21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 310 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2013. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 21 mei 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 23 mei 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Van de Wiel

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

5

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

6

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

6

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

6

 

Vragen van de leden van de SGP-fractie

7

     

II

Antwoord / Reactie van de minister

7

     

III

Volledige agenda

20

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 29-30 mei 2013. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

Raad voor Concurrentievermogen d.d. 29-30 mei

De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens het onderzoeksdeel van de Raad een oriëntatiedebat van het voorzitterschap over Horizon 2020 zal plaatsvinden en een voortgangsrapportage hierover wordt besproken. De uitdaging is volgens de minister op dit moment vooral om voldoende voortgang te houden in de onderhandelingen over zowel budget als programma. Kan de minister hier een toelichting op geven? Hoe ziet het budgettaire en programmatische plaatje er momenteel uit in de onderhandelingen? De minister schrijft ook dat het voorzitterschap er op inzet in de onderhandelingen ook op de laatste openstaande punten tot een compromis te komen: het vergoedingsmodel voor de gehonoreerde deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen (bekend als «widening participation») en activiteiten op het gebied van deelname van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de maatschappelijke uitdagingen. Wat zijn de openstaande discussiepunten? Wat is de inzet van de minister? Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe de minister momenteel nationaal in gesprek is met partijen uit het veld om zijn inzet over Horizon 2020 af te stemmen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van de financiële crisis de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om het vertrouwen in de wettelijke controletaken van accountants te herstellen. De voorstellen bevatten onder andere maatregelen om onnodige regeldruk voor het mkb te verminderen. Kan de minister toelichten om welke maatregelen het gaat en hoe deze bijdrage aan een vermindering van de regeldruk voor het mkb?

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie voorstelt om Europees toezicht in te stellen op de accountancysector (voorzien om belegd te worden bij de European Securities and Market Authority (ESMA)). De leden van de VVD-fractie vragen waarom toezicht op de accountancysector op Europees niveau belegd zou moeten worden? Kan de minister toelichten hoe het onderscheid eruit gaat zien in taken en verantwoordelijkheden tussen de Europese toezichthouder en de nationale toezichthouder? Is de ESMA in staat om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen? Kan de minister aangeven hoe in de voorstellen is geborgd dat er straks geen sprake is van dubbel toezicht voor de sector en daarmee extra administratieve lasten? Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie voornemens is om een Europees paspoort voor het accountantsberoep in te stellen? Waarom wil de Commissie voor deze sector een Europees paspoort instellen en wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Welke gevolgen heeft dit voor de regeldruk en de administratieve lasten? Kan de minister in zijn antwoord een onderscheid maken tussen grote en kleine kantoren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Europees Parlement de voorstellen van de Europese Commissie voor de kantoorroulatie en de scheiding tussen controle en advies fors lijkt af te zwakken. Kan de minister toelichten wat de reden hiervan is en welke gevolgen de opstelling van het Parlement heeft voor de positie van de Europese Raad en in het bijzonder voor de positie van Nederland? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat, indien deze ontwikkelingen zich doorzetten, het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Nederlandse accountancysector in het gedrang zal komen, aangezien de Nederlandse wet- en regelgeving verder gaat dan Europa voorstelt. Kan de minister aangeven hoe hij hiermee omgaat en hoe hij dit betrekt bij zijn verdere standpuntbepaling ten aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie?

De leden van de VVD-fractie lezen dat een meerderheid van de lidstaten zich lijkt te verzetten tegen het voorstel van verplichte kantoorroulatie. Kan de minister aangeven waarom lidstaten zich hiertegen verzetten? De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat voor de Nederlandse positiebepaling ten aanzien van de overige voorgestelde maatregelen wordt verwezen naar Kamerbrieven uit eind 2011/ begin 2012. In deze brieven wordt aangegeven dat het kabinet voorstander is van het instellen van een maximumplafond voor het leveren van non audit-diensten in plaats van onder andere een verbod en een verplichte aanbesteding. De leden van de VVD-fractie vinden dit achterhaald, mede in het licht van de pas in werking getreden Wet op het accountantsberoep en de Europese ontwikkelingen en hebben daarom behoefte aan een actualisering van de Nederlandse positiebepaling. Is de minister hiertoe bereid en kan hij die voor het zomerreces naar de Kamer sturen? Kan de minister hierbij ook ingaan op wat de voor- en nadelen zijn van het instellen van een maximumplafond versus een verbod en wat de voor- en nadelen zijn van verplichte aanbesteding versus verplichte rotatie?

Verder lezen de VVD-fractieleden dat de lijst met uitzonderingen waarvoor staatssteun door de Commissie kan worden toegestaan flink is uitgebreid. Deze leden vragen in hoeverre hiermee de deur wordt opengezet voor verstoring van de interne markt en het gelijke speelveld? Waarom worden uitzonderingen nu gecreëerd en bestonden deze voorheen niet? Wat waren de redenen om deze nieuwe categorieën op te nemen? Verwacht de minister dat er nu vaker staatssteun wordt verleend in de Europese Unie? Welke gevolgen zal dit hebben voor Nederland?

Ook zal tijdens de Raad een pakket voorstellen worden besproken dat tot doel heeft het functioneren van de interne markt te verbeteren en Europa uit de crisis te helpen. Onder de voorstellen die momenteel in Europees verband worden besproken bevindt zich onder andere het vierde spoorpakket. Kan de minister aangeven of de maatregelen daarin een oplossing kunnen bieden voor de gebrekkige marktwerking op het Nederlandse spoor? Als de Brusselse molen niet snel genoeg gaat, welke andere mogelijkheid ziet de minister dan -als verantwoordelijke voor het goed werken van markten- om de spoormarkt in Nederland te verbeteren?

Diverse geagendeerde fiches

De leden van de VVD-fractie verwelkomen de actualisering van de Verordening steekproefenquête arbeidskrachten in overeenstemming met het nieuwe institutionele kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zijn blij dat de verordening niet verder gaat dan nodig om die doelstelling te verwezenlijken. Wel zijn zij bang dat de wijziging leidt tot extra administratieve lasten, door de uitbreiding van de gedelegeerde handelingen die kan leiden tot een uitbreiding van de te verzamelen informatie. De minister schrijft dat de omvang van die mogelijke extra lasten niet op voorhand is te kwantificeren. Wat gaat de minister doen om hier toch een zo goed mogelijk beeld van te krijgen en hoe schat hij zijn kansen om ondubbelzinnig te laten vastleggen in deze Verordening dat extra lasten niet gewenst zijn? De lasten aangaande de uitvraag van statistieken is namelijk al een punt van ergernis in het bedrijfsleven. Met name kleinere bedrijven hebben niet de tijd en middelen om aan velerlei statistiekverzoeken te voldoen.

