vergroten.

  • Nederland en Indonesië zullen met de financiële sector verder werken aan het vergroten van de transparantie van financiële stromen ten behoeve van (investeringen in) palmolieproductie.

Een concrete samenwerkingsovereenkomst tussen private partijen en de Indonesische overheid werd voorafgaand aan het overleg ondertekend. In het een memorandum of understanding tussen Unilever, PTPN3 (Indonesisch palmolie staatsbedrijf) en het IDH staan afspraken over het trainen van kleine palmolieproducten in duurzame productiemethoden. Door de samenwerking worden deze kleine producenten betrokken bij de internationale handelsketen en wordt de traceerbaarheid van palmolie verbeterd. Dat draagt bij aan een meer transparante keten en een beter inkomen voor kleine producenten.

Nederlandse betrokkenheid bij financiering palmolie productie

Met betrekking tot het vergroten van transparantie van Nederlandse financiële stromen ten behoeve van palmolieproductie, bericht ik u als volgt. begin deze maand heb ik reeds een eerste gespreksronde heb gehad met bestuursleden van ABN Amro Bank, ABP, Aegon, FMO, ING Bank, Nederlandse Vereniging van Banken, Pensioenfederatie, Pensioenfonds Zorg en Welzijn en Rabobank. Tijdens dit overleg hebben we onder meer gesproken over grotere transparantie van leningen en beleggingen. Ook bespraken we de deelname van de Nederlandse financiële instellingen aan een door mij voorgezeten multi-stakeholderoverleg over betere land(gebruiks)rechten. Zoals ik u al eerder heb gemeld – onder meer in mijn brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 26 234, nr. 139) – zie ik de Nederlandse financiële instellingen als een onderdeel van de oplossing. Hier zal ik voor het kerstreces verder op ingaan in de door uw Kamer op 18 oktober aangevraagde brief over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof in Brazilië.

Bijdragen van de Nederlandse overheid worden via o.a. het bedrijfsleven-instrumentarium alleen ingezet na zorgvuldige toetsing van projectvoorstellen op (I)MVO risico’s. De OESO Richtlijnen vormen hierbij de basis. Bij financieringsinstrumenten worden aanvragen ook getoetst aan de hand van de IFC Performance Standards. Voordat financiering voor een project wordt goedgekeurd, wordt nagegaan of er risico’s op schending van o.a. landrechten bestaan. Als die risico’s bestaan, wordt bekeken hoe ze kunnen worden gemitigeerd, conform internationale afspraken. Wanneer onverhoopt tijdens de uitvoering van een project alsnog misstanden worden geconstateerd, bestaan er sanctiemogelijkheden die in het uiterste geval kunnen leiden tot stopzetting van de subsidie of terugbetaling van een lening, afhankelijk van het instrument waar gebruik van werd gemaakt. De Nederlandse overheid is via de Asian Development Bank niet betrokken bij palmolieproductie In Indonesië.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven