21 501-28 Defensieraad

Nr. 172 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2018

Inleiding

Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie op 4 en 5 mei aanstaande. Op 4 mei vindt er een diner plaats en op 5 mei overleggen de Ministers van Defensie met elkaar. De officiële agenda is ten tijde van dit schrijven nog niet van het Bulgaarse voorzitterschap ontvangen. Voorlopig zijn de Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) en crisismanagement als gespreksonderwerpen genoemd. Voorafgaand aan de informele RBZ wordt er voorts door de Ministers gesproken over het Europees Defensie Agentschap (EDA) in het kader van een bijeenkomst van de bestuursraad van het EDA. In deze brief licht ik de genoemde onderwerpen en de Nederlandse inzet toe. Tevens geef ik in deze brief een toelichting op de ontwikkelingen rondom het Franse European Intervention Initiative.

EDA-Bestuursraad

Het hoofdonderwerp van de EDA bestuursraad is een discussie over de kerntaken en de toekomstige rol van het EDA. De discussie zal voornamelijk gaan over de rol die het EDA dient te vervullen in relatie tot de nieuwe EU-initiatieven waaronder de Coordinated Annual Review on Defence (CARD), de Permanent Structured Cooperation (PESCO) en het European Defence Fund (EDF). Tegen deze achtergrond is in mei 2017 een zogenaamde «Long Term Review» gestart en op 5 mei aanstaande liggen de voorlopige uitkomsten van dit proces voor. Het EDA zal een toelichting geven op de tot nu toe genomen stappen en zal ingaan op hetgeen het agentschap in de toekomst voor ogen heeft.

In grote lijnen geldt dat het EDA zich in de afgelopen periode heeft ingezet voor Europese capaciteitsontwikkeling in de meest brede zin van het woord. Het Capaciteitsontwikkelingsplan dat door het EDA in samenwerking met de EU lidstaten, het Raadssecretariaat en EU Militair Comité is ontwikkeld, en dat voor de zomer herzien zal worden, heeft daarbij steeds het uitgangspunt gevormd voor de werkzaamheden in het kader van andere EU initiatieven. Meer in het bijzonder heeft EDA een trial run uitgevoerd voor CARD en neemt het agentschap een belangrijk deel van het PESCO-secretariaat voor zijn rekening. Voorts heeft het EDA bijgedragen aan het verder brengen van verschillende initiatieven op het terrein van bijvoorbeeld militaire mobiliteit en cyber en is er sprake van een gemandateerde implementatie rol bij de zogenaamde Preparatory Action on Defense Research. De ambitie van het EDA is om voor de EU lidstaten een belangrijke partner te zijn in de ondersteuning van de verdere intensivering van de Europese defensiesamenwerking. Hiertoe wil het EDA zijn rol als een agentschap dat kan zorgen voor samenhang tussen de verschillende lopende initiatieven graag verder versterken.

Nederlandse inzet

Nederland hecht aan een goede positionering van het EDA. De inzet van Nederland is dat de belangen en zeggenschap van de individuele lidstaten in het proces van de voortgaande intensivering van Europese defensiesamenwerking voldoende worden gewaarborgd. Daarnaast vindt Nederland het van belang dat de inspanningen gericht zijn op het bereiken van zo concreet mogelijke resultaten die bijdragen aan meer veiligheid voor de Europese Unie. In dat kader acht Nederland het nodig dat de communautaire werkwijze van de Europese Commissie en de intergouvernementele samenwerking die plaatsvindt in het kader van het EDA elkaar aanvullen en versterken. Nederland zet daarbij in op beide sporen en ziet de belangrijke, faciliterende en adviserende rol die het EDA als expertise- en kennis bron vervult graag gecontinueerd. Meer specifiek streeft Nederland naar een structurele inzet van het EDA op het gebied van militaire mobiliteit in de vorm van het bieden van een platform en het ondersteunen dan wel in gang zetten van de uitvoering van projecten.

Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO)

Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken met de Ministers van Defensie van 6 maart jongstleden kwamen de lidstaten voor het eerst in PESCO-format bijeen en werd een lijst met de eerste zeventien PESCO-projecten vastgesteld. Ook nam de Raad aanbevelingen aan inzake de verdere implementatie van PESCO (Kamerstuk 21 501-28, nr. 171). Op 5 mei aanstaande zal worden gesproken over de voortgang op het gebied van PESCO.

