21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 554 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 september 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 4 september 2015 over de geannoteerde Agenda van de informele Energieraad op 22 en 23 september 2015 in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 553), over het verslag van een schriftelijk overleg van 28 mei 2015 over de Energieraad op 8 juni 2015 (kamerstuk 21 501-33, nr. 544) en over de brief van 18 juni 2015 over het verslag van de Energieraad op 8 juni 2015 in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 547).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 september 2015 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 14 september 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

4

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Energieraad die op 22 en 23 september 2015 plaatsvindt in Luxemburg.

Deze leden lezen dat er in de ochtendsessie op 23 september gesproken gaat worden over nieuwe energietechnologieën als kans voor groei en banen. Zij zijn van mening dat hierin veel kansen liggen voor Nederland. Duidelijke doelstellingen en prioriteiten stellen helpen hierbij. De leden van de VVD-fractie zijn daarom voorstander van de te ontwikkelen Europese aanpak. Welke kansen ziet u voor Nederland? Welke zaken wilt u zien en op welke manier? Hoe snel zijn die te realiseren? Welke obstakels moeten daarbij worden overwonnen?

Verder lezen zij dat er tijdens de Energieraad een werklunch georganiseerd gaat worden over de synergie tussen energie en ontwikkelingssamenwerking. Wilt u na de informele energieraad de Kamer informeren over de presentaties die tijdens de werklunch worden gegeven? Deze leden zien de synergie tussen energie en ontwikkelingssamenwerking voornamelijk als kans voor het Nederlandse bedrijfsleven. Hoe denkt u hierover?

In het verslag van de Energieraad 8 juni 2015 lezen zij dat de uitgevoerde stresstesten aantonen dat sommige landen kwetsbaar zijn. Deze leden zien het belang van een sterke infrastructuur maar zijn van mening dat deze kosten niet voor de rekening moeten komen van de gebruikers van landen met een sterke infrastructuur. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat investeringen in de infrastructuur voornamelijk door private bedrijven moeten worden gedaan. Uiteraard is juridische zekerheid hiervoor van belang. Hoe gaat u hier op toezien?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de informele energieraad van 22 en 23 september in Luxemburg. Zij hebben een aantal vragen en verzoeken u om daar op in te gaan.

Wat zijn de concrete kansen die de te ontwikkelen Europese aanpak voor energieonderzoek en innovatie – (SET) heeft voor de Nederlandse onderzoekssector? Deze leden willen graag weten hoe de link met het topsectorenbeleid wordt vormgegeven. Bestaat er al een meer concreet beeld van hoe het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) Nederlandse investeringen in duurzame energievoorziening gemakkelijker kan maken? Heeft het Netherlands Investment Agency for EFSI al concrete projectaanvragen in behandeling genomen? Wanneer wordt de herziening van de gasverordening verwacht?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de ervaringen tot nu toe zijn met de «vrije gedachtewisselingen» onder het Luxemburgse voorzitterschap. Hoe werkt het Energy Charter Treaty precies en welke landen zijn er lid van? Wat bedoelt u met «een energiemarkt zonder marktverstorend overheidsingrijpen»? In de energiesector is er toch per definitie erg veel overheidsingrijpen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie zien een meerwaarde in de energie onderzoeks- en innovatiestrategie die wordt ontwikkeld door de Europese Commissie. Wordt er bij dit actieplan ook gekeken naar werkgelegenheid? Daarnaast vragen deze leden of en op welke wijze de investeringen vanuit het Europees Fonds voor Strategische Investeringen aan gaan sluiten bij de energie onderzoeks- en innovatie strategie. Hoe gaan deze twee instrumenten elkaar versterken? Voor deze leden is het van belang dat bij investeringen in duurzame energie wordt ingezet op innovatie, werkgelegenheid en draagvlak. Deelt u deze mening? Op welke wijze wordt dit meegenomen in de energie onderzoeks- en innovatie en bij de investeringen in energie-infrastructuur, hernieuwbare energie en energiebesparing vanuit het EFSI? Hoeveel projecten gerelateerd aan energie ondersteunt het Netherlands Investment Agency op dit moment? Deelt u de mening dat meer geïnvesteerd zou moeten worden door de overheid in onderzoek en innovatie op het vlak van duurzame energie en energiebesparing? Waarom wordt ter illustratie niet waterkracht, geothermie en zon-PV genoemd als gebied van energie-innovaties waarop Nederland zijn verdienpotentieel zou kunnen verstevigen?