En het zijn juist de middelgrote en kleine bedrijven die de (Europese) economie moeten gaan aanjagen. In dit kader zijn de leden van de VVD-fractie verheugd te vernemen dat de Commissie via de mededeling over slimme regelgeving in het mkb blijft inzetten op het verbeteren van EU-regelgeving en het verminderen van onnodige regeldruk en administratieve lasten. Hiertoe kondigt de Europese Commissie onder andere aan met maatregelen te komen. Graag zien deze leden de lijst met die concrete maatregelen tegemoet. Kan de minister deze fractieleden van zo’n lijst voorzien?

Verder schrijft de minister dat het kabinet voor de zomer van 2013 aan de Europese Commissie een lijst zal sturen met EU-regels die in Nederland leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mkb, met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Kan de minister een afschrift van deze lijst aan de Kamer sturen?

Ten aanzien van de mededeling over het EU-industriebeleid op het gebied van de Ruimtevaart sluiten de VVD-fractieleden zich aan bij de kanttekening aangaande de subsidiariteit van het voorstel. Zoals vaker gaat de Europese Commissie er ook hier vanuit dat EU-regelgeving een essentieel onderdeel van het Europese ruimtevaartbeleid zal vormen zonder de meerwaarde voldoende te onderbouwen. De leden van de VVD-fractie vinden ook dat de Europese Commissie duidelijk moet aantonen waarom regelgeving op niveau van de Europese Unie nodig is. Zij sporen de minister dan ook aan die onderbouwing alsnog te ontvangen, kan de minister die onderbouwing vervolgens aan de Kamer doen toekomen?

Wat betreft het besluit tot ondersteuning van een Europees systeem van ruimtebewaking en -monitoring merken de VVD-fractieleden graag op zich volledig te kunnen vinden in de doelstelling om de ruimtevaartinfrastructuur te beschermen én in de inzet van de minister om dit uit de bestaande MFK-middelen/-programma’s te financieren.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Staatssteunbeleid

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van het kabinet dat de categorie «steun voor de vervoersector op grond van artikel 93 VWEU» niet opgenomen dient te worden als categorie binnen de groepsvrijstellingsverordeningen omdat dit zou leiden tot verlies van invloed van de lidstaten op het vaststellen van de vrijstellingsvoorwaarden. Opname in de machtigingsverordening zou immers tot gevolg hebben dat de Europese Commissie eigenstandig de vrijstellingsvoorwaarden kan aanpassen. In het voorliggende compromisvoorstel is de uitbreiding naar steun voor de vervoersector geschrapt. Lidstaten zullen het voorstel nu dan ook naar verwachting breed steunen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat, voor specifieke staatssteuncategorieën in de lijst met uitzonderingen (9423/13), de reden was om deze al dan niet op te nemen? Kan per toegevoegde uitzonderingscategorie aangegeven worden op grond van welke argumenten de categorie is toegevoegd? De leden van de fractie van de PvdA vragen tevens of het de verwachting van het kabinet is dat na herziening van de procedureverordening staatssteun (659/1999) en de machtigingsverordening staatssteun (994/98) er vaker staatssteun zal worden verleend in de Europese Unie? Wat voor gevolgen zal dit mogelijk hebben voor Nederland?

Single Market Act I en II

Op de agenda van de Raad staat een bespreking van de stand van zaken van het pakket voorstellen uit de Akten voor de Interne Markt I en II. Dit pakket voorstellen heeft tot doel het functioneren van de interne markt te verbeteren en Europa uit de crisis te helpen. De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat in de laatste fase van onderhandelingen over de voorstellen uit de Single Market Act I en II, er door Nederland een aantal cruciale verbeteringen in de compromistekst zijn binnengehaald. Het kabinet geeft aan dat een van de verbeteringen de verlichting van eisen voor tijdelijke dienstverlening in het buitenland betreft, wat goed is voor het Nederlandse mkb. Kan het kabinet aangeven welke positieve gevolgen zij voor het Nederlandse mkb verwachten als gevolg van de verlichting van de eisen voor tijdelijke dienstverlening in het buitenland?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kabinet de kansen inschat ten aanzien van tijdige publicatie – dus voor het einde van de zittingstermijn van het huidige Europese Parlement – van de laatste vijf voorstellen van de Single Market Act I en II? Kan het kabinet aangeven welke van de vijf voorstellen tot de meeste discussie leidt en waarom? Wat zijn de belangrijkste obstakels ten aanzien van tijdige publicatie van de vijf laatste voorstellen? Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van deze voorstellen?

Horizon 2020

De besluitvorming over Horizon 2020 staat gepland voor de tweede helft van 2013. De uitdaging is op dit moment vooral om voldoende voortgang te houden in de onderhandelingen over zowel budget als programma. Het voorzitterschap zet er op in om in de onderhandelingen op de laatste openstaande punten tot een compromis te komen. Openstaande punten zijn: het vergoedingsmodel voor de gehonoreerde deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks – en innovatiekloof in Europa te overbruggen en activiteiten op het gebied van mkb deelname en de maatschappelijke uitdagingen. Het kabinet geeft aan maximaal in te zetten op de kabinetsinzet tot nu toe (Kamerstuk 22 112 nr. 1310). De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke punten het kabinet denkt dat zij ten aanzien van haar inzet, zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer (Kamerstuk 22 112 nr. 1310), zij mogelijk zal moeten inleveren? Welke prioriteiten heeft het kabinet in deze onderhandelingen en hoe schat zij het Europees krachtenveld ten aanzien van deze prioriteiten in?

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad voor het Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2013 en hebben enkele specifieke vragen met betrekking tot de agenda en de aanvullende stukken.

De leden van de SP-fractie zouden graag van de minister vernemen welke redenen er zijn om de genoemde specifieke staatssteuncategorieën in de lijst met uitzonderingen al dan niet op te nemen. Verwacht de minister daarnaast dat na deze herziening er vaker staatssteun verleend zal worden in de Europese Unie, en wat zijn hier vervolgens de gevolgen van voor Nederland?

Graag zouden deze leden willen weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de inventarisatie van het kabinet van EU-regelgeving die teveel regeldruk met zich meebrengt? Komen de resultaten uit deze inventarisatie overeen met de resultaten die de Europese Commissie presenteert?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda. Op de agenda staat de modernisering van staatssteun. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet de geboden ruimte gaat benutten in Nederland?

Op welke manier gaat er beleid worden gemaakt voor ondernemers en het mkb? Welke inzet wil het kabinet plegen voor de andere categorieën die expliciet genoemd worden met name innovatie?

Voorziet het kabinet problemen voor Nederland als omliggende landen meer steun gaan verlenen op de genoemde categorieën?

Tevens hebben de leden van de CDA fractie een vraag over regeldruk. Welke inbreng levert de minister concreet bij dit agendapunt? Wanneer heeft het kabinet de inventarisatie afgerond die op basis van subsidiariteit wordt gemaakt?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen en hebben enkele vragen.

Allereerst willen de leden van de D66-fractie graag weten wat voor specifieke staatssteuncategorieën in gegeven lijst met uitzonderingen de reden was om deze al dan niet op te nemen. Tevens willen deze leden weten of na deze herziening vaker staatssteun verleend zal worden in de Europese Unie, en wat dit voor gevolgen zal hebben voor Nederland.

