21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 418 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 januari 2018

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de geannoteerde agenda aan voor de informele bijeenkomst van Ministers verantwoordelijk voor Concurrentievermogen («informele Raad voor Concurrentievermogen») van 31 januari 2018 tot en met 2 februari 2018 in Sofia, Bulgarije. 31 januari en 1 februari staan in het teken van het onderwerp «industrie». 2 februari staat in het teken van het thema «onderzoek». Vanwege het informele karakter van deze bijeenkomst zal een vrije gedachtewisseling plaatsvinden, zonder besluitvorming.

In de avond van woensdag 31 januari komen de vertegenwoordigers van de lidstaten bij het industriedeel bijeen voor verschillende inleidende programmaonderdelen. De bijeenkomst vervolgt op donderdag 1 februari met de volgende onderdelen:

  • Plenaire openingssessie: Toekomst van het Europees industriebeleid.

  • Parallelsessie 1: Nieuwe trends voor industriële ontwikkeling – digitalisering van de industrie en de menselijke factor in het proces van economische ontwikkeling.

  • Parallelsessie 2: Waardeketens en de ontwikkeling van concurrentievoordelen voor de Europese economie.

  • Werklunch: Energie intensieve industrieën, tussen kansen en bedreigingen. Digitalisering en klimaatverandering.

In de avond van donderdag 1 februari komen de vertegenwoordigers van de lidstaten bij het onderzoeksdeel bijeen voor verschillende inleidende programmaonderdelen.

De bijeenkomst vervolgt op vrijdag 2 februari met de volgende onderdelen:

  • Plenaire openingssessie: Toekomst van onderzoek en innovatie in Europa, gevolgd door twee parallelsessies:

  • Parallelsessie 1: Stimuleren van innovatie

  • Parallelsessie 2: Investeren in menselijk kapitaal

  • Plenaire afsluiting.

Geannoteerde agenda

Op 31 januari en 1 en 2 februari 2018 vindt de informele bijeenkomst van Ministers voor concurrentievermogen plaats te Sofia Bulgarije. Op 31 januari en 1 februari spreken de lidstaten over het deel industrie, op 2 februari staat het onderzoeksdeel geagendeerd.

Industriedeel

Tijdens een plenaire sessie zal gesproken worden over de toekomst van het Europees industriebeleid, aansluitend vinden simultaan een tweetal break-out sessies plaats en een werklunch. Break-out sessie 1. gaat over nieuwe trends voor industriële ontwikkeling, digitalisering van de industrie en de menselijke factor in het proces van economische ontwikkeling. Sessie 2. zal gaan over waardeketens en de ontwikkeling van concurrentievoordelen voor de Europese economie. De informele bijeenkomst wordt afgesloten met een werklunch over de kansen en bedreigingen voor de energie-intensieve industrieën waarbij ook de impact van digitalisering en klimaatverandering besproken zal worden.

Alhoewel de Commissie in september 2017 de Mededeling «Vernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU» heeft uitgebracht mist daarin een midden- en lange termijn strategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2411). Daartoe is via raadsconclusies tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 30 november en 1 december 2017 de Commissie opgeroepen om plannen voor de industrie te ontwikkelen voor de periode tot 2030 en daarna (Kamerstuk 21 501-30, nr. 417).

De informele bijeenkomst van Ministers voor concurrentievermogen zal in het teken staan van het ontwikkelen van deze midden- en lange termijn strategie.

Plenaire openingssessie: Toekomst van het Europees industriebeleid

Beleidsdebat

De plenaire sessie zal gericht zijn op de belangrijkste sleutelfactoren voor een concurrerende Europese industrie per 2030 en daarna.

Nederland verwelkomt deze discussie en ziet het als een goede gelegenheid om verder draagvlak op te bouwen tot verdere focus enerzijds gericht op innovatie via bijvoorbeeld de beschikbaarheid en toegankelijkheid van sleuteltechnologieën en anderzijds gericht op de twee grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening de komende decennia: de noodzakelijke transities op de terreinen van verduurzaming en digitalisering (Kamerstuk 21 501-30, nr. 391 (bijlage) en Kamerstuk 22 112, nr. 2411).

Break-out sessie 1: nieuwe trends voor industriële ontwikkeling – digitalisering van de industrie en de menselijke factor in het proces van economische ontwikkeling

Beleidsdebat

Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Raad van Ministers heeft de Commissie op 19 april 2016 haar mededeling «Digitalisering van de Europese Industrie» uitgebracht waarin zij het belang van digitalisering in alle sectoren van de economie onderstreept en daartoe een actieplan introduceert (BNC Fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 2129).

