21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 336 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 september 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de geannoteerde agenda van de formele Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De vragen en opmerkingen zijn op 22 september 2014 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 24 september 2014 zijn ze door hem beantwoord.

De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie voor Economische Zaken, Thomassen

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord/Reactie van de Minister

5

III

Volledige agenda

15

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014. Zij hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014

In de geannoteerde agenda van de Raad lezen deze leden dat de Raad voornemens is om een aandeel van 20% van de industrie in het Europese bbp in 2020 na te streven Kan de Minister toelichten welke landen er voor dit voorstel zijn en wat er procedureel verder met dit voorstel gaat gebeuren nu Nederland zich tegen dit voorstel heeft uitgesproken? Tijdens het deel over de interne markt en industrie zal de Raad ook spreken over de rol van de Raad voor Concurrentievermogen. Wat mag Nederland verwachten van een meer strategische rol voor de Concurrentieraad in de toekomst? Is het ook de wil van de Minister om in te zetten op meer doorzettingsmacht voor de Concurrentieraad ten opzichte van andere raden?

Terugblik Nederlandse deelname aan het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP7)

De leden van de VVD-fractie hebben in de brief over de Nederlandse deelname aan het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (2007–2013) gelezen dat Nederland bijzonder goed heeft gescoord met het aanvragen van financiering. Hoe kan het Nederlandse mkb en bedrijfsleven meer profiteren van het Achtste Kaderprogramma 2014–2020 en hoe kan het kabinet hiervoor zorgen?

Fiche: Richtlijn verspreiding gegevens van aardobservatiesatellieten voor commerciële doeleinden

Nederland is terughoudend ten aanzien van het voorstel om een rechtskader voor alle lidstaten tot stand brengen om de verspreiding van gegevens van aardobservatiesatellieten binnen de Unie voor commerciële doeleinden te regelen. Het is weliswaar belangrijk om het versnipperen van beleid (o.a. over veiligheid en privacy) tegen te gaan en het marktpotentieel van satellietdata optimaal te benutten, maar de optie waar de Commissie voor wil kiezen is niet proportioneel, schrijft het kabinet in het fiche. Deze leden delen deze mening. Kan de Minister uitleggen hoe hij ervoor gaat zorgen dat de EU zich hier terughoudend opstelt?

Reactie op het Witboek «Naar een effectievere EU-concentratiecontrole»

De voorgestelde wijzigingen zien met name op de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van minderheidsbelangen en op het efficiënter afhandelen van verwijzingsverzoeken tussen de Commissie en lidstaten. Graag willen de leden van de VVD-fractie de Minister oproepen te regelen dat er een gedegen analyse komt wanneer we de Commissie meer bevoegdheden geven. Daarbij willen deze leden graag van de Minister weten of hij denkt dat een sterkere Commissie in dezen gunstig is voor Nederland? En in hoeverre zal de Commissie zich bij specifieke zaken laten beïnvloeden door nationale belangen van (machtige) lidstaten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Concurrentievermogen, die plaatsvindt op 25 en 26 september aanstaande. Zij hebben enkele vragen naar aanleiding van de agenda en de inbreng van de regering tijdens deze Raad.

Geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014

Deze leden delen grotendeels de conclusies en inzet van het kabinet. De leden van de PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat het vaststellen van een streefpercentage aangaande het aandeel van de industrie in het bbp ongewenst is. Zij onderschrijven het belang dat in de conceptconclusies wordt gehecht aan het belang van industrie voor groei en banen. Het belang van sectorspecifieke acties is hierbij evident. Kan het kabinet de in de concept conclusies sectorspecifieke acties gericht op het versterken van innovatievermogen toelichten? Hoe beoordeelt het kabinet deze voorstellen? Welke sectoren zijn in de conceptconclusies aangewezen als sleutel technologieën? Op welke wijze kan volgens het kabinet de rol van de Raad meer strategisch worden ingevuld en de voorbereiding via de High Level Group voor concurrentievermogen en groei beter worden gestructureerd?

Fiche: Mededeling Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): stand van zaken en vooruitzichten

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT). Is het waar dat REFIT het belangrijkste onderdeel wordt van de portefeuille van de toekomstige eurocommissaris Timmermans? In hoeverre kan dit van invloed zijn op de realisatie van de vele aandachtspunten, die zijn genoemd op pagina vijf, zes en zeven van het fiche? Zullen deze punten nu nog meer aandacht krijgen van de toekomstige Europese Commissie en spoedig gerealiseerd worden?

Waarom is tot nu toe niet gekozen voor kwantificering van het scoreboard? Gaat dat op korte termijn nu wel gebeuren? Waarom worden niet structureel de nalevingskosten berekend? Biedt Nederland op dit gebied zijn expertise aan op het gebied van het berekenen van nalevingskosten? Wanneer kan weer een bijgewerkte stand van zaken tegemoet worden gezien met betrekking tot de top tien mkb-knelpunten? Het kabinet schrijft dat het optreden van de commissie aan effect kan winnen als zij meer gecoördineerd met één mond spreekt vanuit de diverse commissies. Is dat nu dan nog niet het geval? Wordt er met verschillende monden gesproken? Hoe gaat dit in zijn werk? Hoe is de controle op administratieve lastendruk en regeldruk georganiseerd? Welke rol speelt de Impact Assessment Board hierin? Beschikt deze over een aparte staf en hoe groot is deze? Waarom wordt niet gekozen voor een aparte entiteit zoals Actal in Nederland? Komt er nu een Impact Assessment Adviesgroep, zoals de Nederlandse regering geadviseerd heeft? Deze adviesgroep zou zowel de EU Commissie, het Europees parlement als de Raad kunnen adviseren over de impact van regelgeving, inclusief de amendementen van het Europees parlement. Wanneer komt de Impact Assessment Adviesgroep er?

