21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 267 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2011

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 september 2011.

Op het moment van schrijven is er nog geen definitieve agenda van de Raad voorhanden. De geannoteerde agenda is opgesteld op basis van een inschatting van de onderwerpen die op de Raad aan de orde komen.

Tijdens het interne markt- en industriedeel zal de Raad naar verwachting van gedachten wisselen over de contouren van het systeem voor de beslechting van octrooigeschillen, op basis van een concept Verdragstekst. Daarnaast zal de Raad waarschijnlijk conclusies aannemen en van gedachten wisselen over het concurrentievermogen van de industrie in relatie tot efficiënt gebruik van hulpbronnen.

Mogelijk vult het voorzitterschap de agenda nog aan met andere onderwerpen. Gedacht kan worden aan de mededeling van de Commissie van 1 juni 2011 over een strategische visie voor Europese normen. U bent geïnformeerd over de Nederlandse positie op dit onderwerp door middel van een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1196).

Tijdens het onderzoeksdeel zal de Raad naar verwachting een gemeenschappelijke benadering bereiken over drie onderdelen van het Kaderprogramma Euratom voor 2012–2013. Tevens zal de Raad waarschijnlijk een akkoord bereiken over een technische aanpassing van het gezamenlijke technologie-initiatief Waterstof en Brandstofcellen. Tenslotte zal de Raad het gezamenlijk programmeringsinitiatief «Meer Jaren, Beter Leven» lanceren en van gedachten wisselen over de verschillende partnerschappen op het gebied van onderzoek en innovatie.

Onder het punt diversen zal het voorzitterschap de Raad naar verwachting informeren over de resultaten van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 21-22 juli, de informele bijeenkomst over het Europese toerisme die plaats zal vinden van 5-7 oktober en over het Interne Markt Forum dat plaats zal vinden op 3-4 oktober. De Commissie zal de Raad naar verwachting informeren over het interne markt scoreboard, het voorstel voor het in lijn brengen van productharmonisatierichtlijnen met besluit 768/2008, de achterblijvende participatie in het kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en de strategische agenda van het Europees Instituut voor Technologie en Innovatie (EIT).

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uniforme octrooigeschillenbeslechtingOriënterend debat

De Raad zal naar verwachting een oriënterend debat voeren over de contouren van het systeem van geschillenbeslechting voor Europese en unitaire octrooien, op basis van een concept-Verdragstekst van het voorzitterschap.

Na het advies van het Hof van Justitie over een voorstel voor octrooigeschillenbeslechting (maart 2011) werd duidelijk dat het voorgestane systeem voor geschillenbeslechting rondom octrooien aanpassing behoefde. Naar voorbeeld van het Benelux Gerechtshof wordt nu gekozen voor een verdrag tussen alleen EU-lidstaten. Het voorzitterschap heeft een concept-Verdragstekst opgesteld, waarmee invulling wordt gegeven aan de aanwijzingen die het Hof gaf in zijn advies en de discussie die daarover tijdens de Raad van 30 mei jl. plaatsvond. Uitgangspunt is dat het octrooigerecht wordt opgezet door het toekennen van exclusieve rechtsmacht aan een gemeenschappelijk octrooigerecht voor de lidstaten (geen derde landen). Het octrooigerecht wordt gepositioneerd als een rechter gemeenschappelijk aan de lidstaten, vergelijkbaar met het Beneluxgerechtshof. Het Hof wees er in zijn advies al op dat daar de sleutel voor een oplossing kon zijn besloten.

Bij een aantal lidstaten leven nog vragen die voornamelijk van juridisch-institutionele aard zijn. Het gaat daarbij met name om de institutionele inbedding (verhouding van het octrooigerecht ten opzichte van nationale rechters en het Hof van Justitie), de verhouding tot het EU-acquis (zoals de Brussel I Verordening) en de wijze waarop het octrooigerecht en de lidstaten invulling geven aan hun communautaire verplichtingen (prejudiciële vragen, aansprakelijkheid voor de naleving van het EU-recht).

Nederland hecht sterk aan een vlotte totstandkoming van een goed stelsel van octrooigeschillenbeslechting en beschouwt dit als een absolute voorwaarde voor de inwerkingtreding van unitaire octrooibescherming in de EU. Nederland is blij met het tekstvoorstel voor het Verdrag tussen de lidstaten en denkt mee over het nemen van de juridische hobbels. De ervaring met het Beneluxsysteem komt daarbij goed van pas. De door het voorzitterschap gekozen richting, met een octrooigerecht gemeenschappelijk aan de lidstaten, komt overeen met de Nederlandse gedachten. Dit is ook de enige oplossingsrichting die voor het bedrijfsleven acceptabel is. Nederland is van mening dat de lidstaten nu voortvarend moeten werken aan de totstandkoming van een Verdrag tot oprichting van een gemeenschappelijke octrooirechter op basis van de concept-Verdragstekst van het voorzitterschap. Naast een kwalitatief goede octrooirechtspraak, draagt dat ook bij aan een snelle totstandkoming van unitaire octrooibescherming in de Europese Unie.

