24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 326 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2016

Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 januari 2016 om een reactie op het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Armoede en sociale uitsluiting 2015», als ook de berichten van het NIBUD «Gepensioneerden komen er slecht vanaf in 2016» en van het CBS «Kans op langdurige armoede het grootst tussen 55 en 65 jaar».

Op 16 december jongstleden heb ik bij het CBS het rapport «Armoede en Sociale Uitsluiting 2015» in ontvangst genomen. Naast het inkomensperspectief wordt armoede ook bezien vanuit sociaal perspectief – denk aan participatie, vertrouwen, gezondheid, criminaliteit en woonomgeving – en is er aandacht voor de materiële context van armoede – zoals vermogen, bestedingen en financiële problemen. De publicatie bevat ook een Europese vergelijking.

Het rapport geeft aan dat het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2014 aanzienlijk minder is gestegen (van 10,3% in 2013 naar 10,4% in 2014) dan in de periode 2011–2013. Hiermee lijkt het plafond – als gevolg van de economische crisis – bereikt. Het CPB raamt voor 2015 en 2016 een lichte daling naar respectievelijk 10,1% en 10,0%. Ook geeft het CBS een daling aan van het aantal huishoudens dat moeite heeft om rond te komen. Dit is in 2015 gedaald tot het niveau van voor de crisis.1 Zoals ik al eerder aangaf2 hoop ik dat dit een trendbreuk is en dat de daling verder doorzet.

Het rapport wijst echter ook op een stijging van het aantal huishoudens dat langdurig een laag inkomen heeft (van 3,0% in 2013 naar 3,3% in 2014). Een deel van de huishoudens die door de crisis aan de onderkant van de inkomensverdeling zijn beland, is hier dus (nog) niet uitgekomen. Deze stijging gaat ook op voor het aantal kinderen in een gezin met langdurig laag inkomen.

Het CBS biedt in haar rapport ook inzicht in de sociale dimensie van armoede. Een laag inkomen kan – in combinatie met minder gunstige leefomstandigheden – het sociale welzijn van het individu en de samenleving benadelen. Of het nu gaat om gezondheid, vertrouwen of veiligheid, de kans op armoede en ook de gevolgen staan niet op zichzelf, maar benadrukt het belang van een integrale aanpak van het armoedebeleid. Het CBS geeft aan dat hoewel de correlatie tussen het inkomen van de ouders en het toekomstige inkomen van het kind beperkt is,het risico op sociale uitsluiting voor kinderen uit een arm gezin wel groter is.

Ik vind het van groot belang dat kinderen zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen in de samenleving, ook wanneer zij opgroeien in een huishouden met een (langdurig) laag inkomen. Het kabinet heeft extra structurele middelen ter beschikking gesteld voor de bestrijding en preventie van armoede en schulden van 100 miljoen euro.

Van de 100 miljoen euro gaat 90 miljoen euro naar gemeenten, via het Gemeentefonds. Gemeenten beschikken over de bevoegdheid en vrijheid om met deze middelen – via een integrale aanpak en lokaal maatwerk – armoede en schulden effectief tegen te gaan. Ik heb gemeenten gevraagd om speciale aandacht te besteden aan kinderen in armoede. Uit onderzoek blijkt dat gemeenten deze middelen in belangrijke mate ook inzetten voor kinderen3. Dit gebeurt onder meer in de vorm van een kindpakket. Uit recent onderzoek4 blijkt een positieve ontwikkeling in zowel het aantal gemeenten dat het kindpakket hanteert als het aantal kindvoorzieningen dat daarin is opgenomen. Daarnaast heb ik de Kinderombudsman verzocht om vervolgonderzoek te laten doen naar het terugdringen van armoede onder kinderen. Dit in navolging op zijn waardevolle onderzoek uit 2013. Zoals ik de Eerste Kamer heb toegezegd, zal ik de Eerste en Tweede Kamer de onderzoeksopzet zo spoedig mogelijk doen toekomen.

Het resterende deel van de 100 miljoen euro wordt voor een belangrijk deel ingezet om de participatie van kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te vergroten. Er is subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en er is een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen. Ook zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel incidenteel 5 miljoen euro beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.5 Daarnaast is in 2014 en 2015 via een subsidieregeling 4 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor landelijke projecten die armoede- en schuldenproblematiek tegengaan. In totaal zijn circa 30 projecten gesubsidieerd. In 2016 en 2017 stel ik, in lijn met de motie Yücel6, weer middelen beschikbaar om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren, onder andere gericht op kinderen in armoede.

Het CBS geeft verder aan dat de vaste lasten bij huishoudens met een laag inkomen zwaarder op het budget drukken. Voor een groot deel wordt deze druk opgevangen door toeslagen als de zorgtoeslag en huurtoeslag. Hierdoor is het voor huishoudens met een laag inkomen toch mogelijk een goede woning en zorgverzekering te betalen.