Het Bulgaarse voorzitterschap vraagt nu of een verdere prioritering mogelijk is voor de Europese activiteiten. Dit vraagt het voorzitterschap ook voor de menselijke factor bij de verdere digitalisering van de industrie. Het Bulgaarse voorzitterschap stelt dat de huidige digitale vaardigheden onvoldoende zijn om te voldoen aan een digitale economie. Kan een doel voor digitale vaardigheden worden gesteld voor alle EU inwoners? Het voorzitterschap vraagt zich ook af hoe een stimulerende omgeving voor ondernemers gecreëerd kan worden door het gebruik van Europese doelen en indicatoren.

Het kabinet onderkent het belang van het aanbrengen van focus en prioritering in het Europese industriebeleid; het ziet daarbij digitalisering als een van de grote transities waar het bedrijfsleven de komende decennia zich voor geplaatst ziet. Focus en prioritering kunnen helpen versneld tot resultaat te komen. Daartoe ziet het kabinet een belangrijke rol voor de nationale programma’s zoals Smart Industry in Nederland, Industrie 4.0 in Duitsland en programma’s in andere lidstaten. De lidstaten wisselen daartoe «best practices» uit en zetten toenemend in op onderlinge samenwerking.

Ontwikkelingen rondom digitalisering van de Europese industrie verschillen sterk per sector en regio. Om daarop in te spelen heeft de Commissie in maart 2017 een programma gelanceerd om de nationale initiatieven op het gebied van digitale industrie elkaar te laten versterken en aan te vullen (Kamerstuk 22 112, nr. 2346). Een belangrijk instrument hiervoor zijn de digital innovation hubs. Digital Innovation hubs zijn samenwerkingsverbanden van mkb, grote bedrijven, kennisinstellingen, accelerators en investeerders die aan concrete digitale baanbrekende innovaties werken. In Nederland zijn dit de Smart Industry Fieldlabs. De Commissie bekijkt hoe de Digital Innovation Hubs goed met elkaar verbonden kunnen worden.

Nederland ziet de waarde van de inzet van de Europese Commissie op dit gebied. Een ambitie van de Smart Industry implementatieagenda die in februari wordt gelanceerd is het verweven van de Nederlandse Smart Industry Fieldlabs met de Europese aanpak van Digital Innovation Hubs.

Het kabinet ziet digitale vaardigheden als een randvoorwaarde voor het goed functioneren van burgers in een moderne samenleving. Het bevorderen van digitale vaardigheden via het onderwijs en via het stimuleren van leven lang leren is daarbij een nationale competentie. Fieldlabs kunnen een belangrijke rol spelen bij het toegankelijk maken van digitale vaardigheden voor het bedrijfsleven. Ook kunnen zij een belangrijke rol spelen bij de laagdrempelige toegang voor ondernemers tot experimenteer- en testfaciliteiten.

Break-out sessie 2: waardeketens en de ontwikkeling van concurrentievoordelen voor de Europese economie

Beleidsdebat

Wereldwijde waardeketens beïnvloeden de wereldwijde en regionale economieën. Het Bulgaarse voorzitterschap stelt dat wanneer wij onze concurrentievoordelen beter in kaart brengen wij ook beter weten welke Europese inspanningen wij moeten versterken. Daarbij geeft het als voorbeelden het versterken van investeringen in digitale en fysieke infrastructuur en het ontwikkelen van gezamenlijke ICT standaarden. Daarbij stelt het voorzitterschap de vraag hoe de marktabsorptie van nieuwe innovatieve technologie versneld kan worden.

Het kabinet roept op tot Europese focus, enerzijds op innovatie en anderzijds op digitalisering en verduurzaming van de industrie (Kamerstuk 22 112, nr. 2411 en Kamerstuk 21 501-30, nr. 415). Europees beleid en Europese instrumenten kunnen inderdaad een rol spelen bij de door het Bulgaarse voorzitterschap genoemde voorbeelden. Zo kan EFSI een cruciale rol spelen bij het financieren van de uitrol van digitale en fysieke infrastructuur en kan de Commissie een ondersteunende rol spelen bij het versneld tot stand brengen van cruciale ICT standaarden.

