Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-31 nr. 426 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-31 nr. 426 |
Vastgesteld 6 december 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 21 november 2016 over de geannoteerde agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 8 december 2016 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 423), over de brief van 28 oktober 2016 over het verslag Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 13 oktober 2016 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-31, nr. 421, over de brief van 12 oktober 2016 over antwoorden op vragen van de commissie over de geannoteerde agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 oktober 2016te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-31, nr. 419 en over de brief van 7 oktober 2016 over het Fiche: Wijziging oprichtingsverordeningen Eurofound, EU-OSHA en Cedefop (Kamerstuk 22 112, nr. 2212).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 november 2016 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 5 december 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bosman
De griffier van de commissie, Esmeijer
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen van de leden van de PvdA-fractie |
3 |
|
Vragen van de leden van D66-fractie |
4 |
|
II |
Antwoord/Reactie van de Minister |
4 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat met de Kamer is in april jl. is afgesproken dat de Minister in aanvulling op de geannoteerde agenda de Kamer informeert over de behandeling van de herziening van de Detacheringsrichtlijn over de bezoldiging van gedetacheerde werknemers, voorschriften inzake uitzendkantoren, krachtenveld, lange termijn detachering en voorkomen draaideurconstructie, duur van de periode, gevolgen concurrentiekracht en de handhaving. Helaas moeten de leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister voor de tweede maal zich niet aan de afspraken met De Kamer op dit punt houdt. Hij gaat in de geannoteerde agenda niet in op de punten waarover informatieafspraken met de Kamer zijn gemaakt. Wat minimaal mag worden verwacht bovenop de summiere, nietszeggende teksten in de geannoteerde agenda is dat het voortgangsverslag dat wordt besproken op de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, aan de Tweede Kamer wordt toegezonden. Het verzoek aan de Minister is om dit alsnog te doen voor 8 december aanstaande.
Op 8 november heeft de commissie werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) van het Europees Parlement over de herziening van de detacheringsrichtlijn onder meer gesproken met Business Europe. Wat is de reactie van de Minister op het standpunt van Business Europe dat ook door Frankrijk, Duitsland, Nederland en Spanje veel gedetacheerd wordt en dat het effect van de herziening een negatief effect kan hebben op de concurrentiekracht van werkgevers in die landen?
Europees semester
Het is positief dat het bruto binnenlands product (BBP) van de Europese Unie nu groter is dan voor de crisis en de werkgelegenheid toeneemt. Aangezien het Joint Employment Rapport een coproductie is van de Raad van Ministers met de Europese Commissie, zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar wat de bijdrage van deze Minister is geweest in dit rapport? Dit is uit de geannoteerde agenda niet op te maken. En wat vindt de Minister van dit rapport?
Wil de Minister een appreciatie geven van de uitspraak van de Hof van Justitie in Zaak C-465/14 waardoor Nederland niet in strijd heeft gehandeld met sociale zekerheidsverordening 1408/71 en het vrij verkeer van werknemers door geen uitkering toe te kennen aan twee Oostenrijkers?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 8 december 2016. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie zijn zoals bekend groot voorstander van herziening van de detacheringsrichtlijn om gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen en om uitbuiting, verdringing en oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Onder het Slowaakse voorzitterschap is er uitgebreid gesproken over de herziening van de detacheringsrichtlijn, maar dit heeft nog niet geleid tot overeenstemming. Wel is er vanuit het voorzitterschap een questionnaire uitgegaan naar de lidstaten over een aantal deelonderwerpen. Wat beoogt het voorzitterschap hier precies mee? Wat is de Nederlandse reactie hierop? In hoeverre trekken de lidstaten die voorstander zijn van herziening van de detacheringsrichtlijn met elkaar op in het huidige proces om dit tot stand te brengen? Hoe ziet de ministerde Nederlandse rol hierbij? Kan de uitspraak van de Minister recentelijk in de media, dat de onderhandelingen over de Brexit een gouden kans zijn om in de EU opnieuw te onderhandelen over arbeidsmigratie de detacheringsrichtlijn, nader toegelicht worden?
Kan de recente casus rondom de bouw van de nieuwe Amerikaanse ambassade ook nader toegelicht worden? In hoeverre speelt de huidige ruimte die de detacheringsrichtlijn biedt voor omzeiling van loonkosten hier mogelijk een rol En de kennismigrantenregeling?