Kabinetsreactie op de consultatie van de Europese Commissie over de Europa 2020-strategie

Deze leden zijn positief over het voornemen van de Europese Commissie om de vakraden te consulteren over eventuele herziening van de Europa 2020-strategie voor groei en banen. Kan het kabinet meer informatie geven over de overkoepelende visie op herziening van de Europa 2020-strategie? Het kabinet geeft in algemene zin aan in te zetten op het beperken van het aantal concrete en meetbare doelstellingen. Kan reeds meer informatie worden gegeven over inhoudelijke prioriteiten die Nederland stelt voor de evaluatie en herziening? Wanneer zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014.

Antwoorden op vragen van de commissie over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 21 en 22 juli 2014

In de antwoorden op vragen van de commissie over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 21 en 22 juli 2014 lezen deze leden dat Nederland zich inzet «op innovatie met de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve staalproductie met lage emissies». Bedoelt de Minister met «innovatieve staalproductie» het proefproject HIsarna dat in IJmuiden staat? Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister over zijn inzet op dit punt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijke overleg over de Raad voor Concurrentievermogen op 25 en 26 september 2014. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 en 26 september 2014

Deze leden lezen in de geannoteerde agenda dat er wordt opgeroepen tot een sterkere, meer strategische rol voor de Raad voor Concurrentievermogen. Wat houdt deze rol precies in? De Minister geeft tevens in de brief aan dat Nederland geen voorstander is van een specifiek streefpercentage van 20% voor het aandeel van de industrie in het bbp, maar dat andere lidstaten wel positief staan tegenover het voorstel van de Commissie. Betekent dit dat het besluit al vast staat of bestaat er nog ruimte voor discussie en onderhandeling tijdens de komende Raad voor Concurrentievermogen? Wat gaat de Minister inbrengen indien er ruimte bestaat voor discussie of onderhandeling op dit punt? Wat zijn de drie grootste bezwaren en de drie grootste voordelen van een specifiek streefpercentage? Tot slot lezen de leden van de CDA-fractie dat Nederland kritisch is ten aanzien van de inzet van nieuwe instrumenten om hervormingen te bevorderen. Aan welke nieuwe instrumenten denkt men in Europa?

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen 21–22 juli Milaan

Deze leden zijn verheugd dat alle lidstaten competitiveness proofing als een belangrijk instrument zien om de effecten van aangekondigde regelgeving voor het concurrentievermogen in kaart te brengen. Deze leden vinden de vele Europese regelgeving een last voor veel ondernemers en hopen dat het instrument meehelpt aan meer bewustzijn en betere keuzes in de toekomst. Zij zijn benieuwd hoe competitiveness proofing er in de praktijk uit gaat zien, zou de Minister dit nader kunnen toelichten?

Terugblik Nederlandse deelname aan het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en Technologische ontwikkeling (KP7).

In het EU-programma Horizon-2020, de opvolger van de KP7, is meer budget vrijmaakt voor onderzoeksfaciliteiten. De leden van de CDA-fractie hopen dat het budget ook ten goede komt van het mkb, zodat ook zij meer gaan deelnemen aan onderzoek en innovatie. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken geven in de brief aan dat er maatregelen worden genomen om deelname van bedrijven en dan met name het mkb, te laten toenemen. Zou de Minister de maatregelen die genomen worden uiteen kunnen zetten?

Groen actieplan voor het mkb

Deze leden zijn er voorstander van om het mkb in staat te stellen om milieuuitdagingen om te zetten in zakenkansen. Het actieplan geeft daar een goede voorzet toe. Om duurzaamheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te stimuleren is het goed dat wordt onderzocht of duurzaamheid kan worden gekoppeld aan zakenkansen. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat initiatieven van onderop worden ondersteunt en ziet daarom graag dat het Groene Actieplan aansluit bij groene initiatieven op nationaal en regionaal niveau. Sluit het Groene actieplan inderdaad aan op groene initiatieven op nationaal en regionaal niveau? Zou de Minister tevens duidelijke kunnen maken of het Groene actieplan als ondersteuning dient voor nationale en regionale beleid of dat het actieplan als vervanging dient?

Fiche 3: Verordening statistiek betalingsbalans, internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen.

De leden van de CDA-fractie merken in de brief op dat Nederland zich, in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, ervoor zal inzetten dat de verordening wordt aangepast. Zou de Minister kunnen aangeven op welke wijze de gelijkgezinde lidstaten zich gaan inzetten om aanpassingen te realiseren? Graag een reactie hierop.

II Antwoord/Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

In de geannoteerde agenda van de Raad lezen de leden van de VVD-fractie dat de Raad voornemens is om een aandeel van 20% van de industrie in het Europese bbp in 2020 na te streven. Deze leden vragen de Minister toe te lichten welke landen er voor dit voorstel zijn en wat er procedureel verder met dit voorstel gaat gebeuren nu Nederland zich tegen dit voorstel heeft uitgesproken.

Het streefpercentage van 20% aandeel industrie in het Europese BBP in 2020 is gelanceerd door de Europese Commissie in de Mededeling «Naar een industriële renaissance» van januari 2014. De Europese Raad heeft dit streefpercentage in haar conclusies van maart 2014 over deze mededeling niet overgenomen, maar alleen aangegeven kennis te hebben genomen van de ambitie van de Commissie. Bij de voorbereiding van de voorliggende conceptconclusies over competitiveness proofing is de discussie over het wel of niet door de Raad overnemen van de ambitie van de Commissie opnieuw ontstaan. Nederland is hier, samen met een aantal noordelijke landen, geen voorstander van. Met name een aantal zuidelijke lidstaten zijn voorstander van deze doelstelling. In de conceptconclusies is in de onderhandelingen overigens hetzelfde compromis bereikt als in de conclusies van de Europese Raad, waarbij de Raad met belangstelling kennisneemt van de ambitie van de Europese Commissie maar zich niet politiek conformeert aan deze doelstelling. Nederland kan goed leven met dit compromis en naar verwachting worden deze conclusies vastgesteld in de Raad.

