21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 630 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2017

Hierbij stuur ik u de Geannoteerde Agenda van de Energieraad die op 27 februari 2017 onder Maltees voorzitterschap plaatsvindt te Brussel.

De Raad zal van gedachten wisselen over de acht wetgevende voorstellen die op 30 november jl. gepubliceerd werden door de Europese Commissie als onderdeel van het Winterpakket Energie Unie 2016. Het betreft vier samenhangende voorstellen aangaande het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt1, een verordening voor de governance van de Energie Unie2 en herziening van de richtlijnen voor hernieuwbare energie3, energie-efficiëntie4 en energieprestaties van gebouwen (EPBD)5. Over deze voorstellen zijn BNC-fiches opgesteld en aan uw Kamer verzonden6. De EPBD valt primair onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De inzet op dit voorstel is besproken in de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. Deze brief gaat hier daarom verder niet op in.

De verordening voor de governance van de Energie Unie zal naar verwachting tevens door Ministers worden besproken tijdens de lunch.

Vervolgens presenteert de Europese Commissie aan de Raad het tweede jaarlijkse rapport over de «Staat van de Energie Unie», dat op 1 februari jl. gepubliceerd werd. De tweede «Staat van de Energie Unie» geeft een overzicht van de voortgang van de implementatie van de Energie Unie, de uitdagingen en de te nemen stappen.

Onder het punt diversen zal het Maltese voorzitterschap de Raad informeren over de stand van zaken rondom de triloog-onderhandelingen met het Europees parlement en de Europese Commissie over de herziening van de Verordening betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening 994/2010. De gesprekken worden gevoerd aan de hand van de tekst op basis waarvan op 1 februari jl. mandaat kon worden gegeven aan het voorzitterschap om een start te maken met deze onderhandelingen. In bijlage 2 wordt nader ingegaan op deze tekst en de wijzigingen die deze bevat ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Ook wordt toegelicht hoe deze tekst zich verhoudt tot de inzet van het kabinet zoals weergegeven in het BNC-fiche en daarop volgende communicatie met uw Kamer.

Verder wordt de Raad onder het punt diversen door het Maltese voorzitterschap geïnformeerd over de stand van zaken bij de triloog-onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie over de herziening van de Richtlijn energielabelling. Ten slotte informeert de Europese Commissie de Raad over het Ocean Energy Forum (een jaarlijkse bijeenkomst van onder meer overheden, bedrijven en wetenschappers) en informeert de Tsjechische delegatie de Raad over de 12de plenaire bijeenkomst van het European Nuclear Energy Forum (ENEF), welke zal plaatsvinden op 22 en 23 mei 2017, in Praag.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE 1: GEANNOTEERDE AGENDA ENERGIERAAD 27 februari 2017

Winterpakket

Gedachtewisseling

De Raad zal van gedachten wisselen over de acht wetgevende voorstellen die op 30 november jl. gepubliceerd werden door de Europese Commissie als onderdeel van het Winterpakket Energie Unie 2016. De Raad is in januari gestart met de behandeling van deze wetsvoorstellen. Het betreft vier samenhangende voorstellen aangaande het marktontwerp van de elektriciteitsmarkt, een verordening voor de governance van de Energie Unie, en herziening van de richtlijnen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en energieprestaties van gebouwen.

Nederland wil ambitieus inzetten op de transitie naar een betrouwbare, betaalbare, veilige en CO2-arme energievoorziening, in lijn met de Energieagenda7, en verwelkomt daarom verdere stappen ter voltooiing van de Energie Unie. Een verbeterd marktontwerp om te komen tot een goed functionerende energiemarkt is een noodzakelijke voorwaarde voor de energietransitie en is daarom belangrijk voor Nederland. Daarnaast zet Nederland stevig in op de vrijheid om ambitieus te sturen op één enkelvoudig doel: het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Elke lidstaat moet de flexibiliteit behouden om de energietransitie op nationaal niveau op de meest kostenefficiënte wijze in te vullen. De Nederlandse inzet wat betreft de herziening van de richtlijn voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie vloeit hieruit voort.