Wat betreft het Europees Semester 2017, constateert de Europese Commissie dat het Europese herstel zwak is, maar doorzet. Ook is er al meer werkgelegenheid. Het bruto binnenlands product is nu groter dan voor de crisis. Toch zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten op het sociale gebied, blijkt uit het sociaal scorebord. Kan de Minister nader verklaren welke stappen de lidstaten en de Europese Commissie ondernemen om deze verschillen te minimaliseren? Wat is de inzet van Nederland hierbij?
Op het gebied van de Jeugdgarantie is Nederland druk bezig. De jeugdwerkloosheid wordt hard aangepakt Toch kan de aansluiting met Jeugdgarantie beter. In welke mate doet Nederland al aanspraak op het betreffende fonds? Hoe staat dit in verhouding met de andere lidstaten? Welke stappen wil de Minister verder ondernemen om de jeugdwerkloosheid in Nederland verder aan te pakken? Andere landen experimenteren in het kader van Jeugdgarantie al met lagere premies voor werkgevers die jongeren aannemen. Is de Nederlandse regering ook op zoek naar zulke maatregelen? Zo ja, in welke vorm?
Inzake de herziening instellingsverordeningen Eurofound (Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden), EU-OSHA (Agentschap gezond en veilig werken) en CEDEFOP (Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding) kan Nederland instemmen met de voorstellen gericht op stroomlijning maar heeft kritiek op het voornemen om de Raad van Bestuur een managementrol te geven. Op dit punt is er een blokkerende minderheid. Maakt Nederland onderdeel uit van deze blokkerende minderheid? Betekent dit dat het hele voorstel voorlopig geen doorgang kan vinden?
Onder het Nederlandse voorzitterschap is er veel gesproken over de toegankelijkheidsakte. Wat is de stand van zaken betreft de onderhandelingen? De belemmeringen op de interne markt zijn volgens lidstaten nog niet voldoende bewezen, op welke belemmeringen doelen zij? Is er al meer bekend over de mogelijke financiële consequenties die de nieuwe voorgestelde maatregelen van de richtlijn gelijke behandeling meebrengen? Aangezien de richtlijn met unanimiteit moet worden vastgesteld, hoe is de stand van zaken met de onderhandelingen? Welke zorgen uiten de lidstaten die nog niet overtuigd zijn? Hoe verhoudt de toegankelijkheidsakte zich tot de richtlijn gelijke behandeling?
Onder het Slowaakse voorzitterschap is er speciale aandacht voor vrouwen en armoede. In vergelijking met andere lidstaten presteert Nederland goed op dit gebied. Welke stappen worden er ondernomen om de andere lidstaten ook beter te laten scoren? Op het gebied van arbeidsparticipatie zijn er nog verbeterslagen voor vrouwen mogelijk. Welke stappen onderneemt de Minister?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben ter voorbereiding op de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid vragen met betrekking tot de herziening van de detacheringsrichtlijn. Deze leden hebben vernomen dat de Minister van SZW het standpunt heeft ingenomen dat Nederland moet stoppen met het toestaan van arbeidsmigratie binnen de EU indien het niet tot wijziging van de detacheringsrichtlijn komt. Deze leden vragen of de Minister kan bevestigen dat hij dit standpunt heeft ingenomen en of hij dit standpunt nader kan toelichten. Tevens vragen zij of de Minister de Kamer kan informeren over de stappen die hij voornemens is te gaan zetten.
De leden van de fracties van de VVD, D66 en PvdA hebben vragen gesteld over mijn uitspraken over het vrij verkeer van werknemers en de Brexit, de Detacheringsrichtlijn, de bouw van de Amerikaanse ambassade, het Europees Semester, jeugdwerkloosheid, de wijziging van de EU Agentschapsverordeningen (EU-OSHA, Eurofound, Cedefop), de Coördinatieverordening sociale zekerheid, Raadconclusies vrouwen in armoede en de Toegankelijkheidsakte.
Hieronder ga ik in op de individuele vragen per thema.