Het streven is om tijdens de gezamenlijke RBZ van Ministers van Buitenlandse Zaken en Ministers van Defensie op 25 juni aanstaande overeenstemming te bereiken over een reeks algemene regels (governance) die zullen gelden voor PESCO-projecten (o.a. lidmaatschap, rapportages, etc.). Hierover zal tijdens de informele RBZ van gedachten worden gewisseld. Voorts zijn in de afgelopen periode PESCO-projecten van de bovengenoemde lijst opgestart en nader geconcretiseerd en ingevuld. U treft als bijlage bij deze geannoteerde agenda een overzicht aan van de zeven PESCO-projecten waaraan Nederland deelneemt met een toelichting op de stand van zaken. Daarmee doe ik de toezegging gestand die ik deed in antwoord op de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de RBZ-Defensie van 6 maart jongstleden (Kamerstuk 21 501-28, nr. 170).

Nederland geeft leiding aan het PESCO project Militaire Mobiliteit waar 24 lidstaten aan deelnemen. Dit project heeft tot doel het grensoverschrijdend transport van troepen en militair materieel binnen Europa te verbeteren. Het thema militaire mobiliteit staat hoog op de politieke agenda. De Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger (HV) hebben op 28 maart jongstleden ook een Actieplan gepresenteerd op het gebied van militaire mobiliteit. Een BNC-fiche daaromtrent zal uw Kamer op korte termijn toekomen.

Nederlandse inzet

De Nederlandse inzet met betrekking tot PESCO is eerst en vooral gericht op het bereiken van concrete resultaten. De projecten moeten leiden tot nieuwe capaciteiten voor de lidstaten en tot betere gereedheid van de EU om missies en operaties uit te voeren. Op het punt van de governance van PESCO-projecten is Nederland voorstander van een lichte en flexibele structuur die zoveel mogelijk ruimte laat aan de lidstaten die aan een project deelnemen. Hiertoe heeft Nederland ook voorstellen geformuleerd. Het is uit het oogpunt van consistentie en coherentie goed om een paar zaken centraal af te spreken, zoals de vereisten voor het opstarten van een project, het bepalen van lidmaatschap van een project en het rapporteren over de voortgang in projecten. Voor het overige moet de inrichting van het beheer van een project zoveel mogelijk worden overgelaten aan de lidstaten die aan een specifiek project deelnemen. De projecten zullen immers qua aard sterk verschillen. Daarnaast vindt Nederland het van belang dat er tijdig een besluit wordt genomen over de voorwaarden waaronder derde (niet EU) landen aan PESCO-projecten kunnen deelnemen. Derde landen kunnen aan bepaalde PESCO-projecten mogelijk belangrijke bijdragen leveren in de vorm van expertise, financiële middelen en/of capaciteiten. Deelname van derde landen is wat Nederland betreft in ieder geval wenselijk voor het PESCO-project militaire mobiliteit. Nederland streeft naar spoedige voortgang op dit punt en zet erop in dat uiterlijk eind 2018 hierover een besluit wordt genomen. Qua volgordelijkheid is overigens tijdens de RBZ van 6 maart jongstleden afgesproken dat er eerst overeenstemming bereikt moet worden over governance en dat pas daarna gestart kan worden met de bespreking van het derde landen aspect.

Wat betreft het PESCO-project over militaire mobiliteit heeft Nederland als lead nation snel initiatief genomen door reeds in maart met de deelnemende lidstaten een startbijeenkomst in Den Haag te organiseren en de doelstellingen van het project te bespreken. Daarnaast zet Nederland in op een military mobility pledge van alle Europese lidstaten en NAVO Bondgenoten tijdens de Europese Raad in juni en tijdens de NAVO top in juli. Met deze pledge zullen de landen hun commitment aan het verbeteren van militaire mobiliteit herbevestigen en concreet te behalen resultaten definiëren. Uw Kamer is hierover op 7 maart 2018 (Kamerstuk 28 676, nr. 285) geïnformeerd. Het actieplan militaire mobiliteit van de Commissie en de HV wordt hierbij gezien als een waardevolle aanvulling op de inspanningen die op het niveau van de lidstaten geleverd moeten worden.

Crisismanagement

Op de voorlopige agenda staat onder dit agendapunt een informele discussie gepland tussen de Ministers van Defensie, de Secretaris-Generaal van de NAVO, de heer Stoltenberg en de Ondersecretaris-Generaal van de VN voor Peacekeeping, de heer Lacroix. De discussie zal gericht zijn op perspectieven op crisismanagement in het licht van de huidige veiligheidsuitdagingen in de nabijheid van de EU en daarbuiten. Deelname door de NAVO en de VN biedt de gelegenheid om te spreken over mogelijkheden voor verbetering van praktische samenwerking tussen de EU en deze organisaties in gebieden waar de verschillende organisaties actief zijn.

