21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 173 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2011

Hierbij zend ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur-, en Sportraad van 19 en 20 mei aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op het beleidsterrein van mijn ministerie (onderwijs, cultuur en media) nader toegelicht.

Tevens ontvangt u het verslag van de Informele Ministersbijeenkomst over Cultuur en Audiovisuele Zaken van 9 september jl. in Wroclaw in Polen.

Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJCS-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Geannoteerde agenda OJCS-Raad mei 2011

Er is op dit moment nog geen definitieve agenda van de OJCS-Raad beschikbaar. Naar verwachting zullen de volgende onderwerpen geagendeerd worden voor wat betreft de beleidsterreinen van het ministerie van OCW:

Onderwijs:

  • Modernisering Hoger Onderwijs

  • Taalcompetenties ter bevordering van leermobiliteit

  • Benchmarks voor leermobiliteit

  • Leren voor volwassenen – vernieuwde Europese agenda

  • Onderwijsinvesteringen in tijden van crisis (discussiethema)

Cultuur:

  • Culturele en creatieve vaardigheden en de rol daarvan bij de opbouw van het intellectueel kapitaal van Europa

  • Europese Jury voor het Europees Erfgoedlabel

  • Cultuur en statistiek (discussiethema)

Audiovisueel:

  • Bescherming van minderjarigen in het digitale domein

  • Bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang

De onderwerpen die voor deze OJCS-Raad staan geagendeerd zijn niet omstreden. In het licht van de huidige economische crisis is de discussie over onderwijsinvesteringen een politiek actueel agendapunt. Met de raadsconclusies over «Benchmarks voor leermobiliteit» wordt benadrukt welk belang op Europees niveau wordt gehecht aan mobiliteit. Daarnaast is het voor Nederland van belang dat er binnen de Europese Unie een zekere balans is in de mobiliteitsstromen tussen lidstaten. Dit uitgangspunt staat verwoord in de raadsconclusies over «Modernisering Hoger Onderwijs», waarin de lidstaten onder meer worden uitgenodigd om sterk in te zetten op een hoge kwaliteit van hoger onderwijs. De voorgestelde maatregelen in deze raadsconclusies sluiten nauw aan bij onze eigen Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap.

In alle gevallen worden zowel in de voorstellen voor een aanbeveling als de raadsconclusies de nationale bevoegdheden gerespecteerd.

ONDERWIJS

Modernisering Hoger Onderwijs - aannemen raadsconclusies

Fiche Tweede kamer (2011–2012) 22 112, 1248

Deze raadsconclusies zijn een vervolg op de mededeling van de Europese Commissie van 22 september jl. over «Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese systemen voor hoger onderwijs» (COM(2011) 567). Met deze mededeling wordt de eerdere mededeling uit 2006 «Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten» geactualiseerd in het licht van recente ontwikkelingen en in aansluiting op eerder gepresenteerde beleidslijnen voor de EU neergelegd in de Europa 2020-strategie.

In de raadsconclusies worden de lidstaten uitgenodigd om het aandeel afgestudeerden in hoger onderwijs te verhogen (bijvoorbeeld door betere begeleiding), de kwaliteit van het hoger onderwijs en de mobiliteit te verbeteren en meer verbinding aan te brengen met de onderzoekswereld. Daarnaast zouden lidstaten actiever op zoek kunnen gaan naar derde geldstromen en kunnen instellingen voor het hoger onderwijs de samenwerking met het bedrijfsleven verder aanhalen.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies. De raadsconclusies sluiten inhoudelijk goed aan bij de brief die staatssecretaris Zijlstra in maart aan Eurocommissaris Vassiliou stuurde in reactie op de Europese consultatie over de mededeling van de modernisering van het hoger onderwijs in Europa (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 288, nr. 162). Tevens sluiten de raadsconclusies aan bij de doelstellingen zoals die zijn neergelegd in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderwijs en Wetenschap «Kwaliteit in verscheidenheid» (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 288, nr. 194).

Nederland onderschrijft het belang van hervormingen in het hoger onderwijs om zo de bijdrage van de Europese hoger onderwijssystemen aan slimme, duurzame en inclusieve groei te maximaliseren en steunt de gekozen koers naar toekomstbestendige hoger onderwijsstelsels, met een internationale aantrekkingskracht, waarin studenten en docenten worden uitgedaagd en onderzoekers bijdragen aan het oplossen van de grote maatschappelijke vraagstukken en het vergroten van onze economische welvaart.