Tijdens het deel over de interne markt en industrie zal de Raad ook spreken over de rol van de Raad voor Concurrentievermogen. De leden van de VVD-fractie vragen wat Nederland mag verwachten van een meer strategische rol voor de Raad voor Concurrentievermogen in de toekomst en of het ook de wil is van de Minister om in te zetten op meer doorzettingsmacht voor de Concurrentieraad ten opzichte van andere raden.

Een sterke rol van (het industrie- en interne marktdeel van) de Raad voor Concurrentievermogen is van belang om te zorgen dat EU-maatregelen bijdragen aan het concurrentievermogen van het bedrijfsleven (competitiveness proofing), aan het versterken van de interne markt en zorgen voor stevige implementatie van de Europa 2020-strategie. Met een meer strategische en horizontale rol kan de Raad voor Concurrentievermogen er voor zorgen dat voorstellen die de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven schaden of de interne markt tegenwerken, hoger op de politieke agenda komen en zo kunnen worden aangepakt, ook als het gaat om onderwerpen die primair spelen in andere Raadsformaties. De Raad voor Concurrentievermogen kan op die manier – over alle andere vakraden heen – een integrale afweging maken ten aanzien van de impact van voorstellen op het concurrentievermogen.

Om een meer strategische en sturende rol te kunnen spelen is een goede voorbereiding van de discussies in de Raad voor Concurrentievermogen noodzakelijk. In de conceptconclusies wordt daarom, conform Nederlandse wens, opgeroepen tot het versterken van de hoogambtelijke werkgroep (HLG) concurrentievermogen en groei. Daartoe is het belangrijk dat de HLG een duidelijker beschreven werkprogramma krijgt en om de continuïteit te waarborgen is tevens een vaste voorzitter nodig, daar waar dat nu een vertegenwoordiger van het roulerend EU-voorzitterschap is. Dit is naar analogie van bijvoorbeeld de ECOFIN Raad die wordt voorbereid door het Economic Policy Committee (EPC). In de conceptconclusies wordt opgeroepen tot snelle besluitvorming over het werkprogramma en het voorzitterschap van de HLG.

De leden van de VVD-fractie hebben in de brief over de Nederlandse deelname aan het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (2007–2013) gelezen dat Nederland bijzonder goed heeft gescoord met het aanvragen van financiering. Deze leden vragen zich af hoe het Nederlandse mkb en bedrijfsleven meer kan profiteren van het Achtste Kaderprogramma 2014–2020 en hoe het kabinet hiervoor kan zorgen.

In de onderhandelingen over het Achtste Kaderprogramma (Horizon 2020) heeft Nederland zich ingezet om gunstige voorwaarden te creëren voor het bedrijfsleven in het algemeen en het mkb in het bijzonder. Nog meer dan het Zevende Kaderprogramma (KP7) is Horizon 2020 gericht op het hele systeem van grensverleggend onderzoek tot innovatie en toepassingen in de markt om zoveel mogelijk maatschappelijke en economische impact te genereren. Er wordt in Horizon 2020 onderscheid gemaakt tussen twee verschillende typen acties: «research and innovation» en «innovation», waarbij het laatste type actie bedoeld is voor de bevordering van activiteiten dichter bij de markt, met hogere Technology Readiness Levels. Verder wordt in 2015 de nieuwe aanpak «fast track to innovation» getest, waarbij producten of diensten ontwikkeld worden die binnen vier jaar op de markt geïntroduceerd kunnen worden. Deze aanpak is vooral gericht op het bedrijfsleven, inclusief het mkb. In het algemeen wordt er bij het opstellen van de tweejaarlijkse werkprogramma’s van Horizon 2020 op gelet dat het mkb tenminste 20% van de budgetten van de pijlers industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen moet kunnen verwerven, wat substantieel meer is dan de 15% onder KP7.

Deelnemen aan Horizon 2020 kan voor (mkb-)bedrijven op verschillende manieren, meestal in publiek-private partnerschappen zoals ook nationaal in het topsectorenbeleid. Zo kunnen ze als partner in een consortium met bijvoorbeeld kennisinstellingen en andere bedrijven (bijvoorbeeld grote industrie), meedoen in internationale samenwerkingsprojecten. Ook is er het zogenaamde mkb-instrument, geheel gericht op innovatie, dat onder de pijlers industrieel leiderschap en maatschappelijke uitdagingen is opgezet.

Het mkb-instrument is bedoeld voor internationaal georiënteerde bedrijven met ambitie om te groeien en ondersteunt in drie fasen de ontwikkeling van innovatieve oplossingen en het verkennen van nieuwe markten. Het budget van dit nieuwe instrument bedraagt in 2014 zo’n 5% van het totaal van het budget voor Horizon 2020.

Nederland bevordert ook actief de deelname van bedrijven aan Horizon 2020.

Zo kunnen alle potentiële deelnemers, waaronder bedrijven, een beroep doen op ondersteuning bij de National Contact Points voor Horizon 2020, die gehuisvest zijn bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Zij staan in contact met ambtenaren van de Europese Commissie en met de Nederlandse ambtenaren die in het programmacomité meepraten over de uitrol van Horizon 2020. Zo kunnen ze potentiële deelnemers voorzien van informatie uit eerste hand en de kans op succes zo groot mogelijk maken.