EU-industriebeleidRaadsconclusies

Tijdens het industriedeel zal de Raad conclusies aannemen over het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie in relatie tot het efficiënt gebruik van hulpbronnen. In het kader van het tweede Europese semester spreekt de Raad over de voortgang van vlaggenschipinitiatieven.

De Commissie heeft januari jl. het vlaggenschipinitiatief «Efficiënt gebruik van hulpbronnen» uitgebracht als onderdeel van de Europa 2020-strategie. Het Nederlandse standpunt over dit vlaggenschipinitiatief is verwoord in het BNC-fiche. Nederland is positief over de mededeling. De transitie naar een eco-efficiënte economie levert kansen op voor Europa. De mededeling onderschrijft dit. Nederland ondersteunt de focus van de Commissie op de gehele waardeketen van een product, waarbij van grondstoffenwinning tot aan het uiteindelijke afvalstadium mogelijkheden liggen voor efficiënter en meer innovatief gebruik van materialen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor zogenaamde win-win maatregelen. Het kabinet tekent daarbij wel aan dat efficiënter gebruik van hulpbronnen geen eenvoudige opgave is. Het moet ook realiseerbaar en betaalbaar zijn. Daarom vindt het kabinet het belangrijk de Europa 2020-strategie nadrukkelijk te verbinden met het langetermijndoel (waaronder 80–95% emissiereductie van broeikasgassen in 2050) en het faciliteren van innovatie en onderzoek hiervoor. Het kabinet is van mening dat een forse omschakeling nodig is om een grondstoffenefficiënt Europa te bereiken en steunt de ontwikkeling van een passende instrumentenmix met onder meer innovatie- en marktconforme instrumenten.

De industrie is in de ogen van Nederland van cruciaal belang voor het Europese concurrentievermogen en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen op het gebied van milieu en klimaat.Een sterkere concurrentiepositie stelt de Europese industrie beter in staat om bij te dragen aan maatschappelijke uitdagingen. Het is dan ook van belang dat milieu- en klimaatuitdagingen hand in hand gaan met het versterken van het concurrentievermogen van de industrie. Om het concurrentievermogen te versterken moeten er goede randvoorwaarden voor het bedrijfsleven zijn. Juist nu zijn er hoge ambities nodig als het gaat om open concurrerende markten en een sterke interne markt, lastenreductie, het stimuleren van innovatie en een betere toegang tot financiering met bijzondere aandacht voor het mkb. De Nederlandse inzet is gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van resterende barrières op deze terreinen, waarbij eerlijke concurrentie wordt geborgd. Zo pleit Nederland voor verdere ontwikkeling van de interne markt voor diensten, voor een daadwerkelijke digitale interne markt, modernisering van de Europese aanbestedingsregels en het aanzienlijk terugdringen van onnodige regeldruk, in het bijzonder voor kleine ondernemingen. Ook vindt Nederland het belangrijk het Europese onderzoeks- en innovatie-instrumentarium te stroomlijnen en meer te richten op het omzetten van kennis in nieuwe producten, diensten en productieprocessen, en moet de toegang voor bedrijven veel eenvoudiger.

Euratom 7e Kaderprogramma over de jaren 2012 en 2013Gemeenschappelijke aanpak

Het voorzitterschap beoogt tijdens deze Raad tot een gemeenschappelijke aanpak te komen over de deelprogramma’s en de regels voor deelname voor de verlenging van het 7e kaderprogramma van Euratom met twee jaar. Eerder bereikte de Raad op 27 juni jongstleden al overeenstemming over het kader van dit programma. Met het oog op tijdige omzetting in wetgeving wil het Poolse voorzitterschap graag snel tot een overeenstemming komen over de onderliggende deelprogramma’s en de regels voor deelname. De financiering van de voorstellen zal via het Begrotingscomité aan de orde komen in het kader van de onderhandelingen over de begroting van 2012.

