21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 270 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 september 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen inzake de een tweetal brieven over de Raad voor Concurrentievermogen, een brief inzake normalisatie en een fiche inzake normalisatie.

(De volledige agenda is aan het einde van het verslag opgenomen).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 september 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,Blacquiére

Reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda van het schriftelijk overleg over de Raad voor het Concurrentievermogen d.d. 29–30 september 2011. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij twee opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat Nederland het normalisatieproces steunt. Het is erg belangrijk dat interoperabiliteit op ICT-gebied gestimuleerd word. Er valt hiermee veel economische en maatschappelijke winst te halen. Het is inderdaad zo dat kwaliteit boven snelheid gaat. Toch moeten we er ook voor waken dat het proces niet te erg opgehouden word. Kan de minister aangeven wat de huidige stand van zaken op het gebied van interoperabiliteit is in Europa?

Er is geen overeenstemming bereikt over het Euratom-programma dat zowel kernsplijting-, stralings- en kernfusieonderzoek omvat. De leden van de VVD-fractie willen dan ook van de minister weten wat er gebeurt als er een akkoord uitblijft voor 1 januari 2010, wanneer de verlengingsperiode voor het Euratom-programma in zou moeten gaan en of het mogelijk is om het programma voort te zetten met de begroting van voorgaande jaren. Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag weten hoe voorkomen kan worden dat het onderzoek naar kernenergie vervangen wordt door onderzoek naar duurzame energie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie willen graag van de minister weten welke inzet het kabinet heeft op het gebied van de interne markt voor diensten. Liggen er op dit moment specifieke voorstellen op dit gebied voor in de Raad voor Concurrentievermogen? Zo niet, welke voorstellen gaat de minister doen? Kan de minister schetsen hoe hij de interne markt voor diensten idealiter ziet en welke stappen hij gaat ondernemen om dit te bereiken? Komt daarbij wat de minister betreft ook het land van oorsprong beginsel, al dan niet in gewijzigde vorm, weer op tafel? Zo ja, kan de minister een uitgebreide motivatie en toelichting geven hoe hij dit vorm wil geven?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor de zorgen die enkele lidstaten hebben omtrent de veiligheid van kernenergie. De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat één van de grootste problemen op dit vlak nog altijd het kernafval betreft. De leden van de PvdA-fractie verzoeken het kabinet daarom te pleiten voor een steviger inzet en een substantiële verschuiving van budgetten ten gunste van het onderzoek naar het beheer van radioactief afval, veiligheid en beveiliging. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie wat de gevolgen zullen zijn van een eventueel uitblijven van een akkoord voor 1 januari 2012, wanneer de verlengingsperiode voor het Euratom-programma in zou moeten gaan. Wordt het programma dan stopgezet, of voortgezet met de begroting van voorgaande jaren?

Wat betreft de initiatieven rondom normalisatie en standaardisatie vragen de leden van de PvdA-fractie wat de verhouding is tussen de ontwikkeling van dienstennormen, de richtlijn beroepskwalificaties en de dienstenrichtlijn. Wanneer er dienstennormen op Europees niveau ontwikkeld worden, kan dit dan gevolgen hebben voor de manier waarop lidstaten met hun dienstenmarkt omgaan? Heeft het normalisatieproces invloed op de aanhangige aanbestedingswet?

De leden van de PvdA-fractie zetten na het lezen van het verslag van de informele raad voor concurrentievermogen die van 20 tot 22 juli is gehouden in Sopot, Polen, vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het houden van deze drie dagen durende bijeenkomsten, die in het teken staan van «vrije gedachtewisseling zonder besluitvorming». De leden van de PvdA-fractie krijgen na het lezen van het verslag van deze en vorige informele raden de indruk dat vooral veel algemeenheden worden uitgewisseld. De leden van de PvdA-fractie zouden daarom graag van de minister willen weten in hoeverre hij het nut van dit soort raden op vindt wegen tegen de kosten die het ministerie hiervoor maakt. In dit verband zouden de leden van de PvdA-fractie tevens graag een overzicht ontvangen van alle kosten die zijn gemaakt in verband met informele raden voor concurrentievermogen vanaf begin 2010 tot juli 2011.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Het EU-octrooi staat in deze Raad voor Concurrentievermogen ter bespreking van de voortgang en in november ter finale besluitvorming (als alles goed gaat). Het zal nu met name gaan over de geschillenbeslechting. In het voorjaar van 2011 kwam er na jarenlange stilstand in de onderhandelingen een doorbraak op het EU-octrooi. 25 lidstaten hebben gekozen voor versterkte samenwerking. De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de gekozen richting: een octrooigerecht gemeenschappelijk aan de lidstaten. Twee landen waren hiertegen: Spanje en Italië. Spanje kondigde aan de verstrekte samenwerking bij het Hof aan te vechten. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of Spanje dit dreigement kracht bij gezet heeft. Zijn er daarnaast gevolgen voor de besluitvorming rondom het EU-octrooi?

