22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1065 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2010

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

  • 1. Besluit tot vaststelling van het eerste programma voor het radiospectrumbeleid (kamerstuk 22 112, nr. 1064)

  • 2. Mededeling en voorstel «Jeugd in beweging»

  • 3. Mededeling Mariene kennis 2020 (kamerstuk 22 112, nr. 1066)

  • 4. Richtlijn minimumvereisten nationale begrotingsraamwerken (kamerstuk 22 112, nr. 1067)

  • 5. Verordening formele procedure om schadelijke macro economische onevenwichtigheden binnen de EU en het eurogebied tegen te gaan (kamerstuk 22 112, nr. 1068)

  • 6. Richtlijn Stabiliteits- en Groeipactverordeningen (kamerstuk 22 112, nr. 1069)

  • 7. Verordening grensoverschrijdend transport van Eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (kamerstuk 22 112, nr. 1070)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Fiche: mededeling en voorstel «Jeugd in beweging»

1. Algemene gegevens

Titel voorstel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s inzake «Jeugd in beweging» een initiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie.

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad: Jeugd in beweging – de leermobiliteit van jongeren bevorderen

Datum Commissiedocument:

15 september 2010

Nr. Commissiedocument:

Mededeling: COM(2010)477.

Aanbeveling: COM(2010)478.

Pre-lex:

Mededeling: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199645

Aanbeveling: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199647

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:

Alleen over de aanbeveling is een impact assessment opgesteld.

Impact assessment Commissie: SEC(2010)1049.

Opinie IAB: SEC(2010)1051.

Behandelingstraject Raad:

ViahetOnderwijscomité, de werkgroep Sociale Vraagstukken en de Raadswerkgroep Jeugd naar de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 21 oktober (presentatie) en de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad van 18-19 november 2010 (Raadsconclusies).

Eerstverantwoordelijk ministerie:

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. Essentie voorstel

«Jeugd in beweging» is één van de zeven zgn. kerninitiatieven van de Commissie die voortvloeien uit de in juni door de regeringsleiders aangenomen Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het «Jeugd in beweging»-initiatief is een brede beleidsstrategie voor onderwijs en opleiding, mobiliteit en jeugdwerkgelegenheid. Jongeren zijn belangrijk voor de toekomstige welvaart van Europa. Zij maken 20% van de EU-bevolking uit en hun vaardigheden en talenten zijn van doorslaggevend belang om de doelstelling van de Europa 2020-strategie, te weten slimme, duurzame en inclusieve groei, te verwezenlijken. Momenteel kunnen niet alle jongeren hun potentieel op het gebied van onderwijs en opleiding ten volle benutten. Door de financiële en economische crisis is ook de jeugdwerkloosheid in Europa fors gestegen.

De «Jeugd in beweging» strategie bestaat uit vier pijlers en is de eerste strategie voor jongeren die zowel onderwijs als werkgelegenheid bestrijkt:

  • ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden en excellentie;

  • bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie;

  • ondersteunen van de ontwikkeling van transnationale leer- en arbeidsmobiliteit; en

  • een kader voor jeugdwerkloosheid.

In de mededeling «Jeugd in beweging» worden nieuwe en bestaande maatregelen van de EU gebundeld. Tegelijk met deze mededeling is een voorstel voor een raadsaanbeveling met betrekking tot leermobiliteit uitgebracht. Deze aanbeveling is een vervolg op de aanbeveling van de Raad en het Parlement inzake mobiliteit van jongeren, studenten, personen in opleiding, vrijwilligers, leraren en docenten uit 2001 (2001/613/EC). De nieuwe conceptaanbeveling betreft maatregelen om de leermobiliteit van jongeren te stimuleren, waaronder een Europees vaardigheidspaspoort en een «Jeugd in bewegingkaart».

3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?

Aangekondigde acties:

De mededeling omvat in totaal 28 acties, zowel nieuwe acties als bestaande maatregelen. Deze zijn gegroepeerd per pijler. Tevens wordt in de mededeling ingegaan op de Europese (beurzen-) programma’s.

