21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 334 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 augustus 2014

Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen die op 21 en 22 juli plaatsvond in Milaan, Italië. De informele Raad bestond uit een deel over interne markt en industrie (20 juli) en een onderzoeksdeel (21 juli). Vanwege het informele karakter van deze Raad heeft een vrije gedachtewisseling zonder besluitvorming plaatsgevonden.

Tijdens het onderdeel over interne markt en industrie stond het industriële concurrentievermogen centraal. In twee parallelle sessies werd dit thema verder uitgediept. Tijdens de lunch is gesproken over de rol en de werkwijze van de Raad voor Concurrentievermogen.

Tijdens het onderzoeksdeel is gesproken over grootschalige onderzoeksfaciliteiten. Tijdens de lunch werd een presentatie gegeven over de World Expo die in 2015 in Milaan zal plaatsvinden met als thema «Feeding the planet, energy for life».

Er heeft geen discussie plaatsgevonden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INTERNE MARKT EN INDUSTRIE

Concurrentievermogen van de industrie

Het centrale thema tijdens dit deel van de Raad was het industriële concurrentievermogen, met focus op de inbedding van het industriële concurrentievermogen in alle beleidsterreinen van de EU. Het Italiaanse voorzitterschap heeft daarbij aangegeven de inzet voor het industriële concurrentievermogen te willen bezien in het licht van het streven naar een aandeel van de industrie in het Europese bbp van 20 procent in 2020.

Het voorzitterschap gaf bij monde van Minister voor Economische Ontwikkeling Guidi aan dat de inzet van Europa als gevolg van de economische crisis van de laatste jaren vooral gericht is geweest op macro-economische maatregelen. Zij benadrukte dat het van belang is de komende periode meer op micro-economisch beleid in te zetten. Hierbij moet meer concreet naar effecten van beleid op sectoren worden gekeken. Daarbij noemde zij onder andere toegang tot financiering via de Europese Investeringsbank (EIB), het verder voltooien van de interne markt (waaronder de interne energiemarkt) en het tegengaan van toenemende energieprijzen. Zij gaf aan tevens te hechten aan meer coördinatie via publiek-private samenwerking.

De recent benoemde Commissaris voor industrie en ondernemerschap, Nelli Feroci, stond stil bij het banenverlies in de industrie in de laatste jaren en gaf aan dat er om dat tij te keren al diverse acties zijn ondernomen. De Commissie werkt voor de vervolgstappen aan een roadmap die in maart 2015 in de Europese Raad aan de regeringsleiders gepresenteerd zal worden.

Naast een plenaire sessie werd in twee parallelle sessies gesproken over de inbedding (mainstreaming) van het industriële concurrentievermogen in alle beleidsterreinen van de EU. Tijdens de eerste sessie werd stilgestaan bij de wijze waarop per sector competitiveness proofing kan worden toegepast. Hierbij gaat het om het in beeld brengen van de effecten van alle aankomende regelgeving op het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. De tweede sessie ging in op de impact van Europees beleid op het concurrentievermogen van het mkb. Nederland nam deel aan de eerste sessie. Beide sessies werden na afloop plenair teruggekoppeld.

Nederland benadrukte tijdens de plenaire sessie onder andere het belang van het versterken van de interne markt, verlagen van regeldruk, verbeteren van toegang tot financiering, stimuleren van onderzoek en innovatie en creëren van open markten voor het versterken van het concurrentievermogen van de industrie. Nederland ondersteunde de inzet van het voorzitterschap ten aanzien van competitiveness proofing. Voorts vroeg Nederland aandacht voor het belang van betere waarborgen voor daadwerkelijke onafhankelijke en zorgvuldige toetsing van de effecten van Europese regelgeving voor de drie Europese instellingen, te weten de Europese Commissie, het Europees parlement en de Raad.

Nederland sprak zich – met steun van een aantal lidstaten – uit tegen het voorstel van de Commissie van een aandeel van de industrie in het Europese bbp van 20 procent per 2020. Industrie en dienstverlening raken steeds meer met elkaar verweven, waardoor de industrie niet zonder een sterke dienstverlenende sector kan. Beide spelen een cruciale rol voor het verdienvermogen. Een aantal andere lidstaten sprak daarentegen wel steun uit voor de doelstelling.