Governance

Het voorstel voor de verordening governance van de Energie Unie beoogt een betrouwbare en transparante governance structuur waarmee gewaarborgd wordt dat de doelen van de Energie Unie worden gehaald en de samenhang van het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten wordt vergroot. De voorgestelde verordening moet bijdragen aan de implementatie van:

  • de vijf dimensies van de Energie Unie, te weten energie voorzieningszekerheid, solidariteit en vertrouwen; volledig geïntegreerde energiemarkt; energie-efficiëntie; decarbonisatie van de economie; onderzoek, innovatie en concurrentievermogen

  • de 2030-doelen, vastgesteld door de Europese Raad in oktober 2014

  • het Klimaatakkoord van Parijs

Het belangrijkste instrument om dit te realiseren zijn de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen met een looptijd van 10 jaar, waarin lidstaten aangeven welke bijdrage zij leveren aan het behalen van de doelen van de Energie Unie. Nederland vindt het van belang dat Europa de krachten bundelt op het gebied van energie en klimaat en is voorstander van goede afspraken op Europees niveau. Daarbij past een stevig en ambitieus governance systeem met een zekere mate van flexibiliteit, zodat lidstaten kunnen kiezen voor de meest kosteneffectieve maatregelen die passen bij de eigen context. De Energie- en Kimaatplannen dienen de lidstaten 1 januari 2018 in concept in te dienen bij de Europese Commissie. Het kabinet zal het Nederlandse Energie- en Klimaatplan samen met maatschappelijke (markt)partijen en decentrale

overheden opstellen, in afstemming met buurlanden en eind 2017 aan de Kamer sturen.

Marktontwerp elektriciteitsmarkt

Een goed functionerende energiemarkt met de rol van de consument stevig verankerd, is een noodzakelijke voorwaarde om de transitie naar een CO2-vrije energiehuishouding betaalbaar en betrouwbaar vorm te geven. Nederland heeft daarom tijdens het EU-voorzitterschap ruim aandacht besteed aan de voorbereiding van het nieuwe marktontwerp voor de elektriciteitsmarkt en gepleit voor beleid waarin markten worden versterkt, energie vrijelijk kan stromen, prijzen schaarste weergeven en regionale samenwerking wordt verbeterd.

Deze elementen zitten onverkort in het Commissievoorstel. De Commissie heeft een goede analyse gemaakt van de uitdagingen op de energiemarkt en komt met oplossingsrichtingen die goed aansluiten bij de prioriteiten van Nederland, waarbij ingezet wordt op het verbeteren van de markt en regionale samenwerking. De Commissie komt met goede voorstellen om de positie van de consument te verbeteren, ook in zijn mogelijke rol als producent. Het kabinet zal wel kritisch kijken naar het detailniveau van de voorstellen, met name bij voorstellen waarbij we in Nederland generiek consumentbeleid inzetten, en de voorstellen waarbij taken naar regionaal of Europees niveau worden overgeheveld (bijvoorbeeld het overdragen van taken en verantwoordelijkheden van landelijke netbeheerders naar Regionale Operatie Centra en het versterken van de bevoegdheden van Europese toezichthouder ACER). Het belang van een betaalbare, duurzame en betrouwbare Nederlandse energievoorziening en de mogelijkheid hierop te sturen staat hierbij voorop.

Hernieuwbare energie

De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie stelt het kader voor het bereiken van het gezamenlijke Europese doel van ten minste 27% hernieuwbare energie in 2030, dat is overeengekomen tijdens de Europese Raad van oktober 2014. Nederland steunt dat gezamenlijke doel. Wel is het belangrijk dat lidstaten daarbinnen de mogelijkheid hebben om een kosteneffectief CO2-reductiepad te volgen. Nederland is kritisch op de maatregelen die worden voorgesteld in de Richtlijn en die de mogelijkheden daarvoor inperken.

