22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2069 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 maart 2016

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij drie fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Verordening Leveringszekerheid Aardgas

Fiche 2: Besluit intergouvernementele overeenkomsten energie (Kamerstuk 22 112, nr. 2070)

Fiche 3: Pakket anti-belastingontwijking (Kamerstuk 22 112, nr. 2071)

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Verordening Leveringszekerheid Aardgas

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Verordening 994/2010 van de Raad

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    16 februari 2016

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2016) 52

  • d) EUR-Lex

    http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2016:52:FIN.

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

    SWD(2016) 25 final

  • f) Behandelingstraject Raad

    Vervoer, Telecom en Energieraad

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Economische Zaken

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid.

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing.

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Doel van het voorstel COM(2016) 52 (hierna «het voorstel») is om de leveringszekerheid van aardgas te bevorderen. Het voorstel betreft de vervanging van de bestaande Verordening 994/2010 van de Raad door een nieuwe verordening. De Commissie stelt voor om in de nieuwe verordening voort te bouwen op elementen en maatregelen uit deze bestaande verordening en stelt tevens een aantal nieuwe maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering voor. Het voorstel maakt onderdeel uit van het pakket aan acties dat was aangekondigd in de mededeling «Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering»1 onder de dimensie «energiezekerheid, solidariteit en vertrouwen». Met het voorstel wordt beoogd dat iedere lidstaat gepaste maatregelen neemt om voorbereid te zijn op en de gevolgen te beheersen van een tekort aan aardgas. Een tekort dat veroorzaakt kan zijn door zowel een onderbreking van de gaslevering als door een uitzonderlijk hoge vraag. Het borgen van de leveringszekerheid wordt daarbij gezien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van aardgasbedrijven, lidstaten en de Commissie. Daarbij ligt de primaire verantwoordelijkheid bij aardgasbedrijven die via de markt voorzien in leveringszekerheid. Indien de markt zijn rol niet meer kan vervullen met als gevolg dat er onvoldoende gas in een land is om te voldoen aan de vraag, mogen lidstaten maatregelen nemen om in ieder geval de gaslevering aan beschermde afnemers (i.c. huishoudens) zeker te stellen. De Europese Commissie voorziet daarbij in algehele coördinatie en zorgt voor consistentie van de maatregelen.

Crisisniveaus

Bij het hanteren van crisisniveaus stelt de Commissie voor om voort te bouwen op de crisisniveaus uit de bestaande verordening, te weten:

  • 1) niveau van vroegtijdige waarschuwing: er is informatie beschikbaar die aangeeft dat een gebeurtenis dreigt waardoor de leveringssituatie aanzienlijk kan verslechteren;

  • 2) alarmniveau: wanneer zich een verstoring voordoet waardoor de leveringssituatie aanzienlijk verslechtert maar de markt dit nog kan opvangen;

  • 3) noodsituatieniveau: wanneer zich een verstoring voordoet waardoor de leveringssituatie aanzienlijk verslechtert en de markt dit niet meer kan opvangen en er niet op de markt gebaseerde maatregelen moet worden genomen, zoals gedwongen afschakeling van bedrijven.

Deze crisisniveaus kunnen op nationaal niveau worden uitgeroepen. Op verzoek van één of meer lidstaten kan de Commissie overgaan tot het uitroepen van een noodsituatie op regionaal of Unie niveau. Voor het in werking treden van de maatregelen die verbonden zijn aan de crisisniveaus geldt een aantal randvoorwaarden die in het voorstel uiteengezet zijn. Wanneer één of meer lidstaten een noodsituatie uitroept, toetst de Commissie of deze situatie daadwerkelijk binnen de gestelde randvoorwaarden valt. Daarbij blijft het uitgangspunt dat lidstaten, ongeacht het niveau van crisis, geen maatregelen mogen nemen die de gasstroom binnen de interne markt onnodig beperken, die de leveringssituatie in een andere lidstaat ernstig in gevaar kunnen brengen en/of die de toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur beperken.