Bovendien is er nationaal structureel 50 miljoen euro per jaar beschikbaar voor cofinanciering van de hoofdzakelijk op het bedrijfsleven gerichte Europese programma’s Eureka, ECSEL joint technology initiative en het mkb-programma Eurostars. Dit maakt het voor Nederlandse deelnemers, zowel bedrijven als kennisinstellingen, mogelijk om aan deze veelal op toepassing gerichte programma’s deel te nemen. Met name voor de topsector High Tech Systemen en Materialen is deze cofinanciering een belangrijk onderdeel van het innovatiecontract.

Nederland is terughoudend ten aanzien van het voorstel om een rechtskader voor alle lidstaten tot stand brengen om de verspreiding van gegevens van aardobservatiesatellieten binnen de Unie voor commerciële doeleinden te regelen. Het is weliswaar belangrijk om het versnipperen van beleid (o.a. over veiligheid en privacy) tegen te gaan en het marktpotentieel van satellietdata optimaal te benutten, maar de optie waar de Commissie voor wil kiezen is niet proportioneel, schrijft het kabinet in het fiche. Deze leden delen deze mening en vragen de Minister uit te leggen hoe hij ervoor gaat zorgen dat de EU zich hier terughoudend opstelt.

In eerste instantie maakt Nederland zich in het voortraject van de Raad hard voor het verkrijgen van een betere onderbouwing van de in de voorstellen van de Commissie gestelde beweringen. Dit betreft met name een verdere verkenning van de potentiële lasten en baten die gepaard gaan met de door de Commissie voorgestelde richtlijn voor nationale overheden en (mkb-) bedrijven. Nederland zal de Commissie tevens vragen om bij het verkrijgen van gegevens hierover het bedrijfsleven actief te betrekken.

Verder zal Nederland zich, zoveel mogelijk in samenspraak met andere lidstaten, ervoor inzetten dat meerdere opties, bijvoorbeeld aanbevelingen en richtsnoeren, verkend worden voor de oplossing van de geschetste problematiek. Binnen het zich ontwikkelende krachtenveld is inmiddels duidelijk geworden dat meerdere lidstaten bij de Commissie hebben aangegeven hier behoefte aan hebben.

Mocht dit niet tot een andere optie dan de voorgestelde richtlijn of een aanpassing hierop leiden, dan zal Nederland zich er in het onderhandelingstraject voor inzetten dat de Commissie aan de Nederlandse bezwaren tegemoet komt. Het betreft hier bezwaren van juridische aard, de constatering dat de onderbouwing van de richtlijn onvoldoende is en de verwachting dat de lasten toe zullen nemen voor de nationale overheid en voor bedrijven.

De voorgestelde wijzigingen zien met name op de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van minderheidsbelangen en op het efficiënter afhandelen van verwijzingsverzoeken tussen de Commissie en lidstaten. Graag willen de leden van de VVD-fractie de Minister oproepen te regelen dat er een gedegen analyse komt wanneer we de Commissie meer bevoegdheden geven. Daarbij willen deze leden graag van de Minister weten of hij denkt dat een sterkere Commissie in dezen gunstig is voor Nederland en in hoeverre de Commissie zich bij specifieke zaken zal laten beïnvloeden door nationale belangen van (machtige) lidstaten.

Net als de leden van de VVD-fractie wenst Nederland dat er een meer gedegen analyse komt van mogelijke bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot minderheidsdeelnemingen. De analyse die nu bij het Witboek is opgenomen schiet op een aantal punten tekort. Het is daarom op dit moment niet mogelijk om te beoordelen of een Commissie met meer bevoegdheden ten aanzien van minderheidsdeelnemingen gunstig is voor Nederland.

De Commissie zal zich in individuele zaken niet laten beïnvloeden door nationale belangen van (machtige) lidstaten. De Commissie dient onafhankelijk tot haar besluiten te komen. Nederland heeft het belang van onafhankelijke mededingingsautoriteiten – zowel waar het de Europese Commissie betreft, als de nationale Autoriteit Consument en Markt – ook benadrukt in het BNC-fiche naar aanleiding van de «Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad over tien jaar handhaving van de mededingingsregels op grond van Verordening nr. 1/2003: Resultaten en toekomstperspectieven» (COM(2014) 453) van 9 juli 2014. Dit BNC-fiche is op 19 september 2014 aan de Eerste en Tweede Kamer verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Deze leden delen grotendeels de conclusies en inzet van het kabinet voor deze Raad voor Concurrentievermogen. De leden van de PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat het vaststellen van een streefpercentage aangaande het aandeel van de industrie in het bbp ongewenst is. Zij onderschrijven het belang dat in de conceptconclusies wordt gehecht aan het belang van industrie voor groei en banen. Het belang van sectorspecifieke acties is hierbij evident. Deze leden vragen het kabinet om de in de concept conclusies sectorspecifieke acties gericht op het versterken van innovatievermogen toe te lichten. Voorts vragen deze leden hoe het kabinet deze voorstellen beoordeeld en welke sectoren in de conceptconclusies aangewezen zijn als sleuteltechnologieën?

Wat betreft sectorspecifieke acties wordt in de conceptconclusies de relatie gelegd met de Slimme Specialisatie Strategie (S3) zoals door de lidstaten en regio’s is opgesteld. Voor Nederland bestaat daarbij een één op één relatie met de topsectoren. Nederland onderschrijft deze inzet, gezien het feit dat de uitwerking van deze strategie een verdere versterking van de topsectoren betekent, en daarmee de sectoren betreft waar Nederland in excelleert.