Het kabinet zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat vooral aanvullend is en samenhangt met de beleidslijnen van de individuele lidstaten. Het kabinet onderkent het belang van de wereldwijde waardeketens en wijst daarbij op de verwevenheid van industrie en diensten, het belang van open markten en de noodzaak om innovatie en concurrentievermogen van de Europese industrie nog meer te stimuleren. Het kabinet ziet vooral een rol voor Europa bij het versterken en verdiepen van de interne markt en de digitale interne markt, het bouwen van toekomst- en innovatiegerichte regelgeving, het stimuleren van excellentie gebaseerd onderzoek en innovatie in Europa, het bevorderen van toegang tot financiering met name voor het midden- en kleinbedrijf en het handhaven en creëren van internationale open markten.

Het kabinet gelooft in een «modern industriebeleid». Kenmerkend hiervoor is dat binnen de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheden ruimte gecreëerd wordt om visies te ontwikkelen over waar men samen naartoe wil en wat daarvoor nodig is, zoals binnen de topsectorenaanpak plaats vindt. Juist door de combinatie van complementaire kennis en kunde uit verschillende sectoren, wetenschapsgebieden en landen kunnen baanbrekende en maatschappelijke relevante innovaties ontstaan.

Voor Nederland wordt via de topsectorenaanpak gewerkt aan gezamenlijke agenda’s, zoals de Kennis- en Innovatieagenda’s, Human Capital- en Internationaliseringagenda’s (Voortgangsrapportage Navigeren met wind in de zeilen, Kamerstuk 32 637, nr. 293 (bijlage). Hierin wordt voortgebouwd op de sterkten van Nederlandse sectoren binnen de wereldwijde waardeketens en wordt ingezet op aanhoudend concurrerende sectoren ook in de toekomst. Deze agenda’s worden ook gebruikt om te bepalen op welke punten Europees inspanningen versterkt dienen te worden, inclusief de Nederlandse inzet voor het aankomende Negende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

Energie intensieve industrieën, tussen kansen en bedreigingen. Digitalisering en klimaatverandering

Werklunch

Het voorzitterschap heeft (nog) geen verdere informatie gegeven over dit onderwerp.

Het kabinet stelt in het regeerakkoord dat het EU klimaatbeleid nog niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs. Het huidige EU klimaatbeleid voor 2030 is gebaseerd op een 80% CO2 reductie in 2050. Om aan de Parijs doelen te voldoen dient eerder een 95–100% reductie behaald te worden. De Europese industrie zal daar ook een belangrijke en navenante reductiebijdrage aan moeten leveren.

Het emissiehandelssysteem ETS zorgt voor 43% emissiereductie voor de emissie-intensieve industrie in 2030. Het ETS wordt komende jaren verder versterkt, maar zal voorlopig nog onvoldoende prijsprikkel geven om industrie op een toekomstbestendig pad te zetten. Daarbij gaat het niet alleen om het klimaat, maar ook om de industrie toekomstbestendig te maken door het benutten van kansen van duurzame innovatie.

In lijn met het regeerakkoord zal Nederland zich daarom tijdens en en marge van deze werklunch de ambitie uitspreken tot verhoging van de Europese klimaatambitie, en vooral oproepen dat de Europese energie intensieve industrieën voor 2019 gezamenlijke visies ontwikkelen hoe de transities naar een duurzame en concurrerende industrie in 2050 eruit kan zien, in samenspraak met kennisinstellingen en overheden.

Onderzoeksdeel

De toekomst van onderzoek en innovatie in Europa: stimuleren van innovatie

Beleidsdebat

De Raad zal debatteren over de impact van onderzoek en innovatie (O&I) tegen de achtergrond van economische en maatschappelijke veranderingen en toekomstig Europees onderzoek- en innovatiebeleid. Het voorzitterschap heeft aangegeven het debat te willen richten op twee aspecten: ten eerste het stimuleren van innovatie en ten tweede investeren in menselijk kapitaal. Hierover wordt in twee parallelsessies gesproken. Nederland is ingedeeld bij het eerste onderwerp. De Bulgaren zouden graag zien dat de uitkomsten van deze discussies worden meegenomen bij de Europese Raad van 22 en 23 maart 2018.