Hieronder een selectie van de belangrijkste acties:

1) Ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden en excellentie.

Het kerndoel «Onderwijs» van de Europa 2020-strategie omvat onder andere de doelstelling het aantal voortijdige schoolverlaters te verminderen (maximaal 10% voortijdig schoolverlaters in 2020). In de «Jeugd in beweging»-mededeling wordt daarom aangekondigd dat de Commissie een conceptaanbeveling zal voorstellen om het aandeel voortijdige schoolverlaters te reduceren. Tevens zal er een «High Level Group on Literacy» ingesteld worden om goede praktijken op het gebied van bestrijding van laaggeletterdheid en bevordering van leesvaardigheid van leerlingen en volwassenen uit te wisselen. Tevens zal de Commissie een kwaliteitskader voor stages voorstellen om ondersteuning te bieden voor betere toegang tot en deelname aan kwalitatief goede stages.

2) Bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie.

Het hoger onderwijs is cruciaal voor de kenniseconomie. Derhalve is onder het kerndoel «Onderwijs» van de Europa 2020-strategie ook de doelstelling opgenomen dat in 2020 tenminste 40% van de 30–34 jarigen een hogere opleiding heeft afgerond. De Commissie kondigt aan te zullen komen met een mededeling omtrent het ondersteunen van hervorming en modernisering van het hoger onderwijs. Deze mededeling is bedoeld om tot een versterkte agenda voor het hoger onderwijs te komen. Focus zal liggen op kansen op de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden, mobiliteit, transparantie van het hoger onderwijs en studie/onderzoeksfaciliteiten. Tevens zal de Commissie in deze mededeling een voorstel doen voor een EU-internationaliseringstrategie. De Commissie zal een haalbaarheidsstudie uitvoeren naar de opstelling van een ranglijst van universiteiten. Tevens stelt de Commissie een meerjarige strategische innovatieagenda voor, waarin de rol van het «European Institute of Innovation and Technology» (EIT) en prioriteiten voor hoger onderwijs, onderzoek en innovatie vastgesteld worden.

3) Ondersteunen van de ontwikkeling van transnationale leer- en arbeidsmobiliteit.

Met name voor jongeren is studeren of werken in het buitenland belangrijk met het oog op hun persoonlijke ontwikkeling en toekomstige loopbaan. De Commissie stelt onder andere voor een website te lanceren waar alle informatie over mobiliteit, studeren en stages in het buitenland en over rechten van studenten beschikbaar is. Bij het verschijnen van de mededeling «Jeugd in beweging» is tevens een aanbeveling van de Commissie omtrent het stimuleren van leermobilteit van jongeren verschenen. Waar de mededeling meer de breedte ingaat door het werkgelegenheidsaspect en arbeidsmobiliteit mee te nemen, focust de aanbeveling zich op mobiliteit van lerenden. Deze aanbeveling is grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de consultatie naar aanleiding van het groenboek «Mobiliteit». In de aanbeveling wordt onder andere een «Mobiliteitsscorebord» geïntroduceerd. Dit scorebord moet de voortgang van de lidstaten bij het wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit bijhouden. Tevens stelt de Commissie voor een Europees vaardighedenpaspoort gebaseerd op de bestaande elementen van «Europass» en een «Jeugd in beweging»-kaart te ontwikkelen om mobiliteit voor alle jongeren te bevorderen.

In de laatste paragraaf van de aanbeveling worden enkele voornemens van de Commissie uiteengezet. Hierin wordt onder andere genoemd het versterken van de EU-programma’s op het terrein van onderwijs zoals: «Erasmus», «Leonardo», «Comenius», «Grundtvig» en «Marie Curie». De Commissie wil bijdragen aan de discussie over de review van bestaande programma’s in aanloop naar de nieuwe Financiële Perspectieven (2014–2020). Tevens wil de Commissie een statistisch raamwerk opstellen om de voortgang te meten in het wegnemen van mobiliteitsbarrières.