Daarnaast worden in de conceptconclusies de sleuteltechnologieën genoemd. Deze sleuteltechnologieën zijn micro- en nano-elektronica, nanotechnologie, fotonica, geavanceerde materialen, industriële biotechnologie en geavanceerde fabricagetechnieken. De toepassing en exploitatie van ieder van deze sleuteltechnologieën overstijgt de individuele economische sectoren. Bovendien betreft het technologieën met groot economisch potentieel, zowel in de maakindustrie als in de dienstensectoren. Inzet op deze sleuteltechnologieën wordt daarom door het kabinet gesteund en is in lijn met het topsectorenbeleid. Zo kent de Topsector HTSM specifieke roadmaps voor fotonica, nanotechnologie, micro- en nano-elektronica, geavanceerde materialen en productietechnologie.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke wijze volgens het kabinet de rol van de Raad meer strategisch kan worden ingevuld en de voorbereiding via de High Level Group voor concurrentievermogen en groei beter kan worden gestructureerd.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de VVD betreffende dit onderwerp.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT). Deze leden vragen zich af of het waar is dat REFIT het belangrijkste onderdeel wordt van de portefeuille van de toekomstige eurocommissaris Timmermans en in hoeverre kan dit van invloed zijn op de realisatie van de vele aandachtspunten, die zijn genoemd op pagina vijf, zes en zeven van het fiche. Voorts vragen deze leden zich af of deze punten nu nog meer aandacht zullen krijgen van de toekomstige Europese Commissie en spoedig gerealiseerd worden.

Het «Better Regulation-beleid» (REFIT) vormt een belangrijk onderdeel van het takenpakket van de eerste vicevoorzitter van de Commissie. De nieuwe Commissie is nog niet in functie en heeft nog niet kenbaar kunnen maken hoe het Better Regulation-beleid er uit zal zien.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom tot nu toe niet is gekozen voor kwantificering van het scoreboard en of dat op korte termijn nu wel gaat gebeuren.

Waarom de Commissie ervoor heeft gekozen om niet of nauwelijks in te gaan op de kwantitatieve effecten van de REFIT-maatregelen, valt niet met zekerheid te zeggen, we zijn hierover nog in gesprek met de Commissie. De indruk is dat het Commissie-onderdeel dat verantwoordelijk is voor de REFIT-voortgangsrapportage het aan de ene kant bewerkelijk vindt om deze cijfermatige informatie te presenteren en aan de andere kant niet altijd vanuit de diverse andere delen van de Commissie de benodigde gegevens krijgt of denkt te zullen krijgen. De Commissie heeft -nog- niet toegezegd in de toekomst wèl de kwantitatieve effecten in kaart te zullen brengen. Nederland zal er op blijven aandringen dat deze kwantitatieve effecten alsnog in kaart worden gebracht. Dat geldt overigens ook voor de kwalitatieve effecten. Ook daarvoor geldt dat de voortgangsrapportage er meer over zou kunnen vermelden. Met de effecten in kwalitatieve zin doelen we op welk praktisch gemak en voordeel bedrijven en burgers hebben dankzij een bepaalde herziening of intrekking van regelgeving. Denk aan het niet meer hoeven invullen van papieren, het vervallen van bepaalde vereisten etc. Ons land wordt op deze punten gesteund door veel andere lidstaten.

Deze leden vragen waarom de nalevingskosten niet structureel worden berekend. Verder vragen zij of Nederland op dit gebied zijn expertise op het gebied van het berekenen van nalevingskosten aanbiedt.

De Europese Commissie heeft aangekondigd methodes te willen ontwikkelen om nalevingskosten te gaan berekenen. Nederland heeft zijn expertise op dit gebied aangeboden.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer er weer een bijgewerkte stand van zaken tegemoet kan worden gezien met betrekking tot de top tien mkb-knelpunten.

De Commissie heeft onlangs in juni 2014 een voortgangsrapportage over REFIT gepresenteerd. Nederland heeft in reactie daarop aangegeven informatie te missen met betrekking tot de top tien-knelpunten voor het mkb. Het is niet bekend of en wanneer de Commissie deze informatie alsnog zal aanleveren. Nederland zal er op aandringen dat dit alsnog binnen afzienbare tijd gebeurt.

Het kabinet schrijft dat het optreden van de Commissie aan effect kan winnen als zij meer gecoördineerd met één mond spreekt vanuit de diverse commissies. De leden van de PvdA-fractie vragen of dat nu dan nog niet het geval is, of er met verschillende monden gesproken wordt en hoe dit in zijn werk gaat.

In Brussel kan op dit punt in de samenwerking tussen de onderdelen van de Commissie nog winst worden geboekt. De Nederlandse Omgevingswet laat zien dat het belangrijk is om thema-gewijs naar regelgeving te kijken en ervoor te zorgen dat er vanuit één visie een samenhangend geheel van regels wordt vastgesteld.

Het is van belang dat in Brussel dubbelingen en tegenstrijdigheden tussen bijvoorbeeld milieu en veiligheidseisen kunnen worden voorkomen. Ook moet op een consistente manier gewerkt worden aan oplossingen die de regeldruk beperken en daarnaast de regelgeving begrijpelijk en transparant houden.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de controle op administratieve lastendruk en regeldruk is georganiseerd en welke rol de Impact Assessment Board hierin speelt. Deze leden vragen of deze over een aparte staf beschikt en hoe groot deze is. Voorts vragen deze leden waarom niet wordt gekozen voor een aparte entiteit zoals Actal in Nederland en of er nu een Impact Assessment Adviesgroep komt, zoals de Nederlandse regering heeft geadviseerd. Deze adviesgroep zou zowel de EU Commissie, het Europees parlement als de Raad kunnen adviseren over de impact van regelgeving, inclusief de amendementen van het Europees parlement. Als laatste vragen deze leden wanneer de Impact Assessment Adviesgroep er komt.