Hoewel hoger onderwijs meer is dan een instrument voor economische groei en ook van belang is voor ontplooiing van mensen en de maatschappij als geheel, deelt Nederland in grote lijnen de visie in deze mededeling en stelt zich achter de maatregelen die de EU voorstelt om de in de mededeling genoemde doelstellingen te realiseren.

Nederland heeft er tijdens de onderhandelingen met succes op aangedrongen dat in het kader van studentenmobiliteit het belang van een zekere balans in de mobiliteit wordt benadrukt in de raadsconclusies. Voorts wordt in de raadsconclusies op verzoek van Nederland verwezen naar het belang van samenwerking tussen partijen die deel uit maken van de kennisdriehoek.

Hiermee samenhangend dient gestreefd te worden naar een onderlinge samenhang van de Europese Hoger Onderwijs Ruimte en de Europese Onderzoeksruimte, zo is door Nederland ingebracht. Op initiatief van Nederland is tevens een passage opgenomen waarmee de rol van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie in de raadsconclusies benadrukt wordt. Tenslotte heeft Nederland tijdens het onderhandelingsproces gepleit voor het actief zoeken naar de inzet van alternatieve financieringsbronnen van hoger onderwijs.

Taalcompetenties ter bevordering van leermobiliteit – aannemen raadsconclusies

De raadsconclusies benadrukken het belang van taalcompetenties. Kennis van vreemde talen is een belangrijke vereiste voor de (internationale) arbeidsmarkt en stimuleert de sociale en interculturele ontwikkeling van mensen. Daarnaast zijn taalcompetenties noodzakelijk voor het wegnemen van belemmeringen op het gebied van mobiliteit.

In de raadsconclusies worden de lidstaten onder meer uitgenodigd om de kwaliteit van het onderwijs in vreemde talen voor alle onderwijssectoren (inclusief de lerarenopleiding) op peil te brengen en te houden. Daarnaast zou het aanbod -met name in de grensgebieden – voor vreemde talen kunnen worden verruimd. Tevens zou mobiliteit met het oog op taalverwerving kunnen worden gesteund en gestimuleerd.

Inzet Nederland

Nederland onderkent het belang van taalcompetenties en kan daarom instemmen met de raadsconclusies over taalcompetenties. Nederland heeft – in het kader van het respecteren van de nationale bevoegdheden – gepleit voor een vrijblijvende formulering aangaande het doceren van de moedertaal voor kinderen van migranten. Deze interventie is conform het kabinetsbeleid dat het onderwijs in andere talen dan het Nederlands aan bepaalde voorschriften moeten voldoen (niet iedere vreemde taal komt in aanmerking voor het onderwijzen ervan tijdens de reguliere onderwijstijd).

Benchmarks voor leermobiliteit – aannemen raadsconclusies

Fiche: Tweede Kamer (2010-2011) 22 112, 1065

Onderwijs vormt een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Europese samenwerking op het terrein van onderwijs vindt plaats met behulp van de open methode van coördinatie (OMC) op basis van het werkprogramma Onderwijs en Opleiding («ET2020») dat in mei 2009 door de Raad werd aangenomen. De kern van dit werkprogramma wordt gevormd door vijf benchmarks1.

Op twee terreinen, te weten arbeidsmarktinzetbaarheid (employability) en leermobiliteit van jongeren, stelde de Raad nog geen benchmarks vast, maar werd de Commissie gevraagd nadere voorstellen uit te werken. De Commissie heeft invulling aan dit verzoek van de Raad gegeven door in een werkdocument voor beide benchmarks een voorstel uit te werken (SEC (2011) 670 final). Naar aanleiding van de voorstellen in dit werkdocument heeft het Pools voorzitterschap raadsconclusies opgesteld over de inrichting van een benchmark voor leermobiliteit. De verwachting is dat onder Deens voorzitterschap raadsconclusies worden aangenomen over een benchmark voor employability.

Aangezien er na voorbereidende onderhandelingen overeenstemming is bereikt over de tekst van de raadsconclusies is de verwachting dat deze door de OJCS-Raad zal worden vastgesteld.

