24 587 Justitiële inrichtingen

Nr. 596 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 september 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 30 juni 2014 inzake de voortgang van het Masterplan DJI (Kamerstuk 24 587, nr. 588) en over de brief van 2 juli 2014 met een reactie op vragen over de verdwijning van honderden banen in het gevangeniswezen (Kamerstuk 24 587, nr. 593).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 juli 2014 aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 1 september 2014 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Inhoudsopgave

 

blz.

   

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

1. Inleiding

2

2. Voortgang implementatie Masterplan DJI

3

3. Aanvullende besparingsmaatregelen

7

4. Eerste ervaringen met het systeem van promoveren en degraderen

8

5. Taakstelling reclassering

10

   

II. Reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

12

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de uitvoering van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een complexe operatie is, die voor velen gevolgen hebben. Dit geldt voor de gedetineerden die worden overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting (PI) of locatie, maar ook voor personeelsleden die overgeplaatst worden, bij een ander bedrijf aan de slag moeten of zonder werk komen te zitten. Deze leden begrijpen dat gevangenissen niet onnodig open moeten blijven als de cellen niet gevuld kunnen worden, maar willen ook nu weer benadrukken hoe belangrijk het is dat voor het boventallig personeel een alternatieve werkkring wordt gezocht.

Voornoemde leden begrijpen dat met de Nederlandse Spoorwegen (NS), het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de politie en de douane al afspraken zijn gemaakt over het overnemen van personeel. In hoeverre betreft het hier contracten met een vast dienstverband of tijdelijke contracten met zicht op een vast dienstverband? Begrijpen deze leden het goed dat er aanvullende voorstellen worden gedaan om op deze manier het extra tekort van 60 miljoen euro, dat met name is ontstaan door onverwachte loonuitgaven, weg te werken? Zij vragen of de loonsomproblematiek die verband houdt met de voortzettende vergrijzing van het personeelsbestand niet was te voorzien.

Een van de maatregelen die getroffen wordt om de kosten te drukken ziet op het terugdringen van het overwerk, onregelmatig diensten en werken in het weekend. Betekent dit dat er ’s avonds en in het weekend minder personeel op de afdelingen zal zijn? Kan worden uitgelegd hoe deze maatregel uitgevoerd zal worden zonder dat dat consequenties heeft voor de bezetting op de afdelingen, de verhoging van de werkdruk en de veiligheid van de medewerkers?

De leden van de SP-fractie vragen of de nieuwe koers bij de aanpak van de criminaliteit en de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen wel kan worden voortgezet als vrijwel structureel bezuinigd wordt. Dat geldt ook voor de inzet op ZSM, taakstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Indien de reclassering meer taken krijgt dan middelen om deze uit te voeren zal er volgens deze leden geen kwaliteit meer geleverd kunnen worden op die punten.

Voorts wordt gesproken over een succesvolle persoonsgerichte aanpak gedurende het strafrechtsproces. Aangezien deze conclusie wordt verbonden aan cijfers tussen 2002 en 2009 nemen voornoemde leden aan dat het niet gaat over het sober regime, dus het promoveren/degraderen systeem. Klopt dat? Over welke persoonsgerichte aanpak gaat het dan? Is dit ook de detentiefasering, het algemeen en het beperkt regime zoals vastgelegd in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)? Waarom wordt er een nieuw, of in ieder geval ander, regime (promoveren/degraderen) ingevoerd als duidelijk blijkt dat de voormalige persoonsgerichte aanpak een recidivereductie van 8,3% tot gevolg had?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de toezegging om de teruglopende instroom op de Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) te onderzoeken. In overleg met de Minister van Veiligheid & Justitie zou immers worden bezien wat hiervan de oorzaken zijn.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van 30 juni 2014 over de voortgang van de implementatie van het Masterplan DJI. Zij hebben tevens met grote verbazing kennisgenomen van de berichtgeving die daarna volgde over het feit dat honderden banen extra bij DJI dreigen te verdwijnen, met name omdat in de brief van 30 juni 2014 daarover niets is opgemerkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het Masterplan DJI en de reactie op de vragen inzake de verdwijning van honderden banen in het gevangeniswezen. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

2. Voortgang implementatie Masterplan DJI

Personeel

De leden van de SP-fractie constateren dat ruim 2600 medewerkers hun baan verliezen. Dat komt neer op 2000 fte. Dit worden er wellicht nog meer, maar dat wordt pas bij de begrotingsbehandeling over het jaar 2015 bekend. Kunnen zij hieruit concluderen dat het vrijwel zeker is dat er extra banen geschrapt zullen worden, maar dat er alleen onzekerheid is over het aantal? Wordt erkend dat het voor het gevangeniswezen van groot belang is dat de medewerkers weten waar ze aan toe zijn, juist om meer onrust te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Volgens deze leden zorgt de Staatssecretaris zelf voor het «paniekvoetbal» indien hij niet duidelijk communiceert over eventuele extra bezuinigingen op onder andere het gevangeniswezen.

De leden van de CDA-fractie hebben eerder de suggestie gedaan om via de ambassade in Berlijn en het consulaat-generaal in Düsseldorf navraag laten doen naar de mogelijkheden voor het personeel van Oldenkotte om bijvoorbeeld aan de Duitse kant van de grens te gaan werken. Deze leden vernemen graag of dit inmiddels iets heeft opgeleverd.

Voornoemde leden vragen of de beslissing om de PI Tilburg open te houden al definitief is. Zo nee, waarom wordt hier nog over getwijfeld, gezien het aanbod van de Belgische collega. Tevens vragen deze leden naar de situatie dat het openhouden van deze PI afhankelijk is van de jaarlijkse beslissing hieromtrent van de Belgische regering. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de haalbaarheid van een meerjarig akkoord met zijn Belgische collega over deze PI?

De leden van de D66-fractie merken op dat de (extra) financiële problematiek van rond de 60 miljoen euro binnen het gevangeniswezen sinds het voorjaar ook bij de Kamer bekend is nadat de zogeheten Breukelennotitie was uitgelekt. Dat de zogenaamde Breukelenmaatregelen ook personele gevolgen in de vorm van ontslag zouden betekenen was op dat moment en tot 1 juli 2014 niet bij de Kamer bekend. Er wordt aangegeven dat intern een voorlopige indicatie is gemaakt van het aantal fte dat door de Breukelenmaatregelen boventallig zou kunnen worden. Het siert de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) dat hij in dit geval wel de intentie had om af te zien van «paniekvoetbal» door onvolledige, nog niet uitgekristalliseerde cijfers naar buiten te brengen. Dat zou onwenselijk zijn indien het in deze fase niet mogelijk blijkt om het cumulatieve effect van de verschillende maatregelen aan concrete aantallen fte’s te koppelen. Niettemin was er naar opvatting van deze leden beter aan gedaan om de Kamer in ieder geval te informeren over personele consequenties nu in de brief van 2 juli 2014 wordt geïmpliceerd dat extra ontslagen als gevolg van extra financiële problematiek sowieso gaan vallen, maar dat alleen de mate waarin dit het geval is nog niet is bepaald.

Van Werk Naar Werk-cijfers

De leden van de SP-fractie vragen het verschil te verklaren tussen de 3000 medewerkers die de vrijwillige Van Werk Naar Werk (VWNW)-fase ingaan en de 2600 medewerkers die op grond van het Masterplan DJI hun baan kwijtraken. Waarom heeft nog maar 7,5 procent succesvol de vrijwillige fase afgerond? Wanneer moet iedereen geplaatst zijn en van hoeveel medewerkers wordt verwacht dat zij niet intern of extern geplaatst kunnen worden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat wordt aangegeven dat voor 7,5 procent van de DJI-medewerkers de vrijwillige fase inmiddels succesvol is afgesloten doordat zij een andere baan hebben gevonden. Deze leden vragen om een actualisering van dit percentage. Ook vragen zij of het klopt dat dit percentage van toepassing is op de ruim 3000 medewerkers voor wie de vrijwillige VWNW-fase van kracht is en dat dus inmiddels 225 medewerkers een andere baan hebben gevonden. Voornoemde leden vragen hoe de Staatssecretaris dit resultaat beoordeelt. Ligt het voornemen om in totaal 2000 medewerkers naar een andere baan te begeleiden hiermee op schema?

Convenanten op landelijk niveau

De leden van de CDA-fractie vragen of de cijfers kunnen worden geactualiseerd als het gaat om de «echte» banen die de afgesloten convenanten hebben opgeleverd. Deze leden constateren dat dit er tot de brief van 30 juni 2014 klaarblijkelijk 93 in totaal zijn, te weten 13 bij de Douane, 40 (tijdelijk) bij de Reclassering Nederland en nog eens 40 bij de Rijksbeveiligingsorganisatie. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze resultaten? Ligt het voornemen om in totaal 2000 DJI-medewerkers naar een andere baan te begeleiden hiermee op schema? De leden van de CDA-fractie vragen verder de aandacht voor verdringingseffecten met betrekking tot de plekken bij de nationale politie. De Staatssecretaris heeft tijdens het algemeen overleg over het Masterplan DJI d.d. 29 januari 2014 (Kamerstuk 24 587, nr. 578) aangegeven hiervoor te waken en met de Minister van Veiligheid & Justitie op dit punt overleg te voeren. Wat is de stand van zaken op dit punt? Hoe worden verdringingseffecten concreet voorkomen?

De leden van de CDA-fractie vragen naar de opheldering die de Staatssecretaris zou geven ten aanzien van de vacatures die binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden opengesteld, zoals toegezegd in het algemeen overleg over het gevangeniswezen d.d. 27 maart 2014. Is het juist dat deze vacatures alleen worden opengesteld voor werknemers die in een VWNW-traject zitten?

Capaciteit gevangeniswezen

De leden van de CDA-fractie vragen of het wenselijk zou zijn om in de analyse en prognose over de capaciteit in het gevangeniswezen rekening te houden met de circa 12.000 veroordeelden die nog een gevangenisstraf hebben openstaan, waarvan 480 een gevangenisstraf van meer dan een jaar. Dit juist ook met het oog op het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, waarvan deze leden overigens graag vernemen wanneer dit voorstel naar de Kamer gestuurd wordt. Ook vragen zij om een actualisering van de cijfers omtrent deze 12.000 veroordeelden.

De leden van de D66-fractie merken op dat in de brief van 30 juni 2014 wordt verwezen naar de ontwikkelingen tussen 1995 en 2013. Daarin wordt gesteld dat de fluctuatie in celbezetting destijds is gestegen met 5.000 en ook weer gedaald met 5.000. Voor deze leden blijkt uit de brief onvoldoende waar die stijging en daling van 5.000 gedetineerden nu precies vandaan komt. Als oorzaak wordt gewezen op een daling van de door de politie geregistreerde criminaliteit in de afgelopen jaren met circa 30%. Voornoemde leden vinden die daling aanzienlijk, maar er wordt niet vermeld niet hoe die aanzienlijke daling bij de politie veroorzaakt is of in welke delictscategorieën die 5.000 zich met name bevonden. Hoe wordt die stijging en later daling van 30% in de politiecijfers verklaard? Kan nader worden toegelicht hoe die forse daling van de door de politie geregistreerde criminaliteit is veroorzaakt en hoe die verband houdt met de stijging en daling van de benodigde celcapaciteit in die jaren?

Verklarende factoren

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op welke wijze de verschillende factoren genoemd in de brief van 30 juni 2014 van invloed zijn geweest op de bezetting van het gevangeniswezen. Waarom hebben deze factoren tot een daling geleid en zullen deze in de toekomst tot een structurele daling leiden? Wat is de verklaring voor de daling van geregistreerde criminaliteit met circa 30%? De daling van de benodigde celcapaciteit zou in ieder geval niet komen door het aantal niet-geëxecuteerde vrijheidsstraffen. Erkent de Staatssecretaris dat als daadwerkelijk ingezet zou worden op het oppakken van de 12.000 veroordeelden, het beeld substantieel anders zou zijn? Heeft een extra inzet hierop geen invloed op de benodigde celcapaciteit? Hoe wordt hierop geanticipeerd? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Opheldering, straffen en tenuitvoerlegging

De leden van de SP-fractie constateren dat de duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen stelselmatig oploopt. Hoe komt dit en is deze conclusie meegenomen in de berekening van de in de toekomst benodigde celcapaciteit?

Voortgang sluitingen conform planning

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op de opmerking dat de invoering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstukken 33 745) misschien niet wordt gerealiseerd. Wat is de reden van deze twijfel? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Herbestemming leeggekomen gebouwen

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat inboedel, zoals meubels en apparatuur, naar aanleiding van de verhuizing van het COA naar een aantal penitentiaire instellingen opnieuw aangeschaft moest worden omdat de gevangenissen al compleet waren leeggehaald. Klopt dit en hoeveel extra geld is gemoeid met het opnieuw inrichten van de PI’s? Wat gebeurt er met de inboedel van de te sluiten gevangenissen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst op actieve wijze meedenkt en -werkt aan het herbestemmen en herontwikkelen van leeggekomen rijksgebouwen. Welke concrete resultaten zijn reeds geboekt en welke concrete resultaten zijn dit jaar nog te verwachten, bijvoorbeeld ten aanzien van herbestemming en herontwikkeling van de koepelgevangenissen?

Afname capaciteit Forensische Zorg volgens planning

De leden van de SP-fractie willen weten of de forensische zorg voldoende middelen heeft of krijgt om de instroom van patiënten uit tbs-klinieken te kunnen opvangen.

Capaciteit Jeugdinrichtingen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris heeft aangegeven constructief en actief mee te denken over een alternatief plan om in te spelen op de veronderstelde capaciteitsreductie binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s). Deze leden hebben daarbij kennisgenomen van de drie voorwaarden die hij daarbij af, namelijk dat het een besparing oplevert van 16 miljoen euro structureel vanaf 2016 voor DJI, dat er reed draagvlak onder directeuren in de sector is en dat

het recht doet aan eerdere moties vanuit de Kamer over het belang van regionale werkgelegenheid. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de laatstgenoemde voorwaarde zo interpreteert dat in dit alternatief geen ruimte kan zijn om te komen tot capaciteitsreductie binnen de Rijksinrichtingen en de JJI’s in de krimpregio’s alsmede een reductie van de thans beschikbare reservecapaciteit. Mocht hij dit (op onderdelen) inderdaad zo hebben geïnterpreteerd, dan vragen deze leden in hoeverre dit strookt met de toezeggingen aan de Kamer gedaan tijdens het algemeen overleg over JJI’s d.d. 2 juli 2014. Ook vragen deze leden in dat geval hoe deze mogelijke interpretatie zich verhoudt tot de tweede gestelde voorwaarde, namelijk dat het alternatief op een breed vlak onder directeuren moet kunnen rekenen. Uitsluiting van capaciteitsreductie onder de Rijksinrichtingen, JJI’s in de krimpregio’s en bestaande reservecapaciteit zou immers de lasten van deze beoogde reductie dan slechts bij enkele inrichtingen neerleggen. De discussie over deze randvoorwaarden bevestigt bij de leden van de CDA-fractie de noodzaak van de door de toegezegde constructieve en actieve houding bij de totstandkoming van een alternatief. Graag vernemen zij hoe dit tot nu toe concreet is opgepakt.

Capaciteit vreemdelingenbewaring

De leden van de D66-fractie merken op dat wordt verwezen naar het acute tekort aan opvanglocaties voor asielzoekers. Zij vinden dat opmerkelijk nu het COA afgelopen jaren en onder het kabinet-Rutte-1 juist opvanglocaties moest sluiten wegens overcapaciteit. In hoeverre acht u de capaciteitsprognoses betrouwbaar en op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de marge op celcapaciteit bij DJI de komende drie jaar wel realistisch en afdoende zal zijn en niet te zeer door de noodzaak van bezuinigingen zal zijn bepaald?

3. Aanvullende besparingsmaatregelen

De leden van de SP-fractie constateren dat er nog eens 60 miljoen euro bezuinigd moet worden op het gevangeniswezen. Waarom zijn deze extra financiële tekorten niet eerder voorzien? Worden er de komende jaren nog meer financiële tekorten verwacht?

Welke maatregelen worden concreet getroffen op het gebied van personeel? Waar gaat het over als wordt gesproken over overwerk, onregelmatige diensten en werken in het weekend? Op welke manier wil de Staatssecretaris dit terugdringen, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor personeel, gedetineerden en dus de veiligheid van de samenleving? Worden onregelmatigheidstoeslagen ook afgeschaft? Zo ja, waarom?

Waarop wordt gedoeld als het gaat om medisch transport efficiënter in te plannen? Welke besparing levert dat op en waarom?

Wat zijn de exacte gevolgen van de andere huurconstructie van het gevangenismuseum?

Welke minder ingrijpende maatregelen zijn overwogen om de extra bezuinigingen op te vangen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de Staatssecretaris het betreurt dat de interne notitie over aanvullende maatregelen in het gevangeniswezen in handen van de media is terechtgekomen. Zij vragen of is onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren, teneinde te voorkomen dat in de toekomst vaker onrust van een dergelijke omvang ontstaat door interne notities op het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Deze leden vragen op welke wijze kan worden gegarandeerd dat de kostenbesparende maatregelen ten behoeve van overwerk, onregelmatige diensten en werken in het weekend niet ten koste gaan van de veiligheid in de inrichtingen. Zij vragen ook of de inrichtingen voldoende zijn toegerust op intensiever gebruik van moderne techniek en digitalisering en welke risico’s dat met zich meebrengt ten aanzien van het computergebruik door gedetineerden. Ten aanzien van digitalisering vragen deze leden of de Kamer kan worden geïnformeerd over de resultaten van de pilot met betrekking tot »emailaprisoner«.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel en in elke welke PI’s pilots plaatsvinden om te bepalen wat de meest efficiënte en effectieve personele verhouding is tussen beveiliging en bejegening. Ook zouden zij graag vernemen hoe deze pilots inhoudelijk vorm krijgen, meer specifiek welke maatregelen in dit kader nog meer worden toegepast behalve het verrichten van onderhoudswerkzaamheden. Deze leden vragen ook welke veiligheidsrisico’s verbonden zijn aan het verhogen van de inzet van langgestraften bij ondersteunde taken.