Zo stelt de Europese Commissie voor dat lidstaten op nationaal niveau het hernieuwbare energiedoel voor 2020 (voor Nederland 14%) als minimumaandeel hernieuwbare energie aanhouden. Dit staat op gespannen voet met de Raadsconclusies van oktober 2014. In deze Raadsconclusies werd vastgesteld dat de EU ernaar streeft dat in 2030 het percentage hernieuwbare energie op EU-niveau ten minste 27% bedraagt en dat lidstaten de vrijheid behouden om hun eigen energiemix te bepalen. Door het hanteren van een enkelvoudige doelstelling (CO2-reductie) in Nederland wordt ervoor gezorgd dat de forse transitie, die moet worden ingezet tegen zo laag mogelijke kosten voor burgers en bedrijven, wordt gerealiseerd. Nederland is van mening dat een nationaal (minimum)aandeel hernieuwbare energie de flexibiliteit beperkt en dus het risico herbergt dat het de transitie duurder maakt. Een minimumaandeel kan op enig moment, wanneer het gezien het krachtenveld onafwendbaar zou zijn, enkel aan de orde zijn indien de garantie bestaat dat de hoogte van het Nederlandse minimumaandeel geen belemmering is voor het kosteneffectieve reductiepad voor CO2-reductie naar 2030.

Voor nieuwe beschikkingen na vaststelling van deze richtlijn geldt dat bij- en meestook van biomassa in kolencentrales alleen subsidie mag ontvangen en meetellen voor het doel voor hernieuwbare energie vanaf 2021, mits gebruik wordt gemaakt van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Ook dit beperkt lidstaten in het volgen van een kosteneffectief pad. Daarnaast wordt er met dit punt afbreuk gedaan aan het principe van techniekneutraliteit. Hoewel vanwege de bepaalde overgangstermijn de huidige beschikkingen voor bij- en meestook in Nederland ongemoeid blijven, schept deze wijziging een precedent voor het uitsluiten van technieken door de Europese Commissie.

Daarnaast moeten subsidiemechanismen in de periode 2021–2025 voor tenminste 10% open staan voor buitenlandse aanvragers en in de periode 2026–2030 voor 15%. Nederland is kritisch over deze verplichting. Voordat (op grote schaal) kan worden samengewerkt op het gebied subsidiemechanismen, zouden de subsidiemechanismen in lidstaten eerst verder geharmoniseerd moeten worden. Dit moet borgen dat een project plaatsvindt, waar dit het meest kostenefficiënt kan en niet daar waar het subsidiemechanisme het meest gunstig is. De effecten van de verplichte openstelling zullen in een nadere studie door Nederland worden onderzocht.

Energie-efficiëntie

De herziening van de richtlijn energie-efficiëntie stelt een bindende Europese energie-efficiëntie doelstelling van 30% voor. In de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 was dit een indicatieve Europese doelstelling van 27%, met de mogelijkheid tot ophoging naar 30%. Tevens stelt de Europese Commissie voor dat de huidige verplichting voor lidstaten om jaarlijks 1,5% energiebesparing op het eindverbruik te realiseren, wordt voortgezet naar de periode van 2021 tot en met 2030. Daarbij wordt de gehanteerde definitie van energiebesparing onder dit artikel aangepast, ook voor de periode tot en met 2020. Ten slotte scherpt de Europese Commissie de bepalingen aan ten aanzien van informatievoorziening over warmte en koude gebruik in appartementsgebouwen of multifunctionele gebouwen met centrale warmte/koude voorziening. Ook wordt een verplichting voorgesteld voor de uitrol van op afstand leesbare meters voor warmte en koude.