Om gezonde, winstgevende, concurrerende maar vooral duurzame Europese industrieën voor de toekomst te creëren is innovatie essentieel. Groen en groei dienen hand in hand te gaan. Deelt de minister deze opvatting en bevestigd hij derhalve het belang van innovatie in het kader van efficiënter gebruik van hulpbronnen als een centraal onderzoeksonderdeel in Europa? De leden van de CDA-fractie vinden een doorkijk naar het langetermijndoel prima, maar de instrumentaria dienen dan wel concreter te worden. Welke onderzoeks- en innovatie-instrumentaria heeft de minister voor ogen en hoe wil hij deze binnen Europa meer gaan stroomlijnen?

De verlenging van het kaderprogramma van Euratom voor 2012–2013 draagt bij aan de EU2020-doelstellingen, waaronder het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, voorzieningszekerheid van de Europese energiebehoefte en het bevorderen van onderzoek en innovatie. Het Europese energiebeleid is daarbij gericht op een brede energiemix waarbij ook kernenergie hoort. In het kader van de recente ramp in het Japanse Fukushima hebben enkele lidstaten in de EU, waaronder Duitsland, echter afstand genomen van kernenergie. De leden van de CDA-fractie vragen de minister welke te verwachten gevolgen dit kan hebben op nucleair onderzoek in Euratom-verband.

Het onderzoeksprogramma «Joint Programming Initiative voor «More Years Better Lives» betreft vergaande samenwerking op het onderzoeksterrein naar demografische veranderingen in de samenleving en welke consequenties dit heeft voor de omgeving. De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate Nederland een rol speelt in dit onderzoeksterrein. Is er daarnaast al meer zicht in hoeverre de strategische onderzoeksagenda aansluit bij de Nederlandse strategische onderzoeksagenda’s?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Europese innovatiepartnerschappen een belangrijke bijdrage kunnen en moeten leveren aan de vermindering van fragmentatie van onderzoeksinspanningen op Europees niveau. Het aantal thema’s waarop partnerschappen zich richten moet volgens de leden van de CDA-fractie beperkt zijn. Op deze thema’s dient wel een sterke integrale aanpak plaats te vinden. Combineren en samenwerken vormen hierin sleutelbegrippen. Wat dat betreft volledig in lijn met de inzet van de Nederlandse regering!

De Europese besloten vennootschap (Europese BV) kan bijdragen aan economische groei in Europa en maakt onderdeel uit van de Small Business Act gericht op het Midden en Kleinbedrijf (MKB). Nederland had en heeft als uitgangspunt een Europese BV te kunnen steunen mits deze voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt aan alle betrokken partijen. In het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen d.d. 30–31 mei 2011 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 260) staat dat er nog nader zou worden bezien hoe de Raad zou omgaan met het vervolg. De leden van de CDA-fractie vragen de minister hoe het nu met de onderhandelingen staat en waarom dit punt niet officieel is geagendeerd op de Raad voor Concurrentievermogen. Beweegt de discussie de Nederlandse kant op?

De leden van de CDA-fractie vragen de minister waarom het Europees bedrijfsregister niet officieel staat geagendeerd. Betekent het ontbreken van deze verordening op de besprekingen van de Raad voor Concurrentievermogen dat de onderhandelingen rondom het bedrijfsregister stil liggen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda behorende bij de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 september 2011 en hebben enkele specifieke vragen met betrekking tot de agenda.