Transnationale mobiliteit, met als oogmerk het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden, draagt bij aan inzetbaarheid van jongeren en aan de modernisering van onderwijsstelsels. Het bevorderen van mobiliteit is daarom een sleutelelement in alle Europese beleidsinitiatieven op het terrein van onderwijs, zoals het kerninitiatief «Jeugd in Beweging», dat deel uitmaakt van de Europa 2020-strategie. In de raadsconclusies wordt een tweeledige benchmark geformuleerd, met referentiewaarden voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs.

Aangaande de benchmark voor hoger onderwijs wordt de Raad uitgenodigd de volgende definiëring te accorderen:

In 2020 heeft een EU-gemiddelde van tenminste 20% van de afgestudeerden in het hoger onderwijs een studie- of stageverblijf in het buitenland gehad van minimaal 3 maanden of minimaal 15 ECTS-punten verworven.

Voor beroepsonderwijs wordt de volgende definiëring voorgesteld:

In 2020 heeft een EU-gemiddelde van tenminste 6% van de 18–34-jarige mbo-gediplomeerden een studie of stageverblijf in het buitenland gehad van tenminste 2 weken, of korter als dit gedocumenteerd wordt door Europass.

Voor de mobiliteit van jongeren in het algemeen is een indicator geformuleerd. Om leermobiliteit en leven lang leren te ondersteunen worden lidstaten uitgenodigd om gebruik te maken van EU-programma’s en instrumenten zoals Europass, Youthpass, EQF, ECTS en ECVET.

Inzet Nederland

Het kabinet ziet een duidelijke rol voor Europa bij het faciliteren en stimuleren van leermobiliteit van jongeren. Het vaststellen van een benchmark voor leermobiliteit kan behulpzaam zijn bij het realiseren van de Nederlandse beleidsprioriteiten. In de onderhandelingen over de raadsconclusies is door Nederland benadrukt dat benchmarks pas echt zeggingskracht hebben als er betrouwbare gegevens beschikbaar zijn. Nederland zal daarom blijven inzetten op de verbetering van statistische gegevens op het terrein van mobiliteit. Daarbij moeten de administratieve lasten van instellingen uiteraard tot het minimum worden beperkt.

Met betrekking tot de referentiewaarden voor leermobiliteit in het hoger onderwijs heeft Nederland tijdens de onderhandelingen er op ingezet dat de Commissie overleg voert met Bologna-fora. Hiermee moet worden bewerkstelligd dat de binnen de Europese Unie en in het kader van het Bologna-proces gehanteerde definities op elkaar aansluiten. Het kabinet is tevreden dat in de raadsconclusies ligt besloten dat ook mobiliteit die onder de in de definitie genoemde ondergrens valt, kan worden gemeten. Nederland verwelkomt de aandacht die uitgaat naar leermobiliteit in het beroepsonderwijs en kan instemmen met de in de raadsconclusies opgenomen doelstelling van 6%. Dit lijkt een meer realistische doelstelling dan de eerder door de Commissie voorgestelde doelstelling van 10%.

De mede door Nederland geuite wens om in de raadsconclusies het voorstel op te nemen voor een indicator (in plaats van een benchmark) om leermobiliteit van jongeren in het algemeen te monitoren is overgenomen. Op basis van het inzicht dat de toekomstige cijfers ons kunnen geven, kan worden bezien in hoeverre een benchmark voor leermobiliteit van jongeren in het algemeen een toegevoegde waarde heeft.

Leren voor volwassenen – vernieuwde Europese agenda – aannemen raadsresolutie

Het leren van volwassenen speelt een belangrijke rol bij het behalen van de EU2020-doelstelling voor een slimme, duurzame en inclusieve groei. Om de participatie van volwassenen aan onderwijs en opleiding een blijvende impuls te geven, wordt een raadsresolutie aan de Raad voorgelegd die voortborduurt op de resultaten van het Actieplan 2008–2010 (COM (2007) 558) «It is always a good time to Learn», waarin de lidstaten worden uitgenodigd om de participatie en kwaliteit van het onderwijs voor volwassenen te verbeteren.

In de raadsresolutie over leren van volwassenen wordt een aantal prioritaire gebieden genoemd voor de periode 2012–2014. Deze zijn de volgende.