Het bericht: «Kans op langdurige armoede het grootst tussen 55 en 65 jaar» van het CBS is een uitlichting van het eerder genoemde rapport. Hierin wordt focus aangebracht op drie groepen met een groter risico op een langdurig laag inkomen. De voornaamste risicogroepen zijn de eenoudergezinnen, niet-westerse allochtonen en 55 tot 65 jarigen. Naast de structurele en algemene inzet op de bevordering van arbeidsparticipatie, investeert het kabinet ook specifiek in het bevorderen van werk voor deze drie groepen:

Het CBS geeft aan dat bij eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen 34% een inkomen had onder de lage inkomensgrens. De financiële prikkel voor alleenstaande ouders om werk aan te nemen is vergroot door de Wet hervorming kindregelingen (Kamerstuk 33 716, nr. 2), het verhogen van de kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hierdoor houden zij een hoger inkomen over wanneer zij werk accepteren. Ook is voor alle gezinnen dit jaar de kinderbijslag en het kindgebonden budget verhoogd.

Bij niet-westerse allochtonen komt een langdurig laag inkomen volgens het CBS zes keer vaker voor dan bij autochtone Nederlanders. De verbetering van de positie van niet-westerse migranten wordt op twee manieren nagestreefd. Om te beginnen gebeurt dat langs de route van het verbeteren van de kwalificaties van de desbetreffende groepen zelf. Cijfers van het CBS7 laten zien dat er bij deze groepen nog steeds sprake is van een gemiddeld lagere opleiding dan bij autochtonen, maar dat het opleidingsniveau stijgt en dat de achterstand geleidelijk wordt ingelopen. Daarmee versterken deze groepen hun positie op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd blijkt telkens uit onderzoek dat migranten òòk bij gelijke kenmerken minder kansen op werk hebben dan vergelijkbare autochtonen. Dat is onacceptabel en daarom voert het kabinet een actief beleid ter bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie. Voor een uitgebreide beschrijving van de beleidinhoud op deze punten verwijs ik naar de voortgangsbrief Agenda Integratie die het kabinet 18 december 2015 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden.8

Wanneer gekeken wordt naar leeftijd is bij de groep 55- tot 65-jarigen het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen het hoogst. Dit komt door de hoge uitkeringsafhankelijkheid bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Met een breed palet aan maatregelen wordt de arbeidsmarktpositie van ouderen op dit moment al ondersteund op basis van het «Actieplan 50 plus werkt», waardoor met scholingsvouchers, plaatsingsfees, inspiratiedagen en netwerkbijeenkomsten ouderen geholpen worden bij het vinden van werk. De mobiliteitsbonus maakt het financieel aantrekkelijk voor werkgevers om ouderen in dienst te nemen. Ook proefplaatsing en de no-risk polis helpen daarbij. Met de sectorplannen wordt ingezet op het aan het werk helpen en houden van mensen. Sociale partners hebben daarbij ingezet op scholing en duurzame inzetbaarheid. Ook wordt ingezet op het voorkomen van werkloosheid door mensen van werk(loosheid) naar werk te begeleiden, onder andere met behulp van bij- en omscholing. De brug-WW die ingezet kan worden in het kader van een sectorplan maakt omscholing in de richting van een andere sector of een ander beroep waar een tekort is aan mensen gemakkelijker. Het resterende budget van de sectorplannen wordt in de komende periode onder andere ingezet voor intensievere persoonlijke dienstverlening in de WW om zo langdurige werkloosheid te voorkomen.

De werkloosheid neemt onder deze groep nu weliswaar af, maar dat gaat niet snel genoeg. Daarom gaat de Minister, samen met werkgevers en werknemers, de komende periode werken aan een actieplan om de werkloosheid onder 50 plussers verder terug te dringen. Dit actieplan moet in het voorjaar gereed zijn.

Als laatste wil ik graag ingaan op het bericht van het Nibud. Hierin wordt een overzicht gegeven van de koopkracht in 2016 voor 100 voorbeeldhuishoudens. In dit bericht is goed te zien dat de maatregelen van het kabinet leiden tot een positief koopkrachteffect voor de meeste huishoudens, waaronder zij met een laag inkomen. Het Nibud geeft tevens aan dat het besteedbaar inkomen meer omhoog gaat dan wat te zien is op het loonstrookje. Dit komt door de verhoging van de zorgtoeslag, kinderbijslag, het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Voor (vroeg)gepensioneerden met een aanvullend pensioen van € 20.000 of meer is er een kleine min te zien. Het Nibud geeft aan dat dit komt door de lage pensioenindexatie. Voor huishoudens met een lager of geen aanvullend pensioen is er wel een koopkrachtstijging te zien door de verhoging van de ouderenkorting.

Ondanks dat armoede en sociale uitsluiting in Nederland, vergeleken met andere Europese landen, relatief laag is, behoeft de situatie onverminderd onze aandacht. Het kabinet blijft zich dan ook – samen met álle relevante partijen, de gemeenten voorop – inspannen om de situatie verder te verbeteren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

CBS: Ruim miljoen huishoudens komen moeilijk rond, 20 januari 2016.

X Noot
2

In de antwoorden op schriftelijke Kamervragen van de leden Kerstens en Yücel (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 976) en het lid Yücel (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1210) ben ik ook ingegaan op de publicatie van CBS «Armoede en Sociale Uitsluiting 2015».

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 294.

X Noot
4

Kamerstuk 24 515, nr. 322.

X Noot
5

Kamerstuk 34 300 XV, nr. 17.

X Noot
6

Motie van het lid Yücel, (Kamerstuk 34 300 XV, nr. 47).

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstuk 32 824, nr. 79

X Noot
8

Kamerstuk 32 824, nr. 118.

Naar boven