Voor de verlenging van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek van Euratom heeft de Commissie eerder dit jaar vier voorstellen gepresenteerd. Deze vier voorstellen vormen de juridische basis voor verlenging van het Euratom-programma in de jaren 2012 en 2013. Het beoogde programma voor de komende twee jaar is een voortzetting van het bestaande programma en omvat zowel kernsplijting- en stralingsbeschermingonderzoek als ook kernfusieonderzoek. Naast het reeds overeengekomen kaderprogramma bestaan de voorstellen uit twee deelprogramma’s en de regels voor deelname, waarin de rechten en verplichtingen van deelnemende partijen worden vastgelegd. Het eerste deelprogramma is gericht op het programma van het Joint Research Centre voor onderzoek naar het beheer van radioactief afval, nucleaire veiligheid en beveiliging. Het voorstel voor het deelprogramma voor indirecte acties omvat zowel onderzoek naar kernfusie als kernsplijting en stralingsbescherming. In het kostenplaatje voor het Euratomprogramma is ook de kostenoverschrijding van 1,3 miljard EUR voor de Europese bijdrage aan het internationale kernfusie-experiment ITER meegenomen. In het Meerjarig Financieel Kader voor 2007–2013 was al rekening gehouden met geld voor het programma voor Euratom, op de overschrijding van ITER na. Over deze overschrijding zal nog onderhandeld moeten worden tussen de Raad en het Europees parlement.

Net als bij de onderhandelingen over het kaderprogramma grijpen twee lidstaten de gebeurtenissen rond de kerncentrale in het Japanse Fukushima aan om tussentijds grote koerswijzigingen te vragen in de lopende onderzoeksprojecten van Euratom. Deze twee lidstaten wijzen kernenergie af en willen de doelstellingen wijzigen. Alle andere lidstaten onderstrepen het belang van de voortzetting van het onderzoek naar kernenergie en kernsplijting. Net als Nederland, achten deze lidstaten het programma en de onderzoeksprojecten juist van belang om lessen te kunnen trekken uit de gebeurtenissen in Fukushima. De onderzoeksprojecten zijn grotendeels gewijd aan stralingsbescherming en reactorveiligheid, en aan kernfusie.

Nederland beoordeelt de voorstellen van de Commissie voor de verlenging van het Kaderprogramma van Euratom positief. Nederland is voorstander van het programma en is voorstander van de ontwikkeling en bouw van ITER. Nederland vindt het nucleaire onderzoek dat in Euratomverband gedaan wordt belangrijk in verband met de noodzaak om de mogelijkheden voor energieopwekking verder te onderzoeken. Bovendien is het onderzoek naar reactorveiligheid van groot belang om lessen te kunnen trekken uit de gebeurtenissen in Fukushima (Japan). Nederland acht het van belang dat niet vooruit wordt gelopen op de onderhandelingen in het begrotingscomité van de Raad over de kostenoverschrijding van ITER. Nederland hecht eraan dat de oplossing van de budgettaire problematiek primair wordt gevonden binnen categorie 1a van de Europese begroting en dat in ieder geval het totaalplafond van de meerjarig Financieel Kader niet wordt overschreden. De financiering van de kostenoverschrijdingen bij ITER zal bovendien ingepast moeten worden in een zeer gematigde ontwikkeling van de totale Europese begroting in 2012 en 2013. Tenslotte blijft Nederland pleiten voor een goed bestuur van het project, omdat ook dit kostenoverschrijdingen en vertragingen tegengaat.

Wijziging van de verordening voor de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en WaterstofPolitiek akkoord

De Raad zal waarschijnlijk overeenstemming bereiken over een technische wijziging van de verordening uit 2008 voor de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof.

De Commissie heeft deze wijziging voorgesteld naar aanleiding van de eerste interim evaluatie van het initiatief in mei 2011. Uit die evaluatie blijkt dat de deelname aan de projecten van het Gezamenlijke technologie-initiatief (JTI) voor Brandstofcellen en Waterstof vooralsnog achter blijft bij de oorspronkelijke doelstelling. Deze achterblijvende deelname wordt mogelijk veroorzaakt doordat de maximale vergoeding van de kosten die deelnemers kunnen krijgen lager ligt dan dat van het 7de Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling. Voor de industrie lag dit percentage op 33 procent in plaats van 50 procent onder KP7 en voor het mkb en onderzoeksinstellingen op 50 procent in plaats van 75 procent in KP7. In het voorstel worden de percentages nu gelijk getrokken. Daarnaast krijgen nationale en regionale overheden de mogelijkheid aan de projecten bij te dragen.

Aangezien deze wijzigingen slechts tot technische aanpassingen van de verordening zijn wordt er in de Raad geen discussie verwacht. Nederland steunt de voorgestelde wijzigingen van de verordening. Nederland acht deelname vanuit de industrie, kennisinstellingen en het mkb aan het gezamenlijke technologie-initiatief van groot belang.

Gezamenlijk programmeringsinitiatief «Meer Jaren, Betere Levens»Raadsconclusies

De Raad neemt naar verwachting conclusies aan over het gezamenlijk programmeringsinitiatief op het terrein van demografische verandering: «Meer Jaren, Betere Levens». De Raad zal met aanname van de conclusies dit initiatief daadwerkelijk starten.