Tijdens de eerste parallelsessie over competitiveness proofing, waarbij Nederland aanwezig was, onderkenden alle lidstaten het belang van de industrie voor toekomstige Europese groei en banen, vanwege export, productiviteit en innovatie-intensiteit. Daarbij zagen alle lidstaten competitiveness proofing als een belangrijk instrument om de effecten van Europees beleid op het concurrentievermogen in kaart te brengen. Ten aanzien van een sectorale benadering benadrukten meerdere lidstaten, net als Nederland, het belang om naast de door het voorzitterschap benoemde sectoren (CARS2020, staalindustrie en bouw) ook in te zetten op andere sectoren die kunnen bijdragen aan groeiversnelling, zoals diensten, de farmaceutische industrie, high tech en vliegtuigbouw. De voorzitter van deze parallelsessie, de Maltese Minister voor Economie, Investeringen en mkb Cardona, sloot af met een samenvatting dat lidstaten een sectorale benadering zinvol achten, omdat iedere sector zijn eigen karakteristieken heeft, waarvoor een meer diepgaande analyse nodig is. Gelijktijdig dient competitiveness proofing breed te worden ingezet. Sectoren kunnen van elkaar leren. Er bestond consensus dat daarbij voor het energie- en klimaatbeleid alsook het vrijhandelsbeleid de impact op het concurrentievermogen getoetst zou moeten worden, om daarmee een gelijk speelveld te verzekeren.

De voorzitter van de tweede parallelsessie, vicepremier en Minister van Economische Zaken van Luxemburg Schneider, gaf tijdens de afsluitende plenaire sessie een terugkoppeling van de tweede parallelle sessie over de impact van Europees beleid op het concurrentievermogen van het mkb. Hij gaf aan dat veel lidstaten wederom het belang van de interne markt hadden benadrukt, waarbij regelgeving ten behoeve van het mkb zo licht en simpel mogelijk moet worden gehouden en zoveel mogelijk digitaal beschikbaar moet worden gesteld. Ook hadden lidstaten verzocht om een betere coördinatie van regelgeving over alle bestuurslagen, Europees, nationaal en regionaal. De vorming van de nieuwe Europese Commissie zou een goed moment zijn om te reflecteren op de wijze waarop wordt samengewerkt.

Lunchdiscussie over de rol en werkwijze van de Raad voor Concurrentievermogen

De lunchdiscussie stond in het teken van de rol en de werkwijze van (het industrie- en interne marktdeel van) de Raad voor Concurrentievermogen en de rol die de ambtelijke High Level Group voor Concurrentievermogen en Groei speelt bij de voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen.

Door het versterken van de Raad voor Concurrentievermogen kan meer aandacht worden gegeven aan de impact van Europese beleidsvoorstellen op het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. Daartoe is het belangrijk dat de High Level Group voor Concurrentievermogen en Groei een duidelijker werkprogramma krijgt, waardoor de debatten van de Raad beter voorbereid kunnen worden. Een belangrijke stap daartoe kan de aanstelling van een vaste voorzitter van de High Level Group zijn, daar waar dat nu een vertegenwoordiger van het roulerend EU-voorzitterschap is. Tijdens de lunch leek er consensus te zijn over het belang van een vaste voorzitter en over de noodzaak van een duidelijker werkprogramma voor de High Level Group. Het voorzitterschap gaf aan dat de op 22 januari 2014 gepubliceerde Commissiemededeling over het klimaat- en energiebeleid 2020–2030 (Kamerstuk 33 858, nr. 2) in het licht van het debat over competitiveness proofing zal worden besproken in de Raad voor Concurrentievermogen van september.

Na de lunch sloot het voorzitterschap de informele Raad af met de samenvatting dat alle lidstaten het belang van industriebeleid onderschrijven, dat het van belang is dat lidstaten ook op micro-economisch gebied stappen zetten en dat de inbedding van het concurrentievermogen ook op sectoraal niveau plaats moet vinden, waarbij ook de impact op de interne markt, handelsovereenkomsten en milieu beschouwd gaat worden. Verder dient de rol van de Raad voor Concurrentievermogen en de High Level Group voor Concurrentievermogen en groei te worden verstrekt. In aanloop naar de volgende Raad voor Concurrentievermogen (25 en 26 september) hoopt het voorzitterschap concrete stappen in deze richting te kunnen zetten.

ONDERZOEK

Grote onderzoeksfaciliteiten

Minister Giannini opende het onderzoekdeel van de Raad met een toelichting op de thematiek van grote onderzoeksfaciliteiten. Het Italiaanse voorzitterschap heeft groei tot één van zijn drie prioriteiten benoemd en daaraan dragen onderzoek en innovatie in grote mate bij. Grote onderzoeksfaciliteiten in het bijzonder, omdat zij niet alleen wetenschappelijke doorbraken en innovaties mogelijk maken, maar bijvoorbeeld ook banen creëren. Sinds de oprichting van het Europees Strategie Forum voor Onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) werkt Europa aan een Europees systeem voor de faciliteiten, door het creëren van onderling vertrouwen, de uitwisseling van best practices en de opzet van de ESFRI roadmap die de faciliteiten bevat die met internationale samenwerking tot stand zullen worden gebracht. Volgens Giannini is dit dan ook het moment om na te denken over hoe we in Europa het toekomstige systeem van onderzoeksfaciliteiten op een strategische, efficiënte en duurzame manier kunnen inrichten. Deze drie onderwerpen werden ingeleid door vooraanstaande sprekers.