De leden van de D66-fractie betreuren het ten zeerste dat interne documenten die gebruikt worden bij de beleidsvoorbereiding van de begroting van het departement zijn gelekt naar de media waardoor, de Staatssecretaris wederom en extra onrust heeft veroorzaakt bij het personeel van DJI. Heeft hij inmiddels met DJI-personeel gesproken over de mogelijke consequenties van de extra financiële problematiek in het gevangeniswezen? Welke maatregelen neemt hij dit jaar om te voorkomen dat ook volgend jaar de financiële problematiek bij DJI groter uitvalt dan was voorzien?

In de brief lezen voornoemde leden ook over voorgenomen aanvullende besparingsmaatregelen, zoals de afbouw van de huidige overbezetting. Hoe en waar wordt die overbezetting afgebouwd? Op welke wijze wordt bespaard op de ondersteunende functiegroepen en welke groepen zijn dat specifiek?

Het aantal sporturen wordt afgebouwd naar anderhalf uur per twee weken. In hoeverre is zo’n beperkt aantal sporturen verantwoord voor de vereiste fysieke fitheid van DJI-personeel en op welke wijze stimuleert DJI straks dat personeel zorgdraagt voor de eigen fitheid? Op welke wijze zal het medisch transport efficiënter worden ingepland? Waar moet de Kamer dan concreet aan denken? Wat wordt bedoeld met «de meest efficiënte en effectieve personele verhouding tussen beveiliging en bejegening»? De leden van de D66-fractie verbazen zich enigszins over de keuze om middels pilots die verhouding te bepalen nu zij in de veronderstelling zijn dat die verhouding reeds jarenlange beproefde praktijk is binnen het Nederlandse en ook Europese gevangeniswezen. Wordt hiermee bedoeld dat wordt ingezet op besparende minimalisering van verhouding tussen beveiliging en bejegening? Binnen welke expliciete veiligheidskaders worden de pilots uitgevoerd, in welke gevangenislocaties en op welke afdelingen en wanneer verwacht u de Kamer daarover nader te kunnen toelichten?

4. Eerste ervaringen met het systeem van promoveren en degraderen

Het dagprogramma

De leden van de SP-fractie willen weten waarop wordt gedoeld als wordt gesteld dat men positief was over de grotere ruimte die het dagprogramma biedt. In welke opzicht is de ruimte groter dan onder het vorige regime en voor wie geldt dat dan? Op welke manier en wanneer worden de problemen met de tijd die staat voor mentoraat en rapportages in met name de huizen van bewaring opgelost? Deze vraag geldt ook voor de vele verhuisbewegingen door het nieuwe regime. Hoe wordt bovendien gegarandeerd dat een gedetineerde niet steeds een andere mentor krijgt en dat hier dus meer continuïteit in komt?

Welke conclusie trekt de Staatssecretaris uit de constatering dat het samenplaatsen van moeilijk hanteerbare gedetineerden, dus met rood gedrag, elkaars gedrag versterken.

De leden van de CDA-fractie vragen of het verschil in 60 procent en 90 procent van de gedetineerden dat in aanmerking komt voor het plusprogramma nader kan worden toegelicht aan de hand van de regionale verschillen. Deze leden vernemen voorts graag of het systeem van promoveren en degraderen tot op heden heeft geleid tot meldingen van directeuren over veiligheidsincidenten en/of gedetineerden vaker korte tijd op de luchtplaats zijn gebleven uit protest tegen het nieuwe programma.

De leden van de D66-fractie lezen met belangstelling dat het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor het plusprogramma substantieel hoger blijkt dan verwacht, met soms aanzienlijke regionale verschillen. De Staatssecretaris meent dat die verschillen kleiner zullen worden als meer ervaring met het systeem is opgedaan en ervaringen en best practices tussen de regio’s zijn uitgewisseld. Wat veroorzaakt precies de grote regionale verschillen? Wordt bedoeld met het kleiner worden van de verschillen dat nu onterecht gedetineerden zich in het plusprogramma naar zijn opvatting in een aantal regio’s te coulant wordt omgegaan met toekenning van een «groene kaart»? Op welke wijze meent de Staatssecretaris het niet kunnen samenplaatsen van gedetineerden met rood gedrag te ondervangen op de gevangenislocaties? Is er voldoende cel- en personeelscapaciteit om deze gedetineerden te spreiden? Wordt hiermee reeds aangevangen binnen locaties nu de samenplaatsing van deze categorie gedetineerden ongewenst gedrag juist blijkt te versterken? Op welke wijze meent de Staatssecretaris de vele verhuisbewegingen door promotie en degradatie te kunnen beperken?

Toetsingskader

De leden van de SP-fractie lezen dat het nieuwe regime helpt om met gedetineerden in gesprek te komen over hun gedrag. Was dit onder het algeheel en het beperkte gevangenisregime dan anders? Zo ja, hoe? Zo nee, erkent de Staatssecretaris dat deze constatering niet het nieuwe regime rechtvaardigt?

De leden van de CDA-fractie vernemen graag of er in de sector kritiek bestaat op de criteria ten aanzien van zogeheten «groen» gedrag en of deze criteria mogelijk kunnen worden aangepast. Indien dat eerste niet het geval is, wil de Staatssecretaris naar aanleiding van de kritieken in de Kamer hierover zelf het gesprek aangegaan met de sector?

Beklagzaken in verband met promoveren/degraderen

De leden van de SP-fractie vinden het opvallend dat de Staatssecretaris blijft ontkennen dat het algeheel regime is afgeschaft, terwijl in onderhavige brief wordt toegegeven dat de bestemmingsaanwijzingen van gevangenissen vanaf maart 2014 zijn aangepast naar aanleiding van de invoering van het regime van beperkte gemeenschap voor alle gedetineerden in basis- en plusprogramma. Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide toelichting. Erkent hij hiermee eindelijk dat sprake is van afschaffing van het algehele regime en daarmee in strijd wordt gehandeld met de Pbw?

De leden van de CDA-fractie vragen of cijfermatig kan worden onderbouwd dat het (ook in het verleden) niet-ongebruikelijk was dat het doorvoeren van veranderingen in het gevangeniswezen gepaard ging met een aanzienlijke toename van het aantal beklagzaken. Naar de mening van deze leden wordt het aantal klachten in verband met het promoveren en degraderen, 717 in totaal, enigszins gebagatelliseerd. Zij vernemen ook graag een update met betrekking tot de 373 zaken die nog niet zijn behandeld. Ten slotte vragen deze leden waarom het nodig wordt geacht om op te merken dat een meerderheid van de Kamer vóór de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing, Overplaatsing Gedetineerden was. Het komt voornoemde leden voor alsof de Staatssecretaris de Kamer deelgenoot wil maken van de verantwoordelijkheid voor de exacte uitwerking in de praktijk van de regeling, hetgeen hen niet alleen onjuist maar ook onterecht lijkt.

Uitspraak in kort geding

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de groep gedetineerden in het plusprogramma toch in een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst. Zo nee, waarom niet? Deze leden vinden het feitelijk onjuist om te constateren dat de rechter het systeem intact laat en er feitelijk niets veranderd is. Op grond van artikel 19 Pbw komt het verschil tussen het algeheel en het beperkte regime naar voren. In het regime van algemene gemeenschap dient het dagprogramma 59 uur per week buiten de cel te bevatten met 48 uur aan activiteiten. In het beperkte regime is er 45 uur aan activiteiten en moet men tussendoor op cel worden geplaatst. Wordt daarmee gezegd dat het regime nog steeds op deze wijze wordt ingevuld? Waarom wordt er bovendien gesteld dat, als er feitelijk niets verandert, het toepassingsbereik van de algehele gemeenschap is beperkt en voor elke gedetineerde het regime van beperkte gemeenschap geldt?

Deze leden willen er overigens op wijzen dat de uitspraak alleen niet gaat over gedetineerden in het basisprogramma, omdat de rechtszaak is aangespannen door gedetineerden uit het plusprogramma. Het betekent dus niet dat de rechter dit basisprogramma overeind laat. Dat oordeel is namelijk overgelaten aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, waar op dit moment een aantal beroepszaken lopen. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen en tevens de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van deze beklagzaken?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende uitspraak van de rechtbank Den Haag, alsmede van het voornemen van de Staatssecretaris om in hoger beroep te gaan. Zij vragen of dit voornemen, alsmede de bewering dat de rechtbank feitelijk onjuist heeft geoordeeld, niet getuigt van starheid. Deelt u de mening van deze leden dat het in het belang van zowel gedetineerden als de samenleving is dat gedetineerden zoveel mogelijk zinvolle activiteiten oppakken in plaats te luieren op hun cel? Deelt u voorts de mening dat onder meer het verrichten van arbeid en het ontwikkelen van goed gedrag essentieel is voor een geslaagde terugkeer in de samenleving en dat deze rechterlijke uitspraak een heldere indicatie is dat het programma voor gedetineerden aangepast moet worden? Meer algemeen vragen deze leden om een reflectie op de rode draad die door de ambtstermijn van de Staatssecretaris lijkt te lopen dat beleidsvoornemens regelmatig gecorrigeerd (dienen te) worden door de rechterlijke macht.

5. Taakstelling reclassering

Taakstelling 2013

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het ingezette beleid tot gevolg heeft dat er minder celstraffen en meer taakstraffen en voorwaarden worden opgelegd. Dit betekent dat er meer werk, zowel bij advisering als toezichthouden, richting de reclasseringsorganisaties zal gaan. Dit wordt ook erkend in de brieven. Daarin wordt gezegd dat de vraag naar de producten van de reclassering sterk is gestegen evenals het budget dat hiervoor ter beschikking is gesteld. Ook wordt beschreven dat de reclasseringsorganisaties de afgelopen jaren hebben moeten inleveren om de taakstelling van dit kabinet te kunnen halen. De reclasseringsorganisaties hebben hierover een brief aan de Kamer gestuurd waarin zij hun zorgen uitspraken over deze bezuiniging in relatie tot het stijgend aantal adviseringsverzoeken en het toenemende aantal toezichthoudende taken. Zij delen de zienswijze op de taakstelling nieten zijn van mening dat zij naast de in de brief genoemde taakstelling ook nog eens worden geconfronteerd met een bezuiniging van tien miljoen euro op taakstraffen en twee miljoen euro op de Reclasseringsbalies. Klopt deze bewering van de reclasseringsorganisaties? Zo ja, waarom is dit niet genoemd in de brief? Wat betekent dit voor de uitvoering van de taakstraffen in het licht van het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid? Zo nee, wat is niet waar en waarom?

In hoeverre kan met het beschikbare budget bij de reclasseringsorganisaties de taken kwalitatief hoogwaardig en succesvol worden uitgevoerd? In hoeverre krijgen of hebben de reclasseringsorganisaties gelijk als ze verwachten dat er wachtlijsten zullen ontstaan en de kwaliteit van het werk te wensen over zal laten? Kan dit antwoord worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie constateren dat een incompleet beeld wordt gegeven van de bezuinigingen op de reclassering. Kunnen de besparingen op een rij worden gezet vanaf 2010? Klopt het dat het dan gaat om 44 miljoen euro bezuinigingen in 2014 en 54 miljoen euro in 2015? In hoeverre is het uitblijven van de loon- en prijscompensatie van Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG) over 2014 meegerekend? Welk bedrag is hiermee gemoeid? Klopt het dat er sinds 2010 al tien miljoen euro is bezuinigd op de taakstraffen en twee miljoen euro op de Reclasseringsbalies? Zo nee, waarom niet?

De reclassering krijgt te maken met meer werkstraffen door de ZSM-aanpak en met meer toezicht door onder andere (schendingen van) voorwaardelijke vrijheidsstraffen door aanpassingen van kabinetsbeleid. Welke meerkosten brengt de stijging van de oplegging van deze straffen met zich mee voor de reclasseringsorganisaties? Klopt het dat het bevorderen van de recidivereductie door middel van een herziening van de toezichttaak door de reclasseringsorganisaties heeft geleid tot een intensiever toezicht, dus meer kosten, maar geen vergoeding?

Deze leden vragen of de Staatssecretaris erkent dat de stijgende kosten van reclassering een gevolg zijn van kabinetsbeleid en effectiever toezicht? Is er ook rekening mee gehouden dat ketenpartners steeds meer adviezen willen als basis voor strafrechtelijke beslissingen of detentie- en re-integratieplannen en met de taken die de reclassering nog meer wacht, zoals de elektronische detentie en langdurig toezicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en is het budget straks nog wel toereikend genoeg om kwalitatief goed toezicht te kunnen blijven houden?

Kan worden gegarandeerd dat in de kaderbrief van juli 2014 nog geen rekening zal worden gehouden met een korting op toezichtsuren, totdat de Kamer heeft kunnen spreken over de bezuinigingen op de reclassering?

De leden van de SP-fractie willen weten hoe ver de besprekingen zijn over een intensivering van de samenwerking tussen de reclasseringsorganisaties. Welke opties liggen nu op tafel en in hoeverre wordt ook bijvoorbeeld de aanbesteding van reclasseringstaken overwogen? Deze leden vinden een dergelijke ontwikkeling namelijk zorgelijk en waarschuwen voor een versnippering van het toezicht zonder dat daar controle over kan worden uitgeoefend door de overheid.

Voornoemde leden willen graag een toelichting op het voornemen om te komen tot het temporiseren van een aantal processen. Het is niet duidelijk wat hier nu precies mee wordt bedoeld.

Tot slot willen deze leden weten wat wordt bedoeld met de herziening van de adviesportefeuille. Hoe wordt deze herzien en wat wordt er dan anders? Welke consequenties heeft dit op de adviezen en het toezicht? Hetzelfde geldt voor het verkorten van de intake van de werkstraf, het sneller beëindigen van het toezicht en het minder strak sturen op de contactfrequentie. Klopt het dat de kwaliteitsnormen worden losgelaten? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier wordt de kwaliteit gecontroleerd en hoe wordt daar toezicht op gehouden?

De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de mededeling dat met het oog op de begroting voor 2015 de ureninzet in de subsidieverlening aan de drie reclasseringsorganisaties niet volledig ongemoeid kan blijven. Deze leden vragen of hiermee wordt aangeven dat vanaf 2015 minder intensief toezicht wordt gehouden dan volgens het risicoprofiel van cliënten eigenlijk nodig zou zijn. Voornoemde leden vragen welke risico’s deze beoogde kwaliteitsafname met zich meebrengt voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden. Deze leden kunnen zich een bewuste keuze voor vermindering van het werk door de reclassering niet goed voorstellen, juist ook in het licht van een sterk toenemende vraag naar reclasseringsproducten. Zij vragen welke mogelijkheden voor de begroting van 2015 nog meer worden overwogen om het dreigende tekort van zes miljoen euro op te vangen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de reclasseringsorganisaties in 2013 reeds 10 miljoen euro moesten bezuinigen zonder dat de omvang van de productie is en werd verminderd. De besparing is in 2013 niet ten koste gegaan van de afgesproken productieaantallen en van de belangrijkste beleidsdoelstellingen, maar tegelijkertijd is de constatering ook dat het budgettaire kader in 2013 volledig is uitgeput en zelfs overschreden en dat de vraag naar reclasseringsproducten (advies, toezicht, taakstraffen) verder is gestegen in 2014. De productie zal op de huidige voet zelfs ruim boven het beschikbare budgettaire kader uitkomen. Het verbaast deze leden dan ook zeer dat de Staatssecretaris de stijgende productie wil handhaven, maar het budget waarmee die productie moet worden afgehandeld, in 2014 juist verder met twee miljoen euro wil korten.

De aan het woord zijnde leden zijn er thans niet van overtuigd dat de oplopende bezuinigingen bij de reclassering de kwaliteit van de reclasseringsproducten ongemoeid laat. Te meer nu zij ook constateren dat niet alleen de productie stijgt door nota bene succesvol kabinetsbeleid, maar dat de regering middels enkele wetsvoorstellen voornemens is nog meer taken bij de reclassering te beleggen, onder meer in het kader van elektronische detentie en langdurig toezicht. Deze leden constateren hierin een zeer tegenstelde beweging. Hoe verhouden de toenemende vraag en toenemende taken zich tot de bezuinigingen op de reclassering die in 2017 dienen op te lopen naar 20,9 miljoen euro structureel? Hoe beschouwt de Staatssecretaris de waarschuwing van de reclasseringsorganisaties dat de kwaliteit wel degelijk onder grote druk komt te staan en wachtlijsten zullen ontstaan als gevolg van de stijgende vraag en stijgende budgettaire druk? Hoe hard beschouwt hij het huidige kwaliteitsniveau van de drie reclasseringsorganisaties en op welke wijze wordt gegarandeerd dat zowel wachtlijsten als kwaliteitsverlies bij de reclassering zal worden voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de toename van het aantal aanmeldingen voor de reclassering knelt met de taakstelling die losstaat van een eventuele toe- of afname. Zij vragen hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de kwaliteit van de reclasseringsproducten, nu wordt gesproken over vermindering van de ureninzet. Deze leden vragen hoe de kwaliteit blijvend en inzichtelijk geborgd wordt.

Voornoemde leden vrezen dat het terugbrengen van het aantal uren ook invloed zal hebben op de kwaliteit van de reclassering. Zij vragen om bij de beantwoording de voorgestelde maatregelen te relateren aan de afgesproken kwaliteitsnormen in de sector. Tevens vragen zij of de wetenschappelijke inzichten ten aanzien van effectieve reclassering uitgangspunt zijn bij de huidige voorgestelde maatregelen, zodat bewezen behandelmethoden ook uitgangspunt blijven.

De aan het woord zijnde leden vragen om inzicht welk bedrag er door de jaren heen voor de reclassering beschikbaar is, gerelateerd aan het aantal mensen dat geplaatst was bij de reclasseringsorganisaties. Deze leden vragen bovendien welke andere taakstellingen, naast die van het huidige kabinet, nog op de reclasseringsorganisaties drukken. Zij zien de stapeling van bezuinigingen graag nader in beeld gebracht.

Gezien de huidige trend vragen de leden van de ChristenUnie-fractie ten slotte welke maatregelen genomen worden om wachtlijsten te voorkomen.

II. Reactie van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen van 18 juli 2014 van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over de brief inzake de voortgang van het Masterplan DJI (Kamerstuk 24 587, nr. 588) en zijn reactie op vragen over de verdwijning van honderden banen in het gevangeniswezen (Kamerstuk 24 587, nr. 593). Hiermee voldoe ik tevens aan het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie d.d. 2 juli 2014 om een reactie te geven op het bericht «Reclassering luidt noodklok vanwege bezuinigingen».