Op de agenda van de Raad voor het Concurrentievermogen staat onder andere bij het EU-industriebeleid energie-efficiëntie genoemd. De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat het kabinet het bijna als vanzelfsprekend acht dat een sterkere concurrentiepositie van de Europese industrie automatisch bijdraagt aan maatschappelijke uitdagingen op het gebied van milieu en klimaat. De leden van de SP-fractie vragen dan ook hoe het kabinet met deze koers de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat weet te waarborgen.

Bij de passage over de verlenging van het zevende kaderprogramma van Euratom met twee jaar, wordt aangegeven dat Nederland de verlenging van het programma en de onderzoeksprojecten naar kernenergie en kernsplijting van belang acht om lessen te kunnen trekken uit de gebeurtenissen in Fukushima. De leden van de SP-fractie onderkennen het belang van onderzoek om een dergelijke ramp te voorkomen. De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet geen enkele wijziging in dit beleid nodig acht door de gebeurtenissen in Japan. Daarnaast zouden zij graag vernemen, nu het draagvlak in de EU op dit moment voor investeringen in kernenergie afneemt, of de budgetten voor een dergelijk onderzoek nog wel in verhouding zijn in relatie tot duurzame energiebronnen, waarvan het draagvlak toeneemt.

In de brief schrijft het kabinet tevens dat Nederland blijft pleiten voor een goed bestuur van het project ITER, omdat ook dit kostenoverschrijdingen en vertragingen tegengaat. De leden van de SP-fractie onderkennen dat het bestuur grote steken heeft laten vallen. Zij zouden graag vernemen op welke termijn het kabinet verwacht dat het bestuur verbetert of op welke wijze de verbetering ervan wordt betrokken bij de onderhandelingen over de toekomstige financiering.

Met betrekking tot het voorstel over normalisatie onderschrijven de leden van de SP-fractie het belang van het betrekken van meer belanghebbenden, zoals milieu- en consumentenorganisaties. Het belang van normalisatie is dusdanig dat zij hun invloed kunnen laten gelden op de besluitvorming. Het verlenen van stemrecht zien de leden van de SP-fractie als belangrijk om te waarborgen. Graag vernemen de leden van de SP-fractie de mate waarin de Nederlandse positie wordt onderschreven door andere lidstaten.

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Antwoorden op vragen van uw Kamer

Industrie

De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinet, in het licht van de sterkere concurrentiepositie van de Europese industrie, doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat waarborgt.

Maatschappelijke vraagstukken zoals vergrijzing, voedsel, klimaat, energie en grondstoffenschaarste leiden tot nieuwe uitdagingen, zowel voor Nederland als breder de EU. De overheid kan deze vraagstukken niet alleen oplossen. Om tot echte doorbraken te komen zijn innovaties van ondernemers nodig in de vorm van nieuwe technologie, producten en diensten. Dit biedt tegelijkertijd nieuwe economische kansen voor bedrijven, omdat de maatschappelijke uitdagingen van nu belangrijke groeimarkten voor de toekomst zijn. Voor het realiseren van de noodzakelijke innovatie is een nauwe wisselwerking en hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid nodig. Dit is kern van het nieuwe bedrijfslevenbeleid waarover de Kamer op 13 september jl. is geïnformeerd. Taak van de overheid hierbij is te zorgen voor excellente randvoorwaarden in de vorm van bijvoorbeeld fiscaliteit, onderwijs en slimme regelgeving. Ook heeft de overheid natuurlijk een taak in het borgen van publieke belangen. Op EU-niveau uit zich dat voor milieu en klimaat bijvoorbeeld in de doelstelling van 20% broeikasgasreductie in 2020 ten opzichte van 1990. Voorts is in de Europese Raad afgesproken dat de uitstoot in 2050 80 tot 95% lager is dan in 1990. Met deze aanpak waarborgt het kabinet dus de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat en geeft het bedrijven daarbinnen alle ruimte om te ondernemen en met innovatieve oplossingen te komen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de opvatting deelt dat groen en groei hand in hand dienen te gaan en of hij het belang van innovatie bevestigt in het kader van efficiënter gebruik van hulpbronnen? Tevens vragen de leden van de CDA-fractie welke onderzoeks- en innovatie-instrumentaria de minister voor ogen heeft en hoe wil hij deze binnen Europa meer wil gaan stroomlijnen?