Brexit en vrij verkeer werknemers
De leden van D66 vragen of ik het standpunt heb ingenomen dat Nederland moet stoppen met het toestaan van arbeidsmigratie binnen de EU indien het niet tot wijziging van de detacheringsrichtlijn komt. De leden van de PvdA informeren of ik mijn uitspraken in de media, de dat de onderhandeling over de Brexit een gouden kans zijn om in de EU opnieuw te onderhandelen over arbeidsmigratie de detacheringsrichtlijn, nader toegelicht worden.
Antwoord
Het kabinet is van mening dat er schaduwzijden, zoals oneerlijke concurrentie, aan de huidige vormgeving van het vrij verkeer van diensten zit. Dit is slecht voor Nederland en voor de Europese Unie. Ik heb me daarom de afgelopen jaren ingezet voor aanpassing van de Europese regels om die problemen op te lossen. En we zijn daarin succesvol. Zo heeft de Europese Commissie, mede dankzij Nederland, een voorstel voor de wijziging van de detacheringsrichtlijn gepubliceerd om te zorgen dat er gelijk loon voor gelijk werk gaat worden betaald. Ik werk nu hard, samen met andere lidstaten, om dit voorstel door de Raad te krijgen. Het is cruciaal om daarmee door te gaan. Het voornemen van de Britse regering tot uittreding uit de EU onderstreept de noodzaak hiertoe. De negatieve uitkomst van het VK referendum valt in mijn ogen voor een groot deel terug te relateren aan de schaduwzijden van het vrij verkeer, de negatieve aspecten van arbeidsmigratie. Dat het Britse volk zich in meerderheid heeft uitgesproken voor een Brexit toont aan dat het eerlijker maken van de Europese arbeidsmarkt noodzakelijk is voor het draagvlak voor de Europese Unie. Dit zouden ook huidige tegenstanders van de aanpassing van de detacheringsrichtlijn zich moeten realiseren. Gezien de achtergrond van het VK referendum en het momentum dat het Brexit proces creëert voor fundamentele discussies over de toekomst van Europa ben ik dan ook van mening dat dit een uitgelezen kans biedt voor het realiseren van gelijk loon voor gelijk werk agenda.
Detacheringsrichtlijn
De leden van de VVD merken op dat er geen voortgangsrapportage bij de Geannoteerde Agenda van de Raad WSBVC is toegevoegd. Daarnaast vraagt de VVD wat mijn reactie is op het standpunt van Business Europe dat ook door Frankrijk, Duitsland, Nederland en Spanje veel gedetacheerd wordt en dat het effect van de herziening een negatief effect kan hebben op de concurrentiekracht van werkgevers in die landen. De leden van de PvdA-fractie vragen verder naar mijn reactie op de Slowaakse questionnaire en in hoeverre de lidstaten die voorstander zijn van herziening van de detacheringsrichtlijn met elkaar optrekken in het huidige proces en hoe ik de rol voor Nederland hier in zie.
Antwoord
Het voortgangsverslag over de detacheringsrichtlijn bij deze geannoteerde agenda was dit keer beperkt. Dat kwam onder andere doordat op het moment dat de geagendeerde agenda van de Raad WSBVC aan uw Kamer werd verstuurd het Slowaakse voortgangsverslag nog niet in Coreper vastgesteld en daarmee nog niet openbaar was. Inmiddels is het stuk dat wel. U kunt dit voortgangsverslag, en andere stukken met betrekking tot deze Raad, vinden op EUR Lex.
Het Slowaakse voorzitterschap heeft aan het begin van haar voorzitterschap een questionnaire uitgestuurd naar alle lidstaten. Het doel hiervan was het zoeken naar waar de ruimte ligt om tot compromissen te komen. Het Slowaakse voorzitterschap heeft het afgelopen half jaar een aantal technische vraagstukken weten op te lossen,zoals definitiekwesties. We zijn hierdoor binnen de Raad dichter tot elkaar gekomen. Op essentiële punten is er echter nog geen overeenstemming. U weet natuurlijk hoe ik over de Detacheringsrichtlijn denk; er moeten dingen in Europa veranderen. De detacheringsrichtlijn moet aangepast worden. Ik wil die oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden aanpakken en zorgen dat op een bouwplaats de Nederlandse bouwvakker niet op loon weggeconcurreerd wordt door zijn tijdelijk Poolse collega. Ik wil een betere balans tussen het vrij verkeer van diensten en de bescherming van gedetacheerde werknemers. Deze discussie moet gevoerd worden, hoe lastig deze ook is en hoe groot de verschillen tussen de lidstaten soms ook zijn. Het Maltese voorzitterschap, dat positiever staat ten opzichte van de doelstellingen van het voorstel, is van plan de onderhandelingen per 1 januari 2017 krachtig voort te zetten. Ik zal er alles aan doen om de Maltezen waar mogelijk hierbij te ondersteunen. Ik doe dat niet alleen; ik onderhoud daarbij nauw contact met de lidstaten die, net als Nederland, een voorstander zijn van het aanpassen van de detacheringsrichtlijn.