Omwille van een volledige behandeling heb ik de door de vaste commissie ingediende vragen voorzien van een nummering, welke ik bij de beantwoording van de vragen heb aangehouden.

1. Inleiding

Vraag 1

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de uitvoering van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een complexe operatie is, die voor velen gevolgen hebben. Dit geldt voor de gedetineerden die worden overgeplaatst naar een andere penitentiaire inrichting (PI) of locatie, maar ook voor personeelsleden die overgeplaatst worden, bij een ander bedrijf aan de slag moeten of zonder werk komen te zitten. Deze leden begrijpen dat gevangenissen niet onnodig open moeten blijven als de cellen niet gevuld kunnen worden, maar willen ook nu weer benadrukken hoe belangrijk het is dat voor het boventallig personeel een alternatieve werkkring wordt gezocht.

Voornoemde leden begrijpen dat met de Nederlandse Spoorwegen (NS), het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de politie en de douane al afspraken zijn gemaakt over het overnemen van personeel. In hoeverre betreft het hier contracten met een vast dienstverband of tijdelijke contracten met zicht op een vast dienstverband?

Antwoord 1

Uitgangspunt is dat de functies die vacant komen bij de organisaties waarmee DJI een samenwerkingsovereenkomst (convenant) heeft gesloten, structurele functies betreffen. Over het algemeen beschikken DJI-medewerkers echter niet over de opleiding c.q. kwalificaties die de functies vereisen, die door de «ontvangende» organisatie wel als voorwaarde worden gesteld aan een vaste aanstelling / arbeidsovereenkomst. Aan werknemers die overwegen een overstap te maken naar één van de convenantpartners biedt DJI derhalve de mogelijkheid om zich vóór de sollicitatie te laten bijscholen of een specifieke opleiding te volgen. Indien een DJI-medewerker bij de overstap naar een nieuwe organisatie nog niet aan alle kwalificaties voldoet, wordt bezien of kan worden gestart op basis van een detacheringsconstructie bij de «ontvangende» organisatie gedurende de termijn van de opleiding. Een concreet voorbeeld hiervan is de constructie bij de Douane: Na afronding van de opleiding kunnen DJI-medewerkers met behoud van hun rechtspositie structureel worden overgeplaatst naar de Douane. Ook met het COA zijn dergelijke afspraken gemaakt. Gezien de toename van het aantal asielzoekers heeft het COA in korte tijd veel personeel nodig. DJI biedt haar werknemers de kans om werkervaring bij het COA op te doen in tijdelijke functies. Dat geeft het COA de gelegenheid om te bepalen hoeveel medewerkers zij op structurele basis nodig heeft. Bij goed functioneren kan een DJI-medewerker vast in dienst worden genomen bij het COA.

Vraag 2

Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat er aanvullende voorstellen worden gedaan om op deze manier het extra tekort van 60 miljoen euro, dat met name is ontstaan door onverwachte loonuitgaven, weg te werken? Ook vragen zij of de loonsomproblematiek die verband houdt met de voortzettende vergrijzing van het personeelsbestand niet was te voorzien.

Antwoord 2

De extra financiële problematiek waarmee het gevangeniswezen is geconfronteerd, heeft verschillende oorzaken die elkaar onderling beïnvloeden. Zoals is aangegeven in de brief van 30 juni 2014 zijn de belangrijkste daarvan de loonsomproblematiek (onder andere als gevolg van vergrijzing van het personeelsbestand), besparingsverliezen bij eerder ingeboekte taakstellingen en niet gecompenseerde loon- en prijsstijgingen. De onderliggende oorzaken of de effecten hiervan op de loonsomontwikkeling zijn niet volledig te voorzien. Zo is de wijze waarop de vergrijzing van het personeelsbestand zich vertaalt in additionele financiële problematiek, afhankelijk van de in- en uitstroom van personeel in de verschillende leeftijdsklassen. In een periode waarin de arbeidsmarkt onzekerheden kent, is de exacte mobiliteit van personeel lastig te voorspellen. De ervaring is dat vooral jongere medewerkers in een periode van krimp mobiel worden. Dit versterkt de vergrijzing en daarmee de loonsomproblematiek.

De ontwikkeling van de loonkosten wordt mede bepaald door stijging van onder andere pensioenpremies, premies sociale verzekeringswetten en CAO-afspraken. Deze aspecten liggen buiten de beïnvloedingssfeer van DJI en de effecten daarvan kunnen vaak pas achteraf worden doorgerekend. Ten aanzien van de loon- en prijsstijgingen geldt dat niet altijd op voorhand duidelijk is of het Kabinet mogelijkheden ziet deze voor de overheidsdiensten geheel of deels te compenseren.

Vraag 3

Een van de maatregelen die getroffen wordt om de kosten te drukken ziet op het terugdringen van het overwerk, onregelmatig diensten en werken in het weekend. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit betekent dat er ’s avonds en in het weekend minder personeel op de afdelingen zal zijn? Kan worden uitgelegd hoe deze maatregel uitgevoerd zal worden zonder dat dat consequenties heeft voor de bezetting op de afdelingen, de verhoging van de werkdruk en de veiligheid van de medewerkers?

Ook de leden van de SP-fractie vragen waar het over gaat als wordt gesproken over overwerk, onregelmatige diensten en werken in het weekend? Op welke manier wil de Staatssecretaris dit terugdringen, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor personeel, gedetineerden en dus de veiligheid van de samenleving?

De leden van de CDA-fractie willen weten op welke wijze kan worden gegarandeerd dat de kostenbesparende maatregelen ten behoeve van overwerk, onregelmatige diensten en werken in het weekend niet ten koste gaan van de veiligheid in de inrichtingen.

Antwoord 3

De maatregel leidt ‘s avonds en in het weekend geenszins tot minder personeel op de afdelingen, maar heeft invloed op de omvang van toelagen aan personeel met betrekking tot overwerk en onregelmatige diensten. Door te sturen op minder overwerk en het minder verschuiven van diensten wordt, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, nadere invulling aan de kostenreductie die dit tot gevolg heeft, gegeven. Binnen DJI houdt mede het project Strategische personele inzet (SPIN) zich hiermee bezig.

In het Masterplan DJI zijn de randvoorwaarden betreffende het waarborgen van de veiligheid van personeel en gedetineerden (en daarmee de samenleving) opgenomen. Er vindt afstemming plaats met de medezeggenschap en het personeel wordt periodiek over de plannen geïnformeerd.

Vraag 4

De leden van de SP-fractie vragen of de nieuwe koers bij de aanpak van de criminaliteit en de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen wel kan worden voortgezet als vrijwel structureel bezuinigd wordt. Dat geldt ook voor de inzet op ZSM, taakstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Indien de reclassering meer taken krijgt dan middelen om deze uit te voeren zal er volgens deze leden geen kwaliteit meer geleverd kunnen worden op die punten.

Antwoord 4

Om de budgettaire houdbaarheid van de overheidsfinanciën te garanderen heeft de gehele rijksoverheid, dus ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een financiële inspanning geleverd. In mijn brief van 30 juni 2014 heb ik uw Kamer toegelicht hoe de taakstellingen die zijn opgelegd aan de reclassering, worden ingevuld. Los van de taakstellingen is er sprake van een toenemende vraag naar reclasseringsproducten. De reclasseringsorganisaties hebben aangegeven dat zij deze stijgende vraag voor een groot deel kunnen opvangen. In aanvulling hierop heb ik in mijn brief van 30 juni aangegeven dat ik de inzet vanaf 2015 bij de verschillende producten niet volledig ongemoeid kan laten. Concreet houdt dit in dat ik voornemens ben het aantal beschikbare uren voor het reclasseringstoezicht niveau 1 en 2 te verminderen met gemiddeld 6 uren (een urenreductie van gemiddeld ca. 8%). Daarnaast ben ik voornemens het aantal uren, dat thans beschikbaar is voor het reclasseringsadvies gebaseerd op de RISC, met 1 uur te verminderen.

Vraag 5

Voorts wordt gesproken over een succesvolle persoonsgerichte aanpak gedurende het strafrechtsproces. Aangezien deze conclusie wordt verbonden aan cijfers tussen 2002 en 2009 nemen voornoemde leden aan dat het niet gaat over het sober regime, dus het promoveren/degraderen systeem. De leden van de SP-fractie vragen of dat klopt?

Antwoord 5

In mijn brief van 30 juni 2014 heb ik de voorzichtige conclusie getrokken dat de daling van de recidive tussen 2002 en 2009 met 8,3% is gedaald mede als gevolg van de ingezette persoonsgerichte aanpak gedurende het gehele strafrechtsproces. De persoonsgerichte aanpak is en blijft ook leidend voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Noch in het basisprogramma, noch in het plusprogramma is sprake van een sober regime. Beide regimes zijn gericht op het bevorderen van een succesvolle terugkeer van gedetineerden in de maatschappij. Het basisprogramma bevat een dagprogramma van 43 uur per week. Gedetineerden die dat op grond van hun gedrag verdienen, komen in aanmerking voor het plusprogramma. Gedetineerden in een plusprogramma verblijven minimaal 59 uur per week buiten de cel (48 uur aan activiteiten en minimaal 11 uur aan uitsluitingen) zoals dat ook voor invoering van de nieuwe dagprogramma’s gebruikelijk was, mits zij aan de geplande activiteiten mee willen doen. Hiermee voldoet het plusprogramma materieel gezien aan het regime van algehele gemeenschap. Het regime voor arrestanten kent wel een beperkt dagprogramma van 28 uur per week. In dit dagprogramma wordt geen arbeid aangeboden gedurende een periode van 8 weken, maar er wordt wel naar een zinvolle dagbesteding op cel gestreefd. Deze gedetineerden worden op hun verzoek ondersteund door DJI bij hun re-integratieactiviteiten. Zie overigens het antwoord op vraag 7 hierna.

Vraag 6

De leden van de SP-fractie vragen over welke persoonsgerichte aanpak het dan gaat? Is dit ook de detentiefasering, het algemeen en het beperkt regime zoals vastgelegd in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)?

Antwoord 6

De persoonsgerichte aanpak zoals is toegelicht in mijn brief van 30 juni 2014, is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Dit betreft dus onder meer de algemeen geldende detentiefasering en het regime van algehele en beperkte gemeenschap, zoals is vastgelegd in de Pbw.

Vraag 7

De leden van de SP-fractie willen weten waarom er een nieuw, of in ieder geval ander, regime (promoveren/degraderen) wordt ingevoerd als duidelijk blijkt dat de voormalige persoonsgerichte aanpak een recidivereductie van 8,3% tot gevolg had?

Antwoord 7

Bij brief van 8 november 2011 heb ik mijn visie op de detentiefasering uiteengezet (Kamerstuk 29 270, nr. 61 ). Ik heb in deze brief aangegeven wat er naar mijn oordeel schortte aan de detentiefasering. Ik heb in voornoemde brief toegelicht dat de detentiefasering onvoldoende samenhang bezit en wordt gekenmerkt door een vrijblijvendheid die niet past bij een gecontroleerde terugkeer in de samenleving. De huidige vormen van verlof zijn te veel een vanzelfsprekendheid geworden, waaraan geen concreet re-integratiedoel is verbonden en waarin het eigen gedrag en de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden een veel te beperkte rol speelt. Daarbij komt dat in 2008 de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) opnieuw is ingevoerd. De v.i. wordt gekenmerkt door een terugkeer in de samenleving onder voorwaarden en toezicht en vervult daarmee een belangrijke functie in de begeleide terugkeer van gedetineerden in de samenleving. Tot nu toe heeft de herinvoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling echter niet geleid tot een herijking van de bestaande detentiefasering, terwijl deze herijking wel is aangewezen gelet op de gelijksoortige functie van de detentiefasering en de v.i. Het is mijn streven de recidive hiermee verder terug te dringen. In het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel waarmee de algemeen geldende detentiefasering wordt afgeschaft en elektronische detentie wordt ingevoerd, zijn de hierboven toegelichte uitgangspunten nader uitgewerkt.

Vraag 8

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de toezegging om de teruglopende instroom op de Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) te onderzoeken. In overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie zou immers worden bezien wat hiervan de oorzaken zijn.

Antwoord 8

Door het departement wordt momenteel voor de komende periode een voorlichtingsronde over de ISD-maatregel georganiseerd langs alle arrondissementen. Het Openbaar Ministerie, de zittende magistratuur en de reclasseringsorganisaties worden daarbij geïnformeerd over ontwikkelingen op het gebied van de ISD-maatregel. Tijdens deze voorlichtingsronde zal met de deelnemers worden gesproken over de instroom van ISD’ers. Over de uitkomsten van deze gesprekken zal ik uw Kamer informeren.

2. Voortgang implementatie Masterplan DJI

Vraag 9

De leden van de SP-fractie constateren dat ruim 2600 medewerkers hun baan verliezen. Dat komt neer op 2000 fte. Dit worden er wellicht nog meer, maar dat wordt pas bij de begrotingsbehandeling over het jaar 2015 bekend. Kunnen zij hieruit concluderen dat het vrijwel zeker is dat er extra banen geschrapt zullen worden, maar dat er alleen onzekerheid is over het aantal? Wordt erkend dat het voor het gevangeniswezen van groot belang is dat de medewerkers weten waar ze aan toe zijn, juist om meer onrust te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Volgens deze leden zorgt de Staatssecretaris zelf voor het «paniekvoetbal» indien hij niet duidelijk communiceert over eventuele extra bezuinigingen op onder andere het gevangeniswezen.

Antwoord 9

Conform het Masterplan DJI moet een afname van de bezetting met 2.000 fte gerealiseerd worden bij DJI. Daarvoor dienen 2.600 medewerkers mobiel te worden. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief van 2 juli 2014, acht ik het pas verantwoord om medewerkers over de personele gevolgen van de additionele besparingsmaatregelen en de verwerking van de meest actuele PMJ-cijfers in de capaciteitsplanning van de verschillende sectoren van DJI te informeren, wanneer de cijfers volledig onderbouwd en definitief zijn. Ik wil geen onnodige onrust veroorzaken bij het personeel van DJI, dat immers al te maken heeft met de nodige veranderingen. Zoals toegezegd, maak ik bij de presentatie van de begroting 2015 Veiligheid en Justitie op Prinsjesdag het totaalbeeld en de definitieve cijfers in het kader van het PMJ bekend.

Vraag 10

De leden van de CDA-fractie hebben eerder de suggestie gedaan om via de ambassade in Berlijn en het consulaat-generaal in Düsseldorf navraag laten doen naar de mogelijkheden voor het personeel van Oldenkotte om bijvoorbeeld aan de Duitse kant van de grens te gaan werken. Deze leden vernemen graag of dit inmiddels iets heeft opgeleverd.

Antwoord 10

Tijdens het algemeen overleg van 29 januari 2014 over het Masterplan DJI heb ik u aangegeven dat ik naar aanleiding van de suggestie van het lid Oskam van de CDA-fractie via de ambassade in Berlijn en het consulaat-generaal in Düsseldorf navraag heb laten doen naar de mogelijkheden voor personeel van Oldenkotte om bijvoorbeeld aan de Duitse kant van de grens te gaan werken. Er zijn contacten gelegd met een aantal Duitse forensische klinieken. Die contacten zijn ook overgedragen aan de directie van Oldenkotte. Deze inspanning heeft, voor zover mij bekend, helaas niets opgeleverd.

Het begeleiden van personeel van Oldenkotte naar Duitse forensische klinieken was één van de mogelijkheden, maar daarnaast zijn ook andere inspanningen verricht om dit doel te bereiken. Met succes zijn inmiddels zo goed als alle personeelsleden naar ander werk begeleid dan wel met een afvloeiregeling in het kader van het sociaal plan of op andere wijze uitgestroomd. Als gevolg van een afspraak tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de convenantspartijen GGZ Nederland en de VGN is circa de helft van het personeel naar nieuw werk begeleid door de realisatie van een nieuwe voorziening voor Overige Forensische Zorg in Oost-Nederland.

Vraag 11

De leden van de CDA-fractie vragen of de beslissing om de PI Tilburg open te houden al definitief is. Zo nee, waarom wordt hier nog over getwijfeld, gezien het aanbod van de Belgische collega. Tevens vragen deze leden naar de situatie dat het openhouden van deze PI afhankelijk is van de jaarlijkse beslissing hieromtrent van de Belgische regering. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de haalbaarheid van een meerjarig akkoord met zijn Belgische collega over deze PI?

Antwoord 11

Met ingang van 1 januari 2014 hebben Nederland en België een verdrag afgesloten over het opnieuw ter beschikking stellen van PI Tilburg. Dit verdrag heeft een looptijd van maximaal 3 jaar, waarbij beide landen uiterlijk 1 juli van een lopend jaar kunnen overeenkomen dat België ook het daarop volgende jaar mag gebruikmaken van PI Tilburg. In het kader van het Masterplan DJI is besloten dat PI Tilburg wordt gesloten, zodra België geen gebruik meer maakt van de capaciteit in deze inrichting. Ik acht het verstrekken van duidelijkheid aan het personeel van PI Tilburg over hun toekomst van groot belang. Ik ben daarom voornemens te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om met België afspraken te maken over een meerjarig gebruik door België van PI Tilburg.

Vraag 12

De leden van de SP-fractie vragen het verschil te verklaren tussen de 3000 medewerkers die de vrijwillige Van Werk Naar Werk (VWNW)-fase ingaan en de 2600 medewerkers die op grond van het Masterplan DJI hun baan kwijtraken.

Antwoord 12

Conform de afspraak tussen de Minister van Wonen & Rijksdienst en de vakbonden worden, wanneer het aantal fte in een specifieke functiegroep dient te krimpen, alle medewerkers uit die functiegroep in de vrijwillige fase aangewezen (voorafgaand aan de verplichte fase). Dit heeft tot gevolg dat meer medewerkers in de vrijwillige fase komen dan het aantal medewerkers dat op grond van het Masterplan DJI hun baan verliest.

Vraag 13

De leden van de SP-fractie willen weten waarom nog maar 7,5 procent succesvol de vrijwillige fase heeft afgerond?

Antwoord 13

De vrijwillige fase is erop gericht om het aantal medewerkers in de verplichte VWNW fase te beperken. Gelet op de vrijwilligheid in deze fase is het aan de medewerker om te beslissen of er uitvoering wordt gegeven aan het mobiel worden binnen het geldende VWNW beleid. Indien medewerkers in een bepaalde functiegroep worden aangewezen in de vrijwillige fase, dient eerst het VWNW onderzoek te worden uitgevoerd. Daarna volgt het advies van de mobiliteitsadviseur, waarna planvorming en besluitvorming kan plaatsvinden. Indien de medewerker ervoor kiest het VWNW plan te gaan uitvoeren, is eventueel een opleiding nodig om naar een nieuwe functie over te stappen.