Kunt u aangeven welke thema’s en wat zijn inzet zal zijn voor de informele energieraad onder zijn voorzitterschap?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat in het verslag van de energieraad staat dat Noorwegen de rol van Rusland heeft overgenomen als grootste gasleverancier van Europa. Deze leden zien dit als een positieve ontwikkeling, maar zij constateren ook dat de gasvoorraden in noordwest Europa onder druk staan op de lange termijn. Hierdoor loopt Europa op de lange termijn het risico om weer meer afhankelijk te worden van Rusland. Kunt u in de komende gasvisie ook een langetermijnvisie te geven van de gevolgen van het opraken van de gasvoorraden in noordwest Europa voor zowel de Nederlandse als de Europese afhankelijkheid van Russisch gas? Kunt u uitleggen welke rol spelen de gasvelden in de Noordzee in de energievoorzieningsstrategie en in hoeverre kan de voorzieningszekerheid op de lange termijn met duurzame energie en energiebesparing worden bereikt?

Hoeveel landen binnen Europa importeren nog steeds het merendeel van hun gas uit Rusland en wat is de invloed van deze afhankelijkheid voor de energievoorzieningszekerheidsstrategie? Wat zijn de consequenties voor de Europese Unie en voor Nederland als Rusland geen gas meer levert aan landen binnen de Unie? Deze leden vragen u om een appreciatie te geven op de lange termijn strategie van de Europese Unie met betrekking tot het opraken van de gasvoorraden in noordwest Europa. In hoeverre schat u in dat de Energie Unie dit vraagstuk kan oplossen?

Deze leden merken op dat in de beantwoording van de schriftelijke vragen (Kamerstuk 21 501-33, nr. 544) wordt verwezen naar de inzet van Nederland om ETS in Europees verband sterker te maken. Deze versterking zou zich richten op het beter afstemmen van het verstrekken van gratis emissierechten aan koolstoflekkagegevoelige bedrijven op de werkelijke productie en risico’s op koolstoflekkage bij deze bedrijven. Kunt u uitleggen op welke manier Nederland zich wil gaan inzetten om dit doel te bereiken? Hoe gaat u er in Europa voor zorgen dat alle bedrijven die gratis emissierechten aanvragen op dezelfde eerlijke en duidelijke manier behandeld worden? Zij willen graag weten of ten behoeve hiervan een concreet afwegingskader komt, waarin de criteria voor toewijzing van gratis emissierechten duidelijk wordt omschreven, en hoe dit afwegingskader eruit zal zien.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

In aanloop naar de informele Energieraad op 22 en 23 september hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie enkele vragen. In het bijzonder naar aanleiding van het rapport «Carte Blanche for Fracking» van Friends of the Earth.1 Daarin staat dat een door de Europese Commissie gelanceerd internationaal kennisnetwerk over schaliegas wordt gedomineerd door de industrie. Het kennisnetwerk is vorig jaar gelanceerd en telt meer dan zeventig deelnemers van bedrijven en organisaties uit de EU, waaronder veel olie- en gasconcerns. Aangezien een groot aantal van de deelnemers belang hebben bij de uitbreiding van schaliegaswinning, zet dit volgens deze leden de deur naar fracking wijd open. Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat een door de Europese Commissie gesteund netwerk, gedomineerd wordt door de olie- en gaslobby?

Volgens het rapport werkt 40% van de deelnemers voor een bedrijf dat zich bezighoudt met de winning van schaliegas of dat graag zou willen. Bovendien zou twee derde van de betrokken onderzoekers nauwe banden hebben met de industrie. Deelt u de mening dat -aangezien de discussie rondom schaliegaswinning in belangrijke mate over publiek belang en veiligheid draait- dit kennisnetwerk niet gestuurd mag worden door betrokkenen met financiële belangen? Zo nee, waarom niet? De Europese Ombudsman onderzoekt op dit moment of de samenstelling van het kennisnetwerk in strijd is met de regels van het Joint Research Center, de wetenschappelijke dienst van de Europese Commissie, waar het netwerk onder valt.2 Onafhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek, vinden de leden van de PvdD-fractie het onacceptabel dat er zelfs maar de schijn van financiële belangen van de olie- en gaslobby is bij dit belangrijke maatschappelijk debat. Bent u bereid om zich op Europees niveau tegen de invloed van de industrie in dit kennisnetwerk uit te spreken?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen welke kansen de Minister voor Nederland ziet bij een Europese aanpak voor onderzoek en innovatie op het gebied van energie en klimaat, hoe snel deze te realiseren zijn en welke obstakels daarbij moeten worden overwonnen.