De Impact Assessment Board van de Europese Commissie is verantwoordelijk voor de interne kwaliteitsbewaking van de impact assessments die door de verschillende onderdelen van de Commissie worden gemaakt. Alle impact assessments die de Europese Commissie maakt, moeten worden voorgelegd aan deze Impact Assessment Board. De Board bestaat uit 8 leden en wordt ondersteund door circa 10 medewerkers, allen Commissiemedewerkers. De Commissie is er tot op heden geen voorstander van om de kwaliteitsbewaking een onafhankelijk karakter te geven. De Nederlandse regering pleit voor een onafhankelijke impact assessment adviesgroep die zowel de Europese Commissie, als de Raad en het Europees parlement adviseert ten aanzien van de kwaliteit van impact assessments. De komst van zo'n groep zou door alle 3 de EU-instellingen moeten worden ondersteund. Het is nog niet duidelijk of onder de nieuwe Commissie Juncker daadwerkelijk het besluit wordt genomen om te gaan werken met een dergelijke onafhankelijke adviesgroep.

De leden van de PvdA-fractie zijn positief over het voornemen van de Europese Commissie om de vakraden te consulteren over eventuele herziening van de Europa 2020-strategie voor groei en banen en vragen het kabinet meer informatie geven over de overkoepelende visie op herziening van de Europa 2020-strategie. Het kabinet geeft in algemene zin aan in te zetten op het beperken van het aantal concrete en meetbare doelstellingen. Deze leden vragen of reeds meer informatie kan worden gegeven over inhoudelijke prioriteiten die Nederland stelt voor de evaluatie en herziening en wanneer de Kamer hierover nader zal worden geïnformeerd.

De Europa 2020 strategie kan volgens het kabinet een goede bijdrage leveren aan versterking van het voorzichtige economische herstel in Europa. De strategie biedt ruimte om in te spelen op huidige en toekomstige ontwikkelingen, zoals verduurzaming van de economie, de toenemende digitalisering en de opkomst van nieuwe economieën.

De tussentijdse evaluatie geeft in de ogen van het kabinet geen aanleiding om de strategie ingrijpend aan te passen. De huidige doelen en actieprogramma's van de Europa 2020-strategie bieden het juiste kader voor de bevordering van de groei en het herstel van de werkgelegenheid.

Wel biedt de tussentijdse evaluatie van de strategie een goed moment om te bezien of de effectiviteit van de strategie kan worden vergroot. Door in de strategie een sterkere focus aan te brengen op de implementatie van de interne markt als ook op betere sturing, kan volgens het kabinet beter gezorgd worden voor concrete resultaten.

In antwoord op de leden van de PvdA-fractie, richt de inzet van het kabinet voor de evaluatie en herziening van de Europa 2020-strategie zich op de volgende prioriteiten:

  • 1) Behoud van focus: Het kabinet wenst de focus op vijf hoofddoelen te behouden en dit aantal niet uit te breiden. De huidige doelen en actieprogramma's van de Europa 2020-strategie komen nog steeds overeen met de uitdagingen waar de EU voor staat en sluiten goed aan op de strategische agenda voor de EU.

  • 2) Meer aandacht voor de implementatie van de interne markt. Het kabinet constateert dat het belang van de implementatie van de interne markt in de huidige strategie onderbelicht blijft. Een volledige benutting van het potentieel van de interne markt is essentieel voor het creëren van groei en banen. Daarom zou de interne markt, zonder het aantal doelen uit te breiden, steviger verankerd moeten worden in de Europa 2020-strategie.

  • 3) Resultaten: Het kabinet is van mening dat de Europa 2020-strategie tot concrete resultaten moet leiden. Lidstaten zouden elkaar dan ook beter dan nu moeten kunnen aanspreken op de voortgang op de verschillende doelen. Bijvoorbeeld door het bespreken van de voortgang op de doelen in vakraden en Europese Raad. Daarnaast kunnen de mogelijkheden die het Europees Semester biedt om lidstaten aan te spreken op de voortgang op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie beter worden benut. Ook kan de impact van de strategie worden verbeterd door het aantal rapportages over de voortgang van de Europa 2020-strategie te verminderen.

De kabinetsreactie op de consultatie van de Europese Commissie over de herziening van de Europa 2020-strategie is beide Kamers op 19 september jl. toegegaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

In de antwoorden op vragen van de commissie over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 21 en 22 juli 2014 lezen deze leden dat Nederland zich inzet «op innovatie met de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve staalproductie met lage emissies».

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij met «innovatieve staalproductie» het proefproject HIsarna bedoeld dat in IJmuiden staat. Deze leden ontvangen graag een toelichting van de Minister over zijn inzet op dit punt.

Met innovatieve staalproductie wordt inderdaad het proefproject HIsarna bedoeld. Het doel van het HIsarnaproject is een bijdrage te leveren aan de doelstelling om lagere emissies te realiseren bij het maken van staal. Het HIsarnaproject is een veelbelovend innovatief project waarin Tata Steel samenwerkt met andere bedrijven in de Europese staalindustrie. Het project betreft een geheel nieuwe manier van ijzer maken, waarbij de productie van sinter, pellets en kooks niet meer nodig is. Dit biedt zowel economische als milieuvoordelen: lagere kosten, minder energieverbruik, 20% lagere CO2-uitstoot en minder andere emissies.

De eerste vier fasen van het project zijn succesvol afgerond. Thans wordt in overleg met Tata Steel IJmuiden bezien hoe de volgende fase van dit project kan worden gerealiseerd. Daartoe heeft de afgelopen maanden overleg met Tata Steel plaatsgevonden en zal ook de komende periode met Tata Steel worden gesproken onder andere over de financiering van het project.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er wordt opgeroepen tot een sterkere, meer strategische rol voor de Raad voor Concurrentievermogen en vragen wat deze rol precies inhoudt?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de VVD betreffende dit onderwerp.