De uitvoering van een dergelijk VWNW traject kost derhalve tijd. Daarbij kan worden opgemerkt dat het formele VWNW beleid pas in december 2013 is gepubliceerd in de Staatscourant en binnen DJI – vooruitlopend daarop – in de tweede helft van 2013 is gestart met de implementatie hiervan. De vrijwillige fase is voor het merendeel van de inmiddels 3600 medewerkers pas recent afgekondigd.

Vraag 14

De leden van de SP-fractie vragen wanneer iedereen geplaatst moet zijn en van hoeveel medewerkers wordt verwacht dat zij niet intern of extern geplaatst kunnen worden?

De leden van de CDA-fractie willen weten of het voornemen om in totaal 2000 medewerkers naar een andere baan te begeleiden hiermee op schema ligt?

Antwoord 14

De mobiliteitsontwikkeling ligt inderdaad op schema.

Conform het Masterplan DJI dienen 2.600 medewerkers mobiel te worden om de benodigde afname van de bezetting met 2.000 fte te realiseren. Daarnaast is in het Masterplan ook vermeld dat er, onder andere als gevolg van bij de opstelling van het Masterplan al lopende reorganisaties binnen DJI, sprake was van een nog te realiseren afname van de bezetting met ruim 700 fte. Deze cijfers zijn gebaseerd op de personele bezetting die per ultimo 2012 binnen DJI aanwezig was. De combinatie van alle mobiliteitsmaatregelen en het natuurlijk verloop hebben sindsdien geleid tot een substantiële afname van de bezetting van DJI. Tot en met juli 2014 is deze met 951 fte gedaald: van 16.212. fte tot 15.261 fte.

Het streven is onverminderd om in 2018 het aantal fte’s te hebben teruggebracht tot de afgesproken aantallen, conform de doorlooptijd van het Masterplan DJI 2013–2018. Ik stel daarvoor alles in het werk om te zorgen dat zoveel mogelijk passende functies worden gevonden, onder meer door het afsluiten van convenanten met partijen die geschikte functies voor DJI-medewerkers kunnen bieden. Het is vooralsnog echter te vroeg om een schatting te maken met betrekking tot het aantal medewerkers dat al dan niet tijdig kan worden geplaatst naar een andere functie. Gedurende de vrijwillige VWNW-fase is DJI afhankelijk van haar medewerkers die gebruikmaken van de VWNW-mogelijkheden die DJI aanbiedt en een andere functie vinden. Dit neemt echter niet weg dat het aantal medewerkers dat tot nu toe reeds is uitgestroomd conform verwachting is.

Vraag 15

De leden van de CDA-fractie merken op dat wordt aangegeven dat voor 7,5 procent van de DJI-medewerkers de vrijwillige fase inmiddels succesvol is afgesloten doordat zij een andere baan hebben gevonden. Deze leden vragen om een actualisering van dit percentage. Ook vragen zij of het klopt dat dit percentage van toepassing is op de ruim 3000 medewerkers voor wie de vrijwillige VWNW-fase van kracht is en dat dus inmiddels 225 medewerkers een andere baan hebben gevonden. Voornoemde leden vragen hoe de Staatssecretaris dit resultaat beoordeelt.

Antwoord 15

Inmiddels is 10 procent van de medewerkers in de vrijwillige fase (intussen circa 3600 medewerkers) intern of extern doorgestroomd. Gelet op de relatief korte tijd dat het VWNW beleid van kracht is binnen DJI, het de vrijwillige fase betreft en de druk op de arbeidsmarkt in combinatie met overige bezuinigingsmaatregelen die zowel de overheid, als andere werkgevers kunnen treffen, ben ik niet ontevreden met de resultaten tot dusver.

Vraag 16

De leden van de CDA-fractie vragen of de cijfers kunnen worden geactualiseerd als het gaat om de «echte» banen die de afgesloten convenanten hebben opgeleverd.

Antwoord 16

Het convenant met de Rijksbeveiligingsorganisatie (RBO) heeft inmiddels geleid tot een overstap van 50 DJI-medewerkers naar de RBO, waarvan 44 in de functie van (senior) Rijksbeveiliger. In het convenant tussen DJI en de Douane is opgenomen dat DJI-medewerkers gedurende de opleidingsperiode worden gedetacheerd bij de Douane. Wanneer zij de opleiding met goed gevolg hebben afgerond, treden zij in dienst bij de Douane. Inmiddels hebben circa 40 DJI-medewerkers de opleiding succesvol afgerond en de structurele overstap van DJI naar de Douane (Rotterdam haven) gemaakt. Tevens loopt momenteel een sollicitatieproces van 60 DJI-medewerkers bij de politie en hebben zich meer dan 100 DJI-sollicitanten gemeld voor een functie bij het COA.

Vraag 17

De leden van de CDA-fractie constateren dat dit er tot de brief van 30 juni 2014 klaarblijkelijk 93 in totaal zijn, te weten 13 bij de Douane, 40 (tijdelijk) bij de Reclassering Nederland en nog eens 40 bij de Rijksbeveiligingsorganisatie. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze resultaten?

Antwoord 17

Gelet op de relatief korte tijd dat het VWNW beleid van kracht is binnen DJI, het de vrijwillige fase betreft en de druk op de arbeidsmarkt in combinatie met overige bezuinigingsmaatregelen die zowel de overheid, als andere werkgevers kunnen treffen, ben ik niet ontevreden met de resultaten tot dusver.

Vraag 18

De leden van de CDA-fractie vragen verder de aandacht voor verdringingseffecten met betrekking tot de plekken bij de nationale politie. De Staatssecretaris heeft tijdens het algemeen overleg over het Masterplan DJI d.d. 29 januari 2014 aangegeven hiervoor te waken en met de Minister van Veiligheid en Justitie op dit punt overleg te voeren. Wat is de stand van zaken op dit punt? Hoe worden verdringingseffecten concreet voorkomen?

Antwoord 18

Voor DJI-medewerkers gelden geen afwijkende afspraken ten aanzien van vacatures bij de politie dan voor andere sollicitanten. De sollicitatie- en selectieprocedure is voor een ieder hetzelfde.

Indien het selectietraject met goed gevolg is doorlopen, wordt een sollicitant een opleidingsplaats aangeboden. Om de kans hiertoe te vergroten, biedt DJI haar medewerkers die een functie bij de politie ambiëren, de mogelijkheid om zich optimaal op het selectietraject voor te bereiden, bijvoorbeeld door het volgen van een aanvullende opleiding. Uiteindelijk bepaalt de politie of een kandidaat geschikt is. Een DJI-medewerker heeft zodoende geen voorkeurspositie.

Vraag 19

De leden van de CDA-fractie vragen naar de opheldering die de Staatssecretaris zou geven ten aanzien van de vacatures die binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden opengesteld, zoals toegezegd in het algemeen overleg over het gevangeniswezen d.d. 27 maart 2014. Is het juist dat deze vacatures alleen worden opengesteld voor werknemers die in een VWNW-traject zitten?

Antwoord 19

Over de volgorde van opstelling van vacatures zijn met de vakorganisaties voor het hele Ministerie afspraken gemaakt, die daarmee ook voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst gelden. In de situatie dat er sprake is van een vacature kan het bevoegd gezag de vacature eerst onder het personeel en gelijkgestelden binnen het eigen gezagsbereik openstellen om eventueel dringende personeelsproblemen op te lossen. Als tot openstelling buiten het eigen gezagsbereik wordt besloten, dient het bevoegd gezag de vacature eerst binnen het Rijk open te stellen voor (medische) herplaatsingskandidaten en daarmee ook voor de zogenaamde «verplichte VWNW-kandidaten», die een voorrangspositie hebben, alvorens eventueel andere kandidaten in beeld (kunnen) komen.

Vraag 20

De leden van de CDA-fractie vragen of het wenselijk zou zijn om in de analyse en prognose over de capaciteit in het gevangeniswezen rekening te houden met de circa 12.000 veroordeelden die nog een gevangenisstraf hebben openstaan, waarvan 480 een gevangenisstraf van meer dan een jaar.

Volgens de leden van de SP-fractie zou de daling van de benodigde celcapaciteit in ieder geval niet komen door het aantal niet geëxecuteerde vrijheidsstraffen. Zij vragen of de Staatssecretaris erkent dat als daadwerkelijk ingezet zou worden op het oppakken van de 12.000 veroordeelden, het beeld substantieel anders zou zijn? Heeft een extra inzet hierop geen invloed op de benodigde celcapaciteit? Hoe wordt hierop geanticipeerd? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Antwoord 20

De jaarlijkse ramingen voor de behoefte aan sanctiecapaciteit volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) zijn onder meer gebaseerd op de straftoemetingsgegevens uit de gehele strafrechtsketen. Dat betekent dat bij de planning voor bijvoorbeeld de gevangeniscapaciteit, rekenschap wordt gegeven van alle opgelegde vrijheidsstraffen, inclusief de tenuitvoerlegging van nog openstaande vrijheidsstraffen. Over de aanpak van nog openstaande vrijheidsstraffen hebben de Minister en ik uw Kamer bij brief van 2 juli 2014 geïnformeerd. Bij de vaststelling van de PMJ wordt rekening gehouden met de effecten van de maatregelen ten aanzien van de aanpak van de openstaande vrijheidsstraffen die in deze brief worden genoemd. Gezien de huidige bezetting in het gevangeniswezen en gegeven de aanwezigheid van een zekere marge aan reservecapaciteit, is bovendien ruimte om een tijdelijke toename van de behoefte aan celcapaciteit, bijvoorbeeld als gevolg van een «inhaalslag» bij nog niet geëxecuteerde vonnissen, op te vangen.

Vraag 21

Dit juist ook met het oog op het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, waarvan de leden van de CDA-fractie overigens graag vernemen wanneer dit voorstel naar de Kamer gestuurd wordt.

Antwoord 21

Het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is op 20 juni 2014 voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na vaststelling van het advies zal nader rapport aan de Koning worden uitgebracht. De verwachting is dat het wetsvoorstel dit najaar aan de Tweede Kamer kan worden gezonden.

Vraag 22

Ook vragen de leden van de CDA-fractie om een actualisering van de cijfers omtrent deze 12.000 veroordeelden.

Antwoord 22

Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de actuele stand van het aantal nog openstaande vrijheidsstraffen en de acties die ik onderneem om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk veroordeelden hun straf uitzitten. Graag verwijs ik u naar deze brief (Kamerstuk 29 279, nr. 203 ).

Vraag 23

De leden van de D66-fractie merken op dat in de brief van 30 juni 2014 wordt verwezen naar de ontwikkelingen tussen 1995 en 2013. Daarin wordt gesteld dat de fluctuatie in celbezetting destijds is gestegen met 5.000 en ook weer gedaald met 5.000. Voor deze leden blijkt uit de brief onvoldoende waar die stijging en daling van 5.000 gedetineerden nu precies vandaan komt. Als oorzaak wordt gewezen op een daling van de door de politie geregistreerde criminaliteit in de afgelopen jaren met circa 30%. Voornoemde leden vinden die daling aanzienlijk, maar er wordt niet vermeld hoe die aanzienlijke daling bij de politie veroorzaakt is of in welke delictscategorieën die 5.000 zich met name bevonden. Hoe wordt die stijging en later daling van 30% in de politiecijfers verklaard? Kan nader worden toegelicht hoe die forse daling van de door de politie geregistreerde criminaliteit is veroorzaakt en hoe die verband houdt met de stijging en daling van de benodigde celcapaciteit in die jaren?

Ook de leden van de SP-fractie vragen naar de verklaring voor de daling van geregistreerde criminaliteit met circa 30%.

Antwoord 23

Voor ontwikkelingen in de geregistreerde criminaliteit zijn geen harde oorzaken vast te stellen. Vanzelfsprekend is het beleid van opeenvolgende kabinetten erop gericht (geweest) om de criminaliteit terug te dringen, en mag voorzichtig geconcludeerd worden dat deze inspanningen hun effecten zullen hebben gehad. Het is echter per definitie niet mogelijk om vast te stellen op welke gronden potentiële plegers van criminaliteit hier toch van afzien. Wel is duidelijk dat het daadwerkelijk om een afname van criminaliteit gaat, aangezien, zoals in de brief van 30 juni is aangegeven, geen sprake is van een verminderde aangiftebereidheid of een significant lager ophelderingspercentage. Over de aanvankelijke stijging van de geregistreerde criminaliteit kan in ieder geval worden gesteld dat deze vooral de levensmisdrijven en drugsdelicten betrof, terwijl bijvoorbeeld diefstal zonder geweld juist terugliep. De daling die daarna optrad, gold alle vormen van geregistreerde criminaliteit.

Vraag 24

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op welke wijze de verschillende factoren genoemd in de brief van 30 juni 2014 van invloed zijn geweest op de bezetting van het gevangeniswezen. Waarom hebben deze factoren tot een daling geleid en zullen deze in de toekomst tot een structurele daling leiden?

Antwoord 24

In de brief van 30 juni 2014 is de ontwikkeling in de bezetting van het gevangeniswezen sinds 1995 weergegeven en nader toegelicht. Die bezetting is het gevolg van alle relevante invloeden op de ontwikkeling van de opgelegde vrijheidsstraffen naar aantal en duur. Zoals de brief toelicht, zijn de ontwikkelingen in de bezetting niet het gevolg van (significante) veranderingen in de aangiftebereidheid, het ophelderingspercentage of het niet executeren van vrijheidsstraffen. De daling van de bezetting is evenmin het gevolg van veranderingen in de gemiddelde duur van de opgelegde vrijheidsstraf; deze is in de afgelopen jaren juist toegenomen (ca. 10% sinds 2003). De lagere bezetting is derhalve het gevolg van een daling van de geregistreerde criminaliteit en wel over het gehele spectrum van strafrechtelijke delicten. Deze daling is van een zodanige omvang, ca. 30% in de afgelopen jaren, dat het effect van de toegenomen gemiddelde strafduur hierdoor meer dan gecompenseerd wordt.

Zoals eveneens in de brief van 30 juni 2014 is aangegeven, zal de capaciteitsbehoefte in het gevangeniswezen naar huidig inzicht de komende jaren afnemen. Of dit een structurele daling is, laat zich momenteel niet voorspellen. Jaarlijks worden de meerjarige ramingen voor de behoefte aan sanctiecapaciteit opgesteld volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ), ten behoeve van de begrotingsvoorbereiding. Op basis hiervan wordt de capaciteitsplanning voor het gevangeniswezen zo nodig bijgesteld.

Vraag 25

De leden van de SP-fractie constateren dat de duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen stelselmatig oploopt. Hoe komt dit en is deze conclusie meegenomen in de berekening van de in de toekomst benodigde celcapaciteit?

Antwoord 25

De hoogte van een straf wordt per individueel geval bepaald door een onafhankelijke rechter die daarbij alle relevante omstandigheden meeweegt. Alle opgelegde straffen tezamen geven daarbij het trendbeeld weer. Het is daarom niet mogelijk verklaringen te geven voor het verloop van zo’n trend. Wel blijkt uit analyse dat de toename van de gemiddelde strafduur zichtbaar is bij nagenoeg alle delicten met uitzondering van de harddrugdelicten. Zoals ook is aangegeven in de brief van 30 juni is de toename het sterkst bij de zwaarste delicten, zoals levensdelicten en diefstal met geweldpleging.

Bij de jaarlijkse ramingen voor de behoefte aan sanctiecapaciteit volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) worden alle relevante ontwikkelingen in de strafrechttoepassing meegenomen. De gemiddelde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is daar een van de kernelementen van.

Vraag 26

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op de opmerking dat de invoering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstukken 33 745) misschien niet wordt gerealiseerd. Wat is de reden van deze twijfel? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Antwoord 26

In mijn brief van 30 juni 2014 heb ik vermeld dat conform het Masterplan DJI de gebouwen met een regime ven (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen ((Z)BBI’s) medio 2014 zijn of worden gesloten. Hierbij werd rekening gehouden met invoering van de in de vraag genoemde wet op 1 juli 2014. Uw Kamer heeft reeds ingestemd met het wetsvoorstel, maar de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer dient nog plaats te vinden. De behandeling van het wetsvoorstel staat thans geagendeerd voor 23 september a.s. Zolang de Eerste Kamer niet heeft ingestemd met het wetsvoorstel, is de beoogde afschaffing van het (Z)BBI- regime nog geen feit. Op de hieruit voortvloeiende onzekerheid voor betrokkenen doelde ik in mijn brief. Om de personele gevolgen te minimaliseren en de kwaliteit te waarborgen is besloten het regime en de doelstelling van de (Z)BBI’s thans binnen de bestaande vestigingen onder te brengen.

Vraag 27

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat inboedel, zoals meubels en apparatuur, naar aanleiding van de verhuizing van het COA naar een aantal penitentiaire instellingen opnieuw aangeschaft moest worden omdat de gevangenissen al compleet waren leeggehaald. Klopt dit en hoeveel extra geld is gemoeid met het opnieuw inrichten van de PI’s? Wat gebeurt er met de inboedel van de te sluiten gevangenissen?

Antwoord 27

Bij de overdracht van PI’s van DJI naar het Rijksvastgoedbedrijf behoren de panden leeg en bezemschoon te worden opgeleverd. De inrichtingsgoederen en de nog inzetbare gebruikersinstallaties en -systemen worden nadien veelal hergebruikt binnen andere PI’s om tot een verlaging van vervangingsinvesteringen te komen. Indien bij de overdracht van de panden van DJI naar het Rijksvastgoedbedrijf reeds bekend is wie de nieuwe gebruiker wordt, worden daarmee afspraken gemaakt over het al dan niet gebruik willen maken van de aanwezige inrichtingsgoederen. Hiermee kunnen extra inrichtingskosten worden voorkomen. Voor zover wel (her)inrichtingskosten dienen te worden gemaakt, is de nieuwe gebruiker van het pand hiervoor verantwoordelijk.

De samenwerking tussen DJI, het Rijksvastgoedbedrijf en het COA met betrekking tot de ingebruikname van PI’s te Doetinchem, Veenhuizen, Breda en Zeist is constructief geweest, hetgeen heeft geleid tot concrete afspraken over het binnen deze inrichtingen nog aanwezige meubilair en dergelijke, waarvan het COA graag wil gebruikmaken.