De Europese Commissie zal medio september een mededeling «Versnellen van de transitie van het Europese energiesysteem – een integraal SET Plan» publiceren. Aparte aandacht zal daarin zijn voor de relatie van onderzoek en innovatie met de overige doelstellingen van de Energie Unie, zoals de bijdrage die het kan leveren aan groene groei en banen. Voor Nederland zie ik kansen bij de onderwerpen voortkomend uit de kennis- & innovatieagenda’s van de Topsector Energie en het Energieakkoord. Zoals in het Energieakkoord is afgesproken is de ambitie om de schone energietechnologieketen in 2020 verviervoudigd te hebben ten opzichte van 2010, door een groei van de nationale markt op het gebied van duurzame energievoorziening en energiebesparing maar ook door een verdubbeling van het marktaandeel op internationale Cleantech markten door groei van de export. Eén van de uitdagingen om dit goed van de grond te krijgen en kansen te verzilveren voor groene groei, is het realiseren van een goed functionerende Europese interne energiemarkt. Maar ook de bereidheid van lidstaten om daadwerkelijk krachten te bundelen op het gebied van onderzoek en innovatie is een uitdaging, aangezien elk land zijn eigen concurrentieel voordeel nastreeft. De snelheid waarmee kennis en nieuwe energieconcepten vervolgens kunnen worden omgezet in nieuwe bedrijvigheid is primair een zaak van de marktpartijen.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister de Kamer na de informele Energieraad te informeren over de presentaties die tijdens de werklunch worden gegeven. De leden van de VVD-fractie zien de synergie tussen energie en ontwikkelingssamenwerking voornamelijk als kans voor het Nederlandse bedrijfsleven en vragen hoe de Minister hierover denkt.

Ik ben graag bereid uw Kamer te informeren over de presentaties aangaande de synergie tussen energie en ontwikkelingssamenwerking na afloop van de informele Energieraad. Samenwerking op energiegebied als onderdeel van ontwikkelingssamenwerking biedt inderdaad volop kansen voor het bedrijfsleven om hun expertise in te zetten. Nederland heeft veel te bieden aan kennis en expertise op tal van terreinen gerelateerd aan gas, innovatietechnologie en duurzaam grondstoffenbeheer. Deze expertise is veelgevraagd in het buitenland en biedt goede mogelijkheden om internationale handelsrelaties te versterken en tegelijk de energievoorziening in de betreffende landen te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat investeringen in de infrastructuur voornamelijk door private bedrijven moeten worden gedaan en vragen hoe de Minister hier op gaat toezien.

Voor Nederland is het van belang dat het proces over de verdeling van de Europese middelen (Connecting Europe Facility, CEF) zorgvuldig verloopt en dat de overeengekomen voorwaarden voor toekenning van financiële steun in zowel de energie-infrastructuur- als de CEF-verordening worden gerespecteerd. Het uitgangspunt moet daarbij zijn om (grensoverschrijdende) energie-infrastructuurprojecten zoveel mogelijk privaat te financieren. Dit uitgangspunt volgt ook uit de bovengenoemde Europese verordeningen. Deze verordeningen benadrukken dat van publieke financiering slechts sprake kan zijn wanneer alle andere opties zijn uitgeput, en onder strikte voorwaarden. Ten eerste moeten lidstaten waarborgen dat de markt is voorzien van de juiste randvoorwaarden door relevante wetgeving te implementeren. Dit betreft met name het derde energiepakket en ook de bepalingen uit het infrastructuurpakket gericht op de stroomlijning van vergunningverleningsprocedures en verbeterde kostenallocatie bij grensoverschrijdende infrastructuurprojecten. Als ondanks deze randvoorwaarden een project onvoldoende private financiering aantrekt, eist de infrastructuurverordening dat lidstaten kijken of zij het reguleringskader kunnen aanpassen om deze investeringen meer rendabel te maken. Bijvoorbeeld door voor een bepaalde investering een hogere kapitaalvergoeding vast te stellen. Alleen wanneer ook dat niet mogelijk of onredelijk is, kan een projectontwikkelaar een beroep doen op het CEF voor publieke financiering. Daarbij moet de projectontwikkelaar aantonen dat het project positieve externe effecten heeft en er een positieve kosten-batenanalyse is. Op deze manier wordt de Nederlandse bijdrage aan de publieke financiering van energie-infrastructuur in Europa tot het noodzakelijke minimum beperkt.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de concrete kansen die de te ontwikkelen Europese aanpak voor energieonderzoek en innovatie (SET) heeft voor de Nederlandse onderzoekssector en willen graag weten hoe de link met het topsectorenbeleid wordt vormgegeven.