Verder deel ik de conclusie van Business Europe niet. Detacheringen bestaan grofweg voor één derde uit bewegingen van lage lonenlanden naar hoge lonenlanden, voor één derde uit bewegingen tussen hoge lonenlanden en voor één derde uit andere bewegingen (hoog naar laag, midden naar hoog, enz.). Uit de Impact Assessment van de Europese Commissie blijkt dat de bewegingen tussen hoge lonenlanden onderling (zoals Nederland, Frankrijk en Duitsland) en van hoog naar laag vooral worden gestuurd door specialistische vaardigheden en kwaliteit van de geleverde dienst en in mindere mate door de prijs. Dat betekent dat de detacheringen vanuit Nederland naar het buitenland waarschijnlijk betrekkelijk ongevoelig zijn voor de voorstellen.
Bouw Amerikaanse ambassade
De PvdA fractie vraagt of de recente casus rondom de bouw van de nieuwe Amerikaanse ambassade nader toegelicht kan worden. Daarnaast vraagt de fractie in hoeverre huidige ruimte die de detacheringsrichtlijn biedt voor omzeiling van loonkosten hier mogelijk een rol speelt. En de kennismigrantenregeling?
Antwoord
Bedrijven die betrokken zijn bij de aanbouw van een Ambassadegebouw in Nederland dienen onverkort de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de Nederlandse arbeidswetten. De Inspectie SZW doet momenteel onderzoek naar deze zaak. Zo lang het onderzoek loopt, kan ik er geen uitspraken over doen. Ik daarom ook niet aangeven in hoeverre de huidige ruimte die de detacheringsrichtlijn en de kennismigrantenregeling bieden hier een rol spelen.
Europees Semester
De PvdA wijst op de grote verschillen tussen lidstaten op sociaal gebied en vraagt welke stappen de lidstaten en de Europese Commissie ondernemen om deze verschillen te minimaliseren en wat de Nederlandse inzet hierbij is. Daarnaast vraagt de VVD wat de bijdrage van de Minister is geweest in het Joint Employment Report en wat de Minister van dit rapport vindt.
Antwoord
Werkgelegenheid en sociaal beleid is in de eerste plaats een competentie van de lidstaten zelf. De Europese Commissie heeft voornamelijk een ondersteunende en coördinerende rol op dit terrein. Een belangrijk instrument dat de Commissie daarbij tot haar beschikking heeft, is het Europees Semester. In het kader van het Europees Semester worden aanbevelingen aan lidstaten gegeven om de effectiviteit van hun sociaal- en arbeidsmarktbeleid te verbeteren. Dit kan bijdragen aan het verkleinen van de verschillen tussen lidstaten op sociaal terrein. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is wel dat lidstaten de aanbevelingen ook daadwerkelijk implementeren.
Ik benadruk in het kader van het Europees Semester dan ook altijd het belang van implementatie van landenspecifieke aanbevelingen. Daarnaast wisselen lidstaten in het kader van de Open Methode van Coördinatie regelmatig ervaringen en «best practices» uit. Lidstaten kunnen veel van elkaar leren als het gaat om effectief sociaal beleid en Nederland neemt daarom ook actief deel aan deze uitwisseling. Aan het begin van dit jaar heeft Nederlandse bijvoorbeeld een «Peer Review» georganiseerd over de rol van sociale wijkteams bij de aanpak van armoede.