De leden van de fractie van D66 willen tevens weten welke vervolgstappen de minister voorziet op het regeldrukdossier. Er is nu een imposante lijst, maar de vraag is vooral wat er nu gaat gebeuren.

Met betrekking tot het auteursrecht verwijzen de leden van de fractie van D66 graag naar het zogenoemde radiomodel waarmee zij doelen op het systeem dat zij hebben voorgesteld en uitgewerkt waarin met streaming op het internet op dezelfde wijze wordt omgegaan met auteursrecht als op de radio. Dat wil zeggen dat de naburige rechten ook via collectieve licenties lopen waardoor het voor veel meer aanbieders mogelijk is om een compleet aanbod van muziek aan te bieden. Op termijn kan dit dan ook worden uitgebreid naar audiovisueel. Deze leden zijn uiteraard voorstander van multi-terratoriale licenties, maar denken dat het probleem niet zozeer zit in de 27 Collectieve beheersorganisaties (een per lidstaat) waarmee aanbieders van content moeten onderhandelen, maar veel eerder in de duizenden platenmaatschappijen die allemaal afzonderlijk toestemming moeten geven voor het gebruik van de content waarvan zij de rechten (gedeeltelijk) bezitten. Zonder dat een internetaanbieder over een fatsoenlijk aanbod beschikt van vrijwel alle liedjes, is er immers geen levensvatbare dienst. Graag ontvangen zij een reactie op dit voorstel en deze redenatie.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de Mededeling van de Europese Commissie inzake slimme regelgeving voor het mkb en de kabinetsreactie daarop. Deze leden juichen de bereidheid van de Europese Commissie om de consequenties van haar eigen regelgeving voor het bedrijfsleven onder ogen te zien, toe. Zij vragen het kabinet van de gelegenheid gebruik te maken om in Brussel knelpunten en voorstellen voor reductie en vereenvoudiging op tafel te leggen. Hierbij vragen zij aandacht voor de lastendruk en nalevingskosten als gevolg van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het in deze richtlijnen opgenomen voorzorgsbeginsel vraagt veel van onder meer bouwende burgers en bedrijven (onderzoekslasten en vertraging vanwege soortenbescherming) en de agrarische sector (bedrijven voor lange tijd «op slot» vanwege gebiedsbescherming en stikstofproblematiek), terwijl in veel gevallen de schadelijkheid van voorgenomen activiteiten niet eens vaststaat. Is het kabinet bereid de nationale problematiek met betrekking tot de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn met de Europese Commissie te delen en de Europese Commissie te vragen om versoepeling van de toepassing van het voorzorgsbeginsel?

II Antwoord / Reactie van de minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Horizon 2020

De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens het onderzoeksdeel van de Raad een oriëntatiedebat van het voorzitterschap over Horizon 2020 zal plaatsvinden en een voortgangsrapportage hierover wordt besproken. De uitdaging is volgens de minister op dit moment vooral om voldoende voortgang te houden in de onderhandelingen over zowel budget als programma. Kan de minister hier een toelichting op geven? Hoe ziet het budgettaire en programmatische plaatje er momenteel uit in de onderhandelingen?

De Raad, het Europees Parlement en de Commissie onderhandelen op dit moment in de zogenaamde triloog met elkaar over zowel de inhoudelijke invulling van Horizon 2020 als de mogelijke verdeling van het budget. Over de meeste standpunten aangaande de inhoudelijke invulling is al overeenstemming bereikt. De laatste openstaande punten zijn, zoals aangegeven, het vergoedingsmodel voor deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen («widening participation»), en activiteiten op het gebied van bevordering van de deelname van het mkb.

Over de precieze verdeling van het budget van Horizon 2020 wordt in de triloog nog altijd gesproken. Het gaat hierbij om percentages van het uiteindelijke totaalbudget. Nederland steunt binnen de Raad de oorspronkelijk door de Commissie voorgestelde budgetverdeling. Deze is wat Nederland betreft evenwichtig. Daarnaast probeert Nederland ervoor te zorgen dat de eigen prioriteiten niet onder druk komen te staan: de Europese Onderzoeksraad (ERC), innovatie in het mkb en middelen voor publiek-private samenwerking.

De onderhandelingen in de triloog zullen naar verwachting tot de zomer voortduren. Het Ierse voorzitterschap streeft ernaar voldoende voortgang te houden en overeenstemming te bereiken op de openstaande punten, zodat Horizon 2020 zoals voorzien begin 2014 van start kan gaan.

De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het voorzitterschap er op inzet in de onderhandelingen ook op de laatste openstaande punten tot een compromis te komen: het vergoedingsmodel voor de gehonoreerde deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen (bekend als «widening participation») en activiteiten op het gebied van deelname van het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de maatschappelijke uitdagingen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de openstaande discussiepunten zijn en wat de inzet van de minister is. Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe de minister momenteel nationaal in gesprek is met partijen uit het veld om zijn inzet over Horizon 2020 af te stemmen.

Wat betreft het vergoedingsmodel zitten het Europees Parlement en de meeste lidstaten, inclusief het Ierse voorzitterschap, niet op een lijn. Het Europees Parlement zet in op een model waarin – net als in het huidige Zevende Kaderprogramma (KP7) – de keuze voor deelnemers blijft bestaan om naast de daadwerkelijke directe kosten de indirecte kosten te declareren via ofwel de Flat Rate- ofwel de Full Cost-methode. De meeste lidstaten willen, net als de Commissie, dat alleen de Flat Rate-methode blijft bestaan. Nederland heeft samen met enkele andere lidstaten, en het Parlement, altijd gepleit voor het behoud van de keuze voor de Full Cost-optie voor alle deelnemers. Nederland heeft zich bovendien ingezet voor de ontwikkeling van goede richtsnoeren voor de Flat Rate-methode, waarmee deelnemers dure onderzoeksinfrastructuur zoveel mogelijk als directe kosten kunnen declareren. Nederland probeert op deze manier een kostenvergoedingsmodel te waarborgen, waarmee deelnemers (profit en non-profit) een redelijke vergoeding kunnen verwachten en de hoogte van de subsidie een relatie heeft met de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Het discussiepunt «widening participation» gaat over het bevorderen van de deelname van onderzoekers uit gebieden in met name Centraal- en Oost-Europa. Lidstaten in deze gebieden vinden dat die deelname nu nog achterblijft en zetten hard in op bevordering ervan. Het zal met name gaan om nieuwe samenwerkingsverbanden tussen excellente instellingen in West-Europa en veelbelovende partners in regio’s die wat betreft onderzoek en innovatie nog achterlopen. Er lijkt inmiddels voldoende steun in de Raad voor de door het Europees Parlement gewenste aparte actielijn en het geoormerkte budget. De Nederlandse inzet zal zijn om het budget dat vrijgemaakt wordt voor dit soort activiteiten zo laag mogelijk te houden. Immers, op Europees niveau is niet het Kaderprogramma maar het Cohesiebeleid in eerste instantie het instrument om de onderzoekscapaciteit en innovatiekracht in regio´s en lidstaten te versterken. Lidstaten en regio’s in Centraal- en Oost-Europa ontvangen daartoe vanuit de cohesiefondsen een substantieel budget voor onderzoek en innovatie. Daarnaast zal Nederland ervoor pleiten de activiteiten in het kader van «widening participation» in ieder geval te laten voldoen aan het excellentiecriterium: ook voor deze activiteiten geldt dat vanuit Horizon 2020 alleen het beste onderzoek mag worden gefinancierd.