In de uitwerking van het SET Plan zal de Europese Commissie het komende jaar met de lidstaten specifieke aandacht besteden aan tien prioritaire gebieden. Deze zijn mede tot stand gekomen door inbreng vanuit de lidstaten, waarbij Nederland de onderwerpen uit het Energieakkoord en Topsector Energie heeft ingebracht. De prioritaire gebieden komen dan ook in belangrijke mate overeen met de aandachtsgebieden van de topsectoren. De kennisinstellingen maar ook de industrie zullen in de nadere uitwerking van de tien prioritaire gebieden om specifieke inbreng worden gevraagd, wat dus inderdaad kansen biedt voor de Nederlandse onderzoekssector.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er al een meer concreet beeld bestaat van hoe het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) Nederlandse investeringen in duurzame energievoorziening gemakkelijker kan maken en vragen of het Netherlands Investment Agency for EFSI al concrete projectaanvragen in behandeling heeft genomen.

De ontwikkeling van de energiesector, meer specifiek hernieuwbare energie, energiebesparing en energie-infrastructuur, is één van de investeringsgebieden van het EFSI. Nederlandse energieprojecten zoals wind op zee maken reeds gebruik van financiering door de Europese Investeringsbank (EIB) en aangezien de EU-garantie onder het EFSI de EIB de mogelijkheid biedt enig extra risico te nemen in de financiering, heeft de EIB ook voor Nederlandse projecten in duurzame energie extra investeringsmogelijkheden. Het EFSI moet de risico-rendementsverhouding van op zich economisch rendabele investeringen verbeteren en hiermee de mogelijkheden en ruimte voor meer private financiering vergroten. Het Netherlands Investment Agency for EFSI (NIA) onderzoekt op dit moment met diverse financieringspartners en projecteigenaars de mogelijkheden om EFSI-financiering in te zetten voor projecten op onder meer het gebied van wind op zee, geothermie, regionale warmtenetwerken en energiebesparing in de gebouwde omgeving. Het NIA neemt de verantwoordelijkheid voor de indiening en financieringsaanvraag bij de EIB daarbij niet over, maar biedt ondersteuning in het ontwikkelen van de business case, het onderzoeken van de mogelijkheden van EFSI voor de betreffende investeringsvoorstellen en de trajecten richting indiening bij de EIB.

De PvdA-fractie vraagt wanneer de herziening van de gasverordening verwacht wordt.

Naar verwachting zal de Europese Commissie in december van dit jaar of begin volgend jaar een voorstel ter aanpassing van de verordening voorzieningszekerheid gas publiceren.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de ervaringen tot nu toe met de «vrije gedachtewisselingen» onder het Luxemburgse voorzitterschap.

Het Luxemburgs voorzitterschap heeft tijdens het interne markt en industriedeel van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 20 juli jl. gekozen voor een «losse» aanpak met minimale inhoudelijke sturing vooraf met als doel aan te sporen tot een spontaan debat. Deze aanpak leverde een interessante dynamiek op. Nederland verwelkomt vernieuwende vergaderopzetten die bijdragen aan een beter debat, meer dialoog, met als doel een sterkere politieke sturing vanuit de Raad. Juist de informele setting van zo’n Raad leent zich voor alternatieve wijzen om met elkaar het debat aan te gaan. Voorbeelden zijn het voeren van debatten tijdens break-out sessies, het gebruik van scenario’s voor discussie en gesprekken laten leiden door professionele moderatoren. Afhankelijk van de specifieke onderwerpen is inhoudelijke voorbereiding vooraf nuttig om tot politieke sturing te kunnen komen. Nederland staat positief tegenover de inzet van het Luxemburgse voorzitterschap om informele Raden prikkelender te maken en zal dit tijdens het aankomende EU-voorzitterschap voortzetten.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het Energy Charter Treaty precies werkt en welke landen er lid van zijn.