Arbeidsmobiliteit

De mededeling stelt dat er geen belemmeringen mogen zijn waardoor jongeren niet (kunnen) reageren op vacatures in een ander EU-land. Daarom wil de Commissie een nieuw initiatief ontwikkelen om jongeren te helpen een baan te vinden in een van de lidstaten van de EU en naar het buitenland te verhuizen. Tevens zou de Commissie graag zien dat een nieuwe Europese vacaturemonitor wordt ontwikkeld voor meer transparantie en een betere informatievoorziening over beschikbare banen.

4) Kader voor jeugdwerkgelegenheid

Om te voorkomen dat jongeren in een vroeg stadium langs de zijlijn komen te staan, pleit de Commissie ervoor dat belemmeringen de toegang van die jongeren tot activeringsmaatregelen blokkeren, worden opgeheven. De Commissie stelt voor jongeren binnen vier maanden na het verlaten van school door een «jeugdgarantie», werk, een vervolgopleiding of een activeringsmaatregel aan te bieden.

Tevens roept de Commissie de lidstaten op om een goed evenwicht te vinden tussen het recht op uitkering voor jongeren en activeringsmaatregelen. Daarmee moet worden voorkomen dat (kwetsbare) jongeren buiten het sociale vangnet vallen.

De Commissie constateert dat jongeren vaak op basis van tijdelijke contracten in dienst worden genomen als goedkoper alternatief voor contracten voor onbepaalde tijd. In landen waar grote verschillen bestaan tussen ontslagregelingen voor verschillende typen arbeidscontracten leidt dat tot een gesegmenteerde arbeidsmarkt.

De Commissie onderzoekt op het moment welke factoren van invloed zijn op de arbeidsmarktsituatie van jongeren en op de arbeidsmarktsegmentering. Aan de lidstaten wordt gevraagd in gesegmenteerde arbeidsmarkten een «enkel contract» voor onbepaalde tijd in te voeren die een geleidelijke toename van bescherming biedt en toegang tot opleiding en loopbaanbegeleiding.

Zelfstandigheid biedt jongeren een goede mogelijkheid hun vaardigheden te benutten en hun eigen baan vorm te geven. De Commissie is van mening dat de belangstelling van jongeren voor het zelfstandig ondernemerschap moet worden aangemoedigd en dat jongeren meer mogelijkheden moeten worden geboden om ondernemerservaring op te doen. Daartoe moeten zij ondersteuning en begeleiding krijgen bij het starten van een onderneming.

Ondersteuning van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden

De Commissie benoemt de aanpak van het probleem van jongeren die het risico lopen om definitief van de arbeidsmarkt te worden uitgesloten als topprioriteit. De Commissie wil deze jongeren passende mogelijkheden bieden om actief te worden en om te voorkomen dat zij sociaal worden uitgesloten. Het aangaan van partnerschappen en overeenkomsten met werkgevers waarin bijzondere ondersteuning aan deze jongeren wordt geboden, wordt als mogelijkheid genoemd om deze problematiek aan te pakken.

Europese programma’s

De Commissie kondigt aan een voorstel te maken om beter gebruik te maken van ESF-gelden ten behoeve van. de doelstellingen van «Jeugd in beweging» en de Europa 2020-strategie. Er is een review gestart van alle EU-programma’s die mobiliteit in onderwijs en training stimuleren. Tevens onderzoekt de Commissie in samenwerking met de Europese Investeringsbank de haalbaarheid van een Europese studiefinancieringfaciliteit ten behoeve van grensoverschrijdende mobiliteit in aanvulling op de bestaande Europese en nationale beurzenprogramma’s.

Bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit:

De EU is bevoegd het beleid van de lidstaten op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jongeren te ondersteunen of aan te vullen (artikel 6 VWEU). Nederland zal er scherp op toezien dat de door de Commissie voorgestelde acties binnen dit kader blijven. Nederland zal blijven benadrukken dat de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel een nationale bevoegdheid is.

Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad is gebaseerd op de artikelen 165 en 166 VWEU. Op basis van deze artikelen (lid 4 in beide artikelen) kan de Raad aanbevelingen aannemen op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport. Nederland acht dit de juiste rechtsbasis.