Het kabinet deelt de opvatting dat groei en groen hand in hand gaan. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het nieuwe bedrijfslevenbeleid (en daarbinnen de topsectorenaanpak). In de context van de EU is het combineren van economische kansen en maatschappelijke uitdagingen een belangrijke pijler van de Europa 2020-strategie. Dit heeft de afgelopen periode concrete uitwerking gekregen in de «vlaggenschepen» EU-industriebeleid, Innovatie Unie en Resource Efficiency die momenteel worden geïmplementeerd. Bij het aanpakken van de maatschappelijke uitdagingen is het kabinet voorstander van een integrale aanpak met een gecombineerde inzet van instrumenten: de Europese Onderzoeksraad voor fundamenteel onderzoek, Marie Curie beurzen voor mobiliteit, grensoverschrijdende publiekpublieke en publiekprivate samenwerking, precommercieel en innovatief aanbesteden, kapitaalmarktinstrumenten, standaardisering en wet- en regelgeving. Dit zal onder andere vorm moeten krijgen via «Horizon 2020», de opvolger van het 7e Kaderprogramma. De Commissie zal naar alle waarschijnlijkheid eind 2011 haar voorstel uitbrengen. De Nederlandse inzet voor Horizon 2020 is o.a. gericht op vereenvoudiging en stroomlijning van de verschillende instrumenten. Europese innovatiepartnerschappen kunnen hierin een belangrijke rol spelen. De innovatiepartnerschappen beogen onderzoek en innovatiebeleid te stroomlijnen langs maatschappelijke thema’s.

Normalisatie

De leden van de VVD-fractie wat de huidige stand van zaken is op het gebied van interoperabiliteit in Europa.

De Europese Commissie heeft op 16 december 2010 een strategie en een kader uitgebracht over interoperabiliteit bij grensoverschrijdende elektronische overheidsdienstverlening. De lidstaten hebben afgesproken hun nationale interoperabiliteitsstrategieën uiterlijk 2013 hierop af te stemmen waardoor de interoperabiliteit in de lidstaten aanzienlijk verbetert.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de verhouding is tussen de ontwikkeling van dienstennormen en de richtlijn beroepskwalificaties en de dienstenrichtlijn.

Volgens het kabinet is er geen directie relatie tussen de richtlijn beroepskwalificatie en het recente voorstel van de Europese Commissie om normalisatie voor diensten op Europees niveau mogelijk te maken. Met betrekking tot de dienstenrichtlijn geldt dat in de dienstenrichtlijn de bepaling is opgenomen dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie de ontwikkeling van vrijwillige Europese normen aanmoedigen, teneinde de compatibiliteit tussen de diensten van dienstverrichters uit verschillende lidstaten, de informatie aan de afnemer en de kwaliteit van dienstverrichtingen te verbeteren. Het voorstel van de Commissie om het normalisatieproces ook van toepassing te verklaren op diensten geeft uitvoering aan deze bepaling.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of de ontwikkeling van dienstennormen op Europees niveau gevolgen kan hebben voor de manier waarop lidstaten met hun dienstenmarkt omgaan.

Er zijn de laatste jaren in Europa op het gebied van diensten vooral nationale normen door de markt ontwikkeld. Doordat er geen uniforme Europese normen bestaan, maar verschillende nationale normen, kunnen er belemmeringen voor het aanbieden van diensten binnen de Europese Unie ontstaan. Daarom heeft de Commissie de dienstennormen opgenomen in het toepassingsgebied van de verordening. Op deze manier wordt de kans op verschillende en tegenstrijdige nationale normen kleiner en worden handelsbelemmeringen voorkomen/weggenomen. Het voorstel moet dus leiden tot een verbetering van het vrij verkeer van diensten.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie of het normalisatieproces invloed heeft op de aanhangige aanbestedingswet.