Regionale samenwerking

In het voorstel legt de Commissie meer nadruk op regionale samenwerking hetgeen tot uitdrukking komt in regionale risico-evaluaties en preventieve actie- en noodplannen. Deze worden elke vier jaar opgesteld op basis van principes en standaarden die EU-breed zullen gelden. Voor deze vorm van regionale samenwerking worden lidstaten ingedeeld in regionale samenwerkingsverbanden (zie annex I bij het voorstel). Nederland is o.a. ingedeeld met de landen Frankrijk, Spanje en Portugal. Het voorstel bevat daarbij tevens de bepaling dat lidstaten tot bijstelling van de plannen kunnen worden verplicht indien de Commissie daar aanleiding toe ziet, zoals dit in het voorstel is verwoord onder artikel 7, lid 6.

Solidariteitsmaatregelen

Daarnaast worden specifieke solidariteitsmaatregelen voorgesteld in het geval zich een noodsituatie voordoet. Zo moeten lidstaten de gaslevering aan hun niet-beschermde afnemers onderbreken indien dat gas nodig is om aan de beschermde afnemers (zoals huishoudens, ziekenhuizen etc.) van hun buurland te leveren. Lidstaten moeten hierover met elkaar afspraken maken opdat op voorhand duidelijk is onder welke voorwaarden en condities bijstand wordt verleend.

Energie gemeenschap

Zowel voor regionale samenwerking als voor de solidariteitsmaatregelen geldt dat het voorstel expliciet de samenwerking van de EU met de contractpartners van de Energie gemeenschap benoemt (niet-EU lidstaten uit Zuidoost-Europa en het Zwarte Zeegebied)2.

Infrastructuur

Een ander element van het voorstel betreft een aanscherping van de zogenaamde «reverse flow»-verplichting. Deze verplichting beoogt te bewerkstelligen dat gas dat zich in een pijpleiding bevindt in twee richtingen kan worden getransporteerd. Bij beslissingen over het al dan niet verlenen van een ontheffing van deze verplichting wordt de groep van te raadplegen lidstaten verruimd. Ook kunnen de lidstaten die beslissen over de ontheffing door de Commissie worden verplicht om de «reverse flow»-verplichting te realiseren, ook al zien deze lidstaten daartoe geen nut of noodzaak.

Leveringsnorm

Met de leveringsnorm wordt aangegeven onder welke condities de levering van gas aan beschermde afnemers in stand moet blijven. Op dit punt bevestigt het voorstel de bestaande leveringsnorm waarbij een koude periode die zich eenmaal in de twintig jaar voordoet het uitgangspunt blijft. De mogelijkheden voor lidstaten om een strengere norm te hanteren en te handhaven worden ingeperkt, ter voorkoming van problemen met betrekking tot energielevering aan andere lidstaten ten tijde van een noodsituatie.

Verder worden de transparantie vereisten voor afnemers met leveringscontracten met een looptijd langer dan één jaar aangescherpt en gelden deze vereisten niet langer voor alleen contracten met leveranciers uit derde landen maar voor contracten met alle leveranciers.

Er moet onder meer informatie over de looptijd, gecontracteerde hoeveelheden en afleverpunten worden verstrekt en deze informatie dient niet alleen te worden verstrekt aan de bevoegde instantie in het land van de betreffende afnemer maar ook aan de Commissie.

Gas Coordination Group

Tot slot bevestigt het voorstel de rol en positie van de Gas Coordination Group als het comité van de lidstaten en andere belanghebbenden dat de Commissie bijstaat bij de implementatie en de ten uitvoer legging van de verordening.

b) Impact assessment Commissie

In het impact assessment wordt aangegeven dat, in de huidige geopolitieke context, het gassysteem van de EU kwetsbaar is voor externe verstoringen. Met de implementatie van Verordening 994/2010 is de EU weliswaar beter voorbereid om onverhoopte verstoringen in de gaslevering te ondervangen maar de in 2014 uitgevoerde stress-test van het Europese gassysteem laat zien dat een ernstige verstoring van de Russische gasaanvoer nog steeds grote gevolgen voor met name Oost-Europese lidstaten kan hebben3.

Verder wordt in het impact assessment aangegeven dat een door de Commissie opgesteld rapport over de implementatie van Verordening 994/2010 laat zien dat deze op onderdelen aanpassing en aanscherping zou behoeven4. Het gaat dan onder meer om regionale samenwerking, informatie-uitwisseling en de relatie met de Energie gemeenschap.