Ten aanzien van de in de mededeling genoemde maatregelen en acties is het oordeel met betrekking tot de subsidiariteit positief. Zo is mobiliteit (van jongeren tussen lidstaten) bij uitstek een onderwerp dat op Europees niveau opgepakt moet worden. Ook voor de andere pijlers uit de strategie vormen de actiepunten een goede aanvulling op het nationale beleid van de lidstaten.

Er is geen sprake van wetgeving of andere juridisch bindende afspraken. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het wegnemen van eventuele belemmeringen voor mobiliteit. De Commissie schrijft niet voor hoe deze belemmeringen weg te nemen, dit is aan de lidstaten zelf om te beslissen.

Voor zover al tot een beoordeling kan worden overgegaan, luidt het oordeel over de proportionaliteit positief. Het voorgestelde Europese optreden gaat niet verder dan strikt noodzakelijk is: het vloeit gedeeltelijk logisch voort uit de in juni aangenomen Europa 2020-strategie. De voorgestelde acties gaan niet verder dan nodig voor de ontwikkeling van dit initiatief.

Financiële gevolgen

De mededeling heeft geen directe gevolgen voor de rijksbegroting. Eventuele maatregelen om mobiliteit te bevorderen zouden wel gevolgen kunnen hebben voor de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen. De Commissie wil bijdragen aan de discussie over de review van bestaande programma’s in aanloop naar de nieuwe Financiële Perspectieven (2014–2020). Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Algemeen

Mobiliteit is voor Nederland een belangrijk speerpunt bij het streven naar internationalisering en het versterken van de internationale oriëntatie en mobiliteit van jongeren, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Nederland onderschrijft de ambitie van de Commissie dat alle jongeren op termijn de mogelijkheid moeten hebben om een periode voor opleiding of stage in het buitenland door te brengen. Mobiliteit moet echter geen doel op zich zijn, maar een middel om persoonlijke, maatschappelijke en economische meerwaarde te realiseren. Nederland ziet duidelijke meerwaarde in een Europese aanpak gericht op het faciliteren van mobiliteit van lerenden, stafmobiliteit en het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen. Hoewel een geïntegreerde benadering van mobiliteit van jongeren in beginsel wordt toegejuicht, dient wel rekening te worden gehouden met de (grote) diversiteit binnen deze doelgroep. Dit vergt maatwerk en, wegens het verschil van uitgangspositie van de lidstaten, ruimte voor nationale differentiatie.

Het kabinet zou graag zien dat ook andere lidstaten regelingen ter bevordering van mobiliteit, zoals meeneembaarheid van studiefinanciering, zouden introduceren voor hun studenten. De mogelijkheid van meeneembare studiefinanciering betekent een belangrijke reductie van de financiële belemmeringen voor diplomamobiliteit. Het zou nuttig zijn als de Commissie schetst hoe in haar visie een nationale regeling voor de meeneembaarheid van studiefinanciering eruit kan zien, die mobiliteit van studenten bevordert, in lijn met het EU-recht en betaalbaar is. Juist in deze tijden van economische crisis en zorgen over overheidsfinanciën, kan deze laatste factor, de betaalbaarheid, lidstaten ervan doen afzien om meeneembaarheid te introduceren in hun nationale systemen.

Met het oog op de coherentie van Europees beleid pleit Nederland ervoor dat de «Jeugd in beweging» strategie zoveel mogelijk aansluit bij andere Europese initiatieven, zoals het werkprogramma Onderwijs en Opleiding 2020, de Europese Jeugdstrategie en de verwachte mededelingen «Innovation Union» en «An Agenda for New Skills and Jobs» uit de Europa 2020-strategie.

Standpunt per pijler en EU-programma’s

1) Ontwikkeling van moderne onderwijs- en opleidingssystemen voor sleutelvaardigheden en excellentie.