Nederlandse inzet

Nederland steunt initiatieven om de effectiviteit van zowel militaire als civiele EU missies en operaties te vergroten en is voorstander van goede samenwerking tussen de EU en de NAVO en de VN op gebied van crisisbeheersingsoperaties. In dit kader heeft Nederland de intensivering van de EU-NAVO samenwerking die in Warschau is afgesproken dan ook verwelkomd. Waar de verschillende organisaties in eenzelfde gebied actief zijn met missies of operaties acht Nederland complementariteit en het vermijden van duplicatie van belang. In VN-kader pleit Nederland ervoor dat er meer werk wordt gemaakt van het opzetten van lange termijn rotatieschema’s voor zogenaamde kritische «enablers» zoals bijvoorbeeld de helikopters in MINUSMA. Het zou welkom zijn als er op dit punt op basis van een gezamenlijke inspanning voortgang geboekt kan worden.

European Intervention Initiative

Een andere ontwikkeling ten aanzien van Europese samenwerking op defensiegebied is het Franse initiatief voor een European Intervention Initiative (EII). Dit onderwerp staat niet op de agenda van de informele RBZ van 4-5 mei aanstaande, maar omdat het onderwerp de komende periode actueel wordt, maakt het kabinet van de gelegenheid gebruik u hierbij over de laatste stand van zaken te informeren.

Zoals eerder gemeld in de Rapportage Internationale Militaire Samenwerking van 28 november 2017 (Kamerstuk 33 279, nr. 23), heeft de Franse president Macron in september 2017 zijn idee voor een European Intervention Initiative gepresenteerd. De afgelopen maanden heeft de Franse regering de doelstelling en invulling van dit initiatief verder uitgewerkt en toegelicht aan de beoogde deelnemers. Frankrijk heeft negen Europese landen, waaronder Nederland, uitgenodigd om deel te nemen aan dit initiatief. Het gaat om landen die zich bewezen hebben op het terrein van expeditionaire inzet. Doelstelling van het EII is om toe te werken naar een meer gemeenschappelijke militaire strategische cultuur, door vaker met elkaar te overleggen over de veiligheidsomgeving en mogelijke scenario’s. Uiteindelijk moet nauwer contact tussen de deelnemende landen bijdragen aan een betere en snellere expeditionaire inzet in NAVO, EU, VN en/of coalitieverband. Van de oprichting van een nieuwe snelle reactiemacht en de creatie van nieuwe structuren is nadrukkelijk geen sprake.

Nederland en de andere uitgenodigde landen zijn thans met Frankrijk in gesprek over de vormgeving van het EII. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van deelname aan het EII, omdat nauwer contact met de deelnemende landen de toekomstige inzet van militairen in EU, NAVO, VN en coalitieverband kan verbeteren en de besluitvorming hierover kan versnellen. Tegelijkertijd acht Nederland het van belang dat er een sterke verbinding is tussen het EII en PESCO. Waar mogelijk zouden EII activiteiten moeten worden samengevoegd met bestaande PESCO-projecten. In dat kader is de eerder genoemde voortgang met betrekking tot deelname van derde landen ook van belang.

Naar verwachting zullen de Ministers van Defensie van de deelnemende landen op 4 juni aanstaande in Parijs een intentieverklaring inzake het EII tekenen. Uw Kamer zal voorafgaand aan de ondertekening nader worden geïnformeerd over de inhoud van het Franse initiatief.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Bijlage: Overzicht PESCO-projecten waar Nederland aan deelneemt

In antwoord op de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de RBZ-Defensie van 6 maart jongstleden (Kamerstuk 21 501-28, nr. 170) zei ik uw Kamer toe een overzicht te sturen van de zeven PESCO-projecten waar Nederland aan deelneemt, inclusief een toelichting per project, de verwachte kosten en de meerwaarde. Hierbij doe ik die toezegging gestand.

PESCO en PESCO-projecten zijn onontgonnen terrein en we zitten nog in de opstartfase van PESCO. Van de onderstaande zeven PESCO-projecten waar Nederland aan deelneemt, zijn inmiddels twee projecten gestart, te weten de projecten Militaire mobiliteit en Snelle reactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging. Er zijn in dit stadium nog geen financiële consequenties verbonden aan deze twee projecten. De projecten Maritieme (semi-) autonome systemen voor mijnenbestrijding (MAS MCM) en Europese beveiligde software gedefinieerde radio (ESSOR) zijn reeds lopende projecten, maar zijn in PESCO-verband nog niet officieel gestart. De eventuele financiële gevolgen voor de zeven PESCO-projecten zijn nog niet helder en dienen in kaart gebracht te worden. Zodra hier meer inzicht in is, wordt de Kamer hierover geïnformeerd. Uitgangspunten hierbij zijn de plafonds zoals vastgesteld onder het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK), dat er niet vooruit wordt gelopen op het volgende MFK (vanaf 2021) en dat eventuele nationale budgettaire gevolgen van de PESCO-projecten moeten worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de begrotingsregels. Nederland zal doorlopend beoordelen wat de toegevoegde waarde is van de PESCO-projecten waar zij aan deelneemt en of het opportuun is met de projecten door te gaan.