  • 1. Van een leven lang leren en mobiliteit van lerenden een realiteit maken.

  • 2. De kwaliteit en efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren.

  • 3. Kansgelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen door middel van volwasseneneducatie.

  • 4. Volwassenen en hun leeromgeving creatiever en innoverender maken.

De lidstaten worden uitgenodigd om in te stemmen met deze prioritaire gebieden en zich te richten op de werkzaamheden die hiermee samenhangen. Daarnaast worden de lidstaten onder meer uitgenodigd om gebruik te maken van alle Europese instrumenten en subsidieprogramma’s (bijvoorbeeld het Leven Lang Leren Programma, waarbij met name Grundtvig en Leonardo da Vinci aanmerking komen) om de deelname aan volwassenenonderwijs te stimuleren.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsresolutie over leren voor volwassenen.

Het belang van een hoge deelname aan volwassenenonderwijs wordt door het kabinet onderschreven. Hierbij heeft Nederland ervoor gepleit om in de raadsresolutie de aandacht niet alleen te richten op inclusiviteit van het volwassenenonderwijs (bijvoorbeeld door de focus op lager opgeleiden), maar ook na te denken over hoe volwassenenonderwijs kan bijdragen aan het versterken van de productiviteit, het innovatievermogen en de concurrentiekracht van de kenniseconomieën in de Europese lidstaten.

Daarnaast heeft Nederland er op aangedrongen dat lidstaten zich kunnen richten op de thema’s uit de lijst van prioritaire gebieden die het meest inspelen op de specifieke nationale behoeften.

Onderwijsinvesteringen in tijden van crisis – gedachtewisseling

De financiële crisis heeft gevolgen voor de overheidsuitgaven in vrijwel alle lidstaten van de Europese Unie. Ook de bestedingen voor onderwijs kunnen onder druk komen te staan. In februari van dit jaar heeft de Europese Raad benadrukt dat lidstaten prioriteit moeten geven aan uitgaven die duurzame groei stimuleren op gebieden als onder meer onderwijs2.

In het discussiepaper van het Poolse voorzitterschap worden de positieve effecten, bijvoorbeeld op macro-economisch gebied, van investeren in onderwijs uiteengezet. Daarnaast speelt onderwijs een belangrijk rol bij het bevorderen van de sociale inclusie. Ondanks de positieve effecten van onderwijsinvesteringen, zien veel lidstaten zich genoodzaakt om het budget voor onderwijs te bevriezen of te verlagen. De lidstaten worden derhalve voor de uitdaging gesteld om hun onderwijsuitgaven zo efficiënt en effectief mogelijk te besteden.

Het voorzitterschap legt aan de lidstaten de volgende discussievragen voor:

  • 1. Welke maatregelen neemt uw regering, in het licht van de crisis, om ervoor te zorgen dat onderwijs een prioriteit voor overheidsinvesteringen blijft?

  • 2. Hoe kan de efficiëntie en effectiviteit van onderwijsuitgaven worden verhoogd?

  • 3. Welke maatregelen kunnen private investeringen in het onderwijs stimuleren?

Inzet Nederland

Nederland verwelkomt het discussiethema. In het kader van de EU2020-strategie lijkt het Nederland een goed idee dat de resultaten van de gedachtenwisseling middels sleutelboodschappen aan de ECOFIN en de EPSCO (en mogelijk ook de Europese Raad) worden doorgegeven.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om het onderwijs te ontzien bij het bezuinigingspakket gericht op het orde brengen van de overheidsfinanciën. Binnen de onderwijsbegroting is gekozen voor een verschuiving van onderwijs aan zorgleerlingen naar verdere professionalisering van docenten, het belonen van goede prestaties en het stimuleren van een beweging naar meer opbrengstgericht werken. Maatregelen zoals een verplichte eindtoets, het verplicht gebruik maken van leerlingvolgsystemen en een tussentoets in het voortgezet onderwijs zijn ondersteunend aan deze beweging naar meer opbrengstgericht werken. Met opbrengstgericht werken wordt het rendement van de ingezette publieke middelen vergroot; opbrengstgericht werken leidt immers tot betere leerprestaties

Om extra private bijdragen aan onderwijs te stimuleren, neemt dit kabinet maatregelen als:

  • Invoeren van een sociaal leenstelsel in de masterfase

  • Invoeren van de Wet langstudeerders, die bevordert dat studenten binnen de nominale studieduur afstuderen (met de mogelijkheid van één jaar uitloop).