Door middel van het gezamenlijke programmeren van onderzoekbeoogt de Raad nationaal onderzoeksbeleid op het gebied van een aantal maatschappelijke uitdagingen op Europees niveau af te stemmen. De daarvoor geschikte thema’s worden geïdentificeerd in een groep onder het ERA-comité (ERAC), de High Level Group Gezamenlijk Programmeren. De besluitvorming over de thema’s en onderzoeksprogramma’s vindt vervolgens in de Raad plaats. Na de lancering van een proefinitiatief op het terrein van neurodegeneratieve ziekten, in het bijzonder Alzheimer, heeft de Raad in oktober 2010 drie nieuwe gezamenlijke programmeringsinitiatieven gelanceerd. In mei 2010 heeft de Raad bovendien zes nieuwe thema’s voor gezamenlijke programmering verwelkomd en de Commissie gevraagd bij te dragen aan het voorbereiden van de start van de initiatieven rond deze thema’s. Het gezamenlijke programmeringsinitiatief op het terrein van demografische verandering, «Meer Jaren, Betere Levens», is het eerste van deze initiatieven dat van start gaat. De inititiatieven op de overige vijf thema’s volgen waarschijnlijk tijdens de Raad van 5–6 december.

Nederland steunt het streven naar meer coördinatie tussen nationale onderzoeksprogramma’s en daarmee de grondgedachte van gezamenlijke onderzoeksprogrammering. De initiatieven moeten een verbinding leggen tussen de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (ERA) en het oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken. Het initiatief «Meer Jaren, Betere Levens» concentreert zich op oplossingen voor de uitdagingen rond demografische verandering, maar ook op de mogelijkheden die deze maatschappelijke uitdaging in Europa met zich mee brengt. Dit thema sluit goed aan bij de Nederlandse onderzoekssterktes en de Topsector Life Sciences. Het initiatief kan op Nederlandse instemming rekenen. Nederland acht het daarbij van belang dat er een goede verbinding komt tussen dit initiatief en het Europees innovatiepartnerschap «Actief en Gezond Ouder Worden«. Of Nederland op termijn daadwerkelijk financieel bij gaat dragen aan het initiatief is afhankelijk van de vraag of de strategische onderzoeksagenda van het initiatief aansluit bij de nationale strategische onderzoeksagenda’s.

Innovation Union flagship-Europese innovatiepartnerschappenGedachtenwisseling

De Raad zal waarschijnlijk van gedachten wisselen over de verschillende partnerschappen op het terrein van onderzoek en innovatie. Daarbij zal in het bijzonder gesproken worden over de relatie tussen de Europese innovatiepartnerschappen en de gezamenlijk programmeren initiatieven. De Commissie zal mogelijk een presentatie geven over de communicatie over Partnering in Onderzoek. De planning is dat deze mededeling nog voor de Raad uit zal komen.

Europese innovatiepartnerschappen trachten onderzoek en innovatiebeleid te stroomlijnen ten behoeve van het vinden van oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. De Raad heeft in november 2010 een proefinitiatief op het terrein van »actief en gezond ouder worden» gelanceerd en de Commissie opgeroepen dit initiatief in nauwe samenwerking met lidstaten en overige publieke en private partijen uit te werken. Andere partnerschappen in Europa zijn publiekpublieke partnerschappen zoals gezamenlijk programmeren, artikel 185-initiatieven en ERA-netten en publiekprivate partnerschappen zoals gezamenlijke technologie initiatieven en de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie.

Nederland is van mening dat de Europese innovatiepartnerschappen een belangrijke bijdrage moeten leveren aan de vermindering van fragmentatie van onderzoeksinspanningen op Europees niveau en het tegengaan van duplicatie. Ze kunnen bovendien bijdragen aan een reductie van het aantal instrumenten op Europees niveau. Nederland is van mening dat het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen hand in hand moet gaan met het versterken van de concurrentiekracht. Het is daarbij van belang een integrale aanpak met betrokkenheid van alle belanghebbenden te hanteren. Dit is in lijn met de Nederlandse aanpak van de topsectoren. Het aantal thema’s waarop partnerschappen zich richten moet volgens Nederland beperkt zijn, maar er moet wel flexibiliteit zijn om op nieuwe thema’s in te springen. Nederland is van mening dat instrumenten die veel op elkaar lijken gecombineerd moeten worden en ziet mogelijkheden om de instrumenten gericht op publiekpublieke samenwerking (artikel 185, gezamenlijk programmeren en ERA-netten) te combineren.

Naar boven