Commissaris Geoghegan-Quinn onderschreef het grote belang van grote onderzoeksfaciliteiten als onderdeel van de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Ze kondigde het ERA Voortgangsrapport aan dat in september wordt gepubliceerd, waarin de Commissie de stand van zaken rond de ERA zal geven. Onderzoeksfaciliteiten vragen om grote investeringen, maar trekken vervolgens mensen, kennis en investeringen uit de hele wereld aan en kunnen daarmee het onderzoek, de innovatie en de economie in een regio aanzienlijk bevorderen. De Commissie heeft binnen Horizon2020 meer budget vrijgemaakt voor onderzoeksfaciliteiten dan in het voorgaande Zevende Kaderprogramma en ze moedigt lidstaten aan ook de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF) voor deze faciliteiten in te zetten. ESFRI is een belangrijk discussieforum dat sinds zijn oprichting in 2002 veel heeft bereikt. De criteria van ESFRI voor de EU-brede roadmap zijn een voorbeeld voor nationale roadmaps. De doelstelling binnen de Innovatie Unie is dat 60 procent van de projecten op de ESFRI roadmap in 2016 geïmplementeerd is. De grootste uitdagingen voor nu zijn, volgens Geoghegan-Quinn, de planning van nieuwe faciliteiten, de synergie tussen de nationale en Europese roadmaps, de optimale benutting en de duurzaamheid van de bestaande faciliteiten. Ze verwelkomde dan ook de agendering van deze onderwerpen door het Italiaanse voorzitterschap.

Strategische planning

Secretaris-Generaal van de Associatie van Commonwealth Universiteiten Wood, leidde vervolgens de eerste discussie in over de strategische planning van grote onderzoeksfaciliteiten. Hij benadrukte dat de ESFRI roadmap een goed instrument voor planning is, maar dat het in Europa op dit moment nog ontbreekt aan synergie tussen de nationale en Europese roadmaps en aan voldoende betrokkenheid om de Europese roadmap daadwerkelijk te realiseren. Het instrument roadmap is succesvol en vindt navolging in steeds meer landen, ook buiten Europa, zoals Zuid-Afrika. Een ander punt van aandacht is volgens Wood de sleutelrol die onderzoeksfaciliteiten hebben in de kennisoverdracht van onderzoekers naar eindgebruikers. Tot slot vroeg hij aandacht voor de mogelijkheden voor langetermijnfinanciering die nodig zijn voor onderzoeksfaciliteiten inclusief de operationele fase.

De lidstaten onderschreven de opvattingen van Wood over de noodzaak tot een goede planning en voldoende synergie met nationale roadmaps en benadrukten daarom dat de ESFRI roadmap in 2016 een beperktere lijst moet worden dan de huidige. Alleen projecten met een grote wetenschappelijke meerwaarde en waarvoor ook voldoende lidstaten grote betrokkenheid tonen, horen erop thuis. De huidige selectiecriteria van ESFRI zijn goed en dienen voor veel lidstaten als voorbeeld, maar kunnen mogelijk worden uitgebreid. Excellentie moet wat alle lidstaten, dus ook Nederland betreft, te allen tijde het hoofdcriterium blijven. De toegang van het bedrijfsleven, het pan-Europese belang, de wereldwijde toegevoegde waarde en voldoende duidelijkheid over de langetermijnfinanciering zouden als aanvullende criteria kunnen worden toegevoegd. Alle lidstaten onderschreven het grote belang van grote faciliteiten voor de regionale ontwikkeling, terwijl een enkele lidstaat daarnaast ervoor pleitte om bij de nieuwe roadmap ook de spreiding van de faciliteiten over Europa (via gedistribueerde faciliteiten) mee te wegen, om te voorkomen dat talent, kennis en investeringen wegtrekken (brain drain). Nederland heeft de ESFRI-criteria al toegepast in de eigen roadmap en merkte op dat de criteria als voorbeeld kunnen dienen voor, maar niet in de plaats moeten komen van de nationale systematiek. ESFRI zou de nieuwe roadmap kunnen verbeteren door uitbreiding met informatie over de constructie- en financieringsmomenten, waardoor lidstaten hun nationale roadmap, financiering en besluitvorming beter kunnen plannen en beter laten aansluiten op de Europese roadmap.