Nederland is verheugd dat het belang van sleutelvaardigheden en excellentie opgenomen is in deze mededeling. Op nationaal niveau is er veel aandacht voor voortijdig schoolverlaten en ook het bestrijden van laaggeletterdheid is een prioriteit. Nederland steunt daarom ook het voorstel van de Commissie om goede praktijken m.b.t. de aanpak van laaggeletterdheid uit te wisselen tussen lidstaten. Een «High Level Group on Literacy» zou daar een goede bijdrage aan kunnen leveren. Van belang is wel dat Europese initiatieven op het terrein van voortijdig schoolverlaten en laaggeletterdheid aansluiten bij nationaal beleid. Het is van groot belang voor een kenniseconomie om alle talenten van alle leerlingen maximaal te benutten. Daarom vindt Nederland het van belang dat er naast aandacht voor sleutelvaardigheden ook aandacht is voor excellentie.

2) Bevorderen van de aantrekkelijkheid van hoger onderwijs voor de kenniseconomie.

Nederland vindt het belangrijk dat de oorspronkelijke afspraken uit de Bologna-verklaring verder worden geïmplementeerd. Deze afspraken dragen bij aan de internationale kwalitatieve concurrentiepositie maar ook aan de internationale transparantie en mobiliteit van het hoger onderwijs. Nederland hecht daarbij veel belang aan het creëren van betere verbanden tussen onderwijs, onderzoek en arbeidsmarkt (kennisdriehoek).

Wat betreft kwaliteitszorg van het hoger onderwijs constateert de Commissie dat die op Europees niveau versterkt moet worden door samenwerking tussen stakeholders en instituten te bevorderen. De Commissie stelt dat zij de ontwikkeling ervan zal monitoren en prioriteiten zal stellen in een rapport dat in 2012 aangenomen moet worden. De Commissie heeft echter geen bevoegdheden op het gebied van kwaliteitszorg van hoger onderwijs. Lidstaten geven hun hoger onderwijsstelsels zelf vorm, inclusief kwaliteitszorg; ze hebben zich in het Bologna-proces gecommitteerd aan afstemming van beleid. Wanneer de Commissie de lidstaten een spiegel voorhoudt, kan dat een signalerend effect hebben waarop vervolgens de lidstaten zelf hun maatregelen kunnen treffen. De Commissie zou zich dan ook moeten beperken tot het monitoren van ontwikkelingen en het doen van voorstellen m.b.t. de wijze waarop zij samenwerking tussen stakeholders en instituten wil bevorderen.

Het ontwikkelen van een classificatie van Europese universiteiten kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de kwaliteit van het onderwijs. Hoe beter de kwaliteit van het hoger onderwijs over de grenzen heen kan worden beoordeeld en vergeleken, hoe groter de mobiliteit van studenten, staf en onderzoekers. Nederland is benieuwd naar de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie in 2011.

De aangekondigde mededeling over hoger onderwijs is een goed initiatief waarin relevante onderwerpen aan bod komen. Nederland is voorstander van het uitwerken van een Europese internationaliseringsagenda en via de open methode van coördinatie (OMC) hierop voortgang te maken.

3) Ondersteunen van transnationaal leren: leer- en arbeidsmobiliteit.

Nederland steunt het Europees initiatief om een website over leermobiliteit te lanceren. Eén van de belemmeringen die door studenten genoemd wordt bij de voorbereiding van hun buitenlandverblijf, is een gebrek aan informatie over opleidingen in andere landen. Dit is onder andere beschreven in de kabinetsreactie op het groenboek «Mobiliteit» van december 2009. Er is dringend behoefte aan een deugdelijke statistische evidence base. Het kabinet zou willen pleiten voor een Europese studie naar de omvang van mobiliteitsstromen en de sociaal-economische achtergrond van de mobiele jongeren, eventueel aangevuld met gegevens over hun ervaringen. Uiteraard moet daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van reeds beschikbare gegevens en moeten de administratieve lasten voor instellingen, docenten en jongeren zoveel mogelijk worden beperkt.

Wat betreft het «Mobiliteitsscorebord» pleit Nederland ervoor dat dit alleen hulpmiddel is om te zien welk land welke maatregel wel/niet ingevoerd heeft met betrekking tot mobiliteit. Het moet echter géén verantwoordingsinstrument worden. Lidstaten blijven primair zelf verantwoordelijk voor het mobiliteitsbeleid. Het Europees vaardighedenpaspoort is in principe een goed hulpmiddel om vaardigheden van jongeren in kaart te brengen. Nederland steunt het voorstel van de Commissie dat dit geen apart instrument moet worden, maar dat er aansluiting gezocht wordt bij het reeds bestaande instrument «Europass».