Militaire mobiliteit

Nederland leidt dit PESCO-project. Er hebben inmiddels twee bijeenkomsten van het project plaatsgevonden. Doel van het project is te dienen als platform voor het initiëren, coördineren en aanjagen van het werk op het gebied van militaire mobiliteit. Het doel is voor de zomer eerste afspraken te maken waar een zo groot mogelijke groep landen achter staat, bijvoorbeeld op het gebied van normstelling voor diplomatieke toestemming voor grensoverschrijdend militair transport in Europa. De bedoeling is de algemene ambitie en deze eerste korte termijn doelstellingen te vervatten in een military mobility pledge, aan te nemen tijdens de Europese Raad in juni en de NAVO-top in juli aanstaande.

Maritieme (semi-) autonome systemen voor mijnenbestrijding (MAS MCM)

België leidt dit project, in nauwe samenwerking met Nederland. Het doel van het PESCO-project MAS MCM is om het huidige mijnenbestrijdingsinstrumentarium door te ontwikkelen en toekomstige innovatieve capaciteiten beter op elkaar aan te laten sluiten. Het PESCO raamwerk dient als structuur voor deze samenwerking. Onder de huidige voorwaarden kan het PESCO-project tevens in aanmerking komen voor financiering vanuit het capaciteiten ontwikkelingsprogramma van het Europees Defensiefonds. Concreet zou het hierbij gaan om het ontwerpen en testen van een Mission Management Systeem voor aansturing van de verschillende instrumenten vanaf mijnenjagers.

Netwerk van logistieke centra in Europa en ondersteuning van operaties

Het doel van dit door Duitsland en Frankrijk geleide project is het oprichten van een netwerk van logistieke hubs in Europa. Deze hubs kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt voor logistieke ondersteuning van eenheden, dienstverlening zoals accommodatie en strategisch transport. Dit project is nauw verbonden met het door Nederland geleide PESCO-project Militaire Mobiliteit, aangezien ook logistieke hubs in Europa de militaire mobiliteit zullen verbeteren. Het project gaat naar verwachting eind september van start.

Europese beveiligde software gedefinieerde radio (ESSOR)

Frankrijk leidt het ESSOR-project. Militaire radio’s zijn slechts beperkt interoperabel, vaak alleen binnen de eigen productenlijn. Het doel van het project is het doorbreken van deze fabricaat afhankelijke interoperabiliteit door middel van gestandaardiseerde software, inclusief een geïntegreerde oplossing voor tactische mobiele IT infrastructuur en verbindingen, encryptie en platform integratie. Het eindresultaat moet zijn dat in verschillende verbanden (zowel EU als NAVO) beter kan worden gecommuniceerd. Dit bevordert de interoperabiliteit van Europese krijgsmachten.

Snelle reactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging

Dit door Litouwen geleide project beoogt de responscapaciteit van deelnemende lidstaten te bundelen en in te zetten ter ondersteuning van EU-lidstaten ten tijde van cyber crises. Op die manier moet het project bijdragen aan betere samenwerking op het gebied van cyber security tussen de lidstaten en daarmee aan een digitaal veiliger Europa. Naar aanleiding van de eerste projectbijeenkomst bestudeert Defensie, in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het projectvoorstel nader op onder andere haalbaarheid en aansluiting met andere EU-initiatieven.

Europees medisch commando

Het doel van dit door Duitsland geleide project is een Europese medische capaciteit in te richten om missies en operaties te ondersteunen. Het Europees medisch commando zal daartoe schaarse Europese medische capaciteiten bundelen en managen, waaronder een snel inzetbare multinationale medische taakgroep voor basishulp. Dit project vergroot de Europese interoperabiliteit op medisch gebied. Nederland acht dit zeer wenselijk.

Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de EU (EUTM CC)

Dit door Duitsland geleide project moet de beschikbaarheid, interoperabiliteit en vaardigheden van trainers voor EU trainingsmissies verbeteren. De toegevoegde waarde van dit project is daarmee dat de effectiviteit van EU trainingsmissies wordt vergroot. Daar heeft Nederland baat bij.

Naar boven