  • Er komt een speciaal arrangement voor mbo-studenten vanaf 30 jaar die de beroepsbegeleidende leerweg volgen.

CULTUUR

Culturele en creatieve vaardigheden en de rol daarvan bij de opbouw van het intellectueel kapitaal van Europa – aannemen raadsconclusies

De raadsconclusies onderstrepen dat culturele en creatieve vaardigheden een basis zijn voor creativiteit en innovatie en dat zij bijdragen aan slimme en duurzame groei. Zij roepen de lidstaten op om beleidsmakers, cultuursector, onderwijs, bedrijven en niet-gouvernementele organisaties op nationaal, regionaal en lokaal niveau bewust te maken van het belang van creatieve vaardigheden. De raadsconclusies leggen, in aansluiting op eerdere conclusies en rapporten, verbindingen tussen verschillende beleidsterreinen.

Inzet Nederland

Nederland kan de raadsconclusies ondersteunen. De strekking van de conclusies sluit goed aan bij het kabinetsbeleid, vooral het benoemen van de creatieve industrie als economisch topgebied en de inzet op creatieve vaardigheden in het onderwijs via het programma Cultuureducatie met kwaliteit. Nederland heeft zich, met succes, verzet tegen oproepen aan de lidstaten die tot een grote bemoeienis van Europa met het nationale onderwijsbeleid zouden leiden. Zinvol vindt Nederland het versterken van bestaande netwerken van onderzoekers en beleidsmakers voor een gedegen kennisbasis. Van (nieuwe) subsidieprogramma’s is Nederland geen voorstander.

Europese Jury voor het Europees Erfgoedlabel – aannemen raadsbesluit

De actie voor een Europees Erfgoedlabel gaat van start in 2012. Om de eerste labels in 2013 te kunnen toekennen, dient een jury te worden samengesteld. Bij de instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees Erfgoedlabel is vastgesteld dat een Europese jury van onafhankelijke deskundigen («De Europese Jury») in wordt gesteld voor de selectie en de monitoring. De Europese jury zorgt ervoor dat de criteria voor het label naar behoren worden toegepast door de sites in alle lidstaten. De Europese jury bestaat uit dertien leden, waarvan vier leden worden benoemd door het Europese Parlement, vier door de Raad, vier door de Commissie en één door het Comité van de Regio’s, «overeenkomstig hun respectieve procedures». De juryleden zullen voor een periode van drie jaar benoemd worden.

Het Pools voorzitterschap heeft een voorstel gedaan voor het vastleggen van de procedure voor de aanwijzing van de vier door de Raad aangewezen juryleden. Hierin is rekening gehouden met de vereisten die aan de juryleden worden gesteld in het Europees Erfgoedlabel besluit: de leden zijn onafhankelijke deskundigen met substantiële ervaring en deskundigheid op de terreinen die relevant zijn voor de doelstellingen van de actie. Het is van belang dat competenties zoveel mogelijk complementair zijn en dat die deskundigen gekozen worden uit een evenwichtig geografisch spectrum.

Het voorstel is dat lidstaten op vrijwillige basis één jurylid kunnen voordragen die expertise heeft in een van vier vastgestelde categorieën (Europese geschiedenis en Europese culturen; onderwijs en jeugd; beheer van erfgoed; communicatie en toerisme).

Uit de voordrachten worden vier juryleden geloot, één in iedere categorie. Deze selectie zal door de Raad worden goedgekeurd.

Het Europees Parlement, de Commissie en het Comité van de Regio zullen hun eigen procedures voor de invulling van hun plaatsen in de jury opstellen.

Inzet Nederland

Hoewel Nederland geen voorstander is van het voorgestelde lotingssysteem, zal het toch instemmen met het voorliggende voorstel voor de procedure voor de door de Raad aangewezen vier juryleden. Alternatieve voorstellen van Nederland en andere lidstaten voor een roulerend systeem waarbij iedere lidstaat een jurylid zal leveren konden niet op brede steun rekenen. De meeste lidstaten konden zich vinden in het huidige voorstel van het Poolse voorzitterschap. Voor Nederland is het belangrijk dat de voordracht van juryleden op basis van vrijwilligheid geschiedt, dat de procedure eenvoudig en transparant is.