Het Energy Charter Treaty (Energiehandvestverdrag, vastgesteld in 1994 in Lissabon en in werking getreden in 1998) is een multilateraal bindend juridisch raamwerk op het gebied van energie. Dit verdrag stelt regels voor energiehandel, energiedoorvoer, investeringsbescherming en geschillenbeslechting. Het verdrag is er op gericht om energiezekerheid te versterken door het openen van energiemarkten met inachtneming van de ontwikkeling van duurzame energie en met respect voor de soevereiniteit over energiegrondstoffen. Ondertekenaars van het verdrag zijn 52 landen, de Europese Unie en Euratom. De verdragslanden zijn Afghanistan, Albanië, Armenië, Australië*, Azerbeidzjan, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Georgië, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Kazachstan, Kirgizië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Malta, Moldavië, Mongolië, Nederland, Noorwegen*, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Russische Federatie*, Slowakije, Slovenië, Spanje, Tadzjikistan, Tsjechië, Turkije, Turkmenistan, Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland*, IJsland, Zweden en Zwitserland. (* Deze landen hebben het verdrag getekend, maar (nog) niet geratificeerd.)

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Minister bedoelt met «een energiemarkt zonder marktverstorend overheidsingrijpen».

Mijn inzet in Europa en in onze regionale samenwerking richt zich op verdere marktintegratie en een verbetering in het functioneren van de energiemarkt. Daarvoor is het noodzakelijk dat er voldoende ruimte is voor grensoverschrijdende concurrentie, dat we beschikken over een adequate infrastructuur en dat de juiste prijsprikkels ontstaan voor benodigde investeringen in zowel netwerken als productiecapaciteit. Twee belangrijke voorbeelden van overheidsingrepen die marktverstorende effecten kunnen hebben zijn de nationale steunregimes voor hernieuwbare energie en de inzet van capaciteitsmechanismen. De Commissie heeft er in de afgelopen jaren vaak op gewezen dat dergelijke nationale beleidsmaatregelen – afhankelijk van de wijze waarop zij zijn vormgegeven – kunnen leiden tot concurrentieverstoring, schadelijke grensoverschrijdende effecten en de interne energiemarkt kunnen ondermijnen. Nederland steunt de Commissie in deze analyse en heeft dit risico vaak benoemd in Europese en regionale fora.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zien een meerwaarde in de energie onderzoeks- en innovatiestrategie die wordt ontwikkeld door de Europese Commissie en vragen of er bij dit actieplan ook wordt gekeken naar werkgelegenheid.

Ja. De bijdrage aan groene groei en banen wordt in het SET Plan specifiek genoemd als aandachtspunt bij de uitwerking van de onderzoeks- en innovatiestrategie.

De leden van de CDA-fractie vragen of en op welke wijze de investeringen vanuit het Europees Fonds voor Strategische Investeringen aan gaan sluiten bij de energie onderzoeks- en innovatie strategie en hoe deze twee instrumenten elkaar versterken.

Het EFSI biedt mogelijkheden voor financiering voor zowel energie als onderzoek en innovatie. Met de extra risicocapaciteit van het EFSI kan de EIB dus mogelijk financieel bijdragen aan de uitvoering van de nieuwe energie onderzoeks- en innovatiestrategie. Daarnaast zet de Commissie er op in om de uitvoering van de onderzoeks- en innovatiestrategie te laten plaatsvinden met behulp van het Horizon 2020 subsidieprogramma.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening van de fractie deelt dat het van belang is dat bij investeringen in duurzame energie wordt ingezet op innovatie, werkgelegenheid en draagvlak en op welke wijze dit wordt meegenomen in de energie onderzoeks- en innovatiestrategie en bij de investeringen in energie-infrastructuur, hernieuwbare energie en energiebesparing vanuit het EFSI.