Het kabinet wil vasthouden aan de afspraak uit de Europese Raad van 2014. Hierin is een Europese indicatieve doelstelling voor energie-efficiëntie van 27% overeengekomen, met oog op ophoging naar 30% zonder doorvertaling naar nationaal bindende doelstellingen. Nederland is in eerste instantie geen voorstander van het verlengen van de energiebesparingsverplichting op het eindverbruik van 1,5% omdat dit betekent dat Nederland een nationaal bindende doelstelling op een subdoel krijgt opgelegd. Binnenkort leveren het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening op van verschillende scenario’s voor de door Nederland te maken kosten in het voorstel. Daarbinnen bekijken ze de haalbaarheid en kosten van verschillende hoogtes van een Europese doelstelling. Naar aanleiding van deze resultaten zal Nederland definitief positie innemen over de gewenste hoogte van de doelstelling. De discussie over de gewenste hoogte van de Europese broeikasgasreductiedoelstelling en de daaraan gekoppelde subdoelstellingen moet volgens het kabinet plaatsvinden in het kader van de mondiale faciliterende dialoog onder het Parijs-akkoord in 2018. Naar aanleiding van deze dialoog kan de hoogte van de energie-efficiëntie doelstelling worden aangepast. Op deze manier wordt tevens bijgedragen aan het versterken van het maatschappelijk bewustzijn rondom de lange termijn transitieopgave naar een CO2-arme economie en het ontwikkelen van een goed handelingsperspectief voor burgers en bedrijven. Het kabinet staat positief tegenover de boodschap van de Europese Commissie om de uitrol van individuele meters voor warmte verder te stimuleren, maar heeft een aantal kanttekeningen en vragen bij de voorstelde bepalingen. Vanwege het huidige Nederlandse regelgevingskader zet het kabinet in op een herformulering van de verplichting op de uitrol van op afstand leesbare individuele meters. Daarnaast wil het kabinet een uitzondering maken voor facturering van koud water uit bodemenergiesystemen.

Het kabinet staat positief tegenover de boodschap van de Europese Commissie om de uitrol van individuele meters voor warmte en koude verder te stimuleren, maar heeft een aantal kanttekeningen en vragen bij de voorstelde bepalingen. Vanwege het huidige Nederlandse regelgevingskader zet het kabinet in op een herformulering van de verplichting op de uitrol van op afstand leesbare individuele meters. Daarnaast wil het kabinet een uitzondering maken voor facturering van koud water uit bodemenergiesystemen.

Krachtenveld

De Europese Raad van 19-20 maart 2015 heeft steun uitgesproken voor de Energie Unie in brede zin. Veel lidstaten steunen een goed functionerende interne energiemarkt als basis voor voorzieningszekerheid, duurzaamheid en betaalbaarheid van de energievoorziening. De meeste lidstaten staan dan ook positief tegenover het doel van de voorstellen voor marktontwerp. Met name de lidstaten met een hoog aandeel hernieuwbaar vermogen in de energiemix zien de noodzaak tot het verbeteren van de flexibiliteit in het systeem. Er bestaan wel verschillen tussen de lidstaten ten aanzien van de wijze waarop een verdere integratie van hernieuwbare energie in de markt zou moeten plaatsvinden, over de gereguleerde prijzen voor eindverbruikers, over de vormgeving van capaciteitsmechanismen en ten slotte over de bevoegdheden van ACER.

Diverse lidstaten zijn het met Nederland eens dat nationale flexibiliteit moet worden behouden om de benodigde energietransitie kosteneffectief in te vullen. Daaronder zijn lidstaten die net als Nederland inzetten op een ambitieuze invulling van de transitie en een stevig governance model daarbij, maar ook enkele lidstaten die flexibiliteit bepleiten omdat zij moeite hebben met de snelheid van de energietransitie, zoals naar voren kwam tijdens de Europese Raad van 15 december 2016. Wat betreft de verordening governance is daarnaast de verwachting verschillende lidstaten zich kritisch zullen opstellen met betrekking tot de gedetailleerdheid van de voorstellen ten aanzien van de integrale nationale energie- en klimaatplannen en de rapportageverplichtingen.

Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie lijkt een behoorlijk aantal lidstaten ontevreden te zijn met de bepaling dat subsidiesystemen verplicht open moeten staan voor buitenlandse projecten. Het versterken van de rechten van de consument wordt in algemene zin door lidstaten als positief ervaren. De in de Europese Raad vastgestelde indicatieve Europese doelstelling van 27% voor energie-efficiëntie is gebaseerd op een compromis tussen enerzijds een groep landen die pleitten voor nationale flexibiliteit en voorstanders van de door de Commissie voorgestelde bindende Europese doelstellingen. Lidstaten zullen naar verwachting een vergelijkbare positie innemen ten aanzien van het voorstel voor de herziening van de richtlijn energie-efficiëntie.