Over de doelstellingen van het programmaonderdeel «Innovatie in het mkb» binnen de pijler Industrieel Leiderschap is inmiddels overeenstemming bereikt met het Europees Parlement. Wel is er nog verschil van inzicht over de vormgeving en financiering van het instrument dat specifiek op het mkb gericht zal zijn. Commissie en Raad zien de activiteiten ten behoeve van het mkb het liefst geïntegreerd in de pijlers Industrieel Leiderschap en Maatschappelijke Uitdagingen. Het streefgetal voor het aandeel van het budget dat het mkb in deze pijlers moet kunnen verwerven, is door de Raad verhoogd van de door de Commissie voorgestelde 15 procent naar 20 procent. Het Europees Parlement wil een zelfstandig mkb-instrument met een geoormerkt budget waarbij calls for proposal bottom-up en open worden uitgeschreven exclusief voor het mkb. Nederland kan goeddeels tegemoetkomen aan de wens van het Europees Parlement om een centrale strategie te formuleren ten behoeve van het mkb in de verschillende thema's van Horizon 2020. Echter, het is wat Nederland betreft ook van belang dat het mkb kan meedoen in de reguliere («top down») calls for proposal van de werkprogramma's en in de publiek-private samenwerkingsvormen met andere organisaties zoals kennisinstellingen, ngo’s en grote industrie.

Bij de onderhandelingen over de invulling van de pijler Maatschappelijke Uitdagingen vraagt het Europees Parlement om aparte activiteiten- en financieringslijnen voor de onderwerpen «cross-cutting marine and maritime research», «renewable energy» en «science with and for society». De meeste lidstaten in de Raad zijn geen voorstander van de introductie van nieuwe activiteitenlijnen en ook niet van het oormerken van budgetten voor bepaalde thema’s. Voor Nederland is wel degelijk van belang dat deze thema’s goed zijn geborgd in Horizon 2020, maar niet per se als aparte activiteiten.

Het is duidelijk dat er compromissen nodig zijn om er in de triloog tussen Raad, Parlement en Commissie over niet al te lange tijd uit te komen. Het uiteindelijke compromis wordt echter een totaalpakket, waarin de twee wetgevende partijen (Raad en Parlement) zich moeten kunnen vinden.

De kabinetsinzet, zoals eerder gedeeld met de Kamer (Kamerstuk 22 112, nr. 1310), is tot stand gekomen in goed overleg met de Nederlandse partijen uit het veld en vormt nog altijd het uitgangspunt voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen over Horizon 2020. Daarbij vindt vanuit EZ en OCW regelmatig overleg plaats met (de voorzitters van) partijen zoals NWO, TNO, de VSNU en de verschillende universiteiten en onderzoeksinstellingen, evenals met de boegbeelden van de Topsectoren. In deze overleggen is uiteraard ook Europa, Horizon 2020 in het bijzonder, onderwerp van gesprek, omdat onderzoek en innovatie immers steeds internationaler georganiseerd zijn en een goede aansluiting tussen Nederland en Europa essentieel is.

Hervorming accountantsmarkt

De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van de financiële crisis de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om het vertrouwen in de wettelijke controletaken van accountants te herstellen. De voorstellen bevatten onder andere maatregelen om onnodige regeldruk voor het mkb te verminderen. Kan de minister toelichten om welke maatregelen het gaat en hoe deze bijdrage aan een vermindering van de regeldruk voor het mkb?

De leden van de VVD-fractie vragen waarom toezicht op de accountancysector op Europees niveau belegd zou moeten worden en of de minister kan toelichten hoe het onderscheid eruit gaat zien in taken en verantwoordelijkheden tussen de Europese toezichthouder en de nationale toezichthouder. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de ESMA in staat is om deze verantwoordelijkheid op zich te nemen en of de minister kan aangeven hoe in de voorstellen is geborgd dat er straks geen sprake is van dubbel toezicht voor de sector en daarmee extra administratieve lasten?

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Commissie voornemens is om een Europees paspoort voor het accountantsberoep in te stellen? Waarom wil de Commissie voor deze sector een Europees paspoort instellen en wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Welke gevolgen heeft dit voor de regeldruk en de administratieve lasten? Kan de minister in zijn antwoord een onderscheid maken tussen grote en kleine kantoren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Europees Parlement de voorstellen van de Europese Commissie voor de kantoorroulatie en de scheiding tussen controle en advies fors lijkt af te zwakken. Kan de minister toelichten wat de reden hiervan is en welke gevolgen de opstelling van het Parlement heeft voor de positie van de Europese Raad en in het bijzonder voor de positie van Nederland? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat, indien deze ontwikkelingen zich doorzetten, het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Nederlandse accountancysector in het gedrang zal komen, aangezien de Nederlandse wet- en regelgeving verder gaat dan Europa voorstelt. Kan de minister aangeven hoe hij hiermee omgaat en hoe hij dit betrekt bij zijn verdere standpuntbepaling ten aanzien van de voorstellen van de Europese Commissie?

De leden van de VVD-fractie lezen dat een meerderheid van de lidstaten zich lijkt te verzetten tegen het voorstel van verplichte kantoorroulatie. Kan de minister aangeven waarom lidstaten zich hiertegen verzetten? De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat voor de Nederlandse positiebepaling ten aanzien van de overige voorgestelde maatregelen wordt verwezen naar Kamerbrieven uit eind 2011/ begin 2012. In deze brieven wordt aangegeven dat het kabinet voorstander is van het instellen van een maximumplafond voor het leveren van non audit-diensten in plaats van onder andere een verbod en een verplichte aanbesteding. De leden van de VVD-fractie vinden dit achterhaald, mede in het licht van de pas in werking getreden Wet op het accountantsberoep en de Europese ontwikkelingen en hebben daarom behoefte aan een actualisering van de Nederlandse positiebepaling. Is de minister hiertoe bereid en kan hij die voor het zomerreces naar de Kamer sturen? Kan de minister hierbij ook ingaan op wat de voor- en nadelen zijn van het instellen van een maximumplafond versus een verbod en wat de voor- en nadelen zijn van verplichte aanbesteding versus verplichte rotatie?