De bijdrage van de culturele sector aan economische groei, werkgelegenheid en sociale ontwikkeling – stimuleren van «evidence based» beleidsontwikkeling – gedachtewisseling over cultuur en statistiek

Aanleiding voor dit agendapunt is het uitkomen van het advies van het European Statistical System network on Culture (ESSnet-Culture) in oktober 2011. Het ESSnet-Culture is opgezet onder auspiciën van Eurostat in 2009, met medewerking van onder andere Nederland. Het ESSnet is voortgekomen uit de roep om een betere onderbouwing van de economische en sociale betekenis van cultuur in europa, onder andere van de zijde van de Europese Commissie .De verbetering van de cultuurstatistiek is opgenomen als één van de 6 prioriteiten in het Werkplan voor Cultuur 2011–2014.

Het advies van het ESSnet-Culture komt neer op de volgende punten.

  • Een plan van aanpak door Eurostat voor verdere verbetering en ontwikkeling van de Europese cultuurstatistiek.

  • Een betere dekking van de cultuursector in bestaande Europese statistieken (zoals Structural Business Statistics en de Statistics on Income an Living Conditions) en een meer gedetailleerd niveau van classificaties.

  • Het realiseren van een (vernieuwd) gemeenschappelijke Europees periodiek onderzoek naar onder meer culturele werkgelegenheid en culturele participatie.

  • Voortzetting en intensivering van het werk van Eurostat en de lidstaten aan specifieke onderwerpen (zoals culturele werkgelegenheid, indicatoren voor copyright, cultuurparticipatie, en het maken van satellietrekeningen cultuur) en geharmoniseerde sectorstatistieken (zoals erfgoed, podiumkunsten en bibliotheken).

Inzet Nederland

Nederland ziet het belang van de culturele en creatieve sector voor economische groei, werkgelegenheid en sociale ontwikkeling. Dat belang is op onderdelen in Nederland redelijk in kaart gebracht, bijvoorbeeld voor de creatieve industrie (door het CBS) en voor cultuurparticipatie (SCP). Over de hele linie is wel verbetering noodzakelijk, met name als het gaat om bedrijfsstatistieken van specifieke culturele sectoren en de bijdrage van cultuur aan sociale ontwikkeling en welzijn. Niet alle claims op dit vlak zijn even goed onderbouwd. Verbetering van cultuurstatistiek is derhalve noodzakelijk.

Nederland ziet grote toegevoegde waarde van het gemeenschappelijk meten in Europees verband. De vergelijking tussen (Europese) landen levert een belangrijke bron van inzicht en geeft reliëf aan de eigen positie van een lidstaat.

Nederland is voorstander van de implementatie van de adviezen van ESSnet-Culture. De Europese Commissie kan Eurostat vragen hiervoor een concreet plan van aanpak op te laten stellen, in samenwerking met de deskundigen van ESSnet-Culture, en hiervoor budget beschikbaar stellen. Iets meer prioriteit binnen Eurostat voor cultuurstatistiek is wenselijk. Nederland is bereid een bijdrage te leveren aan het verder ontwikkelen en implementeren van het framework. Daarbij moet het accent liggen bij het zo spoedig mogelijk verzamelen van data, eventueel in kleinere verbanden van lidstaten. Essentieel is het gebruik (en verbetering) van bestaande geharmoniseerde surveys zoals de «Structural Business Statistics», de «Statistics on Income and Living Conditions» (EU SILC), en het «Harmonised European Time Use Survey» (HETUS). Dat heeft methodische voordelen, maar voorkomt ook extra administratieve lastendruk.

AUDIOVISUEEL

Bescherming van minderjarigen in het digitale domein – aannemen raadsconclusies

Deze raadsconclusies zijn een vervolg op eerdere aanbevelingen van het Europees Parlement en de Raad uit 19983, die zijn herzien in 20064. De Europese Commissie heeft op 13 september 2011 een rapport uitgebracht over de wijze waarop in de verschillende lidstaten opvolging is gegeven aan de aanbevelingen5.