Vraag 28

De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst op actieve wijze meedenkt en -werkt aan het herbestemmen en herontwikkelen van leeggekomen rijksgebouwen. Welke concrete resultaten zijn reeds geboekt en welke concrete resultaten zijn dit jaar nog te verwachten, bijvoorbeeld ten aanzien van herbestemming en herontwikkeling van de koepelgevangenissen?

Antwoord 28

Sinds de bekendmaking van de af te stoten justitiële inrichtingen, werkt het Rijksvastgoedbedrijf aan een gestructureerde aanpak van deze afstootopgave. Een afstootstrategie wordt vaak in overleg met de gemeenten opgesteld. In december 2013 zijn de betreffende gemeentebesturen geïnformeerd over de af te stoten justitiële inrichtingen gelegen in hun gemeente, waarbij hen is gevraagd om – samen met het Rijksvastgoedbedrijf – na te denken over de herontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van de af te stoten inrichtingen. Sindsdien is met verschillende gemeenten overleg gevoerd over herontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden. Dit heeft ertoe geleid dat, in het kader van een pilot van het Ministerie van VWS, één inrichting voor een periode van drie jaar is verhuurd aan twee stichtingen voor de opvang van slachtoffers van loverboys. Daarnaast zijn voor de opvang van vluchtelingen zeven justitiële inrichtingen verhuurd en tevens één inrichting verkocht aan het COA. Voorts vindt over een aantal inrichtingen nog bestuurlijk overleg plaats met de desbetreffende gemeentebesturen en worden de complexen onderzocht op geschiktheid voor opvang. Voor wat betreft de herbestemmings- en gebruiksmogelijkheden voor de lange termijn van de Koepelgevangenissen in Arnhem, Breda en Haarlem vindt overleg plaats met de desbetreffende gemeentebesturen. De Rijksbouwmeester heeft zijn inzet en medewerking hierbij toegezegd. Verder is besloten dat het COA grote delen van het penitentiaire complex te Breda, op de koepel na, zal gaan gebruiken voor de noodopvang van vluchtelingen. De koepelcomplexen te Haarlem en Breda zullen conform de planning van het Masterplan door DJI in gebruik blijven tot 1 januari 2016.

Vraag 29

De leden van de SP-fractie willen weten of de forensische zorg voldoende middelen heeft of krijgt om de instroom van patiënten uit tbs-klinieken te kunnen opvangen.

Antwoord 29

In de oorspronkelijke Masterplanmaatregel «terugbrengen tbs-behandelduur tot gemiddeld acht jaar» is ermee rekening gehouden dat de uitstroom uit de tbs zal leiden tot extra behoefte aan overige, minder kostbare vormen van forensische zorg. Hierdoor zijn voor de overige forensische zorg (OFZ) middelen beschikbaar om extra plaatsen in te kopen voor transmurale patiënten die uitstromen naar proefverlof of voorwaardelijke beëindiging en in dit kader overige forensische zorg nodig hebben. Dit staat echter los van autonome ontwikkelingen die leiden tot extra druk op de capaciteit van de OFZ.

In de brief van 30 juni 2014 inzake de Voortgang implementatie Masterplan DJI, is reeds aangegeven dat momenteel hoge druk op de capaciteit van de OFZ wordt ervaren. Uit analyse is gebleken dat dit voornamelijk wordt veroorzaakt door de forse stijging van het aantal plaatsingen op grond van de titel «voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde zorg». Recent is een onderzoek gestart waarbij zoveel mogelijk de autonome ontwikkelingen die leiden tot de druk op de OFZ-capaciteit in kaart worden gebracht, inclusief de verwachte meerjarige doorwerking van deze ontwikkelingen. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de jaarlijkse begrotingsvoorbereiding.

Vraag 30

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris heeft aangegeven constructief en actief mee te denken over een alternatief plan om in te spelen op de veronderstelde capaciteitsreductie binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s). Deze leden hebben daarbij kennisgenomen van de drie voorwaarden die hij daarbij af, namelijk dat het een besparing oplevert van 16 miljoen euro structureel vanaf 2016 voor DJI, dat er reeds draagvlak onder directeuren in de sector is en dat het recht doet aan eerdere moties vanuit de Kamer over het belang van regionale werkgelegenheid. Deze leden vragen of de Staatssecretaris de laatstgenoemde voorwaarde zo interpreteert dat in dit alternatief geen ruimte kan zijn om te komen tot capaciteitsreductie binnen de Rijksinrichtingen en de JJI’s in de krimpregio’s alsmede een reductie van de thans beschikbare reservecapaciteit. Mocht hij dit (op onderdelen) inderdaad zo hebben geïnterpreteerd, dan vragen deze leden in hoeverre dit strookt met de toezeggingen aan de Kamer gedaan tijdens het algemeen overleg over JJI’s d.d. 2 juli 2014. Ook vragen deze leden in dat geval hoe deze mogelijke interpretatie zich verhoudt tot de tweede gestelde voorwaarde, namelijk dat het alternatief op een breed vlak onder directeuren moet kunnen rekenen. Uitsluiting van capaciteitsreductie onder de Rijksinrichtingen, JJI’s in de krimpregio’s en bestaande reservecapaciteit zou immers de lasten van deze beoogde reductie dan slechts bij enkele inrichtingen neerleggen. De discussie over deze randvoorwaarden bevestigt bij de leden van de CDA fractie de noodzaak van de door de toegezegde constructieve en actieve houding bij de totstandkoming van een alternatief. Graag vernemen zij hoe dit tot nu toe concreet is opgepakt.

Antwoord 30

Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg op 2 juli 2014 ontvangt u op zeer korte termijn van mij een brief over de JJI’s, waarin ik nader inga op de door u gestelde vragen.

Vraag 31

De leden van de D66-fractie merken op dat wordt verwezen naar het acute tekort aan opvanglocaties voor asielzoekers. Zij vinden dat opmerkelijk nu het COA afgelopen jaren en onder het kabinet-Rutte-1 juist opvanglocaties moest sluiten wegens overcapaciteit. In hoeverre acht u de capaciteitsprognoses betrouwbaar en op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de marge op celcapaciteit bij DJI de komende drie jaar wel realistisch en afdoende zal zijn en niet te zeer door de noodzaak van bezuinigingen zal zijn bepaald?

Antwoord 31

Bij brief van 21 december 2012 (Kamerstuk 19 637, nr. 1596 ) is uw Kamer reeds geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat het COA gedeeltelijk moest terugkomen op het krimpbesluit dat in september 2012 was genomen. Na een afname van de bezettingsraad in de afgelopen jaren is deze in de tweede helft van 2013 vervolgens flink gestegen als gevolg van de verhoogde instroom vanuit Syrië en het hoge aantal nareizende gezinsleden uit onder meer Somalië. Eerder dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over een onvoorziene toename van de asielinstroom van voornamelijk Eritrese asielzoekers. De verhoogde asielinstroom brengt met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Voorop staat immers dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt. In mijn planning ga ik uit van prognoses op basis van de asielinstroom en de trends die zich hierin voordoen. Het is evident dat niet alle (mondiale) ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de asielinstroom en de bezetting zich op voorhand laten voorspellen. Daarom kan het altijd voorkomen dat de feitelijke situatie afwijkt van de oorspronkelijke prognose.

De beschikbare celcapaciteit bij DJI wordt bepaald aan de hand van de behoefteramingen volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ). Deze worden jaarlijks opgesteld ten behoeve van de begrotingsvoorbereiding en geven de verwachte behoefteontwikkeling weer voor de eerstvolgende vijf jaren. Zowel deze ramingen als de feitelijke capaciteitsplanning die wordt opgesteld op basis van deze ramingen, houden rekening met een buffer aan reservecapaciteit om onvoorziene fluctuaties in het aanbod van justitiabelen op te vangen. Het totale aanbod aan sanctiecapaciteit wordt niet bepaald door de noodzaak van bezuinigingen. Wel wordt in de vormgeving van de sanctiecapaciteit rekenschap gegeven van een zo doelmatig mogelijke inzet van de beperkte middelen. Zo is bijvoorbeeld in het Masterplan DJI voorzien in een uitbreiding van een aantal meerpersoonscellen in plaats van eenpersoonscellen, aangezien deze een lagere dagprijs kennen. Het totale volume aan capaciteit blijft daarbij gelijk. De jaarlijkse herijking van de behoefteramingen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, in samenwerking met alle betrokken ketenpartners, biedt de meest zorgvuldige aanpak om tot betrouwbare prognoses te komen. De gehanteerde marge voor reservecapaciteit biedt een extra waarborg dat de beschikbare capaciteit ook bij een -tijdelijke- onvoorziene toename van de instroom toereikend zal zijn.

3. Aanvullende besparingen

Vraag 32

De leden van de SP-fractie constateren dat er nog eens 60 miljoen euro bezuinigd moet worden op het gevangeniswezen. Waarom zijn deze extra financiële tekorten niet eerder voorzien?

Antwoord 32

De extra financiële problematiek waarmee het gevangeniswezen is geconfronteerd, heeft verschillende achtergronden. Zoals is aangegeven in de brief van 30 juni 2014 zijn de belangrijkste daarvan de loonsomproblematiek in verband met de voortzettende vergrijzing van het personeelsbestand, besparingsverliezen bij eerder ingeboekte taakstellingen en niet gecompenseerde loon- en prijsstijgingen. Dergelijke problematiek is naar zijn aard niet, of althans niet volledig te voorzien. Zo is de wijze waarop de vergrijzing van het personeelsbestand zich vertaalt in additionele financiële problematiek, afhankelijk van de – natuurlijke – uitstroom van personeel uit de verschillende leeftijdsklassen. In een periode waarbij de arbeidsmarkt onzekerheden kent, is de mobiliteit van personeel lastig te voorspellen. Inzake loon- en prijsstijgingen is bijvoorbeeld weer relevant dat niet altijd op voorhand duidelijk is of het kabinet mogelijkheden ziet deze voor de overheidsdiensten geheel of deels te compenseren. Ten tijde van het opstellen van het Masterplan was derhalve sprake van extra financiële risico’s, maar nog niet van concrete problematiek. Maatregelen zijn benoemd zodra duidelijk werd dat sprake was van concrete problematiek.

Vraag 33

De leden van de SP-fractie willen weten of er de komende jaren nog meer financiële tekorten worden verwacht?

Antwoord 33

Het Masterplan DJI en de sindsdien aanvullend benoemde maatregelen dragen ertoe bij dat DJI op termijn een begrotingsevenwicht bereikt. Dit vindt zijn weerslag in de conceptbegroting 2015 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Een garantie dat zich in de toekomst geen nieuwe tekorten meer zullen aandienen bij DJI, kan naar haar aard niet worden gegeven. De financiële positie van DJI is mede afhankelijk van omstandigheden die DJI niet kan beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de huisvestingslasten en de loonontwikkeling in de particuliere sector. De financiële positie van het Rijk is mede bepalend of compensatie van loon- en prijsstijgingen mogelijk is. Ontwikkelingen in de criminaliteit vertalen zich in ontwikkelingen in de instroom van justitiabelen bij DJI en beïnvloeden de kosten die DJI maakt. Deze worden zo goed mogelijk voorspeld in het PMJ-model, maar zijn daarmee nog niet te sturen. Gegeven deze onzekerheden zijn de inspanningen van DJI er natuurlijk maximaal op gericht genoemd begrotingsevenwicht te bereiken en te behouden.

Vraag 34

De leden van de SP-fractie vragen welke maatregelen er concreet worden getroffen op het gebied van personeel?

Antwoord 34

Het betreft hier een pakket aan maatregelen gericht op het reduceren van de kosten op het terrein van onregelmatige diensten en overwerk, alsmede op het terugdringen van de overbezetting van personeel. Verder worden besparingen gerealiseerd op de ondersteunende functiegroepen. Binnen het vestigingsmodel worden functies anders ingericht, gecombineerd en gedeeld, waardoor er efficiency kan worden bereikt.

Vraag 35

De leden van de SP-fractie willen weten of onregelmatigheidstoeslagen ook worden afgeschaft? Zo ja, waarom?

Antwoord 35

De onregelmatigheidstoeslagen zijn vastgelegd in hoofdstuk III van het BBRA. Een wijziging van het BBRA vereist overeenstemming tussen de Minister van Wonen en Rijksdienst (in de rol van werkgever Rijk) en de vakorganisaties in het Sector Overleg Rijk. Het afschaffen van onregelmatigheidstoeslagen voor DJI-personeel is derhalve niet aan de orde.

Vraag 36

De leden van de SP-fractie vragen waarop wordt gedoeld als het gaat om medisch transport efficiënter in te plannen? Welke besparing levert dat op en waarom?

Ook de leden van D66 vragen op welke wijze het medisch transport efficiënter zal worden ingepland. Waar moet de Kamer dan concreet aan denken?

Antwoord 36

Binnen DJI wordt momenteel onderzocht of en op welke wijze een efficiencyslag kan worden gemaakt bij het uitvoeren van het sociaal medisch vervoer (SMV). Waar thans de inrichting een bezoek aan bijvoorbeeld een ziekenhuis inplant en de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van DJI het transport hierop moet aanpassen, wordt in het onderzoek bezien of de inzet van DV&O daar waar dat medisch gezien mogelijk is, meer leidend kan zijn bij het maken van medische afspraken, bijvoorbeeld door dergelijke afspraken in te plannen op minder drukke dagdelen bij DV&O. Tevens wordt onderzocht of ook op andere onderdelen binnen dit werkproces efficiency mogelijk is door onder andere na te gaan in welke mate het aantal annuleringen op de dag van transport kan worden teruggebracht. Gelet op de fase waarin het onderzoek zich thans bevindt, is het vooralsnog niet mogelijk om inzicht te geven welke besparing dit oplevert.

Vraag 37

De leden van de SP-fractie vragen wat de exacte gevolgen van de andere huurconstructie van het gevangenismuseum zijn?

Antwoord 37

Na afloop van het huidige huurcontract van het Gevangenismuseum tussen DJI en het Rijksvastgoedbedrijf eind 2014, sluit het museum vanaf 1 januari 2015 rechtstreeks een huurcontract af met het Rijksvastgoedbedrijf. Ten gevolge hiervan betaalt DJI vanaf 2015 geen huurkosten meer.

Vraag 38

De leden van de SP-fractie willen weten welke minder ingrijpende maatregelen zijn overwogen om de extra bezuinigingen op te vangen?

Antwoord 38

Met het Masterplan DJI wordt – naast alle capacitaire maatregelen – maximaal ingezet op efficiëntie van de ondersteunende diensten en het hoofdkantoor, alsmede op besparingen in de bedrijfsvoering, zoals bij inkoop, ICT, facilitair management, het onderhoud van gebouwen en inventaris, en het slimmer borgen van brandveiligheid. Aanvullende besparingen die zijn overwogen op deze onderdelen zou de kwaliteit van de dienstverlening teveel onder druk zetten en inefficiënties teweeg brengen. Dit pakket is in nauw overleg met de vestigingsdirecteuren ontwikkeld.

Vraag 39

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de Staatssecretaris het betreurt dat de interne notitie over aanvullende maatregelen in het gevangeniswezen in handen van de media is terechtgekomen. Zij vragen of is onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren, teneinde te voorkomen dat in de toekomst vaker onrust van een dergelijke omvang ontstaat door interne notities op het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ook de leden van de D66-fractie betreuren het ten zeerste dat interne documenten die gebruikt worden bij de beleidsvoorbereiding van de begroting van het departement zijn gelekt naar de media waardoor, de Staatssecretaris wederom en extra onrust heeft veroorzaakt bij het personeel van DJI. Heeft hij inmiddels met DJI-personeel gesproken over de mogelijke consequenties van de extra financiële problematiek in het gevangeniswezen?

Antwoord 39

Ik hecht eraan dat maatregelen als deze in goede samenspraak met het veld worden ontwikkeld en uitgevoerd. Een transparante werkwijze en informatievoorziening dragen hieraan bij. Dit brengt ook mee dat interne notities of concepten daarvan in goed vertrouwen worden gedeeld. Met het lekken van interne stukken naar de media wordt dat vertrouwen beschaamd Met de hoofddirectie van DJI voer ik overleg over de additionele bezuinigingsmaatregelen en de mogelijke personele gevolgen hiervan. Als bekend is wat de personele gevolgen zijn, zal het DJI-personeel tijdig op juiste wijze worden geïnformeerd.

Vraag 40

De leden van de CDA-fractie vragen ook of de inrichtingen voldoende zijn toegerust op intensiever gebruik van moderne techniek en digitalisering en welke risico’s dat met zich meebrengt ten aanzien van het computergebruik door gedetineerden.

Antwoord

Voor moderne techniek en digitalisering is steeds meer aandacht binnen de inrichtingen. Dit blijkt onder meer uit de mogelijkheden tot gebruik van computers ten behoeve van re-integratieactiviteiten in het Re-integratiecentrum (RIC) in de inrichting. Het aanbod van het aantal beschikbare computers wordt afgestemd op de intensiviteit van de vraag. Uiteraard gaat voldoende aandacht uit naar het ondervangen van risico’s die gepaard gaan met computergebruik door gedetineerden. Zo is er een «whitelist» opgesteld, hetgeen de toegang tot internetsites beperkt tot een vooraf vastgestelde lijst. Op deze wijze wordt het bezoeken van niet-relevante websites of het contact leggen met bijvoorbeeld slachtoffers geminimaliseerd. Tevens wordt er continu toezicht gehouden op gedetineerden tijdens het computergebruik.

Vraag 42

Ten aanzien van digitalisering vragen de leden van de CDA-fractie of de Kamer kan worden geïnformeerd over de resultaten van de pilot met betrekking tot »emailaprisoner«.

Antwoord 42

De pilot «emailaprisoner» heeft gedraaid in PI Heerhugowaard, PI Leeuwarden, PI Zuidoost locatie Ter Peel en JJI De Hartelborgt. Zowel de inrichtingen, als de gedetineerden en hun familieleden zijn positief, hetgeen mij heeft doen besluiten om deze service verder te implementeren. Momenteel worden in alle PI’s voorbereidingen getroffen om «emailaprisoner» te realiseren.

Vraag 43

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel en in elke welke PI’s pilots plaatsvinden om te bepalen wat de meest efficiënte en effectieve personele verhouding is tussen beveiliging en bejegening.