Aangelegenheden betreffende de accountancysector liggen in de eerste plaats op het beleidsterrein van de minister van Financiën. Mede gezien het feit dat de vragen betrekking hebben op een aantal uiteenlopende aspecten van de voorstellen van de Europese Commissie, is met de beantwoording hiervan enige tijd gemoeid. In het verslag zal ik ingaan op de verschillende aspecten van het voorstel die door lidstaten en de Commissie in de Raad naar voren zijn gebracht. De minister van Financiën zal uw Kamer voor het zomerreces een brief toesturen waarin hij de geschetste weergave van het debat in de context van de Nederlandse positie zal plaatsen en een totaalbeeld van de onderhandelingen zal geven, mede in het licht van uw vragen.

Wat betreft het voorstel voor verplichte kantoorroulatie is het krachtenveld in de Raad aan verandering onderhevig, waarbij het er ondertussen op lijkt dat er toch een meerderheid van lidstaten is die dit aspect zal kunnen steunen. Het is de eerste keer dat het voorstel in de Raad wordt besproken. Ik verwacht dan ook na het oriëntatiedebat een beter beeld van het krachtenveld te hebben en zal u hierover, zoals hierboven aangegeven, nader informeren in het verslag van de Raad.

Een aantal vragen van de VVD-fractie raakt overigens aan de vragen die op 3 mei jongstleden door het lid Aukje de Vries (VVD) aan de minister van Financiën zijn gesteld over de verplichte roulatie voor accountants. De antwoorden op deze vragen worden binnenkort door de minister van Financiën naar de Kamer gestuurd.

Staatssteun

Verder lezen de VVD-fractieleden dat de lijst met uitzonderingen waarvoor staatssteun door de Commissie kan worden toegestaan flink is uitgebreid. Deze leden vragen in hoeverre hiermee de deur wordt opengezet voor verstoring van de interne markt en het gelijke speelveld? Waarom worden uitzonderingen nu gecreëerd en bestonden deze voorheen niet? Wat waren de redenen om deze nieuwe categorieën op te nemen? Verwacht de minister dat er nu vaker staatssteun wordt verleend in de Europese Unie? Welke gevolgen zal dit hebben voor Nederland?

Het verbod op staatsteun is neergelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (artikel 107,VWEU). De Raad heeft aan de Commissie de bevoegdheid verleend om bij verordening te verklaren dat bepaalde soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting.

Redenen voor opname van nieuwe categorieën zijn consolidatie van de goedkeuringspraktijk van de Commissie en administratieve lastenvermindering voor de Commissie en lidstaten. Voor opname als nieuwe categorie staatssteun, die in de toekomst kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, komen alleen steunmaatregelen in aanmerking waarvan reeds op basis van de ervaring van de Commissie is gebleken dat zij verenigbaar zijn met de interne markt, omdat zij niet of nauwelijks van invloed zijn op het handelsverkeer en niet leiden tot aanzienlijke verstoring van de mededinging. De Commissie zal na herziening van onderhavige machtigingsverordening vervolgens nog bij verordening per categorie nadere verenigbaarheidsvoorwaarden vaststellen om te borgen dat deze steunmaatregelen slechts een beperkte invloed op mededinging en handelsverkeer zullen hebben.

Uitbreiding van de categorieën steunmaatregelen die zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting betekent dan ook niet dat de deur wordt opengezet voor verstoring van de interne markt en het gelijke speelveld. Ik heb geen reden aan te nemen dat de onderhavige uitbreiding als zodanig aanleiding zal zijn voor de lidstaten om vaker staatssteun te verlenen. Nederland kan evenals de andere lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid om deze soorten – met de interne markt verenigbare – staatssteun zonder voorafgaande aanmelding te verlenen.

SMA I en II:Vierde spoorpakket

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan aangeven of de maatregelen daarin een oplossing kunnen bieden voor de gebrekkige marktwerking op het Nederlandse spoor? Als de Brusselse molen niet snel genoeg gaat, welke andere mogelijkheid ziet de minister dan – als verantwoordelijke voor het goed werken van markten – om de spoormarkt in Nederland te verbeteren?

In het BNC-fiche van 1 maart 2013 over het vierde spoorpakket is aangegeven dat het kabinet vooralsnog een negatief subsidiariteitsoordeel geeft over de voorstellen van de Europese Commissie voor het vierde spoorpakket inzake de marktopening van het binnenlands personenvervoer per spoor. Op grond van de huidige kennis kan nog niet worden bepaald of er aantoonbare voordelen zijn van wetgeving op Europees niveau. Daarom wordt nu een impactstudie uitgevoerd om na te gaan wat de implicaties zijn van de invoering van de Europese voorstellen voor Nederland. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal deze impactstudie voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen ter nadere bepaling van de Nederlandse inzet.

Naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het BNC fiche is in het VAO van 21 maart 2013 met uw Kamer afgesproken dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu vooruitlopend daarop geen onomkeerbare stappen zal nemen ten aanzien van de Europese besluitvorming over het onderdeel marktopening nationaal personenvervoer per spoor in het vierde spoorpakket. Daarnaast hebben zowel Eerste als Tweede Kamer de zogenaamde gele kaart procedure gestart en hebben de Europese Commissie geïnformeerd over het negatieve subsidiariteitoordeel ten aanzien van de marktopeningsvoorstellen.

Diverse geagendeerde fiches

Actualisering steekproefenquête arbeidskrachten

De leden van de VVD-fractie zijn bang dat de wijziging van de verordening leidt tot extra administratieve lasten, door de uitbreiding van de gedelegeerde handelingen die kan leiden tot een uitbreiding van de te verzamelen informatie. De minister schrijft dat de omvang van die mogelijke extra lasten niet op voorhand is te kwantificeren. Wat gaat de minister doen om hier toch een zo goed mogelijk beeld van te krijgen en hoe schat hij zijn kansen om ondubbelzinnig te laten vastleggen in deze verordening dat extra lasten niet gewenst zijn?

Omdat de steekproefenquête naar arbeidskrachten een onderzoek is bij burgers (huishoudens) heeft deze verordening inclusief de voorgestelde gedelegeerde handelingen geen consequenties voor het bedrijfsleven.

Om echter ook de enquêtedruk bij de burgers beperkt te houden, zet het kabinet zich tijdens de onderhandelingen ervoor in om het aantal vragen dat de Commissie door gedelegeerde handelingen kan vaststellen aan een maximum aantal te verbinden. Nederland zal er samen met gelijkgezinde lidstaten voor pleiten om in de verordening op te nemen dat, voordat de gedelegeerde handelingen door de Commissie worden vastgesteld, een kosten-batenanalyse wordt opgesteld. Op dit moment tekent er zich een gekwalificeerde meerderheid af die de lijn van Nederland steunt dat de gedelegeerde handelingen niet mogen leiden tot extra lastendruk. Een dergelijke passage zal in dat geval in de verordeningtekst worden vastgelegd. Overigens zet mijn ministerie samen met het CBS en in overleg met VNO-NCW in op verdergaande beperking van Europese statistiekverplichtingen.

