21 501-28 Defensieraad

Nr. 170 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 maart 2017

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 21 februari 2018 over de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 6 maart 2018 te Brussel (Kamerstuk 21 501-28, nr. 169), over de brief van 17 november 2017 over het verslag Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 13 november te Brussel (Kamerstuk 21 501-28, nr. 167), over de brief 23 januari 2018 inzake de beantwoording vragen commissie over het verslag Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 13 november te Brussel (Kamerstuk 21 501-28, nr. 168) en over de brief van 22 december 2017 over het fiche: Mededeling militaire mobiliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 2453).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 februari 2018 aan de Minister van Defensie voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie op 6 maart, het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie van 13 november en het fiche inzake militaire mobiliteit. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de onderwerpen die op de agenda staan en hebben enkele vragen over Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO) en enkele opmerkingen die daarover in de media zijn verschenen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 6 maart a.s. te Brussel. Zij hebben nog enkele vragen over de geannoteerde agenda.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en de agenda van de Raad en maken graag van deze gelegenheid gebruik om een aantal vragen over de inzet van de regering ten aanzien van de RBZ/Defensie te stellen.

PESCO

De leden van de VVD-fractie hebben al diverse malen hun opvattingen en zorgen inzake PESCO met de Minister gedeeld. De geannoteerde agenda en het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. inzake de bijeenkomst van NAVO-Ministers van Defensie op 14 en 15 februari hebben aanleiding gegeven tot enkele aanvullende vragen.

Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari gaf de Minister aan dat er nog gesproken wordt over de deelname van «derde landen». Daarover wilde de Minister toen nog niet al te veel zeggen. Is er inmiddels nieuws op dat vlak? Hoe staat het met de gesprekken met derde landen? Met welke derde landen wordt er gesproken en in welke fase bevinden de diverse gesprekken zich?

Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari gaf de Minister daarnaast aan dat de diverse PESCO-projecten nog moesten worden bevestigd in een Raadsbesluit. Dat besluit is natuurlijk nog niet gevallen, maar kan de Minister bij dezen toezeggen dat zij na afloop van de RBZ d.d. 6 maart een lijst van projecten met de Kamer deelt, inclusief een toelichting per project, die in elk geval de aard van het project, de verwachte kosten, de meerwaarde en de door Nederland ingenomen positie bevat?

In de geannoteerde agenda staat dat 25 lidstaten deelnemen aan PESCO. In het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. verklaarde de Minister dat 24 landen deelnemen aan het PESCO project «Military Mobility». Welke lidstaat neemt niet deel aan dit project en waarom niet?

De leden van de PVV-fractie zouden willen weten wat de Minister vindt van de uitlatingen van de heer Stoltenberg over een Europees leger1. De leden van de PVV-fractie delen de zorgen van dhr. Stoltenberg en willen weten hoe de Minister hier over denkt. Heeft de Minister dezelfde visie als dhr. Stoltenberg over PECO en een EU-leger? Zo ja, op welke punten en met welke onderbouwing? Zo nee, op welke punten heeft dhr. Stoltenberg in haar visie ongelijk en waarom?

Wat gaat de Minister doen om deze zorgen bij de NAVO weg te nemen?

Ook willen deze leden weten wat de Minister denkt over de opmerkingen van de Franse Minister van defensie2 dat PESCO zich ook moet richten op de export van wapens. Deelt de Minister deze opvatting? Hoe ziet zij deze visie binnen de bestaande afspraken over PESCO?

De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de door Nederland gewenste voorwaarden zijn waaronder derde landen aan PESCO-projecten kunnen deelnemen.

De Minister geeft ook aan dat Nederland voornemens is deel te nemen aan zeven van de eerste zeventien PESCO-projecten. De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de personele en financiële gevolgen van de verschillende PESCO-projecten zijn. Wanneer is hier duidelijkheid over? En kan de Minister alvast een inschatting geven van het totaal benodigde budget?

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland voornemens is aan zeven van de 17 PESCO-projecten deel te nemen. Kan de Minister toelichten wat de financiële consequenties hiervan zijn? En weet de Minister ook welke andere EU landen nog meer deel gaan nemen aan de zeven voorgenomen PESCO projecten?

Uit de brief van de Minister blijkt dat de ontwikkelingen die in het najaar van 2017 zijn ingezet – de totstandkoming van PESCO, de beloften ten aanzien van het Europese Defensiefonds met daarin het EDIDP – gekoesterd worden door de regering, maar dat de ontwikkelingen en vooruitgang op het terrein van Europese Defensiepolitiek pas in de zomer verder worden gebracht. De Nederlandse regering is er voorstander van de Europese defensie-bijdragen in de NAVO te bevorderen en daarbij enkele relevante voorstellen te doen. Die voorstellen komen in de komende maanden en moeten in de EU (Europese Raad van 28–29 juni) en vooral de NAVO-top van half juli zijn beslag krijgen. In de brief van 17 november 2017 wordt al gemeld dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU in maart een actieplan zal presenteren. Dat is in de geannoteerde agenda herhaald. Wat zijn de berichten uit Brussel; komt het actieplan er aan?