De mededeling en de verordening maken het mogelijk om technische specificaties op het gebied van ICT ontwikkeld door fora en consortia te gebruiken voor aanbestedingen en Europees beleid. Dit sluit aan bij de Europese richtlijn over aanbesteden en de aanhangige aanbestedingswet. Op basis daarvan is het nu al mogelijk om in aanbestedingen te verwijzen naar nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, naar Europese technische goedkeuringen, naar gemeenschappelijke technische specificaties, en naar internationale normen. Het voorstel van de Commissie over normalisatie heeft hierop geen invloed.

De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre de Nederlandse positie over het toekennen van stemrecht aan organisaties, die belanghebbende partijen vertegenwoordigen, wordt onderschreven door andere lidstaten.

De lidstaten hebben zich nog niet formeel uitgelaten over het voorstel van de Commissie. Wel is uit informeel overleg gebleken dat de meeste lidstaten er geen voorstander van zijn om de organisaties die belanghebbende partijen vertegenwoordigen stemrecht te geven. De lidstaten zijn bang dat dit ten koste gaat van het nationale delegatie principe. Dit principe houdt in dat alleen de nationale normalisatie-instellingen stemrecht hebben in het Europese normalisatieproces. Dit laat onverlet het Nederlandse standpunt om middels een review te bekijken of deze Europese organisaties stemrecht moeten krijgen.

Interne markt voor diensten

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de inzet van het kabinet op het gebied van de interne markt voor diensten. Deze leden vragen of er specifieke voorstellen op dit gebied voorliggen aan de Raad voor Concurrentievermogen. Voorts vragen zij of de minister kan schetsen hoe hij de interne markt voor diensten idealiter ziet en welke stappen hij gaat ondernemen om dit te bereiken. Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of wat de minister betreft het land-van-oorsprong beginsel, al dan niet in gewijzigde vorm, weer op tafel komt.

Het Nederlandse kabinet heeft de ambitie om de werking van de interne markt voor diensten te versterken en te verbeteren. Een goed functionerende dienstenmarkt is van cruciaal belang voor economische groei en werkgelegenheid in Nederland en Europa. De dienstensector is verantwoordelijk voor 80% van de Nederlandse economie, maar slechts voor 20% van de export. De invoering van de dienstenrichtlijn heeft al grote vooruitgang betekend, omdat hierdoor veel belemmeringen voor grensoverschrijdende dienstverleners zijn afgeschaft.

Echter, daarmee is de interne markt voor diensten in de Europese Unie nog niet af. Door middel van de zogenaamde performance check onderzoeken de lidstaten en de Commissie op dit moment gezamenlijk de interactie tussen verschillende Europese regelingen, die gelijktijdig van toepassing zijn op dienstverleners.

Dit omvat onder andere de dienstenrichtlijn, de e-commerce-richtlijn en de richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Het doel is na te gaan of, en zo ja, met welke problemen dienstverleners in de praktijk geconfronteerd worden. Ook wordt onderzocht hoe de wisselwerking is tussen de verschillende regels en welke onbedoelde effecten hieruit voortvloeien. De performance check levert hierdoor waardevolle input voor eventuele vervolgacties. Welke vervolgacties nodig zullen zijn, is à priori niet vast te stellen.

Daarnaast spant het kabinet zich in om het grote aantal gereglementeerde beroepen in andere lidstaten te reduceren. Volgens de Commissie zijn er momenteel zo’n 4700 beroepen in 800 categorieën gereglementeerd in één of meerdere Europese landen. Bij de keuze om te reglementeren zijn het de lidstaten die de afweging maken. Het kabinet stelt daarom een kritische evaluatie voor om per beroep te bezien of reglementering wel noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken, of dat daarvoor alternatieven bestaan. In dat verband is het kabinet ook voorstander van een gezamenlijke proportionaliteitstoets om te komen tot een rationelere toepassing van het instrument van beroepsreglementering.

Tot slot wijs ik nogmaals erop dat het land-van-oorsprongbeginsel geen deel uit maakt van de huidige dienstenrichtlijn, die voor het kabinet het uitgangspunt is voor de verdere versterking van de interne markt voor diensten. Genoemd beginsel is dan ook niet aan de orde.

Unitair octrooi

De leden van de CDA-fractie vragen of Spanje het eerdere dreigement om de stap van 25 lidstaten richting versterkte samenwerking aan te vechten bij het Hof inmiddels kracht heeft bijgezet en wat de gevolgen zijn voor de gevolgen voor besluitvorming rondom het unitair octrooi.