Commissie-mededeling over slimme regelgeving voor het mkb

De leden van de VVD-fractie zien graag de lijst van de Commissie met concrete maatregelen ter vermindering van onnodige regeldruk en administratieve lasten voor het mkb tegemoet. Kan de minister deze fractieleden van zo’n lijst voorzien?

Ja, naar aanleiding van de oproep van de Europese Raad van maart 2013 en in vervolg op de mededeling slimme regelgeving van 7 maart 2013 komt de Europese Commissie in juni met een lijst van concrete maatregelen die ik aan uw Kamer zal toezenden.

De VVD-fractieleden vragen of de minister een afschrift aan de Kamer kan sturen van de aangekondigde lijst die het kabinet voor de zomer van 2013 aan de Europese Commissie zal sturen met EU-regels die in Nederland leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mkb, met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen.

Ja, ik zal deze lijst aan uw Kamer sturen, conform mijn toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen zoals ik ook heb aangegeven in het regeldrukprogramma dat op 17 april jl. aan de Kamer is gezonden.

Ruimtevaart

Ten aanzien van de mededeling over het EU-industriebeleid op het gebied van de Ruimtevaart sluiten de VVD-fractieleden zich aan bij de kanttekening aangaande de subsidiariteit van het voorstel. Zoals vaker gaat de Europese Commissie er ook hier vanuit dat EU-regelgeving een essentieel onderdeel van het Europese ruimtevaartbeleid zal vormen zonder de meerwaarde voldoende te onderbouwen. De leden van de VVD-fractie vinden ook dat de Europese Commissie duidelijk moet aantonen waarom regelgeving op niveau van de Europese Unie nodig is. Zij sporen de minister dan ook aan die onderbouwing alsnog te ontvangen, kan de minister die onderbouwing vervolgens aan de Kamer doen toekomen?

De inzet van Nederland is dat de Commissie in de verdere ontwikkeling van de European Space Policy steeds goed moet onderbouwen waarom regelgeving op niveau van de Europese Unie nodig is. Nederland zal hier in het Raadskader aandacht voor blijven vragen. Op het moment dat de Commissie die onderbouwing levert, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Staatssteun

De leden van de PvdA-fractie vragen ten aanzien van staatssteun, wat – voor specifieke staatssteuncategorieën in de lijst met uitzonderingen (9423/13) –, de reden was om deze al dan niet op te nemen en vraagt verder of per toegevoegde uitzonderingscategorie aangegeven kan worden op grond van welke argumenten de categorie is toegevoegd. De leden van de fractie van de PvdA vragen tevens of het de verwachting van het kabinet is dat na herziening van de procedureverordening staatssteun (659/1999) en de machtigingsverordening staatssteun (994/98) er vaker staatssteun zal worden verleend in de Europese Unie en welke gevolgen dit mogelijk zal hebben voor Nederland.

Het verbod op staatsteun is neergelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (artikel 107, VWEU). De Raad heeft aan de Commissie de bevoegdheid verleend om bij verordening te verklaren dat bepaalde soorten steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt en vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting.

Redenen voor opname van nieuwe categorieën zijn consolidatie van de goedkeuringspraktijk van de Commissie en administratieve lastenvermindering voor de Commissie en lidstaten. Voor opname als nieuwe categorie staatssteun, die in de toekomst kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, komen alleen steunmaatregelen in aanmerking waarvan reeds op basis van de ervaring van de Commissie is gebleken dat zij verenigbaar zijn met de interne markt. Dit omdat zij niet of nauwelijks van invloed zijn op het handelsverkeer en niet leiden tot aanzienlijke verstoring van de mededinging. De Commissie zal na herziening van de onderhavige machtigingsverordening vervolgens nog bij verordening per categorie nadere verenigbaarheidvoorwaarden vaststellen om te borgen dat deze steunmaatregelen slechts een beperkte invloed op mededinging en handelsverkeer hebben.

Ten aanzien van de volgende nieuwe categorieën steun is de Commissie voornemens om in de toekomst onder nadere voorwaarden en criteria vrijstelling van de aanmeldverplichting te verlenen:

  • 1. steun om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen; gebleken is dat projecten op dit gebied doorgaans geen aanleiding geven tot aanzienlijke verstoring van de mededinging en de invloed ervan op het handelsverkeer beperkt is.

  • 2. steun in verband met natuurrampen; uit ervaring blijkt dat dergelijke steun niet leidt tot aanzienlijke verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 3. steun voor de visserijsector in verband met bepaalde ongunstige weersomstandigheden; uit ervaring blijkt dat dergelijke steun niet leidt tot aanzienlijke verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 4. steun voor innovatie; veel steunmaatregelen voor innovatie zijn betrekkelijk beperkt en leiden niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging.

  • 5. steun voor de bosbouw en voor de afzetbevordering van bepaalde producten van de voedingssector; uit ervaring blijkt dat dergelijke steun niet leidt tot aanzienlijke verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 6. steun voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en van de biologische zoetwaterrijkdommen; dit soort steun heeft gewoonlijk slechts geringe invloed binnen de Unie, het veroorzaakt geen ernstige verstoring van de mededinging, aangezien het meestal om geringe bedragen gaat en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 7. steun voor sport; met name steunmaatregelen voor amateursport of kleinschalige sport hebben slechts geringe invloed op de handel binnen de Unie en veroorzaken geen ernstige verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 8. sociale steun voor vervoer ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden; dit soort steun leidt niet tot aanzienlijke verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 9. steun voor bepaalde soorten breedbandinfrastructuur; die leidt niet tot ernstige verstoring van de mededinging en er kunnen duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden worden vastgesteld.

  • 10. steun voor infrastructuur; kleine steunbedragen voor infrastructuurprojecten kunnen een doeltreffend middel zijn om de doelstellingen van de Unie te steunen, voor zover de kosten door de steun tot een minimum worden beperkt en de mogelijke verstoring van de mededinging beperkt is. Overigens komen grote projecten niet in aanmerking voor de vrijstelling van de aanmeldingsverplichting.

Uitbreiding van de categorieën steunmaatregelen die zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting betekent dus niet dat de deur wordt opengezet voor verstoring van de interne markt en het gelijke speelveld. Het kabinet heeft geen reden aan te nemen dat de herziening van de procedureverordening staatssteun (Verordening EG nr. 659/1999) en de machtigingsverordening staatssteun (Verordening EG nr. 994/98) aanleiding is om vaker staatssteun te verlenen in de Europese Unie. Nederland kan evenals de andere lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid om deze soorten -met de interne markt verenigbare- staatssteun zonder voorafgaande aanmelding te verlenen.

Single Market Act I en II

De leden van de PvdA-fractie verwijzen, in het kader van de Single Market Act I, naar de lopende onderhandelingen voor de herziening van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Hierbij vragen zij of het kabinet kan aangeven welke positieve gevolgen zij voor het Nederlandse mkb verwachten als gevolg van de verlichting van de eisen voor tijdelijke dienstverlening in het buitenland?