De Commissie heeft in maart 2016 bovendien een Communicatie uitgebracht over de oprichting van een Europese Pijler van Sociale Rechten, die bij zou moeten dragen aan opwaartse sociale convergentie binnen de EU. Deze Mededeling vormde de start van een breed consultatieproces over dit onderwerp, dat loopt tot het einde van dit jaar. Begin 2017 zal de Commissie op basis van de input op de consultatie met een voorstel voor de sociale pijler te komen. De sociale pijler zou volgens de Commissie moeten bestaan uit een aantal fundamentele, gedeelde principes, die bijdragen aan goed functionerende en eerlijke arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels binnen de eurozone. Het idee is dat er zo een referentiekader gecreëerd wordt, dat inzicht geeft in de prestaties van lidstaten op werkgelegenheid en sociaal terrein. Bovendien kunnen de gedeelde principes als leidraad dienen bij hervormingen op nationaal terrein. Zoals uiteengezet in de kabinetsreactie op de consultatie die uw Kamer in mei heeft ontvangen1, staat het kabinet positief tegenover dit initiatief. De pijler zou volgens het kabinet bij kunnen dragen aan goed functionerende arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels, wat van cruciaal belang is om de uitdagingen op sociaal terrein het hoofd te bieden, armoede te bestrijden, banen te creëren en inclusieve groei te realiseren. Bij de verdere ontwikkeling van de pijler vindt het kabinet het wel van belang dat rekening wordt gehouden met de verschillen tussen lidstaten en het feit dat sociaal beleid in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de lidstaten zelf. In lijn met de principes van subsidiariteit en proportionaliteit moet de pijler voldoende ruimte bieden voor lidstaten om hun beleid af te kunnen stemmen op de nationale of lokale situatie.
Het Joint Employment Report (JER) wordt opgesteld door de Europese Commissie. Bij het opstellen van de JER maakt de Commissie gebruik van informatie die in het kader van het Europees Semester proces door lidstaten beschikbaar wordt gesteld, zoals bijvoorbeeld de Nationaal Hervormingsprogramma’s. De JER vormt een belangrijk onderdeel van het pakket dat de Commissie elk jaar bij de start van het Europees Semester publiceert. De JER schetst namelijk de belangrijkste trends en uitdagingen voor werkgelegenheid en sociaal beleid en bevat een scorebord met indicatoren op werkgelegenheids- en sociaal gebied. De Commissie geeft dit jaar in de JER aan dat het economische herstel in toenemende mate gepaard gaat met groeiende werkgelegenheid, mede dankzij recente structurele hervormingen die lidstaten hebben doorgevoerd. Tegelijkertijd is het aantal personen met een risico op armoede weliswaar gedaald, maar nog steeds te hoog. Ook zijn de verschillen tussen lidstaten groot: in sommige landen zijn de werkloosheid en armoede hoger dan in andere. Het kabinet deelt de analyse van de Commissie en is het eens met de conclusie van de Commissie dat de situatie op arbeidsmarkt en sociaal terrein vraagt om continue beleidsinspanningen. Het is belangrijk om aanhoudende hervormingen om de economische groei verder aan te jagen, baancreatie te ondersteunen en de armoede te verminderen.
Jeugdwerkloosheid
De leden van de PvdA vragen naar de mate waarin Nederland aanspraak doet op het fonds en hoe dit in verhouding staat met de andere lidstaten. De PvdA vraagt verder welke stappen ik verder wil ondernemen om de jeugdwerkloosheid in Nederland verder aan te pakken. Andere landen experimenteren in het kader van Jeugdgarantie al met lagere premies voor werkgevers die jongeren aannemen. De leden van de PvdA vragen daarnaast of de Nederlandse regering ook op zoek naar zulke maatregelen en zo ja, in welke vorm dan.
Antwoord
Er is voor de periode 2014 – 2020 binnen het MFK in totaal € 6.4 miljard beschikbaar gesteld voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid in Europa. Deze middelen bestaan voor € 3,2 miljard uit geoormerkt geld (Youth Employment Initiative) en aangevuld met € 3,2 miljard afkomstig uit de ESF pot. Het YEI budget kan alleen worden gebruikt door de lidstaten die regio’s hebben met een jeugdwerkloosheid hoger dan 25%. Dit is in Nederland niet het geval en daarom komt Nederland niet in aanmerking voor een bijdrage uit dit fonds. Nederland zet echter wel een groot deel van het ESF budget in op het aan het werk helpen van jongeren: Centrumgemeenten kunnen gebruik maken van ESF middelen die beschikbaar zijn voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarnaast is een groot deel van het ESF budget in Nederland geoormerkt voor jongeren in het Praktijkonderwijs en het Voortgezet Speciaal Onderwijs.