In het impact assessment heeft de Commissie, naast geen verdere actie op EU-niveau, de volgende vier beleidsopties onderzocht:

  • 1) verbeterde implementatie Verordening 994/2010 en enkele aanvullende maatregelen;

  • 2) verbeterde coördinatie gecombineerd met meer aandacht voor op maat gemaakte oplossingen;

  • 3) verbeterde coördinatie gecombineerd met principes en standaarden op EU-niveau;

  • 4) volledige harmonisatie op EU-niveau.

De Commissie komt daarbij tot de conclusie dat optie (3) de beste optie is. Deze optie zou het meest effectief en (kosten) efficiënt zijn. Ook zou deze optie het meest in overeenstemming zijn met ander EU-beleid, met name het interne marktbeleid, omdat deze optie het introduceren van (nationale) marktverstorende of discriminerende maatregelen zo veel mogelijk wil tegengaan. Om die reden komt de Commissie in het impact assessment ook tot de conclusie dat een (verplicht) gezamenlijk inkoopmechanisme geen optie is omdat dit de werking van de interne energiemarkt ernstig zou belemmeren, de concurrentie zou beperken en niet zou leiden tot de beoogde diversificatie van bronnen. Wel staat het ondernemingen vrij dit op vrijwillige basis verder te onderzoeken, binnen de grenzen van WTO regels en het EU mededingingsrecht.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

  • a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

    Leveringszekerheid is één van de hoekstenen van het Nederlandse energiebeleid, naast betaalbare, veilige en CO2-arme energie. Leveringszekerheid van aardgas is daarbij van specifiek belang omdat aardgas door vrijwel alle Nederlandse huishoudens wordt gebruikt voor verwarming en verhitting. Daarnaast wordt nog steeds een aanzienlijk deel van de in Nederland gebruikte elektriciteit opgewekt met behulp van aardgas.

    In de Gaswet en daaruit volgende wet- en regelgeving, zijn mede daarom bepalingen vastgelegd die zien op de leveringszekerheid en bijvoorbeeld taken op dit vlak toebedelen aan de beheerder van het landelijke gastransportnet.

    Uit oogpunt van leveringszekerheid en op geopolitieke gronden is het van belang dat de Nederlandse gasmarkt niet te afhankelijk is van een te beperkt aantal leveranciers.

  • b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

    Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie op hoofdlijnen. Het kabinet is het eens met de Commissie dat leveringszekerheid één van de belangrijkste doelstellingen van het energiebeleid is. Ook is het kabinet het eens met de Commissie dat leveringszekerheid gebaseerd moet zijn op een helder raamwerk en op solidariteit en vertrouwen. Het kabinet vindt dat een goed functionerende interne energiemarkt hiervoor de basis is. Het kabinet ondersteunt het uitgangspunt van de Commissie dat de interne markt zolang mogelijk zijn werk moet blijven doen in crisissituaties en er slechts onder specifieke omstandigheden ingegrepen moet worden, bijvoorbeeld wanneer de gaslevering aan huishoudens daadwerkelijk in gevaar komt.

    Het kabinet is van mening dat het voorstel op onderdelen kan worden verduidelijkt en aangescherpt. Deze staan hieronder nader toegelicht.

    Ten aanzien van het voorstel van de Commissie op het gebied van regionale samenwerking is het kabinet van mening dat bij de indeling van regionale groepen in voldoende mate rekening moet worden gehouden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden (zoals het Pentalaterale Gasplatform). Het kabinet vindt dat lidstaten voldoende vrijheid en flexibiliteit moeten behouden om ook met nationale maatregelen te komen bij een crisis en daarbij ook zelf de regie moeten kunnen voeren.

    Ten aanzien van het voorstel van de Commissie om bijstelling van de regionale preventieve actie- en noodplannen te kunnen afdwingen indien zij daar aanleiding toe ziet, is het voor het kabinet van belang dat het recht van lidstaten zoals ook vastgelegd in artikel 194, lid 2, VWEU, niet wordt aangetast. Dit Verdragswettelijke uitgangspunt bepaalt dat EU maatregelen niet van invloed zijn op het recht van een lidstaat de voorwaarden voor het exploiteren van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening.