State of the Energy Union Report

Presentatie van de Europese Commissie

De Europese Commissie zal aan de Raad een presentatie geven over het tweede jaarlijkse rapport van de «Staat van de Energie Unie». Op 1 februari jl. heeft de Europese Commissie de tweede Staat van de Energie Unie uitgebracht8. De Energie Unie is één van de prioriteiten van de Commissie, met als doel te komen tot een geïntegreerde Europese energiemarkt welke zorgt voor een koolstofarme, betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening. Het rapport laat zien wat de stand van zaken is in de EU met de voorgang en implementatie van de doelen van de Energie Unie. Dit keer zijn er geen landenspecifieke rapporten bijgevoegd. In grote lijnen is het beeld dat de EU vooruitgang boekt wat betreft marktintegratie en de transitie naar een koolstofarme economie, maar dat er nog uitdagingen liggen op het terrein van interconnectie en het behalen van de energie- en klimaatdoelen voor 2020. De lidstaten liggen wat betreft de energie-efficiëntiedoelen voor 2020 op koers. Voor het CO2-reductiedoel liggen alleen België, Ierland en Luxemburg achter op schema tot 2020. In het rapport wordt verder gemeld dat Nederland volgens de Europese Commissie achterligt ten opzichte van het groeipad om het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 te halen, net als Frankrijk en Luxemburg. Om te beoordelen hoe de voortgang in Nederland is ten aanzien van het aandeel hernieuwbare energie hanteert de Commissie een zogenoemd indicatief groeipad. De Commissie constateert vervolgens op basis van de voortgang in 2014 en 2015 dat Nederland achter ligt ten opzichte van dit groeipad. Dat Nederland in 2014 en 2015 een beperkte groei van het aandeel hernieuwbare energie heeft gehad, is ook zichtbaar in de Nationale Energieverkenning 2016, die in oktober 2016 is uitgebracht door PBL, ECN en het CBS. In diezelfde Nationale Energieverkenning wordt echter geconcludeerd dat het aandeel hernieuwbare energie de komende jaren sterk zal groeien en het doel van 16% duurzame energie in 2023 binnen bereik is. De partijen van het Energieakkoord hebben daarnaast in december 2016 in de Voortgangsrapportage van de Borgingscommissie gezamenlijk geconcludeerd dat ook het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 binnen bereik is. Nederland wordt ten slotte specifiek genoemd in positieve zin bij de uitrol van slimme meters, waar Nederland vooroploopt.

BIJLAGE 2: Herziening verordening leveringszekerheid aardgas – start trilogen

De Europese Commissie heeft op 16 februari jl. haar voorstel gepresenteerd voor de herziening van de Verordening betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening 994/2010. De Commissie beoogt met deze herziening de leveringszekerheid van aardgas verder te bevorderen doordat lidstaten gepaste maatregelen nemen om voorbereid te zijn op en de gevolgen te beheersen van een tekort aan aardgas. Uw Kamer is per BNC-fiche van 4 maart 2016 geïnformeerd over het voorstel van de Commissie en de inzet van het kabinet9. Dit is op 30 maart jl. met u besproken in een algemeen overleg.

Onder Nederlands voorzitterschap is vervolgens een start gemaakt met de behandeling van het voorstel. Dat mondde uit in een beleidsdebat tijdens de Energieraad van 6 juni jl. over de drie kernelementen van het voorstel, te weten regionale samenwerking, solidariteit en transparantie. Uw Kamer is daar zowel voorafgaand aan als na afloop van deze Raad over geïnformeerd10. Uit het debat bleek dat de meningen van lidstaten op de drie kernelementen sterk uiteen liepen. Vervolgens heeft het Slowaaks voorzitterschap zich ingezet om het voorstel op de drie genoemde kernelementen te verduidelijken en werd er tijdens de Energieraad van 5 december jl. opnieuw gedebatteerd over de drie kernelementen. Over de inzet van het kabinet en de uitkomsten van het debat is uw Kamer zowel voorgaand aan als na afloop van deze Raad geïnformeerd11.