Verder is het aantal werkloze jongeren is in 5 jaar niet zo laag geweest. En de laatste 2,5 jaar is het aantal werkende jongeren gestegen met 77.000. We zijn er echter nog niet. Een deel van de jongeren is onnodig lang of vaak werkloos. Dat komt door de kwalitatieve mismatch op de arbeidsmarkt: «verkeerde» studiekeuze, onvoldoende werknemersvaardigheden, ineffectief zoek- en solliciteergedrag, het ontbreken van een startkwalificatie en negatieve beeldvorming. Deze mismatch wordt groter op de snel veranderende en concurrerende arbeidsmarkt. Daarom zet het kabinet zich op de volgende punten in om de jeugdwerkloosheid te voorkomen en aan te pakken.
Loopbaanleren, dat wil zeggen het begeleiden van jongeren om een weloverwogen studiekeuze en beroepskeuze te maken.
Samen met gemeenten, UWV en hun partners investeren we in een betere uitvoering van Matchen op werk om jongeren sneller en duurzamer aan het werk te helpen. UWV en gemeenten liggen op koers om in twee jaar tijd 23.000 jongeren met een uitkering te matchen op werk. Ook hebben gemeenten 27.500 jongeren zonder startkwalificatie, die niet op school zitten en geen werk hebben en met wie het contact verloren was, weer in beeld gebracht om hen op weg te helpen naar een opleiding of te matchen op werk.
City deal. Om de hoge werkloosheid onder migrantenjongeren uit achterstandsbuurten aan te pakken, werken we in 7 steden aan nieuwe oplossingen met vmbo-scholen, mbo-scholen, hogescholen, universiteiten, gemeenten, UWV, jongerenorganisaties en werkgevers. Migrantenjongeren zijn steeds beter opgeleid. Toch zijn zij veel vaker werkloos dan autochtone jongeren. «Hard werken loont niet». Dat is de boodschap die deze jongeren en hun omgeving meekrijgen. Het is de verkeerde boodschap. Juist deze generatie kan doorstromen en de tweedeling in de maatschappij doorbreken. In de 7 steden zetten we in op het verbeteren van de oriëntatie op opleiding en beroep («loopbaanleren») en het matchen op werk. Speciale aandacht besteden we aan het overbruggen van (stage)discriminatie via bewustwording, persoonlijke introductie en kennismaking.
Vanaf 1 juli 2014 kunnen werkgevers onder bepaalde voorwaarden een premiekorting toepassen bij het in dienst nemen van jongeren (18 tot 27 jaar) met een WW- of WWB-uitkering. Deze premiekorting is ingesteld om te voorkomen dat jongeren langdurig in een uitkering blijven, door hun perspectief op een plek op de arbeidsmarkt te vergroten. Het gaat om een tijdelijke regeling, die gericht is op nieuwe banen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2016. Een werkgever kan voor elke aanname en zolang de betreffende jongere uit de doelgroep in dienst is maximaal 2 jaar een premiekorting van € 3.500 op jaarbasis op zijn premies werknemersverzekeringen toepassen. De regeling loopt af met ingang van 1 januari 2018.
EU agentschappenverordeningen
De leden van de PvdA vragen of Nederland onderdeel uitmaakt van een blokkerende minderheid voor de herziening van de instellingsverordeningen voor de agentschappen Eurofound, EU-OSHA en Cedefop. Verder vragen de leden of dit betekent dat de voorstellen voorlopig geen doorgang kunnen vinden.
Antwoord
Nederland heeft, samen met een aantal andere lidstaten, de zorg geuit dat de onverkorte toepassing van de algemene benadering voor herziening van agentschappen uit 2012 rond de bestuursstructuur, geen recht doet aan de huidige praktijk van de tripartiet bestuurde agentschappen. Het aantal lidstaten zou een blokkerende minderheid kunnen vormen. Het voorzitterschap is echter afgelopen week met haar voorstellen tegemoet gekomen aan de zorgen van Nederland en andere lidstaten. Nederland kan de voorstellen van het voorzitterschap steunen. Dit geldt ook voor de meeste andere lidstaten. Er lijkt nu ruim voldoende steun te zijn voor aanname van een algemene oriëntatie op de Raad 8 december. Er is geen indicatie dat (via een blokkerende minderheid) de voorstellen voorlopig geen doorgang kunnen vinden.