Ik deel de mening van de leden van de CDA-fractie dat het van belang is dat bij investeringen in duurzame energie wordt ingezet op innovatie, werkgelegenheid en draagvlak. Het SET Plan besteedt nadrukkelijk aandacht aan de sociaal economische aspecten die van belang zijn voor het realiseren van een goed werkend, duurzaam energiesysteem dat betrouwbaar, betaalbaar en concurrerend is, maar ook de kansen die dit biedt voor de werkgelegenheid. In het SET Plan is verder bewust gekozen om de eindgebruiker centraal te stellen en vandaar de opgaven te formuleren voor onderzoek en innovatie om te komen tot een CO2-arme energievoorziening. Ook in de verdere uitwerking en doorvertaling van het SET Plan het komend jaar zijn innovatie, werkgelegenheid en draagvlak duidelijk in beeld. Innovatie is een prominent investeringsgebied van het EFSI. Daarnaast is het belang van maatschappelijk toegevoegde waarde expliciet verankerd en uitgewerkt in de EFSI-verordening en uitgewerkt in de investeringsrichtlijnen. Alvorens de EIB aan een project EFSI-financiering mag toekennen, beoordeelt een onafhankelijk investeringscomité of een project voldoet aan een serie indicatoren op het gebied van kwaliteit, sociale en klimatologische duurzaamheid en extra werkgelegenheid. Dit in aanvulling op de kwaliteitsstandaarden die de EIB in de reguliere procedures reeds hanteert.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel projecten gerelateerd aan energie op dit moment ondersteund worden door het Netherlands Investment Agency.

Het NIA biedt ondersteuning al naar gelang de behoefte en ontwikkelingsfase van de voorstellen of projecten, waarbij het NIA momenteel een aantal concretere energie- en energie-gerelateerde projecten beziet, naast enkele bredere voorstellen. Deze projecten en voorstellen variëren van energiebesparing in de gebouwde omgeving, industrie en scheepvaart, tot wind op zee en warmtenetwerken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat de overheid meer zou moeten investeren in onderzoek en innovatie op het vlak van duurzame energie en energiebesparing en waarom waterkracht, geothermie en zon-PV niet ter illustratie genoemd worden als gebied van energie-innovaties waarop Nederland zijn verdienpotentieel zou kunnen verstevigen.

Eind dit jaar zal ik het Energierapport naar uw Kamer sturen. Daarin zullen onderzoek en innovatie ook aan de orde komen en welke inspanningen op dat vlak nodig zijn met het oog op het realiseren van de doelstellingen voor 2030 en 2050. Zoals aangegeven zie ik de grootste kansen voor het vergroten van het verdienpotentieel op de onderwerpen vanuit de Topsector Energie en het Energieakkoord. IK heb slechts ter illustratie een aantal thema’s uitgelicht.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven wat de thema’s en inzet zullen zijn voor de informele Energieraad tijdens het Nederlandse voorzitterschap.

Het thema voor discussie tijdens de informele Raad onder Nederlands voorzitterschap is de hervorming van de elektriciteitsmarkt. Regionale samenwerking is daar een belangrijk onderdeel van. Nederland ziet de vervolmaking van de interne energiemarkt als basis voor een goedwerkende Energie Unie. Regionale samenwerking kan van grote meerwaarde zijn ter versterking van de Europese energiemarkt, waarbij ook op kortere termijn stappen kunnen worden gezet richting verdere marktintegratie en een gezamenlijke aanpak van uitdagingen op energieterrein, waaronder op het terrein van leveringszekerheid en verduurzaming.

Nederland heeft als initiatiefnemer van het Pentalaterale forum al een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de Noordwest Europese energiemarkt. Deze samenwerking en de aangenomen Pentaverklaring van Ministers van 8 juni jl. dient dan ook als inspiratie voor de aankomende Commissievoorstellen voor de herziening van de Europese elektriciteitsmarkt die in de tweede helft van 2016 worden gepresenteerd. De discussie tijdens de informele raad dient mede input te geven aan de Commissievoorstellen.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister in de komende gasvisie een langetermijnvisie kan geven van de gevolgen van het opraken van de gasvoorraden in noordwest Europa voor zowel de Nederlandse als de Europese afhankelijkheid van Russisch gas.

In de bijlage bij mijn brief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 176) ben ik uitgebreid ingegaan op de rol van de gas in de Nederlandse energievoorziening. Daarbij heb ik een beeld geschetst van de Europese context en een doorkijk gegeven naar de toekomst. Tevens heb ik in deze brief aangekondigd eind van dit jaar met een Energierapport 2015 te komen waarin de rol en toekomst van aardgas in een breder (energie)perspectief zullen worden geplaatst. Ik verwacht het Energierapport 2015 voor het eind van het jaar aan de Tweede Kamer te kunnen toesturen.