De leden van de D66-fractie vragen wat wordt bedoeld met «de meest efficiënte en effectieve personele verhouding tussen beveiliging en bejegening»? Ook willen zij weten binnen welke expliciete veiligheidskaders de pilots worden uitgevoerd, in welke gevangenislocaties en op welke afdelingen en wanneer u verwacht de Kamer daarover nader te kunnen toelichten?

Antwoord 43

De pilots vinden plaats in drie PI’s, te weten PI Heerhugowaard, PI Zwaag en PI Arnhem. De pilots zijn vrij in de keuze van de omvang van de pilot. Dit betreft soms een afdeling en soms geselecteerde gedetineerden die niet bij elkaar op een afdeling verblijven.

Het doel van deze pilots is breder dan het uitsluitend bepalen wat de meest efficiënte en effectieve personele verhouding is tussen beveiliging en bejegening, maar is mede bedoeld om tot een nieuw detentieconcept te komen, waarin de zelfredzaamheid van gedetineerden een belangrijkere rol krijgt. Hiermee wordt bedoeld dat gedetineerden niet hoger worden beveiligd dan nodig en dat, daar waar toelaatbaar, taken door gedetineerden worden uitgevoerd in plaats van door personeel. Dit vraagt van zowel gedetineerden als van personeel een verandering in attitude en bejegening. De grenzen aan efficiency en effectiviteit worden onder meer bepaald door de veiligheidsbeleving en de mate van zelfredzaamheid onder gedetineerden. Uiteraard moet binnen het nieuwe detentieconcept de veiligheid van personeel, gedetineerden en samenleving voldoende zijn geborgd.

Ik verwacht u in het voorjaar van 2015 nader te kunnen informeren over de resultaten en uitwerking van de eerste drie pilots.

Vraag 44

Ook zouden de leden van de CDA-fractie graag vernemen hoe deze pilots inhoudelijk vorm krijgen, meer specifiek welke maatregelen in dit kader nog meer worden toegepast behalve het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.

Antwoord 44

Medewerkers worden uitgenodigd om ideeën aan te dragen, waarmee de zelfredzaamheid van gedetineerden kan worden bevorderd. De ideeën worden beoordeeld door het management van de PI en uitgevoerd in het kader van een pilot, indien deze als kansrijk worden beschouwd.

In twee pilots zijn gedetineerden die aantoonbaar met verantwoordelijkheden kunnen omgaan, bij elkaar geplaatst waarbij zij meer interne vrijheden genieten en minder toezicht. Andere maatregelen zijn het vervangen van externe bedrijven door de inzet van gedetineerden (bijvoorbeeld in het kader van groenvoorziening, schilder- en onderhoudswerkzaamheden).

Vraag 45

De leden van de CDA-fractie vragen ook welke veiligheidsrisico’s verbonden zijn aan het verhogen van de inzet van langgestraften bij ondersteunde taken.

Antwoord 45

De veiligheidsrisico’s ten gevolge van het inzetten van gedetineerden bij ondersteunende taken is niet zozeer afhankelijk van de duur van detentie. Voor de inzet van langgestraften gelden in beginsel dan ook dezelfde veiligheidsrisico’s als bij de inzet van kort(er)gestraften. Om veiligheidsrisico’s te reduceren, is een aantal beheersmaatregelen opgesteld volgens het principe «beveiliging op maat». Gedetineerden worden vooraf gescreend op strafrestant en vluchtgevaar en zij mogen enkel ondersteunende taken uitvoeren, wanneer hun gedrag en houding tijdens detentie dit toelaat.

Vraag 46

De leden van de D66-fractie verbazen zich enigszins over de keuze om middels pilots die verhouding te bepalen nu zij in de veronderstelling zijn dat die verhouding reeds jarenlange beproefde praktijk is binnen het Nederlandse en ook Europese gevangeniswezen. Wordt hiermee bedoeld dat wordt ingezet op besparende minimalisering van verhouding tussen beveiliging en bejegening?

Antwoord 46

De beproefde praktijk waaraan wordt gerefereerd, is gebaseerd op een detentieconcept waarbij weinig ruimte aan zelfredzaamheid van gedetineerden wordt gelaten. Het kabinet wil dat veranderen en de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van gedetineerden een belangrijke rol toekennen. Het uitvoeren van pilots is naar mijn mening een goede vorm om de mogelijkheden en daarbij horende condities te verkennen. Wel is het zo dat beveiliging zoveel mogelijk op maat moet zijn en niet hoger dan nodig.

Vraag 47

De leden van de D66-fractie willen weten welke maatregelen de Staatssecretaris dit jaar neemt om te voorkomen dat ook volgend jaar de financiële problematiek bij DJI groter uitvalt dan was voorzien?

Antwoord 47

De maatregelen die worden getroffen, zijn erop gericht om de structurele financiële problematiek van DJI op te lossen, waarbij het verlies van werkgelegenheid zo beperkt mogelijk wordt gehouden. De gevolgen voor de werkgelegenheid bij DJI van met name het Masterplan DJI zijn nochtans aanzienlijk. Uitgangspunt is evenwel dat de getroffen maatregelen voldoende zijn om de huidige problematiek het hoofd te bieden.

Vraag 48

In de brief lezen de leden van de D66-fractie ook over voorgenomen aanvullende besparingsmaatregelen, zoals de afbouw van de huidige overbezetting. Hoe en waar wordt die overbezetting afgebouwd?

Antwoord 48

Naast de vestigingen die genoemd zijn in het Masterplan DJI bestaat er bij enkele vestigingen nog een huidige personele overbezetting. De afbouw hiervan zal worden gerealiseerd door natuurlijk verloop, vrijwillige mobiliteit en de bijbehorende sturing op het reguliere formatiebeheer. Waar de zogenaamde Breukelen maatregelen leiden tot boventalligheid zal hiervoor het VWNW beleid van kracht zijn.

Vraag 49

De leden van de D66-fractie willen weten op welke wijze wordt bespaard op de ondersteunende functiegroepen en welke groepen dat specifiek zijn?

Antwoord 49

Het uitgangspunt van deze maatregel is dat door «regionale sharing» het aantal functies in de ondersteuning, zoals kwaliteit-, preventie- en communicatiemedewerkers, kan worden gereduceerd.

Vraag 50

Het aantal sporturen wordt afgebouwd naar anderhalf uur per twee weken. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre zo’n beperkt aantal sporturen verantwoord is voor de vereiste fysieke fitheid van DJI-personeel en op welke wijze stimuleert DJI straks dat personeel zorgdraagt voor de eigen fitheid?

Antwoord 50

Het op peil houden van de conditie en het voldoende fit zijn om een dergelijke functie te kunnen uitoefenen, zie ik als een verantwoordelijkheid die bij het beroep hoort met als gevolg dat hieraan ook in eigen tijd aandacht moet worden besteed. De maatregel gaat er zodoende vanuit dat medewerkers zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen fitheid. Dit sluit aan bij de praktijk van de politie.

Doordat niet alle uren voor sport worden geschrapt, bestaat nog steeds de mogelijkheid voor onder meer teambuilding. Verder blijven de weerbaarheidstraining en het afnemen van de fysieke vaardigheidstest bestaan; deze vallen buiten het bereik van de maatregel.

4. Eerste ervaringen met het systeem van promoveren en degraderen

Vraag 51

De leden van de SP-fractie willen weten waarop wordt gedoeld als wordt gesteld dat men positief was over de grotere ruimte die het dagprogramma biedt. In welke opzicht is de ruimte groter dan onder het vorige regime en voor wie geldt dat dan?

Antwoord 51

Zoals reeds in mijn brief van 30 juni 2014 aangegeven, wordt gedoeld op de grotere ruimte die het dagprogramma biedt om gedetineerden eigen verantwoordelijkheid en meer interne vrijheden te geven, waardoor er efficiënter kan worden gewerkt. Met name het feit dat gedetineerden zich vrijer kunnen bewegen binnen de muren draagt bij aan een verbetering van het detentieklimaat. Ook kunnen gedetineerden nu meer dan voorheen hun voorkeur aangeven voor het tijdstip van activiteiten, waarbij bezoek de belangrijkste is.

Vraag 52

De leden van de SP-fractie vragen op welke manier en wanneer de problemen met de tijd die staat voor mentoraat en rapportages in met name de huizen van bewaring worden opgelost? Deze vraag geldt ook voor de vele verhuisbewegingen door het nieuwe regime. Hoe wordt bovendien gegarandeerd dat een gedetineerde niet steeds een andere mentor krijgt en dat hier dus meer continuïteit in komt?

Ook de leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de Staatssecretaris de vele verhuisbewegingen door promotie en degradatie meent te kunnen beperken?

Antwoord 52

In een tweetal expertmeetingrondes met medewerkers van inrichtingen zijn best practices op het vlak van interne processen en vakmanschap uitgewisseld om de knelpunten die worden ondervonden met het reserveren van tijd voor mentoraat en rapportage te ondervangen. Indien doorvoering van de best practices niet tot een oplossing leidt, zal in overleg met het hoofdkantoor DJI naar een oplossing worden gezocht. Verhuisbewegingen worden beperkt door, daar waar mogelijk en wenselijk, over te stappen naar gemengde afdelingen. Dit zijn afdelingen waar zowel het basis- als het plusprogramma wordt uitgevoerd. Omdat niet elke inrichting deze problemen ondervindt ofwel gebouwelijk deze mogelijkheden heeft, is dit een keuze van de vestigingsdirecteur.

Vraag 53

De leden van de SP-fractie vragen welke conclusie de Staatssecretaris trekt uit de constatering dat het samenplaatsen van moeilijk hanteerbare gedetineerden, dus met rood gedrag, elkaars gedrag versterken.

De leden van de D66-fractie willen weten op welke wijze de Staatssecretaris het niet kunnen samenplaatsen van gedetineerden met rood gedrag meent te ondervangen op de gevangenislocaties? Is er voldoende cel- en personeelscapaciteit om deze gedetineerden te spreiden? Wordt hiermee reeds aangevangen binnen locaties nu de samenplaatsing van deze categorie gedetineerden ongewenst gedrag juist blijkt te versterken?

Antwoord 53

Zoals reeds in het antwoord op vraag 52 aangegeven, kan een vestigingsdirecteur de afweging maken om meer met gemengde afdelingen te gaan werken. Het probleem bestaat echter niet in elke PI en de gebouwelijke situatie staat niet altijd deze oplossing toe. In dat geval wordt gezocht naar een andere oplossing.

Vraag 54

De leden van de CDA-fractie vernemen voorts graag of het systeem van promoveren en degraderen tot op heden heeft geleid tot meldingen van directeuren over veiligheidsincidenten en/of gedetineerden vaker korte tijd op de luchtplaats zijn gebleven uit protest tegen het nieuwe programma.

Antwoord 54

In vier PI-locaties heeft een aantal gedetineerden aanvankelijk geweigerd zich te laten insluiten uit protest tegen de invoering van het nieuwe dagprogramma. Nadat de directies van deze locaties gesprekken hebben gevoerd met de betreffende gedetineerden, lieten zij zich daarna alsnog insluiten.

Vraag 55

De leden van de D66-fractie lezen met belangstelling dat het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor het plusprogramma substantieel hoger blijkt dan verwacht, met soms aanzienlijke regionale verschillen. De Staatssecretaris meent dat die verschillen kleiner zullen worden als meer ervaring met het systeem is opgedaan en ervaringen en best practices tussen de regio’s zijn uitgewisseld. Wat veroorzaakt precies de grote regionale verschillen? Wordt bedoeld met het kleiner worden van de verschillen dat nu onterecht gedetineerden zich in het plusprogramma naar zijn opvatting in een aantal regio’s te coulant wordt omgegaan met toekenning van een «groene kaart»?

De leden van de CDA-fractie vragen of het verschil in 60 procent en 90 procent van de gedetineerden dat in aanmerking komt voor het plusprogramma nader kan worden toegelicht aan de hand van de regionale verschillen.

Antwoord 55

Er zijn meerdere verklaringen mogelijk voor de verschillen tussen vestigingen wat betreft het percentage gedetineerden in het basisprogramma of het plusprogramma, zoals het verschil in populatie gedetineerden per vestiging. Ook kunnen er verschillen zijn in de wijze waarop per vestiging wordt omgegaan met het landelijk geldende toetsingskader door medewerkers. Daarom zal ook de komende tijd het proces van kennisdeling en uitwisseling van best practices worden gecontinueerd, mede met het oog op een zo uniform mogelijke toepassing van het toetsingskader.

Vraag 56

De leden van de SP-fractie lezen dat het nieuwe regime helpt om met gedetineerden in gesprek te komen over hun gedrag. Was dit onder het algeheel en het beperkte gevangenisregime dan anders? Zo ja, hoe? Zo nee, erkent de Staatssecretaris dat deze constatering niet het nieuwe regime rechtvaardigt?

Antwoord 56

Met de uitspraak dat het nieuwe regime helpt om met gedetineerden in gesprek te komen over hun gedrag, wordt bedoeld dat dergelijke gesprekken nu onderdeel zijn van het werkproces. Het gedrag (zowel positief als negatief) is daarmee nu nadrukkelijk onderwerp van gesprek tijdens mentorgesprekken maar ook met andere personeelsleden.

Vraag 57

De leden van de CDA-fractie vernemen graag of er in de sector kritiek bestaat op de criteria ten aanzien van zogeheten «groen» gedrag en of deze criteria mogelijk kunnen worden aangepast. Indien dat eerste niet het geval is, wil de Staatssecretaris naar aanleiding van de kritieken in de Kamer hierover zelf het gesprek aangegaan met de sector?

Antwoord 57

De criteria die zijn opgesteld om gedrag te kunnen beoordelen zijn geaccepteerd door personeel dat hiermee werkt. Tijdens expertmeetings is dit punt expliciet aan de orde gesteld, maar op kleine aanpassingen en verhelderingen na, heeft dit niet tot voorstellen voor verandering geleid. Wel zal er in het najaar een bijeenkomst worden gehouden met de vrijhedencommissies van alle PI’s om het toetsingskader op onduidelijkheden door te spreken. Dit naar aanleiding van de regionale verschillen die zijn geconstateerd in de verhouding tussen gedetineerden in een basis en plusprogramma.

Vraag 58

De leden van de SP-fractie vinden het opvallend dat de Staatssecretaris blijft ontkennen dat het algeheel regime is afgeschaft, terwijl in onderhavige brief wordt toegegeven dat de bestemmingsaanwijzingen van gevangenissen vanaf maart 2014 zijn aangepast naar aanleiding van de invoering van het regime van beperkte gemeenschap voor alle gedetineerden in basis- en plusprogramma. Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide toelichting. Erkent hij hiermee eindelijk dat sprake is van afschaffing van het algehele regime en daarmee in strijd wordt gehandeld met de Pbw?

Antwoord 58

In mijn brief van 30 juni 2014 heb ik toegelicht waarom in de Regeling Selectie Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG) het regime van beperkte gemeenschap van toepassing is verklaard op alle gedetineerden in een basis- en een plusprogramma. Het besluit om het toepassingsbereik van de algehele gemeenschap te beperken is een logisch gevolg van de invoering van een persoonsgerichte aanpak. Anders dan in het regime van algehele gemeenschap maakt het regime van beperkte gemeenschap het mogelijk binnen afdelingen een per gedetineerde gedifferentieerd programma aan te bieden. Gedetineerden in een plusprogramma verblijven nog steeds minimaal 59 uur per week buiten de cel (48 uur aan activiteiten en minimaal 11 uur aan uitsluitingen) zoals dat ook voor invoering van de nieuwe dagprogramma’s gebruikelijk was, mits zij aan de geplande activiteiten mee willen doen. Hiermee voldoet het plusprogramma materieel gezien aan het regime van algehele gemeenschap.

Zoals ik bij brief van 12 november 2013 aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 24 587, nr. 658 ), berust de opvatting dat met de wijzigingsregeling SPOG het regime van algehele gemeenschap is afgeschaft, op een misverstand. Met de wijziging wordt het regime van algehele gemeenschap niet afgeschaft, maar wordt ervoor gekozen om reguliere gevangenissen aan te wijzen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. De wet biedt hiertoe de ruimte in artikel 19, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet: «De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting vindt plaats in algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is». Er is daarmee sprake van een nevenschikkende keuze tussen algehele en beperkte gemeenschap. Daarnaast behelst het derde lid dat de Minister de criteria bepaalt waaraan gedetineerden moeten voldoen om voor plaatsing in de verschillende regimes in aanmerking te komen. Tot slot zijn de afdelingen die als ZBBI’s zijn aangewezen, ook nu nog aangewezen als een afdeling met een regime van algehele gemeenschap.

Vraag 59

De leden van de CDA-fractie vragen of cijfermatig kan worden onderbouwd dat het (ook in het verleden) niet-ongebruikelijk was dat het doorvoeren van veranderingen in het gevangeniswezen gepaard ging met een aanzienlijke toename van het aantal beklagzaken.

Antwoord 59

De registratie van beklagzaken vindt plaats op lokaal niveau, per commissie van toezicht (CvT). De registratie leent zich er niet voor een landelijk beeld te geven van de toename van het aantal beklagzaken. De ervaring leert dat het doorvoeren van veranderingen in het gevangeniswezen gepaard gaat met een aanzienlijke toename van het aantal beklagzaken. Voorbeelden van majeure veranderingen in het gevangeniswezen die tot een toename van het aantal beklagzaken hebben geleid zijn de versobering van het regime in 2004 en de invoering van meerpersoonscellen.

Vraag 60

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie wordt het aantal klachten in verband met het promoveren en degraderen, 717 in totaal, enigszins gebagatelliseerd. Zij vernemen ook graag een update met betrekking tot de 373 zaken die nog niet zijn behandeld.

Antwoord 60

Een landelijk betrouwbaar beeld is nu niet voorhanden. Ik wijs erop dat een aantal CvT’s ervoor heeft gekozen de behandeling van een aanzienlijk deel van de onbehandelde klachten uit te stellen tot nader order in verband met de uitspraak van de voorzieningenrechter in het kader van promoveren en degraderen en de behandeling van deze zaak in hoger beroep.

Vraag 61

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie waarom het nodig wordt geacht om op te merken dat een meerderheid van de Kamer vóór de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing, Overplaatsing Gedetineerden was. Het komt voornoemde leden voor alsof de Staatssecretaris de Kamer deelgenoot wil maken van de verantwoordelijkheid voor de exacte uitwerking in de praktijk van de regeling, hetgeen hen niet alleen onjuist maar ook onterecht lijkt.