De raadsconclusies roepen de lidstaten op tot de volgende maatregelen om kinderen te beschermen tegen mogelijk schadelijke effecten van gebruik van media. Het accent in deze raadsconclusies ligt op internetgebruik.

  • Bevorderen van mediawijsheid en digitale vaardigheden. Dit heeft betrekking op verspreiding van kennis over verantwoord gebruik van media onder minderjarigen, ouders en leerkrachten.

  • Bevorderen van toegang tot en vindbaarheid van kwalitatief hoogwaardige en «geschikte» inhoud voor kinderen.

  • Bescherming minderjarigen tegen voor hen schadelijke inhoud door inhoudelijke classificatie en leeftijdsadviezen bij audiovisuele inhoud en videospellen, en door de promotie van technische tools voor internetgebruik, zoals filters en leeftijdsverificatie.

  • Bevorderen van zelfregulering c.q. gedragscodes van de betrokken dienstenaanbieders. Nieuw is de oproep om sociale netwerksites te stimuleren zich aan te sluiten bij de «Safer Social Networking Principles for the EU».

  • Weren van alle soorten illegale inhoud (zoals kinderporno) van internet. In dit verband wordt de inrichting van meldpunten, zoals in Nederland het Meldpunt Kinderporno, aanbevolen.

De raadsconclusies nodigen de Commissie uit de maatregelen in de diverse lidstaten te blijven evalueren, goede voorbeelden en gemeenschappelijke standaarden te promoten, en het Safer Internet Programma voort te zetten.

De raadsconclusies richten zich met name op campagnes en programma’s voor mediawijsheid en op zelfregulering. De belangrijkste wetgevende EU-kaders zijn immers al vastgelegd in de Europese Richtlijn voor Audiovisuele Mediadiensten (2007). Alle audiovisuele mediadiensten in de lidstaten moeten door de keuze van uitzendtijdstippen (televisiezenders) of door andere technische maatregelen (filters, toegangcodes) kinderen beschermen tegen voor hen schadelijke inhoud. Inhoud die ernstige schade kan toebrengen, mag helemaal niet worden uitgezonden op televisie. Daarnaast gelden voor film, video’s, en computerspellen in de lidstaten wettelijke eisen om te voorkomen dat kinderen worden blootgesteld aan voor hen schadelijke inhoud. In Nederland stellen de Mediawet en het Wetboek van Strafrecht samen de grenzen.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies. Nederland handelt al in de geest van de raadsconclusies, behoudt binnen de wettelijke EU kaders ruimte voor een nationale aanpak, en ondersteunt de inspanningen van de Europese Commissie op dit terrein.

Tijdens de onderhandelingen over de raadsconclusies heeft Nederland onder meer gevraagd om een helder onderscheid te maken tussen enerzijds het bestrijden van illegale inhoud en anderzijds het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met inhoud die voor hen schadelijk is. Ook is erop gelet dat de raadsconclusies ruimte laten voor verschillen in aanpak en in classificatie die samenhangen met uiteenlopende beleidstradities en opvattingen in de lidstaten. Tot slot is erop gelet dat de raadsconclusies niet leiden tot een grotere aansprakelijkheid van internet service providers.

Toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang – aannemen raadsbesluit

De Raad zal een besluit nemen over toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa omtrent bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang. Het gaat om bescherming van betaalde audiovisuele diensten tegen inbreuken op het auteursrecht (piraterij), bijvoorbeeld door fraude met «smart cards».

Tijdens de onderhandelingen is langdurig gediscussieerd over de juiste juridische basis voor toetreding en over de vraag of het hier om een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie betrof of (ook) om bevoegdheden op het niveau van de lidstaten. Uiteindelijk is gekozen voor een gemengd akkoord. Dit betekent dat zowel de Europese Unie (in persoon van de Europese Commissie) als de EU lidstaten de conventie zullen moeten ondertekenen, waarbij de ondertekening van de lidstaten zich beperkt tot enkele bepalingen die nog geen onderdeel zijn van EU wet- en regelgeving.

Inzet Nederland

Nederland is al eerder toegetreden tot de betreffende conventie van de Raad van Europa en kan instemmen met de voorliggende besluiten voor ondertekening en afsluiting.