Efficiëntie

Highlevel Science Advisor van het «Commissariat à l'Energie Atomique» Cesarsky introduceerde de discussie over de efficiënte besteding van middelen. Zij pleitte naast de al besproken planning en criteria voor het blijven evalueren van de al bestaande of in ontwikkeling zijnde faciliteiten langs dezelfde criteria, zolang ook deze faciliteiten nog vragen om investeringen. Op basis van dergelijke beschouwingen zou besloten kunnen worden de betrokkenheid bij de faciliteit te intensiveren, te continueren, de operationele kosten te verlagen of een einddatum te bepalen. Cesarsky adviseert hiervoor het Franse systeem met een uitvoerend comité, ondersteund door een wetenschappelijke adviesgroep, op Europees niveau in te voeren.

Hoewel de lidstaten het door Cesarsky voorgestelde organisatie- en besluitvormingssysteem niet steunden, deelden zij wel haar mening over het belang van een kritische blik op de bestaande faciliteiten. Voor een optimale benutting van bestaande faciliteiten en efficiënte besteding van middelen is een goed overzicht van belang. Voor nog niet aangesloten landen moet het mogelijk zijn om bij bestaande faciliteiten aan te sluiten, zodat de wetenschappelijke waarde wordt verhoogd, vooral in de sociale wetenschappen. De lidstaten legden tot slot de nadruk op een goede toegankelijkheid voor eindgebruikers, bijvoorbeeld in de private sector, mits deze daarvoor kwalitatief goed genoeg zijn. Dit zou een criterium kunnen zijn bij een tussentijdse evaluatie. Nederland deelde deze algemene lijn van de lidstaten.

Duurzaamheid

Directeur bij CERN Bertolucci kwam in zijn inleiding over de duurzaamheid van onderzoeksfaciliteiten op de lange termijn terug op een aantal punten van de vorige sprekers, zoals het human capital aspect en planning/prioritering. Bertolucci toonde zich geen voorstander van prioritering op basis van onderzoeksterreinen. Resultaten van onderzoek zijn immers niet te plannen. Van tevoren zal niemand hebben gedacht dat het fundamentele onderzoek bij CERN zou leiden tot baanbrekende innovaties als het internet of de touch screens. Europa heeft wel een gezamenlijke strategie nodig voor onderzoeksfaciliteiten, omdat die in de wereldwijde competitie de kennis en het talent aantrekken die de motor van de toekomst vormen. Hij verwees naar CERN als voorbeeld van een wereldspeler van Europese oorsprong.

De lidstaten focusten in hun reacties vervolgens op (het combineren van) de verschillende bronnen van financiering, die, na een goede strategische planning en evaluatie en met optimaal gebruik zoals eerder op de dag besproken, samen kunnen zorgen voor duurzaamheid op de lange termijn. Niet alleen voor de bouw van een faciliteit is financiering nodig, maar ook voor de operationalisering, onderhoudskosten, de lidmaatschapsgelden, etc. Voor nationale financiering is het belangrijk dat daarover voor de langere termijn en al bij het opstellen van de ESFRI roadmap voldoende duidelijkheid is. Een aantal lidstaten pleitte voor een uitbreiding van de ondersteuning vanuit Horizon2020 of het opvolgende programma, maar een aantal andere landen was van mening dat dat de noodzaak voor betrokkenheid van lidstaten, en dus het draagvlak en mogelijke andere bronnen van financiering, juist zou verminderen. Europese financiering moet stimuleren en complementair zijn aan dat van de lidstaten en het niet vervangen. Er was wel brede overeenstemming, ook bij Nederland, over de inzet van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF) voor grote onderzoeksfaciliteiten, vanwege de positieve invloed daarvan op de ontwikkeling van de regio.

Commissaris Geoghegan-Quinn riep de aanwezigen op zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de Structuurfondsen en consensus te bereiken over welke onderzoeksfaciliteiten de komende 20 tot 30 jaar in Europa moeten komen en waarin men ook bereid is te investeren. ESFRI moet die bereidheid ook gaan laten meewegen. De Commissie zal het opstellen van een nieuwe ESFRI roadmap ondersteunen om zo een Europees systeem te creëren dat waardevol is voor iedereen. Geoghegan-Quinn riep de lidstaten op tot (Europese) actie, omdat opkomende economieën ons anders voorbijstreven. Minister Giannini sloot de vergadering vervolgens af met een opsomming van de belangrijkste besproken punten en de toezegging dat de conclusies schriftelijk zullen worden vastgelegd.

Naar boven