Aan de hand van de uitkomsten van dit laatste debat heeft het Maltese voorzitterschap het oorspronkelijke voorstel van de Commissie verder aangepast en aangescherpt. Op basis daarvan kon op 1 februari jl. mandaat worden gegeven aan het voorzitterschap om een start te maken met de onderhandelingen met het Europees Parlement. In de tekst die ten grondslag ligt aan het mandaat is onder meer het volgende vastgelegd:

  • Regionale samenwerking

    Op het gebied van regionale samenwerking is het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om regionale samenwerking vorm te geven via een beperkt aantal afgebakende regio’s volledig losgelaten. In plaats daarvan is gekozen voor een benadering die uitgaat van specifieke risico’s12. Daarbij is per risico, mede op basis van een advies van Europese Netwerk van Transmissie Systeembeheerders voor Gas (ENTSOG), bekeken welke lidstaten hierdoor kunnen worden geraakt en zij dienen gezamenlijk om de vier jaar een analyse van dat risico uit te voeren en oplossingsrichtingen uit te werken. De resultaten daarvan dienen hun weg te vinden naar nationale preventieve actie- en noodplannen. Daarmee is ook het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om alleen nog te werken met regionale plannen verlaten.

  • Solidariteit

    Op het vlak van solidariteit zijn de bepalingen over het betalen van compensatie voor ontvangen solidariteit aangescherpt en er is tevens een maximum gesteld aan de omvang van de te verlenen solidariteit (maximaal 40% van het jaarverbruik van de niet-beschermde afnemers van de lidstaat die solidariteit verleent). Ook is vastgelegd dat de Commissie in voorkomende gevallen dient te verifiëren of een lidstaat terecht een beroep doet op solidariteit en dat de Commissie dient te komen met voorstellen voor de kaders van de juridische, financiële en technische afspraken die aanpalende lidstaten met elkaar dienen te maken over het verlenen van solidariteit. Verder is verduidelijkt dat het verlenen van solidariteit niet mag leiden tot onveilige situaties m.b.t. de gasvoorziening en dat het mogelijk is om de levering van gas aan systeem-kritische gasgestookte elektriciteitscentrales te continueren13. Daarnaast is afgesproken dat lidstaten die meer dan genoeg eigen productie hebben om te voorzien in de gasvraag van hun beschermde afnemers geen afspraken met buurlanden hoeven te maken over het ontvangen van solidariteit. Dit omdat dergelijke afspraken geen meerwaarde hebben voor een producerende lidstaat.

  • Transparantie

    De informatiebepalingen over lange termijn gascontracten zijn beperkt aangepast sinds de Energieraad van 5 december jl. De aanpassingen die zijn gedaan hebben vooral betrekking op situaties waarin (mogelijk) sprake is van een dominante leverancier die met lange termijn contracten 40% of meer van een markt in handen heeft en op gevallen waarbij het ernstige vermoeden bestaat dat een contract mogelijk schadelijk is voor leveringszekerheid. Vastgelegd is dat in deze laatste gevallen zowel de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat14 als de Commissie gedetailleerde informatie over het contract mogen opvragen als zij daar gegronde redenen voor hebben, dit met uitzondering van informatie over prijzen.

  • Bevoegdheden van de Commissie

    In de afgelopen periode heeft ook nog discussie plaatsgevonden over de bevoegdheden van de Commissie. Dit had enerzijds betrekking op het kunnen/mogen werken met gedelegeerde handelingen en anderzijds op het onder bepaalde omstandigheden kunnen tegenhouden van niet-markt gebaseerde maatregelen15.

    Ten aanzien van gedelegeerde handelingen is de uitkomst dat de Commissie deze mag inzetten voor het wijzigen van de samenstelling van de risicogroepen en het bijstellen van de templates voor de risico-evaluatie en de preventieve actie- en noodplannen, maar dit slechts nadat de Gas Coordination Group is geconsulteerd.

    Wat betreft niet-markt gebaseerde maatregelen is vastgelegd dat de Commissie een dergelijke maatregel kan tegenhouden indien zij van mening is dat deze de leveringszekerheid van een andere lidstaat of (een deel van) de Unie in gevaar brengt. In andere gevallen mag de Commissie om bijstelling vragen maar is het laatste woord aan de lidstaat in kwestie.