    Ten aanzien van de solidariteitsmaatregelen is het vooralsnog onduidelijk of deze ook in werking treden wanneer een lidstaat een noodsituatie uitroept, maar de Commissie van mening is dat deze niet binnen de gestelde randvoorwaarden valt. Bovendien acht het kabinet het van groot belang dat marktpartijen niet te maken krijgen met onnodig zware verplichtingen, zoals het verplicht in voorraad houden van gas, en extra administratieve lasten als gevolg van aanvullende rapportageverplichtingen. Op dit punt vraagt het kabinet zich af of er voldoende rekening mee is gehouden dat het gas dat zich in transportsystemen (incl. gasopslagen en LNG-terminals) bevindt over het algemeen in eigendom is van marktpartijen en wat dat betekent voor de voorgestelde solidariteitsmaatregelen.

    Ten aanzien van de voorgestelde maatregelen omtrent de infrastructuur kan de Commissie lidstaten verplichten om bepaalde investeringen in de transportinfrastructuur te doen om gas in twee richtingen te kunnen laten stromen («reverse flow»). Op dit punt acht het kabinet een sterke aanbeveling van de Commissie om tot adequate noodplannen, crisismaatregelen en eventueel investeringen te komen voor wenselijk.

    Het kabinet zal de Commissie op deze elementen omtrent regionale samenwerking, infrastructuur en solidariteitsmaatregelen om een verduidelijking vragen. Dat geldt ook voor het voorstel van de Commissie ten aanzien van de informatie die afnemers moeten verstrekken over specifieke leveringscontracten, alsmede voor een aantal van de juridische implicaties (zie onder 6).

  • c) Eerste inschatting van krachtenveld

    Lidstaten hebben verschillende meningen over hoe de leveringszekerheid het beste kan worden geborgd en de gewenste mate van overheidsinterventie. Landen in Noordwest-Europa leggen het primaat bij de markt en marktpartijen. Zij vinden dat de leveringszekerheid pas echt kan worden bereikt als private bedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de gasaanvoer en -levering, kunnen opereren binnen een stabiel, betrouwbaar en voorspelbaar wettelijk kader. Alleen dan zullen bedrijven investeren in de noodzakelijke infrastructuur. Die investeringen zijn essentieel voor de versterking van de Europese leveringszekerheid.

    Landen met een minder ontwikkelde gasmarkt, zoals in Oost-Europa, met vaak een dominante aanbieder lijken eerder geneigd tot overheidsingrijpen in de markt indien dit voor de leveringszekerheid wenselijk is. In hun optiek dient de Europese wet- en regelgeving dan ook meer ruimte te bieden voor het treffen van niet-markt gebaseerde maatregelen.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

  • a) Bevoegdheid

    De Commissie baseert de bevoegdheid op artikel 194 VWEU.

    Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsbasis. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de Unie bevoegd om maatregelen te treffen om o.a. de werking van de energiemarkt te borgen en de energievoorziening veilig te stellen. Er is sprake van een gedeelde bevoegdheid. Deze maatregelen doen niets af aan het recht van een lidstaat om de voorwaarden voor het exploiteren van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen en op de algemene structuur van zijn energievoorziening, zoals ook vastgelegd in artikel 194, lid 2, VWEU.

  • b) Subsidiariteit

    Het Kabinet beoordeelt de subsidiariteit van dit voorstel positief. Coördinatie op communautair niveau draagt bij aan de continuïteit van de energievoorziening van de EU en kan een spoedige oplossing van de crisissituatie bevorderen.

    Door de verwezenlijking van de interne energiemarkt en zoals aangetoond door de verstoring van de gaslevering in januari 2009, is de aardgasleveringszekerheid een zorg waarbij de communautaire dimensie steeds belangrijker wordt. In een grensoverschrijdende noodsituatie is samenwerking en coördinatie tussen overheden, toezichthouders en transmissiesysteembeheerders van de betrokken lidstaten wenselijk. Gecoördineerde acties van de bevoegde instanties van de lidstaten dragen bij aan een spoedige en vaak kosten effectievere oplossing van crises. Daartoe kan sterkere coördinatie op regionaal niveau (d.w.z. enkele samenwerkende lidstaten) wenselijk zijn. Ook coördinatie op communautair niveau kan bijdragen aan een spoedige oplossing van crises. Deze vormen van coördinatie zijn niet goed door lidstaten zelf te bereiken. Vanwege de grensoverschrijdende effecten en de voordelen die gecoördineerde acties met zich mee brengen heeft optreden op Unie-niveau meerwaarde.