Voor wat de afhankelijkheid van Russisch gas verwijs ik naar mijn brief van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) waarin ik uiteen heb gezet dat het substantieel verminderen van de Nederlandse productie leidt tot minder aanbod van Nederlands gas terwijl de behoefte aan gas slechts licht daalt. Dit betekent dat aanvoer van elders moet komen. Gas uit Rusland en gas in de vorm van LNG zijn daarbij de meest voor de hand liggende opties. Het is aan marktpartijen om daar invulling aan te geven. Nederland heeft een open gasmarkt waarop tal van marktpartijen uit binnen- en buitenland gas aanbieden en kopen. De Nederlandse overheid heeft daar geen zeggenschap over en handelt ook niet zelf in gas, iets dat overigens geldt voor vrijwel alle nationale overheden in de Europese Unie.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan uitleggen welke rol de gasvelden in de Noordzee spelen in de energievoorzieningsstrategie en in hoeverre de voorzieningszekerheid op de lange termijn met duurzame energie en energiebesparing kan worden bereikt.

In het Energierapport 2015 zal het kabinet een integrale visie geven op de energievoorziening in Nederland, waarbij ook ingegaan wordt op specifieke thema’s en dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De energievoorziening moet betaalbaar zijn en de leveringszekerheid op orde. Tegen deze achtergrond zullen ook de onderwerpen besparing, verduurzaming en de positie van gas aan de orde komen.

Wat betreft de kleine velden in de Noordzee vindt momenteel een evaluatie plaats van de fiscale maatregel die is gericht op het tot ontwikkeling brengen van marginale velden op de Noordzee. De uitkomsten van deze evaluatie worden meegenomen in het Energierapport.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel landen binnen Europa nog steeds het merendeel van hun gas uit Rusland importeren en wat de invloed is van deze afhankelijkheid voor de energievoorzieningszekerheidsstrategie. De leden van de D66-fractie vragen ook wat de consequenties zijn voor de Europese Unie en voor Nederland als Rusland geen gas meer levert aan landen binnen de Unie. Deze leden vragen de Minister om een appreciatie te geven op de lange termijn strategie van de Europese Unie met betrekking tot het opraken van de gasvoorraden in noordwest Europa en in hoeverre de Minister denkt dat de Energie Unie dit vraagstuk kan oplossen.

Import uit Rusland voorziet in ongeveer 30% van de totale gasconsumptie van de Europese Unie (in 2013 162 miljard m3 op een totaal verbruik van ca. 500 miljard m3). De volgende EU lidstaten importeren meer dan de helft van hun gas uit Rusland (als % van de binnenlandse consumptie, 2013): Estland 100%, Litouwen 100%, Letland 100%, Finland 100%, Slowakije 100%, Bulgarije 97%, Hongarije 83%, Slovenië 72%, Griekenland 66%, Tsjechië 63%, Oostenrijk 62% en Polen 57% (bron: Eurogas, Statistical Report 2014, December 2014).

Indien Rusland geen gas meer aan EU lidstaten zou leveren, dan zullen er na verloop van tijd in enkele lidstaten tekorten ontstaan. Om welke lidstaten het uiteindelijk gaat en hoe groot de tekorten zullen worden is afhankelijk van veel factoren: vindt de verstoring in de zomer of in de winter plaats; betreft de verstoring alle Russische leveringen of slechts een deel daarvan; wat is de duur van de verstoring; etc.

Om dit het hoofd te bieden is en wordt er veel geïnvesteerd in uitbreiding en versterking van de Europese gasinfrastructuur, bijvoorbeeld via het Infrastructuurpakket van de Europese Unie. Daarnaast wordt ingezet op diversificatie van bronnen en aanvoerroutes waardoor bijvoorbeeld gas uit het Kaspische Zeegebied naar de Europese Unie kan komen.

Nederland is niet afhankelijk van Russisch gas. Hoewel Nederland jaarlijks ongeveer 4 miljard m3 gas uit Rusland importeert, is Nederland nog steeds een netto-exporteur van gas. Mede daardoor is Nederland thans nog in staat om het onverhoopt wegvallen van de Russische aanvoer op te vangen.