Onder de huidige richtlijn dient een tijdelijke dienstverlener in de afgelopen tien jaar minimaal twee jaar zijn beroep te hebben uitgeoefend voordat hij vanuit een lidstaat waar zijn beroep niet gereglementeerd is aan de slag kan in een lidstaat waar het beroep wel is gereglementeerd. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen sterk ingezet om deze minimale termijn van twee jaar te verkorten tot één jaar. Deze verkorting wordt gesteund door een groot aantal lidstaten en naar verwachting ook door het Parlement en de Commissie. Dit is voordelig voor alle dienstverleners in niet-gereglementeerde beroepen, aangezien dergelijke dienstverleners zich eerder op de Europese arbeidsmarkt zullen kunnen begeven. Dit komt onder meer de mobiliteit van dienstverleners met beperkte werkervaring ten goede, wat bijvoorbeeld zou kunnen bijdragen aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid in de EU.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie hoe het kabinet de kansen inschat ten aanzien van tijdige publicatie van de laatste vijf voorstellen van de Single Market Act II. In dat kader vragen de leden of het kabinet kan aangeven welke van de vijf voorstellen tot de meeste discussie leidt en waarom. Wat zijn de belangrijkste obstakels ten aanzien van tijdige publicatie van de vijf laatste voorstellen? Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van deze voorstellen?

Op 3 oktober 2012 presenteerde de Commissie als vervolg op de mededeling «Single Market Act I» een tweede mededeling, de zogenaamde «Single Market Act II – samen voor nieuwe groei», waarin eveneens op twaalf onderwerpen een concrete actie door de Europese Commissie werd aangekondigd. Deze mededeling bevatte met name aankondigingen voor nieuwe wetgevende voorstellen, maar kondigde ook andere initiatieven aan. Hierbij gaf de Commissie aan de laatste voorstellen uit de mededeling uiterlijk in het tweede kwartaal van 2013 te zullen presenteren. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda dient de Commissie nog vijf voorstellen te publiceren. Deze betreffen een mededeling over de implementatie van de Europese Single Sky-wetgeving en wetgevende voorstellen over goederenvervoer tussen Europese zeehavens (het zogenaamde Blue-beltpakket), de toegang beleggers tot investeringsfondsen, de herziening van de richtlijn betaaldiensten en elektronische facturatie bij aanbestedingsprocedures.

Het kabinet acht het van belang dat de Commissie zich aan haar tijdpad houdt, omdat anders de afronding van de onderhandelingen tijdens de zittingsduur van het huidige Europese Parlement wordt bemoeilijkt. In het verslag van de Raad zal ik u rapporteren over de presentatie van het voorzitterschap over de stand van zaken. Uw Kamer is door middel van een BNC-fiche over de kabinetsreactie op de mededeling over de Single Market Act II geïnformeerd (TK 2011/2012, 22 112, nr. 1507). Zodra de resterende voorstellen zijn uitgebracht, wordt uw Kamer door middel van een BNC-fiche geïnformeerd.

Horizon 2020

De leden van de PvdA-fractie leest dat besluitvorming over Horizon 2020 staat gepland voor de tweede helft van 2013 en dat de uitdaging op dit moment vooral is om voldoende voortgang te houden in de onderhandelingen over zowel budget als programma. Het voorzitterschap zet er op in om in de onderhandelingen op de laatste openstaande punten tot een compromis te komen. Openstaande punten zijn: het vergoedingsmodel voor de gehonoreerde deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks – en innovatiekloof in Europa te overbruggen en activiteiten op het gebied van mkb deelname en de maatschappelijke uitdagingen. Het kabinet geeft aan maximaal in te zetten op de kabinetsinzet tot nu toe (Kamerstuk 22 112 nr. 1310). De leden van de fractie van de PvdA vragen op welke punten het kabinet denkt dat zij ten aanzien van haar inzet, zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer (Kamerstuk 22 112 nr. 1310), zij mogelijk zal moeten inleveren? Welke prioriteiten heeft het kabinet in deze onderhandelingen en hoe schat zij het Europees krachtenveld ten aanzien van deze prioriteiten in?

De kabinetsinzet, zoals eerder gedeeld met de Kamer (Kamerstuk 22 112, nr. 1310), vormt nog altijd het uitgangspunt voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen over Horizon 2020. Zoals aangegeven zijn de laatste openstaande punten het vergoedingsmodel voor deelnemers aan Horizon 2020, maatregelen om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen («widening participation»), activiteiten ter bevordering van de deelname van het mkb en de precieze invulling van de maatschappelijke uitdagingen. Het Ierse voorzitterschap streeft ernaar op de openstaande punten in een totaalpakket tot een compromis te komen. Dat betekent dat alle lidstaten en het Parlement op deze punten flexibiliteit zullen moeten tonen.

Voor verdere beantwoording van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de VVD-fractie.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Staatssteun

De leden van de SP-fractie zouden graag van de minister vernemen welke redenen er zijn om de genoemde specifieke staatssteuncategorieën in de lijst met uitzonderingen al dan niet op te nemen. Verwacht de minister daarnaast dat na deze herziening er vaker staatssteun verleend zal worden in de Europese Unie, en wat zijn hier vervolgens de gevolgen van voor Nederland?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Regeldruk

Graag zouden de leden van de SP-fractie willen weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de inventarisatie van het kabinet van EU-regelgeving die teveel regeldruk met zich meebrengt? Komen de resultaten uit deze inventarisatie overeen met de resultaten die de Europese Commissie presenteert?

Het kabinet zal de Commissie voor de zomer van 2013 een lijst sturen met EU-regels die leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mkb, met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Overleg over deze lijst vindt nog plaats met VNO-NCW en MKB Nederland en betrokken ministeries. De lijst zal ik uw Kamer doen toekomen, conform de toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen en zoals ik ook heb aangegeven in het regeldrukprogramma, dat op 17 april jl aan uw Kamer is toegezonden.

De top 10 van meest belastende EU-regelgeving voor het mkb in de Commissiemededeling komt in grote lijnen overeen met de klachten vanuit het Nederlandse bedrijfsleven.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Staatssteun

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda. Op de agenda staat de modernisering van staatssteun. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het kabinet de geboden ruimte gaat benutten in Nederland? Op welke manier gaat er beleid worden gemaakt voor ondernemers en het mkb? Welke inzet wil het kabinet plegen voor de andere categorieën die expliciet genoemd worden met name innovatie?

Nadat de herziening van onderhavige verordeningen heeft plaatsgevonden zal eerst de Europese Commissie nog nadere regels moeten vaststellen om te bepalen welke maatregelen concreet onder de vrijgestelde categorieën vallen en onder welke voorwaarden en criteria

zij verenigbaar worden geacht met de interne markt. Pas dan kan beleid op centraal en decentraal niveau nader vorm krijgen en worden bepaald welke inzet voor bijvoorbeeld innovatie past binnen de nieuwe categorie.