Arbeidsmobiliteit

Het nieuwe beleidsinitiatief dat de Commissie voorstelt, te weten «Je-eerste-EURES-baan» is een initiatief waar EURES (het Europees portaal voor beroepsmobiliteit) reeds mee bezig is en dat moet tonen hoe gemakkelijk werknemers zich binnen Europa kunnen bewegen met de juiste hulp en begeleiding van EURES. Degenen die daar gebruik van maakten, kregen hulp bij het vinden van een baan elders in de EU. Elk van hen zal gedurende zijn/haar verblijf in het buitenland volledige ondersteuning krijgen van een plaatselijke EURES-adviseur. Nederland ziet het nieuwe voorstel als voortzetting van het huidige initiatief.

Bezien moet worden hoe het voorstel voor de ontwikkeling van een Europese vacaturemonitor zich verhoudt tot de al bestaande grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling in het kader van EURES. Het is niet wenselijk dat overlappingen optreden.

4) Kader voor jeugdwerkgelegenheid

Nederland onderschrijft de doelstelling van de commissie voor een succesvolle integratie op de arbeidsmarkt en meer mobiliteit voor alle jongeren. Nederland onderkent het belang van het fit maken en houden van jongeren voor een goed functionerende arbeidsmarkt.

Een van de basisprincipes van het Nederlandse reïntegratiebeleid is dat gekeken wordt naar de kenmerken en omvang van de arbeidsmarktbelemmerende factoren van de betreffende persoon. Vervolgens wordt een op de situatie toegesneden instrument gericht toegepast.

Met betrekking tot het voorstel om jongeren binnen vier maanden aan het werk of op een vervolgopleiding te krijgen, is het interessant te wijzen op de in 2009 ingevoerde wet Investeren in Jongeren (WiJ). Nederland heeft daarmee een extra maatregel in handen om werkloze jongeren garantie te bieden op adequate begeleiding en ondersteuning op weg naar de arbeidsmarkt of terug naar onderwijs. Gemeenten zijn verplicht iedere jongere die zich meldt een aanbod voor ondersteuning te doen. Jongeren blijven daarbij aanspraak maken op financiële ondersteuning van de gemeente. Daartegenover staat dat zij moeten meewerken aan hun reïntegratieproces.

Nederland wacht de door de Commissie aangekondigde analyse van de factoren die van invloed zijn op de arbeidsmarktsituatie van jongeren en van het gevaar van arbeidsmarktsegmentering, met belangstelling af. Daarbij past een opmerking. Het opeenvolgende gebruik van tijdelijke contracten is in Nederland reeds beperkt als gevolg van Richtlijn 1999/70/EG en de daarbij behorende raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Ook voor jongeren geldt daardoor een maximaal aantal en een maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het gevaar van een gesegmenteerde arbeidsmarkt, waar de Commissie op wijst, is daardoor beperkt.

Uiteraard is het van belang dat faciliteiten die de arbeidsmarktpositie van werknemers kunnen versterken, zoals scholing, ook voor flexwerkers toegankelijk zijn. De Nederlandse wetgeving voorziet hierin. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

Net als de Commissie is Nederland van mening dat ondernemerschap ook voor de doelgroep jongeren uitkomst kan bieden. Daarom staat ook voor hen het instrumentarium dat ingezet wordt bij het stimuleren van ondernemerschap en microfinanciering ter beschikking. Nederland steunt de ambitie dat jongeren die een onderneming willen starten, ondersteund worden bij het opstellen van een ondernemingsplan en toegang krijgen tot startkapitaal/microkrediet en coaching. Een element dat Nederland hieraan zou willen toevoegen, is het belang van een adequate toetsing van ondernemingsplannen. Niet alle jongeren zijn namelijk geschikt voor het zelfstandig ondernemerschap. De focus van de Commissie op de elementen van begeleiding, startkapitaal en coaching zijn in lijn met reeds ingezet nationaal beleid. Zowel de (lokale) overheid als private partijen spelen hierbij een belangrijke rol.