De Minister geeft tevens in de brief aan dat Nederland geen voorstander is van een specifiek streefpercentage van 20% voor het aandeel van de industrie in het bbp, maar dat andere lidstaten wel positief staan tegenover het voorstel van de Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat het besluit al vast staat of dat er nog ruimte voor discussie en onderhandeling bestaat tijdens de komende Raad voor Concurrentievermogen. De leden vragen de Minister wat hij gaat inbrengen indien er ruimte bestaat voor discussie of onderhandeling op dit punt. Verder vragen deze leden wat de drie grootste bezwaren en de drie grootste voordelen van een specifiek streefpercentage zijn.

Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de VVD betreffende dit onderwerp is in de conceptconclusies een compromis bereikt met betrekking tot het streefcijfer van 20%. Dit is dezelfde tekst als in de conclusies van de Europese Raad van maart 2014, waarbij de Raad met belangstelling kennisneemt van de ambitie van de Europese Commissie van 20% maar zich niet politiek conformeert aan deze doelstelling. Het belangrijkste argument dat de voorstanders van een streefpercentage hanteren is dat hiermee het belang van de maakindustrie expliciet onderdeel zou worden van de politieke besluitvorming.

Nederland is tegen de doelstelling van 20%, omdat het streefpercentage eenzijdig focus legt op de maakindustrie en geen rekening houdt met de verwevenheid tussen industrie en diensten. Het onderscheid tussen industrie en diensten vervaagt steeds meer en juist het samenspel tussen die twee bepaalt steeds meer de concurrentiekracht van de economie. Verder werkt een dergelijk streefpercentage contraproductief als landen dit aangrijpen om verouderde industrieën te kunnen ondersteunen. Dit belemmert het gelijke speelveld van ondernemingen. Tenslotte moet volgens Nederland de focus liggen op groei van de toegevoegde waarde onder andere via innovatie. De industrie speelt hierbij weliswaar een belangrijke rol, maar ook andere sectoren leveren hier een belangrijke bijdrage. Door een eenzijdige focus op de industrie bestaat het risico dat andere sectoren in het beleidsdebat vergeten worden.

Tot slot lezen de leden van de CDA-fractie dat Nederland kritisch is ten aanzien van de inzet van nieuwe instrumenten om hervormingen te bevorderen. Deze leden vragen de Minister aan te geven aan welke nieuwe instrumenten men in Europa denkt.

Het betreft hier het in het leven roepen door de Commissie van nieuwe instrumenten om hervormingen van het beleid ten aanzien van onderzoek en innovatie te bevorderen.

De Commissie noemt in de mededeling «Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei» de «Policy Support Facility» en de verdere ontwikkeling van de al bestaande «Research and Innovation Observatory». De Policy Support Facility heeft als doel het assisteren van de lidstaten bij het verbeteren van implementatie en evaluatie van nationaal beleid op het terrein van onderzoek en innovatie. Naar behoefte wordt er advies gegeven door een helpdesk, worden er missies georganiseerd van deskundigen die adviezen kunnen uitbrengen en wordt er een database bijgehouden met beleidsinstrumenten in de lidstaten. Waar nodig kan informatie verspreid worden onder relevante partijen.

Het kabinet vindt dat zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van bestaande instrumenten. Er zijn al databases en onderzoeken die beleid ondersteunen. Ook moet het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum van de Commissie (Joint Research Centre, JRC) worden ingezet en moet worden bekeken of er samenwerking kan worden gezocht met vergelijkbare activiteiten die bijvoorbeeld in het kader van de OESO al plaatsvinden. Nederland staat voor een duidelijk onderscheid in taken en verantwoordelijkheden van de lidstaten aan de ene kant en de Commissie aan de andere kant en voor vereenvoudiging en een geïntegreerde aanpak vanuit de Commissie. Op deze manier kan het beslag dat dit soort activiteiten legt op budget dat in eerste instantie voor het stimuleren van onderzoek en innovatie is bedoeld, zo beperkt mogelijk blijven.

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen 21–22 juli Milaan

Deze leden zijn verheugd dat alle lidstaten competitiveness proofing als een belangrijk instrument zien om de effecten van aangekondigde regelgeving voor het concurrentievermogen in kaart te brengen. Deze leden vinden de vele Europese regelgeving een last voor veel ondernemers en hopen dat het instrument meehelpt aan meer bewustzijn en betere keuzes in de toekomst. Zij zijn benieuwd hoe competitiveness proofing er in de praktijk uit gaat zien, en vragen de Minister dit nader toe te lichten.

Het kabinet beoogt dat alle beleidsvoorstellen vanuit de EU in de toekomst nadrukkelijker en op onderlinge samenhang getoetst gaan worden op de effecten op concurrentiekracht. Nederland vraagt daarbij niet zozeer om een aanpassing van de methodiek van competitiveness proofing, maar het systematischer toepassen daarvan. In de praktijk gaat dit dan betekenen dat elk beleidsonderdeel van de Europese Commissie bij het ontwikkelen van beleid systematisch de kosten en baten van de voorgestelde wet- en regelgeving voor het bedrijfsleven in kaart zal brengen. Tevens is het de bedoeling dat bij voorstellen van majeure impact integrale toetsing plaatsvinden in de Raad voor Concurrentievermogen. Hiervoor verwijs ik u ook naar de beantwoording van de vraag van de VVD over de versteking van de Raad voor Concurrentievermogen.