Antwoord 61

In mijn brief van 30 juni 2014 staat vermeld dat een meerderheid van uw Kamer voor de wijziging van de regeling SPOG was. Dit was niet meer dan een feitelijke vaststelling naar aanleiding van het overleg dat over dit onderwerp is gevoerd met uw Kamer. Hiermee is zeker niet bedoeld dat ik uw Kamer deelgenoot zou willen maken van de verantwoordelijkheid voor de exacte uitwerking in de praktijk van de regeling.

Vraag 62

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de groep gedetineerden in het plusprogramma toch in een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst. Zo nee, waarom niet?

Antwoord 62

Het is juist dat de groep gedetineerden in het plusprogramma in een regime van beperkte gemeenschap wordt geplaatst. Zoals ik elders in deze brief heb toegelicht is met de wijziging van de RSPOG ervoor gekozen om reguliere gevangenissen aan te wijzen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Dat geldt zowel voor gedetineerden in een basisprogramma als in een plusprogramma.

Vraag 63

De leden van de SP-fractie vinden het feitelijk onjuist om te constateren dat de rechter het systeem intact laat en er feitelijk niets veranderd is. Op grond van artikel 19 Pbw komt het verschil tussen het algeheel en het beperkte regime naar voren. In het regime van algemene gemeenschap dient het dagprogramma 59 uur per week buiten de cel te bevatten met 48 uur aan activiteiten. In het beperkte regime is er 45 uur aan activiteiten en moet men tussendoor op cel worden geplaatst. Wordt daarmee gezegd dat het regime nog steeds op deze wijze wordt ingevuld?

Antwoord 63

Zoals ik in mijn brief van 30 juni aan uw Kamer heb gemeld kunnen gedetineerden in het plus-programma tussen de activiteiten door wel degelijk buiten hun cel verblijven. Voor gedetineerden die gepromoveerd zijn naar het plusprogramma behelst het dagprogramma 59 uur per week met 48 uur aan activiteiten. Voor hen is de feitelijke situatie derhalve niet veranderd ten opzichte van vóór de invoering van het systeem van promoveren en degraderen.

Vraag 64

De leden van de SP-fractie vragen waarom er bovendien wordt gesteld dat, als er feitelijk niets verandert, het toepassingsbereik van de algehele gemeenschap is beperkt en voor elke gedetineerde het regime van beperkte gemeenschap geldt?

Antwoord 64

Zoals ik hierboven heb toegelicht wordt met de wijziging van de Regeling SPOG het regime van algehele gemeenschap niet afgeschaft, maar wordt ervoor gekozen om reguliere gevangenissen aan te wijzen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. De wet biedt hiertoe de ruimte in artikel 19, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet.

Vraag 65

De leden van de SP-fractie willen er overigens op wijzen dat de uitspraak alleen niet gaat over gedetineerden in het basisprogramma, omdat de rechtszaak is aangespannen door gedetineerden uit het plusprogramma. Het betekent dus niet dat de rechter dit basisprogramma overeind laat. Dat oordeel is namelijk overgelaten aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, waar op dit moment een aantal beroepszaken lopen. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen en tevens de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van deze beklagzaken?

Antwoord 65

Ik heb in mijn brief van 30 juni 2014 louter geconstateerd dat het basisprogramma niet is geraakt door de uitspraak van de rechter. Ik kan bevestigen dat een aantal beroepszaken bij de RSJ loopt van gedetineerden in het basisprogramma. Over de uitkomsten van die beroepszaken zal ik uw Kamer informeren.

Vraag 66

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende uitspraak van de rechtbank Den Haag, alsmede van het voornemen van de Staatssecretaris om in hoger beroep te gaan. Zij vragen of dit voornemen, alsmede de bewering dat de rechtbank feitelijk onjuist heeft geoordeeld, niet getuigt van starheid.

Antwoord 66

Ik heb beroep laten aantekenen, omdat ik het niet eens ben met een aantal overwegingen in de uitspraak. In de kwalificatie «starheid» herken ik mij niet.

Vraag 67

Deelt u de mening van de leden van de CDA-fractie dat het in het belang van zowel gedetineerden als de samenleving is dat gedetineerden zoveel mogelijk zinvolle activiteiten oppakken in plaats te luieren op hun cel?

Antwoord 67

Ja. Het is in het belang van zowel de samenleving als gedetineerden zelf dat gedetineerden eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en voor de voorbereiding van hun terugkeer naar de samenleving. Zinvolle (terugkeer) activiteiten en arbeid leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Gedetineerden die deze verantwoordelijkheid nemen en het gewenste gedrag vertonen, worden hiervoor beloond en ondersteund. Van gedetineerden mag eigen inzet en motivatie worden verwacht om hun detentie en terugkeer succesvol te laten verlopen. Investeren in gedetineerden die niet gemotiveerd zijn en niet het gewenste gedrag vertonen, acht ik niet zinvol. De inzet is er wel steeds op gericht gedetineerden die niet gemotiveerd zijn te motiveren om alsnog het juiste gedrag te vertonen.

Vraag 68

Deelt u voorts de mening van de leden van de CDA-fractie dat onder meer het verrichten van arbeid en het ontwikkelen van goed gedrag essentieel is voor een geslaagde terugkeer in de samenleving en dat deze rechterlijke uitspraak een heldere indicatie is dat het programma voor gedetineerden aangepast moet worden?

Antwoord 68

Goed gedrag is inderdaad essentieel voor een geslaagde terugkeer in de samenleving en het verrichten van arbeid kan daarbij een belangrijke rol vervullen. Ik ben het niet eens met de stelling dat de uitspraak van de voorzieningenrechter een heldere indicatie is dat het programma voor gedetineerden dient te worden aangepast. Niet voor niets heb ik in mijn brief van 30 juni 2014 geconstateerd dat de rechter het systeem van promoveren en degraderen intact laat.

Vraag 69

Meer algemeen vragen de leden van de CDA-fractie om een reflectie op de rode draad die door de ambtstermijn van de Staatssecretaris lijkt te lopen dat beleidsvoornemens regelmatig gecorrigeerd (dienen te) worden door de rechterlijke macht.

Antwoord 69

Het is op zich juist dat in een aantal casus rechters anders oordeelden, omdat zij een andere uitleg gaven aan de vigerende wet- en regelgeving. Dat een rechter een ander oordeel kan vellen is inherent aan het stelsel van scheiding der machten waarbij de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht elkaar controleren zonder dat er sprake is van een hiërarchie. Overigens herken ik het beeld niet dat mijn beleidsvoornemens regelmatig zouden moeten worden gecorrigeerd door de rechterlijke macht.

5. Taakstelling reclassering

Vraag 70

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het ingezette beleid tot gevolg heeft dat er minder celstraffen en meer taakstraffen en voorwaarden worden opgelegd. Dit betekent dat er meer werk, zowel bij advisering als toezichthouden, richting de reclasseringsorganisaties zal gaan. Dit wordt ook erkend in de brieven. Daarin wordt gezegd dat de vraag naar de producten van de reclassering sterk is gestegen evenals het budget dat hiervoor ter beschikking is gesteld. Ook wordt beschreven dat de reclasseringsorganisaties de afgelopen jaren hebben moeten inleveren om de taakstelling van dit kabinet te kunnen halen. De reclasseringsorganisaties hebben hierover een brief aan de Kamer gestuurd waarin zij hun zorgen uitspraken over deze bezuiniging in relatie tot het stijgend aantal adviseringsverzoeken en het toenemende aantal toezichthoudende taken. Zij delen de zienswijze op de taakstelling niet en zijn van mening dat zij naast de in de brief genoemde taakstelling ook nog eens worden geconfronteerd met een bezuiniging van tien miljoen euro op taakstraffen en twee miljoen euro op de Reclasseringsbalies. Klopt deze bewering van de reclasseringsorganisaties? Zo ja, waarom is dit niet genoemd in de brief? Wat betekent dit voor de uitvoering van de taakstraffen in het licht van het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid? Zo nee, wat is niet waar en waarom?

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat er sinds 2010 al tien miljoen euro is bezuinigd op de taakstraffen en twee miljoen euro op de Reclasseringsbalies? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen bovendien welke andere taakstellingen, naast die van het huidige kabinet, nog op de reclasseringsorganisaties drukken. Zij zien de stapeling van bezuinigingen graag nader in beeld gebracht.

Antwoord 70

In mijn brief van 30 juni 2014 heb ik mij gericht op de huidige financiële situatie van de reclassering. Net zomin als van de omvang van de budgetgroei tussen 2005 en 2012 concreet is opgenomen, zijn ingevulde taakstellingen niet opnieuw vermeld.

Het klopt echter dat de reclasseringsorganisaties in de periode voor 2012 zijn geconfronteerd met zowel bezuinigingen als een toename van het budget. Zo is in het regeerakkoord van het eerste kabinet Rutte een taakstelling van € 10 miljoen op de taakstraffen van de reclassering opgenomen voor de periode 2011–2015 en is een korting doorgevoerd van € 2 miljoen op de reclasseringsbalies. Zoals ik uw Kamer reeds eerder heb gemeld, is de bezuiniging op de taakstraffen gerealiseerd door meer individuele taakstraffen uit te voeren in plaats van groepstaakstraffen. Individuele taakstraffen zijn goedkoper dan groepstaakstraffen, omdat de uitvoering van groepstaakstraffen in eigen beheer van de reclassering (begeleiding door deskundig eigen personeel) is en individuele taakstraffen plaatsvinden bij bestaande non-profitorganisaties, zoals in de keuken van een zorginstantie of bij een kringloopwinkel etc. De groepswerkstraffen vergen dus een hogere personele inzet.

De genoemde korting van € 2 miljoen op de reclasseringsbalies is van een geheel andere orde dan de bezuinigingen op de werkstraffen. Deze is gerelateerd aan de wijziging van de werkwijze bij instroom bij de reclassering. Voorheen regelden de Reclasseringsbalies de intake, dossierstart en doorverwijzing van verdachten en daders. Door onder andere de komst van ZSM zijn de taken van de reclasseringsbalies voor een groot gedeelte komen te vervallen. Dit maakte een efficiencykorting mogelijk van € 2 miljoen.

In de uitvoering van de taakstraffen in 2012 is het gekorte budget toereikend gebleken, de vraag van OM en ZM lag 892 taakstraffen onder het beschikbare kader. In het jaar 2013 is de vraag naar werkstraffen naar alle waarschijnlijkheid mede onder impuls van ZSM (sterk) gestegen. Hiervoor was tot en met 2012 toereikende dekking binnen het budgettair kader van de reclassering beschikbaar. Uit de jaarrekeningen blijkt dat de drie reclasseringsorganisaties het beschikbare budgettaire kader in 2013 volledig hebben uitgeput en (beperkt) hebben overschreden. Naar verwachting zet deze stijgende vraag zich voort in 2014. Om te voorkomen dat de stijgende trend met betrekking tot de instroom van taakstraffen leidt tot een overschrijding van het beschikbare kader, ben ik zoals ik heb zoals ik heb aangegeven in de brief van 30 juni 2014 voornemens maatregelen te treffen. In mijn kaderbrief van 31 juli 2014 aan de reclasseringsorganisaties heb ik hieraan nader invulling gegeven.

In de financieringssystematiek van de reclassering bestaan overigens geen schotten tussen de verschillende producten advies, toezicht, gedragsinterventies en werkstraffen. Dit betekent dat binnen het beschikbare financiële kader overproductie op enig product financieel kan worden gecompenseerd door een lager uitkomende productie op een andere product.

Vraag 71

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre met het beschikbare budget bij de reclasseringsorganisaties de taken kwalitatief hoogwaardig en succesvol kan worden uitgevoerd? In hoeverre krijgen of hebben de reclasseringsorganisaties gelijk als ze verwachten dat er wachtlijsten zullen ontstaan en de kwaliteit van het werk te wensen over zal laten? Kan dit antwoord worden toegelicht?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris de waarschuwing van de reclasseringsorganisaties beschouwt dat de kwaliteit wel degelijk onder grote druk komt te staan en wachtlijsten zullen ontstaan als gevolg van de stijgende vraag en stijgende budgettaire druk? Hoe hard beschouwt hij het huidige kwaliteitsniveau van de drie reclasseringsorganisaties en op welke wijze wordt gegarandeerd dat zowel wachtlijsten als kwaliteitsverlies bij de reclassering zal worden voorkomen?

Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de wetenschappelijke inzichten ten aanzien van effectieve reclassering uitgangspunt zijn bij de huidige voorgestelde maatregelen, zodat bewezen behandelmethoden ook uitgangspunt blijven. Gezien de huidige trend vragen deze leden welke maatregelen genomen worden om wachtlijsten te voorkomen.

Antwoord 71

Uit wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat met name toezichtprogramma’s effectief zijn, die bestaan uit een combinatie van controle en begeleiding en waarbij sprake is van een goede werkrelatie tussen professional en delinquent. Daarnaast kenmerken ook andere aspecten een kwalitatief goed toezicht, zoals een adequate registratie, een tijdige start van het reclasseringstoezicht en de frequentie waarin de reclasseringswerker de reclassent spreekt en ziet. Het toezicht van de reclassering bevat voornoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma.

Op dit moment is sprake van een grote en naar verwachting nog toenemende vraag naar reclasseringsinzet. Als deze stijgende lijn inderdaad doorzet en er geen afdoende maatregelen worden getroffen, zal de productie ruim boven het beschikbare budgettair kader uitkomen. Om dit te voorkomen heb ik in mijn brief van 30 juni 2014 aangegeven dat ik de inzet vanaf 2015 bij de verschillende producten niet volledig ongemoeid kan laten. Concreet houdt dit in dat ik voornemens ben het aantal beschikbare uren voor het reclasseringstoezicht niveau 1 en 2 te verminderen met gemiddeld 6 uren (een urenreductie van gemiddeld ca. 8%). Daarnaast ben ik voornemens het aantal uren, dat thans beschikbaar is voor het reclasseringsadvies gebaseerd op de RISC, met 1 uur te verminderen.

Ik ben mij ervan bewust dat dit betekent dat de reclasseringsorganisaties binnen een toezicht dan wel advies minder activiteiten kunnen verrichten. In die zin komt het kwaliteitsniveau dat thans door de reclasseringsorganisaties wordt geleverd inderdaad onder druk te staan. Het toezicht van de reclassering zal echter nog steeds de eerdergenoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma bevatten. Ik verwacht derhalve dat de toezichten nog steeds succesvol kunnen worden uitgevoerd. Wetenschappelijke inzichten ten aanzien van effectieve reclassering blijven derhalve nog steeds het uitgangspunt.

De neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de bovengenoemde producten levert gezamenlijk een bedrag op van ruim € 15 miljoen. In combinatie met de door de reclasseringsorganisaties reeds aangekondigde maatregelen, zal dit naar mijn verwachting voldoende zijn om de stijgende vraag aan reclasseringsproducten (inclusief het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid) en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Met deze maatregel verwacht ik het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.

Vraag 72

De leden van de SP-fractie constateren dat een incompleet beeld wordt gegeven van de bezuinigingen op de reclassering. Kunnen de besparingen op een rij worden gezet vanaf 2010? Klopt het dat het dan gaat om 44 miljoen euro bezuinigingen in 2014 en 54 miljoen euro in 2015?

De leden van de SP-fractie willen weten in hoeverre het uitblijven van de loon- en prijscompensatie van Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG) over 2014 is meegerekend? Welk bedrag is hiermee gemoeid?

Antwoorden 72

Zoals reeds eerder vermeld, heb ik mij in mijn brief gericht op de huidige financiële situatie van de reclassering. Net als de omvang van de budgetgroei niet tussen 2005 en 2012 niet concreet is opgenomen, zijn ook de ingevulde taakstellingen niet opnieuw vermeld.

Het gaat echter niet om een bedrag van 44 miljoen euro bezuinigingen in 2014 en 54 miljoen euro in 2015. In de door de reclasseringsorganisaties genoemde bedragen met betrekking tot bezuiniging en toegenomen kosten (te weten van 44 en 54 miljoen) is namelijk ook het bedrag voor het toekennen van loon- en prijscompensatie zien als bezuiniging opgenomen. Niet alleen voor de SVG, maar in alle door mij gepresenteerde bedragen is het niet uitbetalen van loon- en prijscompensatie niet als korting verwerkt. Zoals ik tijdens het algemeen over met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie d.d. 3 april 2013 inzake de reclassering heb aangegeven (Kamerstuk 29 270, nr. 83 ), wordt om reden van de beperkt beschikbare overheidsfinanciën de nullijn voor Rijksambtenaren al enige jaren aangehouden. Dit is in mijn ogen niet wezenlijk anders voor subsidie aan de reclassering. Als de reclasseringsorganisaties en bonden in de cao een loonsverhoging overeenkomen dan is dat de eigen verantwoordelijkheid. Deze loonsverhoging kan niet onverkort bij het Rijk in rekening worden gebracht.

Vraag 73

De reclassering krijgt te maken met meer werkstraffen door de ZSM-aanpak en met meer toezicht door onder andere (schendingen van) voorwaardelijke vrijheidsstraffen door aanpassingen van kabinetsbeleid. De leden van de SP-fractie vragen welke meerkosten de stijging van de oplegging van deze straffen met zich meebrengt voor de reclasseringsorganisaties?

Antwoord 73

De trend van de stijging van de werkstraffen door de ZSM-aanpak is sinds 2013 duidelijk waarneembaar. De in de vraag genoemde stijging van het aantal toezichten laat zich in 2013 niet terugvinden in de cijfers. Zo zijn er in dit jaar minder toezichten uitgevoerd dan in 2012. Hier dient direct de kanttekening bij te worden geplaatst dat naar verwachting in 2014 ruimschoots meer toezichten zullen worden uitgevoerd dan in 2013. Uit de jaarrekeningen blijkt dat de drie reclasseringsorganisaties het beschikbare budgettaire kader in 2013 (beperkt) hebben overschreden, hetgeen betekent dat de meerkosten van de werkstraffen en de toenemende vraag naar adviezen grotendeels binnen het huidige financiële kader konden worden opgevangen.

Vraag 74

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het bevorderen van de recidivereductie door middel van een herziening van de toezichttaak door de reclasseringsorganisaties heeft geleid tot een intensiever toezicht, dus meer kosten, maar geen vergoeding?