In het voorjaar van 2011 bereikte de Raad een doorbraak in het EU-octrooi dossier door het besluit van 25 lidstaten om een EU (thans unitair) octrooi tot stand te brengen door middel van versterkte samenwerking. Spanje en Italië doen niet mee en hebben inmiddels inderdaad beroep aangetekend bij het Hof van Justitie tegen het besluit tot versterkte samenwerking. Naast de totstandkoming van het unitair octrooi wordt ook onderhandeld over het opzetten van een Verdrag voor de octrooirechtspraak. Dit is een niet-communautair instrument. Omdat dit Verdrag betrekking zal hebben op zowel toekomstige unitaire octrooien als de klassieke onder het Europees Octrooiverdrag verleende octrooien kunnen Spanje en Italië hieraan in beginsel meedoen. De uitspraak van het Hof naar aanleiding van het beroep van Spanje en Italië tegen het besluit tot versterkte samenwerking moet worden afgewacht maar dat is geen reden om de verdere onderhandelingen en besluitvorming op te schorten. Deze gaan dan ook op beide trajecten in volle gang door.

Europese BV

De leden van de fractie van de CDA vragen naar de stand van zaken omtrent de onderhandelingen over de Europese BV.

Het tijdens de Raad van mei jongstleden voorliggende compromis was voor een aantal lidstaten, waaronder Nederland, niet akkoord. Dit betekende dat de vereiste unanimiteit niet haalbaar was. Het is nu aan het voorzitterschap om te bezien of de onderhandelingen weer worden opgestart. Dat is tot op heden niet gebeurd. De Europese BV zou toegevoegde waarde kunnen bieden voor grensoverschrijdende activiteiten van het MKB. Zoals reeds eerder aangegeven zal het echter, gegeven de verschillende rechtsstelsels, zeer lastig zijn om te komen tot een compromis dat daadwerkelijk deze toegevoegde waarde biedt voor het Europese bedrijfsleven. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt bij de onderhandelingen dat Nederland een Europese BV kan steunen mits deze voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt aan alle betrokken partijen.

Koppeling van handelsregisters

De leden van de fractie van de CDA vragen naar de voortgang van de onderhandelingen over de koppeling van Europese handelsregisters.

De onderhandelingen over de koppeling van handelsregisters lopen nog. Nederland acht het met name van belang dat voor deze koppeling wordt aangesloten bij het reeds bestaande (private) initiatief «European Business Register (EBR)». Daarnaast acht Nederland het van belang dat de lidstaten voldoende invloed houden op de nadere invulling van de gedelegeerde handelingen die voortvloeien vanuit de verordening. Aan beide punten lijkt in de onderhandelingen te worden tegemoetgekomen. Het voorzitterschap streeft naar een akkoord in de Raad voor Concurrentievermogen in december dit jaar.

Euratom

De leden van de fractie van de VVD en de PvdA vragen wat er gebeurt als geen overeenstemming wordt bereikt over de verlenging van het Euratom-programma. Kan het programma dan worden voortgezet op basis van het huidige juridische kader of wordt het programma dan stop gezet.

Na het uitblijven van een akkoord tijdens de Raad in mei is tijdens de ingelaste Raad voor Concurrentievermogen van juni jongstleden alsnog een akkoord bereikt over het algemeen kader van het Euratomprogramma voor 2012 en 2013. Tijdens komende Raad verwacht het voorzitterschap tevens een akkoord te bereiken over het daaronder hangende programma’s en de regels voor deelname. Hiermee lijkt een akkoord te worden bereikt over het inhoudelijke deel van de verlenging voor 2012 en 2013 van het kaderprogramma voor Euratom. Over de financiering van de voorstellen wordt dit najaar onderhandeld tussen de Raad en het Europees Parlement. Mocht hierover vóór 1 januari 2012 geen akkoord worden bereikt dan kan het juridisch kader niet in werking treden en kunnen er in beginsel geen uitgaven worden gedaan zolang er geen akkoord is over de financiering.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe voorkomen kan worden dat het onderzoek naar kernenergie vervangen wordt door onderzoek naar duurzame energie. Tevens vragen de leden van de fractie van de SP of de budgetten voor onderzoek naar kernenergie nog wel in verhouding zijn in relatie tot duurzame energie bronnen.