Ondersteuning van jongeren die zich in de gevarenzone bevinden

Nederland onderschrijft het belang dat in de mededeling wordt gehecht aan het bieden van passende mogelijkheden om te voorkomen dat kwetsbare jongeren en jongeren met minder mogelijkheden worden uitgesloten van onderwijs, werk of training. Binnen de Europese programma’s die zich richten op mobiliteitsbevordering is extra aandacht nodig voor deze groep jongeren.

Europese programma’s

Het kabinet pleit ervoor het huidige Europese levenlang leren programma (LLP) om te vormen tot een instrument dat de internationalisering in het onderwijs centraal stelt. De EU-beurzenprogramma’s blijven belangrijk binnen dit instrument. Er dient voor gewaakt te worden dat kwantiteit boven kwaliteit gesteld wordt. Onlangs is de consultatie gestart ten aanzien van een herontwerp van de mobiliteitsprogramma’s. Het kabinet is van mening dat er ook aandacht moet zijn voor de verschillende vormen van mobiliteit zoals studiepunt-, diploma- en virtuele mobiliteit. Ook moet niet uit het oog worden verloren dat programma’s gericht op studentenmobiliteit een ander karakter hebben dan het Peopleprogramma (Marie Curieprogramma). Met het People/Marie Curie programma wil de Europese Commissie onderzoeksvaardigheden van onderzoekers ontwikkelen, kennisoverdracht stimuleren en carrièreperspectieven voor Europese onderzoekers verbeteren.

In 2009 heeft Nederland een aparte actie van het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor jongeren ingesteld. Hiermee is voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid voor de periode van 2009 tot en met 2011 € 75 miljoen aan ESF-gelden beschikbaar.

Bij EU-programma’s is over het algemeen sprake van uitputting van de beschikbare middelen. Deze uitputting maakt ook aannemelijk dat een toename van het beschikbare budget zal leiden tot een toename van het aantal mobiele jongeren en studenten, wat in lijn is met onze ambitie om van mobiliteit een vanzelfsprekend onderdeel van de opleiding van iedere jongere te maken. Nederland bepleit dan ook dat het aandeel van de budgetten in de EU-begroting gericht op mobiliteitsbevordering van jongeren, (waaronder het programma «Jeugd in Actie» en het leven lang leren-programma) bij de volgende Financiële Perspectieven wordt vergroot. Daarbij past overigens wel de kanttekening dat wat in economische termen als «deadweight loss» wordt aangeduid zoveel mogelijk voorkomen dient te worden: het subsidiëren van mobiliteit die ook zonder die subsidie plaats had gevonden. Ook moet rekening worden gehouden met de reikwijdte en impact van het Marie Curieprogramma op het onderzoek. Binnen Marie Curie worden onderzoeksvoorstellen geselecteerd op excellentie. Daarom is het van belang dat bij de onderhandelingen over de volgende Financiële Perspectieven de diverse beurzenprogramma’s op hun eigen waarde worden geschat, niet alleen vanuit het oogpunt van het belang van het onderwijs maar ook vanuit de ambitie om de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderzoek te verbeteren. Voor alle subsidies geldt dat deze zo administratieve lastenarm mogelijk – zowel wat betreft aanvraag als verantwoording – moeten kunnen worden toegekend, aan de onderwijsinstellingen, de jongeren zelf en voor jeugdvrijwilligersorganisaties (in de mededeling wordt ook verwezen naar het belang van vrijwilligerswerk door het noemen van het Europese Jaar van het Vrijwilligerswerk 2011).

Nederland steunt het initiatief van de Commissie om de haalbaarheid van een Europees studiefinancieringfaciliteit voor grensoverschrijdende mobiliteit te onderzoeken in aanvulling op de bestaande Europese en nationale beurzenprogramma’s. Wel moet ervoor gewaakt worden dat die studiefinancieringsfaciliteit geen extra administratieve lasten met zich meebrengt.

Naar boven