Coördinatieverordening sociale zekerheid
De VVD fractie vraagt of ik een appreciatie wil geven van de uitspraak van de Hof van Justitie in Zaak C-465/14, waardoor Nederland niet in strijd heeft gehandeld met sociale zekerheidsverordening 1408/71 en het vrij verkeer van werknemersdoor geen uitkering toe te kennen aan twee Oostenrijkers.
Antwoord
Ik ben verheugd over deze uitspraak. Het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het besluit van de SVB in deze zaak volledig in overeenstemming is met het EU recht. Het beleid van de Nederlandse regering en de SVB in deze is derhalve bevestigd.
Raadsconclusies vrouwen en armoede
De PvdA signaleert dat er onder het Slowaakse voorzitterschap speciale aandacht voor vrouwen en armoede is. In vergelijking met andere lidstaten presteert Nederland goed op dit gebied. De fractie vraagt welke stappen ondernomen moeten worden om de andere lidstaten ook beter te laten scoren. Daarnaast vragen de leden van de PvdA welke stappen de regering nog onderneemt op het gebied van arbeidsparticipatie voor vrouwen.
Antwoord
Het rapport «Women and Poverty» van het Europees instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) is opgesteld in het kader van de jaarlijkse evaluatie van de doelstellingen van het Beijing actieplatform voor de positie van vrouwen. De EIGE rapporten bieden beleidsmakers, NGO’s en andere geïnteresseerden inzicht in de positie van vrouwen in de EU en daar waar er zich problemen voordoen biedt het rapport algemene beleidsaanbevelingen. Nederland is tevreden met het rapport omdat in het rapport armoede op individueel niveau in kaart gebracht wordt in plaats van enkel op huishoudniveau. Dit geeft de daadwerkelijke financiële positie van veel vrouwen weer. Naar aanleiding van dit rapport zijn er Raadsconclusies geformuleerd door de het Slowaakse voorzitterschap die voor aanname tijdens de Raad WSBVC van 8 december aanstaande geagendeerd staan. De Raadsconclusies roepen lidstaten – die op dit punt achterlopen – op om beleidswijzigingen door te voeren zodat zij in de toekomst minder vrouwen in armoede zullen hebben.
Ik zie de (verbetering van de) arbeidsparticipatie en verhoging van het aantal uren dat vrouwen werken als de primaire maatregel ter voorkoming van armoede (bij vrouwen). Om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen zijn recent verschillende maatregelen getroffen op het gebied van de combinatie arbeid en zorg. Zo is er de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden. Hiermee zijn verlofvormen breder toepasbaar gemaakt, nieuwe verlofvormen geïntroduceerd en praktische belemmeringen weggenomen waardoor het ook voor vrouwen makkelijker is om werk en privé met elkaar te combineren. Hetzelfde geldt voor de Wet flexibel werken waardoor werknemers hun werkgevers kunnen verzoeken om aanpassing van de arbeidstijden en arbeidsplek. Beide wetten werken vooral in het voordeel van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Naast de verlofregelingen zijn er ook enkele fiscale voordelen die vrouwen stimuleren om te gaan werken, denk hierbij aan de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), de kinderopvangtoeslag en de arbeidskorting. De IACK is in 2014 en 2016 verhoogd om een sterkere stimulans te geven aan de arbeidsparticipatie en arbeidsuren van tweede verdieners, meestal vrouwen.
Het kabinet heeft armoedebestrijding van meet af aan hoog op de agenda staan. In het Regeer Akkoord is extra geld vrijgemaakt (vanaf 2015 structureel 100 mln. per jaar) voor de intensivering van het armoedebeleid. Gemeenten ontvangen daarvan jaarlijks structureel 90 miljoen euro. Zij zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en bieden individueel maatwerk. De intensivering van het armoedebeleid komt ook ten goede aan vrouwen. Tijdens het EU voorzitterschap heeft Nederland een integrale aanpak van armoede als prioriteit geagendeerd en hier zijn ook Raadsconclusies over aangenomen inclusief een Addendum met goede voorbeelden vanuit alle lidstaten.