Antwoord 74

Nee. De afgelopen jaren is aanzienlijk geïnvesteerd in de professionalisering van de reclasseringstaken en het vergroten van de effectiviteit van het reclasseringstoezicht. Onder de naam «redesign toezicht» hebben de drie reclasseringsorganisaties samen met opdrachtgevers en mijn Ministerie nieuwe kaders en een nieuwe werkwijze voor het reclasseringstoezicht ontwikkeld. Deze nieuwe opzet is in 2009 gestart en beoogt een toename van de effectiviteit, transparantie en betrouwbaarheid van de uitvoering van het toezicht. Daarnaast dient het toezicht te voldoen aan algemene kwaliteitseisen voor strafrechtelijke interventies: snelheid, zekerheid, strengheid en rechtsgehalte. Redesign toezicht, en daarmede het huidige reclasseringstoezicht, gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt ingeschaald in (risico)niveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht. Op basis van een impactanalyse heb ik samen met de reclasseringsorganisaties de prijs vastgesteld per niveau en deze kosten zijn tot op heden ook door mij ook vergoed. Van intensiever toezicht zonder dat er vergoeding tegenover stond, is dus geen sprake. Dit blijkt ook uit het feit dat het beschikbare budgettair kader van de reclassering de afgelopen jaren is meegegroeid met de toenemende vraag, namelijk van € 155 miljoen in 2006 naar € 227 miljoen in 2012.

Vraag 75

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris erkent dat de stijgende kosten van reclassering een gevolg zijn van kabinetsbeleid en effectiever toezicht?

Antwoord 75

Ja. De reclasseringsorganisaties hebben inderdaad de afgelopen jaren geïnvesteerd in een verdere professionalisering van de organisatie. Zo is ingezet op verbeterde advisering, een toezichtmodel dat zo goed als mogelijk is toegesneden op het recidiverisico, het voorkomen van wachtlijsten, verbeteren van ketensamenwerking en voortdurende verbetering van de kwaliteit van dienstverlening. Mede als gevolg hiervan is de vraag naar reclasseringsproducten gestegen.

Ook diverse beleidsontwikkelingen, zoals ZSM, introductie van de Veiligheidshuizen, het meer betekenisvol straffen waardoor vaker taakstraffen worden opgelegd, stimulering van de persoonsgerichte aanpak en het vaker opleggen van bijzondere voorwaarden, hebben aan een grotere vraag bijgedragen.

Vraag 76

De leden van de SP-fractie willen weten of er ook rekening mee is gehouden dat ketenpartners steeds meer adviezen willen als basis voor strafrechtelijke beslissingen of detentie- en re-integratieplannen en met de taken die de reclassering nog meer wacht, zoals de elektronische detentie en langdurig toezicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en is het budget straks nog wel toereikend genoeg om kwalitatief goed toezicht te kunnen blijven houden?

Antwoord 76

Ja. In de gepresenteerde cijfers is rekening gehouden met de vraag naar alle reclasseringsproducten samen, zo ook die naar reclasseringsadviezen.

Taken die de reclassering nog wachten zoals werkzaamheden bij Elektronische detentie en Langdurig toezicht zijn in de ramingen opgenomen. De geschetste financiële problematiek is hiermee een integrale weergave.

Vraag 77

De leden van de SP-fractie vragen of kan worden gegarandeerd dat in de kaderbrief van juli 2014 nog geen rekening zal worden gehouden met een korting op toezichturen, totdat de Kamer heeft kunnen spreken over de bezuinigingen op de reclassering?

Antwoord 77

Nee. In de kaderbrief worden op hoofdlijnen de plannen en prioriteiten voor het komende jaar beschreven. Bovendien wordt een overzicht van het budget gegeven dat de reclasseringsorganisaties in het nieuwe begrotingsjaar kunnen uitgeven. Er dient derhalve sprake te zijn van een sluitend financieel kader. Gelet op het feit dat naar verwachting de vraag naar reclasseringsproducten het komende jaar verder zal toenemen en sprake is van een afnemend financieel kader, was het noodzakelijk om reeds in de kaderbrief maatregelen aan te kondigen teneinde deze toenemende vraag binnen het beschikbare budget te kunnen opvangen.

De reclasseringsorganisaties zijn nu tot 15 oktober 2014 in de gelegenheid om op basis van deze kaderbrief hun jaarplan op te stellen. Voor 1 januari 2015 zal ik op basis van deze jaarplannen komen tot een definitieve vaststelling van de subsidie in 2015.

Vraag 78

De leden van de SP-fractie willen weten hoe ver de besprekingen zijn over een intensivering van de samenwerking tussen de reclasseringsorganisaties. Welke opties liggen nu op tafel en in hoeverre wordt ook bijvoorbeeld de aanbesteding van reclasseringstaken overwogen? Deze leden vinden een dergelijke ontwikkeling namelijk zorgelijk en waarschuwen voor een versnippering van het toezicht zonder dat daar controle over kan worden uitgeoefend door de overheid.

Antwoord 78

Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 955 ).

Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955 ). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.

Vraag 79

De leden van de SP-fractie willen graag een toelichting op het voornemen om te komen tot het temporiseren van een aantal processen. Het is niet duidelijk wat hier nu precies mee wordt bedoeld.

Antwoord 79

De Reclasseringsorganisaties hebben aangegeven dat als gevolg van de bezuiniging in combinatie met de gestelde prioriteiten een aantal activiteiten, waaronder het certificeringsproces voor de primaire processen en het komen tot een volledig cyclisch auditproces, later zullen worden uitgevoerd dan oorspronkelijk was gepland. Het gaat om een temporisering van maximaal een jaar. Mede gelet op de situatie waarin de reclasseringsorganisaties zich thans bevinden, heb ik laten weten mij te kunnen vinden in deze temporisering.

Vraag 80

De leden van de SP-fractie willen weten wat wordt bedoeld met de herziening van de adviesportefeuille. Hoe wordt deze herzien en wat wordt er dan anders? Welke consequenties heeft dit op de adviezen en het toezicht?

Antwoord 80

Zoals ik in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, vraagt met name de ontwikkeling van ZSM een andere inzet van het reclasseringsproduct advies. Dit betekent onder andere een nóg selectievere inzet van het diagnose-instrument RISc in situaties waarin inzet van de RISc naar het oordeel van de professional niet nodig is en volstaan kan worden met advisering op basis van de QuickScan of zonder inzet van een diagnose-instrument.

Vraag 81

Hetzelfde geldt voor het verkorten van de intake van de werkstraf, het sneller beëindigen van het toezicht en het minder strak sturen op de contactfrequentie. De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat de kwaliteitsnormen worden losgelaten? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier wordt de kwaliteit gecontroleerd en hoe wordt daar toezicht op gehouden?

Antwoord 81

Nee, dat klopt niet. Zoals ik eerder heb toegelicht, is de kwaliteit van een toezicht onder meer gelegen in een goede balans tussen controle en begeleiding, een goede werkrelatie tussen de reclasseringswerker en zijn/haar reclassent, maar ook adequate registratie, een tijdige start van het reclasseringstoezicht en de frequentie waarin de reclasseringswerker de reclassent spreekt en ziet. Deze elementen blijven ook belangrijk. De afgelopen jaren heb ik daarom ook geïnvesteerd in en gestuurd op de aspecten «contactfrequentie» en een «tijdige start» van het reclasseringstoezicht. De reclassering heeft laten zien dat zij in meer dan 95% van alle toezichten aan de opgelegde contactfrequentie heeft kunnen voldoen. Hierdoor heb ik vertrouwen in het feit dat deze normen voldoende zijn geborgd, hetgeen een strakke sturing minder noodzakelijk maakt. Hierdoor beoog ik daarnaast de reclassering meer professionele ruimte te bieden door op een efficiëntere wijze om te kunnen gaan met de toezichturen die zij beschikbaar heeft voor het reclasseringstoezicht. Hierdoor kunnen de toezichturen efficiënter worden ingezet en toegespitst worden op een persoonsgerichte aanpak.

Ook de voorgenomen maatregelen met betrekking tot het sneller beëindigen van het toezicht (bijvoorbeeld wanneer sprake is van overtredingen van de voorwaarden of het toezicht positief kan worden beëindigd) dan wel het verkorten van het intakeproces beogen niet om de kwaliteitsnormen los te laten, maar juist om een bijdrage te leveren aan efficiënte en effectieve uitvoering van de straf. Het sneller beëindigen van het toezicht levert een bijdrage aan een zekere tenuitvoerlegging van de straf, zowel in de vorm van reclasseringstoezicht als in de vorm van een gevangenisstraf. Het maakt (potentiële) reclassenten duidelijk dat zij zich dienen te houden aan de gestelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht, ter voorkoming van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een adequate opvolging van dit principe zal bijdragen aan een efficiëntere en effectievere toepassing van de straf. Bovendien levert een snelle terugmelding en afhandeling hiervan ruimte op binnen het productiekader van de reclassering. Het voorgaande vraagt overigens niet alleen iets van de reclasseringsorganisaties maar ook van de betrokken ketenpartners. Ik ga op korte termijn met hen hierover in gesprek om te bezien waar binnen het huidige proces nog (efficiency)winst te behalen is.

Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zeker nu de instroom van het aantal werkstraffen stijgt, komt deze prioriteit echter onder druk te staan. Derhalve is gekeken waar in het proces nog tijdwinst te behalen valt teneinde enerzijds de prioriteit te realiseren en anderzijds de reclassering niet verder te belasten. Geconcludeerd is dat deze te behalen valt bij de intake van de taakstraf. De reclassering zet in op een efficiënte inzet van de beschikbare uren bij de intake van de taakstraf, waarbij een zo goed mogelijke match tussen werkgestrafte en werkstraf gewaarborgd blijft.

Vraag 82

De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de mededeling dat met het oog op de begroting voor 2015 de ureninzet in de subsidieverlening aan de drie reclasseringsorganisaties niet volledig ongemoeid kan blijven. Deze leden vragen of hiermee wordt aangeven dat vanaf 2015 minder intensief toezicht wordt gehouden dan volgens het risicoprofiel van cliënten eigenlijk nodig zou zijn. Deze leden vragen welke risico’s deze beoogde kwaliteitsafname met zich meebrengt voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden.

Antwoord 82

Er bestaan drie niveaus van toezicht, met een oplopende intensiteit van controle en begeleidingsinzet. De reclassering bepaalt op grond van de diagnose hoe zwaar het toezicht ingezet moet worden. Dit recidiverisico wordt onder andere vastgesteld met behulp van het diagnose-instrument RISc. Hoe hoger het risico, des te intensiever het toezicht.

Deze neerwaartse bijstelling van de uren voor onder andere het toezicht wordt niet beoogd om een ondertoezichtgestelde te plaatsen in een ander niveau dan volgens het risicoprofiel geïndiceerd is (in de zin van afschalen naar een lager niveau). Het heeft wel als gevolg dat de reclasseringsorganisaties binnen een toezicht minder activiteiten kunnen verrichten dan thans in de huidige situatie het geval is. Het toezicht van de reclassering zal echter nog steeds de eerdergenoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma bevatten. Ik verwacht derhalve dat de toezichten, ongeacht een bijstelling beschikbare uren, nog op een aanvaardbaar niveau kunnen worden uitgevoerd en dat daarmee het risico voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden niet zal wijzigen.

Vraag 83

De leden van de CDA-fractie kunnen zich een bewuste keuze voor vermindering van het werk door de reclassering niet goed voorstellen, juist ook in het licht van een sterk toenemende vraag naar reclasseringsproducten. Zij vragen welke mogelijkheden voor de begroting van 2015 nog meer worden overwogen om het dreigende tekort van zes miljoen euro op te vangen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de reclasseringsorganisaties in 2013 reeds 10 miljoen euro moesten bezuinigen zonder dat de omvang van de productie is en werd verminderd.

De besparing is in 2013 niet ten koste gegaan van de afgesproken productieaantallen en van de belangrijkste beleidsdoelstellingen, maar tegelijkertijd is de constatering ook dat het budgettaire kader in 2013 volledig is uitgeput en zelfs overschreden en dat de vraag naar reclasseringsproducten (advies, toezicht, taakstraffen) verder is gestegen in 2014. De productie zal op de huidige voet zelfs ruim boven het beschikbare budgettaire kader uitkomen. Het verbaast deze leden dan ook zeer dat de Staatssecretaris de stijgende productie wil handhaven, maar het budget waarmee die productie moet worden afgehandeld, in 2014 juist verder met twee miljoen euro wil korten.

De aan het woord zijnde leden zijn er thans niet van overtuigd dat de oplopende bezuinigingen bij de reclassering de kwaliteit van de reclasseringsproducten ongemoeid laat. Te meer nu zij ook constateren dat niet alleen de productie stijgt door nota bene succesvol kabinetsbeleid, maar dat de regering middels enkele wetsvoorstellen voornemens is nog meer taken bij de reclassering te beleggen, onder meer in het kader van elektronische detentie en langdurig toezicht. Deze leden constateren hierin een zeer tegenstelde beweging. Hoe verhouden de toenemende vraag en toenemende taken zich tot de bezuinigingen op de reclassering die in 2017 dienen op te lopen naar 20,9 miljoen euro structureel?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de toename van het aantal aanmeldingen voor de reclassering knelt met de taakstelling die losstaat van een eventuele toe- of afname. Zij vragen hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de kwaliteit van de reclasseringsproducten, nu wordt gesproken over vermindering van de ureninzet. Deze leden vragen hoe de kwaliteit blijvend en inzichtelijk geborgd wordt.

Antwoord 83

Aan de reclasseringsorganisaties is een bezuiniging opgelegd van 8,9%, afgezet tegen het budgettair kader van 2012, oplopend tot een structureel bedrag van € 20,9 miljoen in 2017. Deze taakstelling geldt niet alleen voor de reclasseringsorganisaties maar is van toepassing op de beleidsbudgetten van het gehele departement Veiligheid en Justitie. Mede door de maatregelen die de reclasseringsorganisaties hebben genomen, is de besparing in 2013 en in 2014 niet ten koste gegaan van de afgesproken productieaantallen en van de belangrijkste beleidsdoelstellingen.

Zoals eerder vermeld heeft een aantal (beleids)ontwikkelingen er mede toe geleid dat de opdrachtgevers de afgelopen periode fors meer adviezen dan verwacht hebben aangevraagd. Ook de instroom van toezichten en werkstraffen is hoger dan de aanvankelijk opgestelde prognoses. Alhoewel dit een beleidssucces te noemen is, heeft dit ook consequenties. De reclasseringsorganisaties hebben zich afgelopen jaren ingezet om niet alleen op een verantwoorde manier invulling te geven aan de bezuinigingstaakstelling maar hebben ook een aantal maatregelen genomen die een substantiële bijdrage leveren aan het opvangen van een gedeelte van de overproductie. Ik heb hier grote waardering voor.

Deze maatregelen zijn echter ontoereikend om de verwachte vraag naar reclasseringsproducten in 2015 te dekken en ook nog de taakstelling te realiseren. Om de verwachte ontwikkeling van de productie op te kunnen vangen, heb ik mij genoodzaakt gezien voor het resterende bedrag van ongeveer € 15 miljoen aanvullende maatregelen te nemen. Het bezuinigingsbedrag is te groot voor het toepassen van de kaasschaafmethode. Gelet op het feit dat met de uitvoering van het reclasseringstoezicht het grootste gedeelte van het reclasseringsbudget is gemoeid (ruim € 126 miljoen in 2014) is het treffen van maatregelen met betrekking tot dit product het meest opportuun.

Ik ben mij er overigens van bewust dat door de toenemende vraag naar reclasseringsproducten in combinatie met de door mij reeds opgelegde taakstelling van in totaal 8,9% de druk op de reclasseringscapaciteit en derhalve ook op de reclasseringsmedewerker toeneemt.

Ik wil dan ook mijn waardering uitspreken voor de grote betrokkenheid en inzet die de reclasseringsmedewerkers ten toon spreiden. Ik realiseer me dat de grens wat ik van reclasseringsmedewerkers kan vragen, wel is bereikt.

Vraag 84

De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat het terugbrengen van het aantal uren ook invloed zal hebben op de kwaliteit van de reclassering. Zij vragen om bij de beantwoording de voorgestelde maatregelen te relateren aan de afgesproken kwaliteitsnormen in de sector.

Antwoord 84

De kwaliteitsnormen worden hoofdzakelijk vastgelegd in de kader- en subsidiebrieven. Voorop staat dat de producten van de reclassering zo veel mogelijk blijven voldoen aan de gestelde kwaliteitsnormen. De inzet van de hierboven genoemde maatregelen zijn dan ook gericht op een efficiëntere besteding van de beschikbare uren per product.

Vraag 85

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om inzicht welk bedrag er door de jaren heen voor de reclassering beschikbaar is, gerelateerd aan het aantal mensen dat geplaatst was bij de reclasseringsorganisaties.

Antwoord 85

In de onderstaande tabel is de raming uit de rijksbegroting vanaf 2010 afgezet tegen het aantal geleverde producten door de reclasseringsorganisaties.

Het aantal mensen dat onder toezicht staat bij de reclassering is de afgelopen jaren toegenomen, hetgeen ook tot uiting komt in de realisatiecijfers (uitputting van het financiële kader op het gebied van toezichten was ongeveer 90% in 2012 en 95% in 2013 en naar verwachting 97% in 2014).

Deze stijging heeft meerdere oorzaken. Naast een verhoogde instroom is de termijn waarvoor een toezicht opgelegd kan worden verlengd. Een opdracht staat daarmee langer in de werkvoorraad van de reclassering. Voorts lijkt er ook sprake van een verzwaring van de populatie van justitiabelen die onder toezicht staan van de 3RO. Dit blijkt onder meer uit de toename van vonnissen waarbij sprake is van detentie, gevolgd door een toezicht met bijzondere voorwaarden. Een andere oorzaak is de verzwaring van de populatie als gevolg van de beleidsprioriteiten (zoals bijvoorbeeld de overvallers en top-600) en lokale ketenafspraken om de veiligheid te vergroten.

 

2010

2011

2012

2013

Raming rijksbegroting

224,5

219,3

227

226,4

Realisatie productie

       

Advies

52.585

53.006

55.037

61.456

Toezicht

29.374

30.471

39.868

34.278

Gedragsinterventies

2.357

1.846

2.200

1.878

Taakstraf

32.529

29.658

30.766

31.646

Totaal

116.845

114.981

127.871

129.258

Naar boven