  • c) Proportionaliteit

    Het instrument verordening past bij de rechtstreekse werking van de bepalingen in het voorstel. Het voorstel is een herziening van de bestaande Verordening Leveringszekerheid Aardgas (Verordening 994/2010). Gelet daarop is de keuze voor het instrument verordening ook voor de hand liggend en is het oordeel van het kabinet ten aanzien van proportionaliteit van de verordening overwegend positief. Dit met twee kanttekeningen zoals genoemd onder punt 3b omtrent de rol van de Commissie bij 1) het vaststellen van de maatregelen die worden opgenomen in de preventieve actie- en noodplannen; en 2) het afdwingen van investeringen in de transportinfrastructuur bij reverse-flow. Op deze punten vindt Nederland dat de voorgestelde maatregelen verder gaan dan nodig is om het beoogde doel van de verordening te bereiken.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

  • a) Consequenties EU-begroting

    Het voorstel heeft beperkte consequenties voor de EU-begroting. De kosten zijn vooral gelegen in het houden van bijeenkomsten van de Gas Coordination Group en de kosten voortvloeiende uit de inzet (op grond van artikel 11, lid 7) van een eventuele EU monitoring-missie naar landen/regio’s waar zich problemen voordoen met de gaslevering (aan de EU). Dit wordt opgevangen binnen de bestaande EU-begroting.

  • b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

    Er zijn geen budgettaire gevolgen voorzien voor de rijksoverheid en/of decentrale overheden. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

  • c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

    Het voorstel voorziet in een minimumstandaard waar de nationale infrastructuur aan dient te voldoen. Maar omdat Nederland beschikt over een kwalitatief en kwantitatief zeer goed gastransportnet met veel internationale verbindingen liggen (aanvullende) grote investeringen in infrastructuur niet voor de hand. Eventuele investeringen zullen overigens eerst en vooral moeten worden gedragen door het bedrijfsleven, en indirect de Nederlandse burger (via de gastransporttarieven). Financiering uit andere bron ligt niet in de rede, tenzij hier afspraken over kunnen worden gemaakt met lidstaten die baat hebben bij de investering in de vorm van een alternatieve gasaanvoer (grensoverschrijdende kostenallocatie).

  • d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

    De administratieve lasten voor de overheid zullen als gevolg van het voorstel naar verwachting toenemen. De monitoring- en rapportageverplichtingen aan de Commissie nemen ten opzichte van de bestaande praktijk enigszins toe. Ook zal het opstellen en de regionale afstemming van risico-evaluaties en preventieve actie- en noodplannen extra inzet vereisen. Echter, die extra inspanningen worden gecompenseerd door het feit dat genoemde plannen slechts vierjaarlijks moeten worden herzien, in plaats van tweejaarlijks zoals thans het geval.

    De verordening vraagt meer transparantie over gascontracten met een looptijd langer dan één jaar, waarmee deze bepaling wordt opgerekt ten opzichte van die de huidige Verordening 994/2010 waar deze bepaling beperkt was tot gascontracten met leveranciers uit derde landen. Echter, het aantal bedrijven in Nederland dat over contracten met een looptijd langer dan één jaar beschikt is beperkt, aangezien deze transparantiebepaling ziet op afnemers en niet op leveranciers. De zwaardere transparantie eisen die gelden als het marktaandeel van een aanbieder uit een derde land groter is dan 40% zijn (thans) niet van toepassing voor bedrijven in Nederland. De toename van administratieve lasten voor het Nederlands bedrijfsleven zal dus beperkt zijn.

    Voor de administratieve lasten van burgers heeft het voorstel geen consequenties.

  • e) Gevolgen voor concurrentiekracht

    Het impact assessment geeft aan dat het voorstel bijdraagt aan een beter functionerende interne markt omdat het lidstaten moeilijker wordt gemaakt om eigenstandig maatregelen vast te stellen die de concurrentie verstoren en/of discriminerend werken t.o.v. bedrijven uit andere landen.