Binnen Nederland en in Europees kader vindt zowel onderzoek plaats naar kernenergie als naar duurzame energie. Er is op dit moment geen sprake van verschuiving van budgetten van onderzoek voor kernenergie naar onderzoek voor duurzame energie. Binnen ons land zet het kabinet in op het afgeven van een vergunning voor een nieuwe kerncentrale en het voldoen aan de Europese verplichtingen voor het aandeel hernieuwbare energie in 2020. In internationaal verband wordt onderkend dat inzet van beide energiebronnen nodig is voor een toekomstvaste energievoorziening en dat daarvoor onderzoek nodig is. Het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen profiteren sterk van zowel de Europese fondsen voor kernenergieonderzoek als de fondsen voor het onderzoek naar hernieuwbare energie. Onze kennisinstellingen en bedrijven nemen meer dan evenredig deel aan deze programma’s.

De leden van de fractie van de PvdA verzoeken het kabinet om zich in te zetten voor een substantiële verschuiving van budgetten ten gunste van onderzoek naar het beheer van radioactief afval, veiligheid en beveiliging. Tevens vragen de leden van de fractie van de SP of het kabinet geen enkele wijziging in het beleid voor onderzoek nodig acht door de gebeurtenissen in het Japanse Fukushima.

Het huidige Euratom-programma heeft onder meer tot doel de veiligheid en beveiliging rondom het gebruik van kernenergie te bevorderen, maar ook om de technologie naar een veilige en duurzame energiebron als kernfusie te ontwikkelen. Het onderzoeksprogramma van Euratom is daarom gericht op zowel het onderzoek naar het lange-termijn-beheer van lang levend radioactief afval, nucleaire veiligheid en beveiliging, als reactorveiligheid en stralingsbescherming. De gebeurtenissen in het Japanse Fukushima onderstrepen het belang van onderzoek naar deze aspecten en laten zien dat de verschillende onderdelen in het programma nauw met elkaar samenhangen. Mede naar aanleiding van Fukushima is in de verlenging van het kaderprogramma ook meer nadruk gelegd op het onderzoek naar nucleaire veiligheid en beveiliging. Het kabinet vindt het programma en de onderzoeksprojecten dan ook van belang om lessen te kunnen trekken uit de gebeurtenissen in Fukushima.

De leden van de fractie van de CDA geven aan dat enkele lidstaten, waaronder Duitsland, als gevolg van de gebeurtenissen in het Japanse Fukushima afstand hebben genomen van kernenergie. Zij vragen welke gevolgen dit kan hebben voor nucleair onderzoek in Euratom-verband.

In onder andere Duitsland heeft een heroriëntatie over kernenergie plaatsgevonden. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van mei jongstleden heeft Duitsland aangegeven dat dit vooralsnog geen invloed heeft op de inzet voor het kaderprogramma voor Euratom.

De leden van de SP-fractie vragen op welke termijn het kabinet verwacht dat het bestuur van het project ITER verbetert of op welke wijze de verbetering ervan wordt betrokken bij de onderhandelingen over de toekomstige financiering.

Bij de onderhandelingen over het baseline scenario voor ITER heeft de Raad duidelijke voorwaarden gesteld, waaronder een duidelijk commitment van de andere internationale partners, het doorvoeren van maatregelen om kosten in de hand te houden en ook maatregelen om het bestuur te verbeteren. Naar aanleiding van deze voorwaarden zijn positieve veranderingen doorgevoerd in de aansturing bij de Internationale ITER-organisatie, bij de diensten van de Europese Commissie en bij de joint undertaking Fusion for Energy (F4E), die namens de Europese Commissie en de lidstaten verantwoordelijk is voor het uitzetten van de opdrachten voor de ontwikkeling en de bouw van de door Europa te leveren onderdelen van het apparaat.