Verwacht wordt dat in de parallelsessie over het stimuleren van innovatie wordt voortgebouwd op de interim--evaluatie van Horizon 2020 en het advies van de High Level Group (HLG) over het maximaliseren van de impact van Europees onderzoek- en innovatiebeleid.1 De HLG stelt dat Europa wereldleider is als het gaat om de productie en kwaliteit van kennis, maar minder goed is in het (snel) omzetten van deze kennis in innovatie, groei en toegevoegde waarde voor de samenleving. De HLG beveelt onder andere aan om gericht Europees innovatiebeleid te voeren waarmee nieuwe markten gecreëerd kunnen worden. Accenten in dit beleid zouden moeten liggen op sterke O&I ecosystemen die baanbrekende innovaties en opschaling stimuleren, innovatievriendelijke regelgeving en ruimte om te experimenteren. Daarnaast moet geanticipeerd worden op een transitie van de arbeidsmarkt als gevolg van digitalisering, automatisering en demografische ontwikkelingen en moet innovatie integraal onderdeel vormen van alle EU-beleidsdomeinen. Een Europese Innovatieraad (EIC), waarvoor een pilot loopt onder Horizon 2020, kan een belangrijke rol spelen bij het faciliteren van (baanbrekende) innovaties met hogere risico’s en potentieel grote impact.

Nederland verwelkomt het debat over dit onderwerp. Investeringen in O&I zijn cruciaal voor de concurrentiekracht van Europa vanwege de toenemende globalisering. Om de concurrentiekracht te vergroten is een snellere vertaalslag van kennis naar innovatie noodzakelijk. Zoals beschreven in het standpunt van Nederland voor de interim- evaluatie van Horizon 20202 is dit een belangrijk aandachtspunt van Nederland voor het volgende Kaderprogramma. Meer flexibiliteit in de programmering om ruimte te geven aan innovatoren en een Europese Innovatieraad die baanbrekende innovaties stimuleert, in aanvulling op de huidige instrumenten binnen het kaderprogramma die vooral incrementele innovaties stimuleren, vormen hier onderdeel van. Gezien de positie van Nederland op de European Innovation Scoreboard (4e plaats, editie 2017), lijkt het gerechtvaardigd om enkele voorbeelden van nationaal beleid als succesfactoren in te brengen in de parallelsessie: ruime publieke investeringen in fundamenteel onderzoek en innovatie; bevordering publiek-private onderzoekssamenwerking; accent in het bedrijvenbeleid op maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën; stimulering innovatief mkb en samenwerking van het Rijk en de regio’s bij economische structuurversterking.

De toekomst van onderzoek en innovatie in Europa: investeren in menselijk kapitaal

Beleidsdebat

Het Bulgaarse Voorzitterschap heeft als twee belangrijkste prioritaire onderwerpen Jeugd en de Digitale Economie. In lijn daarmee discussiëren de Ministers tijdens het onderzoeksdeel van de informele Raad in de tweede parallelsessie over de vraag hoe talentvolle onderzoekers ondernemerschaps- en andere vaardigheden kunnen verwerven, benodigd voor de digitale economie. Zo kan worden gegarandeerd dat Europa ook in de toekomst beschikt over voldoende menselijk kapitaal gericht op innovatie en publiek-private samenwerking.

Het Bulgaarse voorzitterschap wil drie thema’s aan de orde stellen. Ten eerste hoe een systematischere, gezamenlijke strategie kan worden gerealiseerd, gericht op vaardigheden voor onderzoekers (digitalisering, open science en ondernemerschap) waarmee ze kunnen aanhaken bij het bedrijfsleven. Verder wordt gekeken of het zinvol is om een EU-kader voor professionalisering van onderzoekerscarrières te ontwikkelen om «brain circulation» te optimaliseren. Ten slotte zal worden besproken hoe de inzet van instrumenten zoals Erasmus+, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het volgende Kaderprogramma kunnen bijdragen aan de carrièreontwikkeling en professionele vaardigheden van onderzoekers.

Samen met de kennisinstellingen en het bedrijfsleven wordt ook in Nederland gewerkt aan een wetenschapssysteem met onderzoekers die de ruimte hebben om hun talenten te ontplooien en carrière kunnen maken zowel in de wetenschap als daarbuiten. Het versterken van de rol van het bedrijfsleven sluit goed aan bij lopende Nederlandse initiatieven zoals de Human Capital Agenda van de topsectoren, het Techniekpact en een instrument als de Industrial Doctorates. In dit kader onderschrijft Nederland ook het belang van het bevorderen van internationale en intersectorale mobiliteit van wetenschappers. De genoemde EU-instrumenten, maar ook bijvoorbeeld het Europese Cooperation in Science and Technology (COST), kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Nederland zal niet deelnemen aan de discussie over dit thema, maar zal de uitkomsten van het debat met belangstelling aanhoren bij de plenaire terugkoppeling.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
2

The Netherlands position paper on the interim-- Evaluation of Horizon 2020, bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391.

Naar boven