Het kabinet heeft in het BNC-fiche en daarop volgende communicatie met uw Kamer aangegeven het voorstel van de Commissie op hoofdlijnen te steunen, maar tevens van mening te zijn dat het op onderdelen kon worden verduidelijkt en aangescherpt. Met de tekst die ten grondslag ligt aan het mandaat is dat gebeurd. Zo kon het kabinet zich wat betreft regionale samenwerking niet vinden in het voorstel van de Commissie waarbij Nederland in één regio werd geplaatst met België, Frankrijk, Luxemburg, Spanje en Portugal. De nu gekozen aanpak biedt meer flexibiliteit en zorgt er voor dat er gericht wordt gewerkt aan het ondervangen van specifieke risico’s. Verder vindt het kabinet dat met de nu gekozen aanpak lidstaten voldoende vrijheid en flexibiliteit behouden om bij een crisis ook met nationale maatregelen te komen en daarbij ook zelf de regie kunnen voeren. In het verlengde daarvan vindt het kabinet het van belang dat in de tekst die ten grondslag ligt aan het mandaat is vastgelegd dat geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van lidstaten om de voorwaarden voor de exploitatie van hun energiebronnen te bepalen.

Wat betreft solidariteit is het kabinet van mening dat terecht is opgenomen dat de Commissie in voorkomende gevallen dient te verifiëren of een lidstaat terecht een beroep doet op solidariteit, dit komt tegemoet aan de duidelijkheid die het kabinet op dit punt in het voorstel wenste te zien. Ook vindt het kabinet het gewenst dat is aangegeven dat het verlenen van solidariteit niet mag leiden tot onveilige situaties m.b.t. de gasvoorziening en dat het mogelijk moet zijn om de levering van gas aan systeem-kritische gasgestookte elektriciteitscentrales te continueren. Dat laatste is van belang omdat een aanzienlijk deel van de Nederlandse elektriciteitsproductie van gasgestookte centrales afkomstig is en dat de gasproductie en het gastransport daar (deels) van afhankelijk zijn. Datzelfde geldt voor het gasverbruik door huishoudens omdat verwarmingsketels veelal niet kunnen functioneren zonder elektriciteit.

Verder is het wat betreft solidariteit van belang dat de bepalingen omtrent het betalen van compensatie aan marktpartijen die (moeten) afzien van gasverbruik indien er gas benodigd is voor levering aan beschermde afnemers16 in buurlanden, zijn verduidelijkt en aangescherpt doordat de lidstaat die solidariteit ontvangt zich daar op voorhand toe moet verplichten. Daarmee wordt ook rekening gehouden met het gegeven dat het gas dat zich in het transportsysteem (incl. gasopslagen en LNG-terminals) bevindt over het algemeen in eigendom is van marktpartijen. De bepaling dat lidstaten die meer produceren dan zij nodig hebben voor hun beschermde afnemers geen afspraken met buurlanden hoeven te maken over het ontvangen van solidariteit kan voor Nederland tot lagere administratieve lasten leiden. Aangezien de omvang van de Nederlandse gasproductie (momenteel ca. 50 miljard Nm3 per jaar) vele malen hoger is dan het verbruik van beschermde afnemers (momenteel ca. 11 miljard Nm3 per jaar) heeft het voor Nederland geen toegevoegde waarde om met buurlanden afspraken te maken over het ontvangen van solidariteit. Uiteraard dient Nederland wel afspraken te maken met buurlanden over het leveren van solidariteit.