Vooral het verbeteren van het bestuur van F4E was belangrijk voor de Raad voor Concurrentievermogen. Daarom heeft de Raad van Bestuur van F4E, waarin de Commissie en alle lidstaten zitting hebben, een werkgroep ingesteld. Deze heeft haar adviesrapport op 1 juni 2011 afgerond. Op basis van het advies van de werkgroep is de aansturing van F4E vervolgens aangepast. Een belangrijke aanpassing is de instelling van een administration and finance committee. Daarnaast wordt momenteel door F4E een onafhankelijke partij aangezocht die een beoordeling moet geven van de prestaties van F4E en de voortgang van het project als geheel. Deze onafhankelijke partij zal verslag uitbrengen aan de Raad van Bestuur van F4E en de Raad voor Concurrentievermogen.

Nederland zal in de komende tijd zowel in de Raad voor Concurrentievermogen als in de Raad van Bestuur van F4E sterk blijven inzetten op het verbeteren van de aansturing van het ITER-project. Deze maatregelen zijn nodig om toekomstige overschrijdingen en vertragingen tegen te gaan. Deze verbeteringen waren voor Nederland een belangrijke voorwaarde om te kunnen onderhandelen over de financiering van de extra benodigde 1,3 miljard EUR voor 2012 en 2013 binnen de EU-begroting.

Onderzoek

De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate Nederland een rol speelt in bij het onderzoeksterrein van het onderzoeksprogramma «Meer Jaren, Betere Leven». Tevens vragen zij of er meer zicht is in hoeverre de strategische onderzoeksagenda aansluit bij de Nederlandse strategische onderzoeksagenda’s?

Deelname van landen aan de verschillende gezamenlijk programmeringsinitiatieven gebeurt op vrijwillige basis. Nederland is één van de vijftien deelnemende landen aan het initiatief «Meer Jaren, Betere Levens». Dit initiatief zal met aanname van de conclusies door de Raad gestart worden. De strategische onderzoeksagenda zal vanaf dat moment ontwikkeld worden. Nederland zet bij de ontwikkeling van die onderzoeksagenda in op optimale aansluiting bij de Nederlandse strategische onderzoeksagenda’s. Een eventuele financiële bijdrage van Nederland is afhankelijk van de mate waarin de strategische onderzoeksagenda aansluit bij de Nederlandse strategische onderzoeksagenda's. Voor Nederland gaat het daarbij vooral om de aansluiting van dit initiatief met de Topsector Life Sciences.

Informele raad voor Concurrentievermogen

De leden van de PvdA-fractie zetten vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het houden van de informele Raden voor Concurrentievermogen en vragen om een overzicht van de kosten die het ministerie maakt in verband met de informele Raden voor Concurrentievermogen.

Doorgaans organiseert het EU-voorzitterschap gemiddeld twee keer per jaar informele vergaderingen van de Raad voor Concurrentievermogen. Het houden van informele raden is bij meerdere vakraden gebruik. De informele Raden voor Concurrentievermogen bestaan uit bijeenkomsten van twee dagen waarbij meestal een dag aan interne markt en/of industrie is gewijd en een dag aan onderzoek. Deze bijeenkomsten geven de lidstaten de kans om voorafgaand aan besluitvorming of voordat de Commissie een mededeling of wetgeving publiceert van gedachten te wisselen. De bijeenkomsten worden door het voorzitterschap georganiseerd en om die reden betaalt het voorzitterschap de verblijfskosten van het hoofd van de delegatie en twee of drie delegatieleden. De reiskosten zijn voor rekening van de lidstaten zelf. Afhankelijk van het onderwerp wordt bekeken hoe de delegatie eruit moet zien, waarbij het uitgangspunt is dat de delegatie zo beperkt mogelijk moet blijven. In het kader van kostenbeheersing bij de rijksoverheid wordt hierbij gekeken naar mogelijkheden om de kosten van de reisbewegingen zo laag mogelijk te houden.

De volledige agenda:

  • De geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen van 29–30 september 2011, (Kamerstuk 21 501-30, nr. 267), de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

  • Het verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 20–22 juli, (Kamerstuk 21 501-30, nr. 266), de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

  • Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie, (Kamerstuk 27 406, nr. 193), de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

  • Fiche: Mededeling normalisatie, (Kamerstuk 22 112, nr. 1196), de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Holtackers, M.P.M. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).

Naar boven