In het EU-programma Horizon-2020, de opvolger van KP7, is meer budget vrijgemaakt voor onderzoeksfaciliteiten. De leden van de CDA-fractie hopen dat het budget ook ten goede komt van het mkb, zodat ook zij meer gaan deelnemen aan onderzoek en innovatie. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken geven in de brief aan dat er maatregelen worden genomen om deelname van bedrijven en dan met name het mkb, te laten toenemen. Deze leden vragen de Minister de maatregelen die genomen worden uiteen te zetten.

Ik verwijs u naar de vraag van de VVD betreffende dit onderwerp, voor de mogelijkheden die Horizon 2020 biedt voor deelname van het bedrijfsleven in het algemeen en het mkb in het bijzonder. Aanvullend hierop is, op aandringen van onder andere Nederland, binnen Horizon 2020 de doelstelling opgenomen om het innovatiepotentieel van grootschalige onderzoeksfaciliteiten, inclusief e-Infrastructuren, beter te benutten. Dit betekent dat het gebruik ervan door het bedrijfsleven door Horizon 2020 gestimuleerd moet worden, bijvoorbeeld voor experimenten en/of tests. Binnen de tweejaarlijkse werkprogramma’s komen hiervoor speciale tenders. In het werkprogramma 2014–2015 voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten is de aandacht daarnaast specifiek gericht op het stimuleren van het gebruik van HPC (High Performance Computing) door het mkb.

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van het in staat te stellen van het mkb om milieuuitdagingen om te zetten in zakenkansen. Het actieplan geeft daar een goede voorzet toe.

Om duurzaamheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te stimuleren is het goed dat wordt onderzocht of duurzaamheid kan worden gekoppeld aan zakenkansen. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat initiatieven van onderop worden ondersteund en ziet daarom graag dat het Groene Actieplan aansluit bij groene initiatieven op nationaal en regionaal niveau. Deze leden vragen de Minister of het Groene actieplan inderdaad aansluit op groene initiatieven op nationaal en regionaal niveau. Voorts vragen deze leden de Minister tevens aan te geven of het Groene actieplan als ondersteuning dient voor nationale en regionale beleid of dat het actieplan als vervanging dient.

In het kader van de Groene Groei agenda wordt er gewerkt aan het vergroenen van groei en de groei van groen. Binnen de 8 domeinen wordt nauw samengewerkt met het mkb. Zo geldt voor bijvoorbeeld de Biobased Economy dat er nauw wordt samengewerkt met regionale mkb-netwerken en provincies om goede business cases te financieren. Daarbij wordt ook gekeken naar EU instrumenten zoals de EFRO en JTI-BI. Het Groene Actieplan is volledig in lijn met de Groene Groei agenda en sluit dan ook goed aan op nationaal en regionaal niveau. Zo zal onder andere in het kader van het nationale grondstoffenbeleid nadere samenwerking worden gezocht met het Europees kenniscentrum inzake hulpbronnenefficiëntie, is Nederland zeer actief in het LIFE programma en worden consortia actief ondersteunt om geld van het Horizon 2020 te benutten. Regionale initiatieven kunnen goed gebruikmaken van veel instrumenten die in het Groene Actieplan mkb worden benoemd. Het Groene actieplan is daarmee ondersteunend aan het Nederlands beleid en dient niet ter vervanging.

De leden van de CDA-fractie merken in de brief op dat Nederland zich, in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, ervoor zal inzetten dat de verordening wordt aangepast. Deze leden vragen de Minister aan te geven op welke wijze de gelijkgezinde lidstaten zich gaan inzetten om aanpassingen te realiseren.

Op dit moment blijkt uit contacten met gelijkgezinde lidstaten dat een meerderheid van de lidstaten evenals Nederland kritisch staat tegenover de huidige voorstellen van de Commissie.

De in het BNC-fiche van 2 september 2014 genoemde inzet ten aanzien van dit voorstel kan naar verwachting tijdens de komende onderhandelingen in de vakinhoudelijke raadswerkgroep rekenen op steun van een brede coalitie lidstaten. Door middel van afstemming en samenwerking met de gelijkgezinde lidstaten kunnen de door Nederland gewenste aanpassingen naar verwachting worden gerealiseerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de reikwijdte van de bevoegdheidsdelegatie te beperken alsmede het opnemen van een bepaling in de verordening dat de Commissie verplicht wordt bij gedelegeerde handelingen een kosten-batenanalyse op te stellen.

III Volledige agenda

Aanbieding geannoteerde Agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 25 en 26 september 2014

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 10 september 2014 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 335)

Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen 21–22 juli 2014 in Milaan (Italië)

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 6 augustus 2014 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 334)

Terugblik Nederlandse deelname aan het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP7)

Brief regering – Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker -19 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343)

Antwoorden op vragen van de commissie over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 21 en 22 juli 2014

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 18 juli 2014 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 333)

Fiche: Richtlijn verspreiding gegevens van aardobservatiesatellieten voor commerciële doeleinden

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 2 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1892)

EU-voorstel: Mededeling «Groen actieplan voor het MKB» COM (2014)

EU-voorstel – Organisatie, Europese Commissie – 12 augustus 2014 (2014Z13975)

Fiche: Verordening statistiek betalingsbalans, internationale handel in diensten en buitenlandse directe investeringen

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 2 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1894)

Fiche: Mededeling Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): stand van zaken en vooruitzichten

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 5 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1896)

Fiche: mededeling onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 5 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1897)

Fiche: Mededeling Groen actieplan voor het mkb

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 5 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1901)

Reactie op het Witboek «Naar een effectievere EU-concentratiecontrole»

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 8 september 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1890)

Kabinetsreactie op de consultatie van de Europese Commissie over de Europa 2020-strategie

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 19 september 2014 (Kamerstuk 21501–20, nr. 912)

Naar boven