Voorziet het kabinet problemen voor Nederland als omliggende landen meer steun gaan verlenen op de genoemde categorieën?

Nee. Zoals duidelijk aangegeven in de voorstellen tot herziening van de categorieën steunmaatregelen zal de Commissie nog nadere verenigbaarheidsvoorwaarden en -criteria vaststellen om te borgen dat de invloed van deze steunmaatregelen op de mededinging en het handelsverkeer beperkt blijft en dat zij verenigbaar zijn met de interne markt.

Regeldruk

Tevens hebben de leden van de CDA fractie een vraag over regeldruk. Welke inbreng levert de minister concreet bij dit agendapunt? Wanneer heeft het kabinet de inventarisatie afgerond die op basis van subsidiariteit wordt gemaakt?

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen die betrekking hebben op de Commissiemededeling «Slimme regelgeving- Inspelen op de behoeften van kleinere en middelgrote ondernemingen» en de Commissiemededeling «Gezonde EU-regelgeving». De conceptconclusies bevatten voor Nederland belangrijke punten als het verzoek aan de Commissie om een duidelijke relatie te leggen tussen de door het bedrijfsleven aangegeven problemen en de door de Commissie voorgestelde maatregelen. Nederland ziet in de uitwerking ook graag meer aandacht voor nalevingkosten van de voorgenomen EU-regelgeving voor het mkb. Verder dient de aangekondigde lijst van voorgestelde maatregelen onderdeel te zijn van het REFIT-programma en opgenomen te worden in het werkprogramma van de Europese Commissie van 2014. Er is tijdens de Raad geen discussie voorzien omdat de voorgestelde conclusies breed draagvlak hebben.

De inventarisatie rond subsidiariteit en proportionaliteit zal rond de zomer door de Minister van Buitenlandse Zaken namens het kabinet aan de Kamer worden gestuurd.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Staatssteun

Allereerst willen de leden van de D66-fractie graag weten wat voor specifieke staatssteuncategorieën in gegeven lijst met uitzonderingen de reden was om deze al dan niet op te nemen. Tevens willen deze leden weten of na deze herziening vaker staatssteun verleend zal worden in de Europese Unie, en wat dit voor gevolgen zal hebben voor Nederland.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de betreffende vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Regeldruk

De leden van de fractie van D66 willen tevens weten welke vervolgstappen de minister voorziet op het regeldrukdossier. Er is nu een imposante lijst, maar de vraag is vooral wat er nu gaat gebeuren.

De voorliggende Raadsconclusies vragen de Commissie om in de herfst van dit jaar, in het kader van het REFIT-programma, met voorstellen te komen voor vereenvoudiging en verlaging van administratieve lasten, inclusief voorstellen voor het schrappen van regels die niet langer nodig zijn. Deze dienen opgenomen te worden in het werkprogramma van de Europese Commissie van 2014. De Commissie is verzocht een duidelijke relatie te leggen tussen de door het bedrijfsleven aangegeven problemen en de door de Commissie voorgestelde maatregelen. In de uitwerking wil Nederland meer aandacht voor het consistent meenemen van de nalevingskosten van de voorgenomen EU-regelgeving voor het bedrijfsleven.

Auteursrecht

De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op het zogenoemde radiomodel waarin de naburige rechten voor streaming op internet via collectieve licenties zouden lopen in plaats van via de individuele platenmaatschappijen. Ook vragen zij om een reactie op hun redenering dat het probleem bij de licentiëring niet zozeer zit in 27 collectieve beheersorganisaties, maar in de duizenden platenmaatschappijen die afzonderlijk toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de content waarvan zij de rechten bezitten.

Aangelegenheden betreffende auteursrecht liggen in de eerste plaats op het beleidsterrein van de minister van Veiligheid en Justitie. Het radiomodel is eerder aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg auteursrechten op 22 november 2012. Daar heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangegeven dat een radiomodel een keuze zou betekenen voor een collectieve oplossing in plaats van een individuele oplossing die uitgaat van licenties. Het belangrijkste nadeel van een dergelijke verplichte collectieve oplossing is dat het de rechthebbenden de mogelijkheid ontneemt om zelf te beslissen over het afgeven van een licentie. In die zin lijkt een radiomodel meer op een afnamemodel dan op een verdienmodel en lijkt het de opkomst van nieuwe verdienmodellen in de markt juist te ontmoedigen. Dit bezwaar speelt zowel bij muziekwerken als bij audiovisuele werken.

Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen. Volgens de Commissie is er geen probleem bij de online licentiëring door platenmaatschappijen. Online muziekdiensten worden inmiddels veelvuldig gelicentieerd. Van versnippering van rechten over duizenden platenmaatschappijen is geen sprake. Doorgaans kan een muziekdienst volstaan met een licentie van een beperkt aantal grote platenmaatschappijen (majors).

Vragen van de leden van de SGP-fractie

Vogel- en Habitatrichtlijn

De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet bereid is de nationale problematiek met betrekking tot de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn met de Europese Commissie te delen en de Europese Commissie te vragen om versoepeling van de toepassing van het voorzorgsbeginsel?

Deze vraag beantwoord ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken. De Staatssecretaris heeft u 8 mei 2013 over dit onderwerp per brief geïnformeerd (TK 32 670, 72). Zoals zij in die brief heeft aangegeven, kan de problematiek bij de implementatie van de Europese regelgeving niet los worden gezien van de specifieke situatie in Nederland. Van belang is dat er regelgeving is die de natuur effectief beschermt en die ruimte biedt voor initiatieven van betrokken burgers en ondernemers voor een praktische uitvoering van de regels. In dat verband verwijs ik naar de door de Staatssecretaris aangekondigde nota van wijziging van het wetsvoorstel natuurbescherming, welke ook was aangekondigd in het regeerakkoord.

III Volledige agenda

Brief regering d.d. 17-05-2013 – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – Geannoteerde Agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2013 (Kamerstuk 21501-30, nr. 308)

Brief regering d.d. 17-05-2013 – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen die op 2 en 3 mei plaatsvond in Dublin (Kamerstuk 21501-30, nr. 306)

Brief regering d.d. 23-04-2013 – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – Beantwoording vragen commissie over de Informele Raad voor Concurrentievermogen 2 en 3 mei 2013 te Dublin (Kamerstuk 21501-30, nr. 307)

Brief regering d.d. 05-04-2013 – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – Fiche: Mededeling EU Industriebeleid op het gebied van de Ruimtevaart (Kamerstuk 22 112, nr. 1601)

Brief regering d.d. 05-04-2013 – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – Fiche: Besluit Europees systeem bewaking ruimteinfrastructuur (Kamerstuk 22 112, nr. 1600)

Brief regering d.d. 12-04-2013 – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – Fiche inzake Mededeling slimme regelgeving mkb (Kamerstuk 22 112, nr. 1602)

Brief regering d.d. 03-05-2013 – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – Fiche inzake Verordening steekproefenquête arbeidskrachten (Kamerstuk 22 112, nr. 1614)

Naar boven