Vragen van de leden Yücel en Kerstens (beiden PvdA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand (ingezonden 25 november 2015).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 22 december 2015)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen groeien op in de bijstand»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Kunt u nader toelichten hoe het komt dat er steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand? Wat zouden volgens u de gevolgen voor deze kinderen kunnen zijn?

Antwoord 2

Alle kinderen verdienen het om mee te kunnen doen en zich te ontwikkelen, ongeacht de financiële situatie van het gezin waarin zij opgroeien. De stijging van het aandeel kinderen dat opgroeit in een gezin waarvan de bijstand de voornaamste inkomensbron is, is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gevolgen van de economische crisis, zoals baanverlies. Ook komen mensen in de bijstand die scheiden van hun partner en voorheen afhankelijk waren van zijn of haar inkomen.

In Nederland beschikken we over een gedegen sociaal zekerheidsstelsel met de bijstand als vangnet. Financiële beperkingen in combinatie met minder gunstige of onvoorziene omstandigheden, zoals schulden, baanverlies of een scheiding, kunnen wel tot kans op armoede en sociale uitsluiting leiden. Een beperkt besteedbaar inkomen betekent in de praktijk vaak dat het gezin inlevert op sociale activiteiten.

Vorige week heb ik de publicatie «Armoede en sociale uitsluiting 2015» van het CBS in ontvangst mogen nemen waarin de meest recente cijfers over armoede staan. Hieruit blijkt dat het aantal kinderen in een gezin met een laag inkomen in 2014 is gestegen. De stijging is aanzienlijk lager dan voorgaande jaren en het CPB, dat de ramingen voor deze publicatie heeft verzorgd, verwacht een lichte daling van het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2015 en 2016. De publicatie geeft verder aan dat er een sterke stijging is van het aantal huishoudens dat langdurig een laag inkomen heeft. Ook het aantal kinderen in een gezin met een langdurig inkomen is gestegen.

Deze CBS publicatie heeft ook gekeken naar generationele verbanden zoals het inkomen van de ouders. Uit onderzoek blijkt dat de relatie tussen het inkomen van ouders en het kind beperkt is. Opgroeien in een gezin met een laag inkomen geeft weliswaar een grotere kans op een laag inkomen in het latere leven van het kind, maar voor 83% van de kinderen die opgroeide in een gezin met een laag inkomen geldt dat zij zelf later deel uitmaken van een huishouden met een inkomen boven de lage-inkomensgrens.

Vraag 3

Deelt u de mening dat werk voor de ouders de meest duurzame oplossing is om armoede te voorkomen en dat wanneer dit niet lukt het armoedebeleid van gemeentes er op gericht moet zijn dat deze kinderen op een fatsoenlijke manier kunnen participeren?

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4

Kunt u toelichten wat er tot nu toe gedaan is om ervoor te zorgen dat kinderen niet in armoede hoeven te leven? Welke gezinsondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om kinderen gelijke kansen te geven, zodat zij mee kunnen doen aan sport en cultuur maar bijvoorbeeld ook hun verjaardag kunnen vieren? Welke inkomensondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om te voorkomen dat kinderen in armoede moeten opgroeien?

Antwoord 4

Omdat werk de beste weg uit armoede is, zet het kabinet in op het verhogen van arbeidsparticipatie (onder meer via de Participatiewet, de banenafspraak en het Europees Sociaal Fonds). Met de wet hervorming kindregelingen wordt werken voor eenoudergezinnen vanuit een bijstandsuitkering meer lonend.

Daarnaast heeft het kabinet, ondanks de economische crisis, extra structurele middelen ter beschikking gesteld voor het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek (vanaf 2015 jaarlijks 100 miljoen euro). Een deel van deze middelen is beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die zich onder meer inspannen om te zorgen dat kinderen mee kunnen doen. Zo is er subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en is er een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen.

Het grootste deel van deze middelen is beschikbaar gesteld aan gemeenten. Ik heb gemeenten daarbij opgeroepen om zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen, bijvoorbeeld in de vorm van een kindpakket zoals voorgesteld door de Kinderombudsman.

Uit het onderzoek naar kindpakketten dat ik onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, blijkt dat vrijwel alle onderzochte gemeenten (93 procent) deze extra middelen benutten voor financiering van het kindpakket. Overigens hanteren gemeenten niet altijd de term kindpakket, terwijl wel sprake is van een bundeling van kindvoorzieningen met soortgelijke strekking. Uit het genoemd onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de gemeenten vindt dat hun werkwijze rondom het kindpakket ertoe leidt dat voorzieningen beter bij jongeren en kinderen terecht komen. Het hart van het kindpakket bestaat vaak uit voorzieningen die erop gericht zijn om kinderen mee te laten doen. Bij de uitvoering van het kindpakket werken gemeenten vaak samen met maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld Leergeld, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds of de stichting Jarige Job). Verder kunnen gemeenten op basis van de Gemeentewet een stadspas verstrekken, ook aan kinderen, om deelname aan maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen te bevorderen.

Naast bovenstaande instrumenten, die er op gericht zijn om te bevorderen dat kinderen kunnen meedoen, hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende inkomensondersteuning c.q. gezinsondersteunende maatregelen te treffen. Om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning terecht komt bij mensen die het echt nodig hebben, is met het in werking treden van de Participatiewet het categoriaal verstrekken van inkomensondersteuning beperkt en is de nadruk komen te liggen op de intensivering van de individuele aanvullende inkomensondersteuning (bijzondere bijstand) door gemeenten.

Vraag 5

Welke extra mogelijkheden ziet u om kinderen met gelijke kansen te laten opgroeien? Hoe gaat u deze mogelijkheden bij de gemeenten stimuleren?

Antwoord 5

Ik zal gemeenten in de volgende verzamelbrief actief attenderen op de uitkomsten van het onderzoek naar de ervaringen met het kindpakket en hen daarbij oproepen om speciale aandacht te besteden aan het betrekken van kinderen bij het kindgericht armoedebeleid en aan het bereiken van kinderen. Daarnaast zal ik in 2016 en 2017, evenals in 2014 en 2015, middelen beschikbaar te stellen om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren en daarbij met name ook projecten te ondersteunen die zich richten op het terugdringen van armoede onder kinderen2.

Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel3 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.

Naar boven