De verordening vraagt meer transparantie over gascontracten met een looptijd langer dan één jaar, waarmee deze bepaling wordt opgerekt ten opzichte van die de huidige Verordening 994/2010 waar deze bepaling beperkt was tot gascontracten met leveranciers uit derde landen. Echter, het aantal bedrijven in Nederland dat over contracten met een looptijd langer dan één jaar beschikt is zeer beperkt, aangezien deze transparantiebepaling ziet op afnemers en niet op leveranciers en Nederlandse afnemers niet of nauwelijks gas inkopen onder lange termijn contracten. De zwaardere transparantie eisen die gelden als het marktaandeel van een aanbieder uit een derde land groter is dan 40% zijn (thans) niet van toepassing voor Nederland. De toename van administratieve lasten voor het Nederlands bedrijfsleven zal dus beperkt zijn. Het kabinet kan zich verder vinden in de bepaling dat zowel de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat als de Commissie gedetailleerde informatie over een contract mogen opvragen als het ernstige vermoeden bestaat dat dat contract de leveringszekerheid in gevaar brengt. Het kabinet kan zich ook vinden in de bevoegdheid van de Commissie waar het gaat om gedelegeerde handelingen en het beoordelen en eventueel tegenhouden van niet-markt gebaseerde maatregelen.

De tekst die ten grondslag ligt aan het mandaat is na langdurig, intensief en soms moeizaam onderhandelen tot stand gekomen, maar kan thans rekenen op brede steun van de lidstaten. Ook de Commissie heeft aangegeven zich in de tekst te kunnen vinden en (dus) akkoord te zijn met de aangebrachte wijzigingen in haar oorspronkelijke voorstel.

Nadat het mandaat is afgegeven zijn de onderhandelingen met het Europees Parlement gestart. Het parlement heeft op 20 oktober jl. 177 amendementen aangenomen die betrekking hebben op alle onderdelen van het voorstel. Deze amendementen geven onder meer aan dat het parlement tijdens de trilogen wil inzetten op de toevoeging van aanvoerroutes als additionele regio-aanpak en op het vergaand verruimen van de informatie die over commerciële contracten moet worden aangeleverd, met name wat betreft prijsinformatie. Dat eerste is inmiddels deels gebeurd in de tekst die ten grondslag ligt aan het mandaat alhoewel er geen sprake is van een additionele regio-aanpak maar van een alternatieve regio-aanpak. Wat betreft informatie over commerciële contracten hebben lidstaten aangegeven weinig ruimte te zien om het parlement vergaand tegemoet te komen.

Het Maltese voorzitterschap zal tijdens Raad verslag doen van de trilogen en streeft ernaar de onderhandelingen voor de zomer af te ronden.


X Noot
1

COM(2016) 861, COM(2016) 862, COM(2016) 863, COM(2016) 864.

X Noot
2

COM(2016) 759.

X Noot
3

COM(2016) 767.

X Noot
4

COM(2016) 761.

X Noot
5

COM(2016) 765.

X Noot
6

Kamerstuk 34 663, nrs. 3, 4, 5 en 6. En Kamerstuk 22 112, nr. 2282.

X Noot
7

Kamerstuk 31 510, nr. 64

X Noot
9

Kamerstuk 22 112, nr. 2069.

X Noot
10

Kamerstuk 21 501-33, nr. 600 en Kamerstuk 21 501-33, nr. 606.

X Noot
11

Kamerstuk 21 501-33, nr. 617 en Kamerstuk 21 501-33, nr. 627.

X Noot
12

Voorbeelden daarvan zijn een verstoring van de Noorse aanvoer, een verstoring van de Algerijnse aanvoer en een verstoring in de aanvoer van laagcalorisch gas.

X Noot
13

Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gasgestookte centrales die de benodigde elektriciteit leveren voor het instandhouden van de gaswinning en/of het gastransport.

X Noot
14

De bevoegde instantie is een door iedere lidstaat aan te wijzen overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de ten uitvoerlegging van de verordening; in Nederland is dat de Minister van Economische Zaken

X Noot
15

Voorbeelden van niet-markt gebaseerde maatregelen zijn afgedwongen gebruik van gasopslagen en een verplichting voor gasgestookte centrales om ook met een andere energiebron te kunnen produceren.

X Noot
16

De verordening verstaat onder beschermde afnemers: huishoudens, essentiële sociale diensten en stadsverwarmingsinstallatie voorzover deze warmte leveren aan huishoudens en essentiële sociale diensten en niet instaat zijn om over te schakelen op een andere brandstof dan gas. Daarnaast mag het midden- en kleinbedrijf tot de beschermde afnemers worden gerekend alhoewel deze groep buiten de solidariteitsbepalingen valt.

Naar boven