Dit alles neemt niet weg dat de Nederlandse en Noordwest-Europese gasproductie de komende jaren zal afnemen. De mate en het tempo waarin wordt mede bepaald door beperkingen die worden opgelegd aan de winning uit het Groningenveld en eventuele besluiten omtrent het winnen van schaliegas in Nederland en in de ons omringende landen. Zoals ik in mijn voornoemde brief van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) heb aangegeven, zal een afname van de Nederlandse productie tot gevolg hebben dat meer gas uit Rusland of in de vorm van LNG zal moeten worden aangevoerd om te voorzien in de behoefte. Het is aan marktpartijen om daar invulling aan te geven.

Overigens acht het kabinet de kans klein dat Rusland de gaslevering aan de Europese Unie geheel of gedeeltelijk stil legt. De Europese Unie is de grootste afnemers van Russisch gas en de Russische economie is zeer afhankelijk van olie- en gasinkomsten. Er is dus sprake van wederzijdse afhankelijkheid. Desalniettemin worden er flinke stappen gezet om de kwetsbaarheid van de Europese gasvoorziening te verminderen. De Europese strategie om te komen tot een Energie Unie speelt hierop in, onder andere door een gezamenlijke strategie te ontwikkelen voor diversificatie van gasimporten (alternatieve leveranciers, LNG), het versterken van de interne Europese gasmarkt, het versterken van interconnectiecapaciteit en het vergroten van de gasopslagcapaciteit. Om de afhankelijkheid van gas te verminderen wordt bovendien fors ingezet op een verduurzaming van de energievoorziening, onder andere in het Energie- en Klimaatpakket 2030.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister op welke manier Nederland zich wil gaan inzetten om het ETS te versterken en hoe de Minister er in Europa voor gaat zorgen dat alle bedrijven die gratis emissierechten aanvragen op dezelfde eerlijke en duidelijke manier behandeld worden. Zij willen graag weten of ten behoeve hiervan een concreet afwegingskader komt, waarin de criteria voor toewijzing van gratis emissierechten duidelijk wordt omschreven, en hoe dit afwegingskader eruit zal zien.

Het kabinet zal zijn inzet voor het beter afstemmen van het verstrekken van gratis emissierechten op de werkelijke productie en risico’s op koolstoflekkage van bedrijven plegen via de onderhandelingen voor herziening van het ETS voor de periode 2021–2030. In dit traject volgt Nederland de lijnen zoals uitgezet in de Kamerbrief ETS (Kamerstuk 21 501-08, nr. 543) en het Energieakkoord. Op 15 juli jl. heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor de genoemde herziening. Daarin staat ook een voorstel voor een uniform afwegingskader voor de toewijzing van gratis emissierechten. Zoals gebruikelijk zal het kabinet zijn reactie op die voorstellen met uw Kamer bespreken middels een BNC-fiche dat uw Kamer binnenkort ontvangt.

Vragen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat het absoluut onacceptabel is dat een door de Europese Commissie gesteund netwerk, gedomineerd wordt door de olie- en gaslobby, of de Minister de mening van de fractie deelt dat dit kennisnetwerk niet gestuurd mag worden door betrokkenen met financiële belangen en of hij bereidt is om zich op Europees niveau uit te spreken tegen de invloed van de industrie in het door de Europese Commissie gesteunde internationale kennisnetwerk over schaliegas.

Over schaliegas zijn er veel kennisvragen. Verdere kennisontwikkeling acht ik dan ook van groot belang voor een zorgvuldige besluitvorming. Europese samenwerking juich ik in dat licht toe. Aangezien veel kennisvragen technisch van aard zijn is het van belang dat de sector, evenals de wetenschap, actief betrokken wordt bij de kennisontwikkeling. De industrie heeft immers veel technische en praktijkkennis in huis. Het netwerk beoogt een eerlijke en gebalanceerde uitwisseling van ideeën en heeft daarom industrie, wetenschap en maatschappelijke organisaties uitgenodigd om deel te nemen. Het netwerk wordt door het Joint Research Centre (JRC) gemanaged namens verschillende directoraten-generaal van de Europese Commissie (Energie, Milieu, Klimaat, Onderzoek en Innovatie, Bedrijfsleven en Industrie). Volgens de Commissie geeft de samenstelling van het netwerk het aantal inschrijvingen van de verschillende groepen weer en zullen de door het netwerk gepubliceerde technische rapporten extern worden gereviewd. Ik deel de mening van de leden van de Partij voor de Dieren daarom niet. De Europese ombudsman heeft een onderzoek ingesteld of dit netwerk past in de taken van het JRC. Dat onderzoek zal ik afwachten.

Naar boven