    Nederland is van mening dat de effectiviteit vooral zal afhangen van de wijze waarop uitvoering plaatsvindt en de mate waarin daarbij wordt voorkomen dat marktverstorende maatregelen worden genomen en/of concurrentiemogelijkheden van aardgasbedrijven worden ingeperkt.

6. Implicaties juridisch

  • a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

    Het voorstel kan ertoe leiden dat het Besluit leveringszekerheid gaswet moet worden aangepast. De Nederlandse minimumleveringsnorm is gerelateerd aan een koude periode die zich eens in de 50 jaar voordoet. Het voorstel van de Commissie gaat uit van een situatie die zich eens in de 20 jaar voordoet. Een hoger niveau is in beginsel mogelijk, maar indien zich een noodsituatie voordoet in een andere lidstaat dient deze uit solidariteitsoogpunt tijdelijk te worden verlaagd tot de Europese standaard (artikel 12).

    De Nederlandse leveringszekerheid richt zich op kleinverbruikers (een ieder die beschikt over een aansluiting op een gasnet met een maximale capaciteit van 40 m3/uur) waar het voorstel vooral is gericht op huishoudens waarbij lidstaten de mogelijkheid krijgen dit uit te breiden naar onder meer gezondheidsinstellingen en nood- en veiligheidsdiensten. Ook mogen lidstaten de groep beschermde afnemers verbreden naar het mkb. Indien in een aanpalende lidstaat een noodsituatie optreedt dient deze laatste verbreding te worden opgeschort, aldus het voorstel. Ook dit kan aanpassing van de Nederlandse wetgeving vereisen.

  • b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

    Het voorstel geeft de Commissie op een aantal punten de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen:

    • aanpassen van annex I (samenstelling van de regio’s) aan de hand van in de verordening vastgelegde criteria, als de omstandigheden wijzigen (artikel 3, lid 7);

    • aanpassen van de «template voor de risico-evaluatie (artikel 6, lid 3);

    • aanpassen van de «templates» voor het preventieve actieplan en het noodplan (artikel 7, lid 3).

      De bevoegdheid om annex I aan te passen wordt ingekaderd door de criteria in artikel 3, zevende lid. Deze criteria zijn echter vrij globaal geformuleerd; er zijn meerdere uitkomsten mogelijk op basis van een afweging. Dit maakt dat de bevoegdheid voor de Commissie om regio’s samen te stellen zeer ruim is. Het kabinet zal ook hier de Commissie om een verduidelijking vragen.

      De templates bevatten de detailuitwerking van de inhoudsvereisten van de risico-evaluatie en het preventieve actieplan en het noodplan. Bevoegdheidsdelegatie voor het aanpassen van deze templates is niet bezwaarlijk.

  • c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

    Ongeacht de datum van de inwerkingtreding stelt de Commissie dat de regionale risico-evaluaties uiterlijk 1 september 2018 bij haar moeten worden genotificeerd en de daarop gebaseerde preventieve actie- en noodplannen per 1 maart 2019. Vooral de tijd tussen de risico-evaluatie en de preventieve actie- en noodplannen is te krap, mede gezien het vereiste dat hier gaat om regionale plannen die dus per definitie met een groot aantal partijen moeten worden afgestemd en vervolgens door alle betrokken lidstaten moeten zijn vastgesteld.

  • d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

    Artikel 16 van de voorgestelde verordening gaat in op monitoring door de Commissie in algemene zin. Er is echter geen tijdschema voor de rapportering opgenomen en het voorstel bevat ook geen evaluatiebepaling. Dit is echter wel wenselijk volgens het kabinet want alleen dan kan worden beoordeeld of de herziene verordening de beoogde effecten heeft weten te realiseren. 2020 of 2021 lijkt daarvoor een geschikt moment.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Geen implicaties. De uitvoering wordt belegd binnen het Ministerie van Economische Zaken dat daarbij, conform de Gaswet, bepaalde werkzaamheden kan laten uitvoeren door de beheerder van het landelijk gastransportnet. Voor de handhaving volstaan vooralsnog de bestaande bevoegdheden van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Het voorstel ziet op de gaslevering binnen de EU en heeft geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

Pakket Energie-Unie, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank – Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering; Brussel, 25 februari 2015; COM(2015) 80 final.

Naar boven