Toegankelijkheidsakte
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken van de onderhandelingen over de Toegankelijkheidsakte. De belemmeringen op de interne markt zijn volgens lidstaten nog niet voldoende bewezen. De fractie vraag op welke belemmeringen deze lidstaten doen. Ook vragen de leden of er al meer bekend is over de mogelijke financiële consequenties die de nieuwe voorgestelde maatregelen van de richtlijn gelijke behandeling meebrengen. Daarnaast informeren de leden naar de zorgen van de lidstaten die nog niet overtuigd zijn en hoe de toegankelijkheidsakte zich verhoudt tot de richtlijn gelijke behandeling.
Antwoord
Over de voortgang van de Toegankelijkheidsakte heeft uw Kamer een verslag ontvangen van de Staatssecretaris van VWS.2 Het Slowaakse voorzitterschap is sinds 1 juli 2016 voorvarend aan de slag gegaan met de verdere behandeling op basis van de door hen gedane concrete tekstvoorstellen. De laatste raadswerkgroep vond plaats op 16 november 2016. Het voortgangsverslag van de Slowaken is geagendeerd in de Raad WSBVC van 8 december aanstaande.
Net als het kabinet, hebben de meeste lidstaten nog vele vragen. Principiële vragen zijn nog niet beantwoord waardoor er twijfels blijven bestaan over onder andere subsidiariteit, reikwijdte, relatie met bestaande regelgeving, gevolgen voor het bedrijfsleven (met name MKB) en voor de lidstaten wat betreft de implementatie, inclusief de te maken afspraken over een overgangsperiode bij invoering/implementatie. De meeste nationale voorbehouden (incl. die van Nederland) blijven dus gehandhaafd. Nederland heeft (samen met veel andere lidstaten) de positie ingenomen dat eerst de fundamentele algemene vragen beantwoord moeten worden voordat er concreet over tekstvoorstellen gesproken kan worden.
Verschillen tussen lidstaten inzake toegankelijkheidsvereisten voor producten en diensten kunnen zodanig zijn dat zij leiden tot barrières in de grensoverschrijdende handel, rechtsonzekerheid en hogere transactiekosten. Het kabinet wil graag meer inzicht krijgen in welke barrières de Commissie heeft geïnventariseerd voor het vrije verkeer van deze producten en diensten en daarmee ook in het vrij verkeer van personen met een beperking. Het kabinet constateert ook dat het voorstel niet duidelijk maakt in hoeverre zich in de praktijk problemen voordoen rond de participatie van personen met een beperking en in hoeverre het voorstel dergelijke problemen zou oplossen.
Er is tevens meer informatie nodig over de kosten van het voorstel voor overheden en bedrijven. In Nederland zal er een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) worden uitgevoerd om de gevolgen van het richtlijnvoorstel voor Nederland in kaart te brengen. Vanaf januari 2017 zal Malta het voorzitterschap overnemen. Malta heeft aangekondigd het dossier verder te bespreken op basis van een door de lidstaten in te vullen (en door Slowakije en Malta gezamenlijk op te stellen) vragenlijst over het richtlijnvoorstel.
De horizontale richtlijn inzake gelijkheid buiten arbeid (Artikel 19) en de Toegankelijkheidsakte hebben verschillende, elkaar aanvullende doelen. De eerste beoogt te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 5 van het VN-verdrag en de tweede gaat over verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9. De richtlijn inzake gelijkheid buiten arbeid (Artikel 19) ziet op de bestrijding van discriminatie, inclusief discriminatie op grond van handicap. De Toegankelijkheidsakte beoogt belemmeringen op de interne markt voor producten en diensten te voorkomen en weg te nemen. Deze reikwijdte is dan ook smaller.
Er is nog geen duidelijkheid over de financiële consequenties die de voorgestelde richtlijn gelijke behandeling meebrengt. De onderhandelingen over de tekst zijn nog gaande en verlopen zeer moeizaam mede doordat een aantal lidstaten tegen het voorstel is om redenen van subsidiariteit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-31-426.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.