Verslag Informele EU-bijeenkomst Cultuur en Audiovisuele zaken

Op 9 september 2011 werd in Wroclaw in Polen tijdens een Informele ministersbijeenkomst vergaderd over de uitdagingen van het toegankelijk maken van Europese digitale erfgoed. De bewindslieden kregen de volgende vragen voorgelegd.

  • 1. Hoe kan financiering voor digitalisering van erfgoed op nationaal en Europees niveau worden verzekerd? Welke voorwaarden zouden moeten gelden indien private partijen betrokken zijn bij digitaliseringsprojecten? Hoe kunnen Europese structuurfondsen worden ingezet?

  • 2. Dienen gedigitaliseerde werken en/of metadata op Europeana en nationale websites beschikbaar te zijn voor hergebruik door derden?

  • 3. Wat zijn auteursrechtelijke en andere knelpunten voor digitalisering en digitale distributie van audiovisuele werken in Europa?

  • 4. Welke wettelijke en andere maatregelen kunnen worden genomen om audiovisueel erfgoed digitaal toegankelijk te maken op nationaal en Europees niveau?

Discussievraag 1 en 2

Eurocommissaris Vassiliou gaf aan dat de lidstaten zelf de kosten moeten dragen van grootschalige digitaliseringsprojecten. Bijdragen van de Commissie zijn slechts aanvullend. Vassiliou riep lidstaten wel op waar mogelijk gebruik te maken van structuurfondsen. Vassiliou onderstreepte verder dat culturele werken waarop geen auteursrecht meer berust, ook als gedigitaliseerd object in het publieke domein thuishoren. Metadata van objecten moeten eveneens vrij beschikbaar zijn. Bij publiek-private samenwerking moeten deze uitgangspunten overeind blijven.

Nederland sprak steun uit voor de voortzetting van Europeana. Europeana bevordert samenwerking van archieven, musea en bibliotheken rondom een gemeenschappelijke ICT infrastructuur. Samenwerking met bedrijven is volgens Nederland belangrijk. Bedrijven kunnen digitaal erfgoed onderdeel maken van aantrekkelijke diensten voor onderwijs, toerisme, media en videogames. Dit vereist aggregatie van grote hoeveelheden data, onder meer in Europeana. Hergebruik van erfgoeddata moet volgens Nederland niet per se gratis zijn; vergoedingen vormen een welkome bijdrage in de financiering van digitale ontsluiting van erfgoed.

Discussievraag 3 en 4

Commissaris Vassiliou komt begin 2012 met een voorstel voor een herziene aanbeveling (van de Raad en het Parlement) over uitdagingen en kansen voor de Europese filmindustrie in het digitale tijdperk.

Eurocommissaris Barnier (interne markt) noemde de diverse initiatieven van de Commissie op het gebied van auteursrecht.

  • Het voorstel voor een richtlijn over verweesde werken van 24 mei 2011.

  • Het groenboek over online distributie van audiovisuele werken, van 13 juli 2011.

  • Een voorstel over grensoverschrijdende aspecten van collectief rechtenbeheer, gepland voor begin 2012.

Nederland sprak steun uit voor de voorgestelde richtlijn voor verweesde werken, maar signaleerde ook dat diligent search6 bij grootschalige digitalisering geen uikomst biedt. Erfgoedinstellingen moeten ruimte houden om voor online openbaarmaking van verweesde werken zogenoemde «verruimde collectieve licenties» te sluiten met organisaties van rechthebbenden.


X Noot
1

Er zijn benchmarks aangenomen op het terrein van hoger onderwijs, voortijdig schoolverlaten, vroeg- en voorschoolse educatie, basisvaardigheden en leven lang leren.

X Noot
2

Punt 23 van de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 (EUCO 2/11).

X Noot
3

Council Recommendation of 24 September 1998 concerning the protection of minors and human dignity PB L 270, 7.10 1998, p. 48.

X Noot
4

Recommendation of the European Parliament and of the Council of 20 December 2006 on the protection of minors and human dignity and on the right of reply in relation to the competitiveness of the European audiovisual and online information services industry PB L 378, 27.12.2006, p. 72.

X Noot
5

http://ec.europa.eu/avpolicy/reg/minors/rec/2011_report/index_en.htm

X Noot
6

In dit kader: nauwgezet onderzoek verrichten naar de (nog onbekende) rechthebbende.

Naar boven