Met betrekking tot de «governance» van PESCO-projecten vragen de leden van de SP-fractie wat de voortgang op dit terrein is?

Wat is de bedoelde «waarde» van «derde landen» bij het «goed van de grond krijgen» van PESCO-projecten?

Met betrekking tot de financiering van de Nederlandse deelname komt de vraag op wanneer de begroting van de PESCO projecten duidelijk wordt?

Toekomst van veiligheid en defensie – EDF & EDIDP

De leden van de VVD-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), en ervoor pleiten dat het fonds echt ten goede komt aan het mkb, maar ook bijvoorbeeld de diverse Nederlandse kennisinstituten. Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. betoogden de leden van de VVD-fractie dat het niet zo mag zijn dat we in dit programma een soort nettobetaler worden. De vraag in hoeverre het Nederlandse mkb in de programma’s is of kan worden geborgd, kon de Minister toen nog niet goed beantwoorden. Kan de Minister na afloop van de RBZ de Kamer inlichten over welke kansen en ruimte het mkb en de diverse kennisinstituten krijgen of kunnen krijgen ten gevolge van de samenwerking op het gebied van defensieaankopen en onderzoek?

Het Europese parlement heeft het Europese Defensie Industrieel Ontwikkelingsprogramma (EDIDP in Engelse afkorting) helaas gesteund. De leden van de SP-fractie zien dit als verdere ontwikkeling van de militarisering van de EU. Deze leden zien daarin een beloning van het Europese militair-industrieel wapencomplex. De leden van de SP-fractie zien geen reden om deze industrieën te subsidiëren.

GVDB-missies en -operaties

In de geannoteerde agenda schrijft de Minister dat het mandaat van EUTM Mali waarschijnlijk wordt herzien. De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom en op welke wijze de diverse lidstaten het mandaat wensen te herzien en wat de Nederlandse positie hierin is.

Wat wordt bedoeld met een uitbreiding van ondersteunende taken van EUTM Mali aan de G-5 troepenmacht, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wat wordt de bijdrage die Nederland wordt gevraagd voor de G-5 troepenmacht in Afrika? Welke bijdrage wordt aan andere Europese partijen gevraagd? Wordt ook de EU zelf een bijdrage gevraagd?

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de behoeftestelling en inzet van Nederland inzake EUTM Mali zich verhoudt tot Nederlandse inzet in het kader van MINUSMA.

EU-NAVO samenwerking

Voor de leden van de CDA-fractie is de samenwerking met de NAVO de hoeksteen van het veiligheidsbeleid. Tijdens de veiligheidsconferentie in München waarschuwde secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg dat de Europese Unie vooral niet zijn eigen plan moet trekken op militair gebied (Trouw, 17 februari 2018, NAVO tempert militaire ambitie EU). De defensieplannen van de EU kunnen flinke risico’s opleveren. Ze kunnen de band tussen Europa en de Verenigde Staten verzwakken, dupliceren wat de NAVO al doet, of discrimineren tegen de leden van de NAVO die niet bij de EU horen, zo gaf de secretaris-generaal aan. Graag willen de leden van de CDA-fractie weten hoe de Minister tegen deze kritiekpunten aankijkt en op welke wijze deze ondervangen kunnen worden.

Ook zou de Duitse Defensieminister tijdens deze top een lans hebben gebroken voor een Europees Leger (Trouw, 17 februari 2018, Pleidooi voor Europese militaire samenwerking). De leden van de CDA-fractie zijn tegenstander van een Europees leger. Hoe kijkt de Minister tegen deze uitspraken van de Duitse Defensieminister aan?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet en zien met vertrouwen de uitwerking hiervan tegemoet. De leden van de D66-fractie zijn overtuigd van de winsten die te behalen vallen met het voortzetten van EU-NAVO samenwerking.

De leden van de SP-fractie constateren dat het oude streven van sommige EU-lidstaten en sommige lobbygroepen om te komen tot een zelfstandige militaire positie van de EU opnieuw vorm heeft gekregen in PESCO en tegelijkertijd vooral voorwerp blijft van spanningen tussen de Atlantici en European binnen de Noord-Atlantische gemeenschap. Zullen PESCO en alle andere plannen effectief zijn om van de EU een zelfstandige militaire macht te maken? Dat is een discussie waarin de Nederlandse regering een duidelijk standpunt heeft. Is de conclusie juist dat de Nederlandse regering PESCO en andere programma’s voor de versterking van Europese militaire capaciteit alleen steunt als het de NAVO versterkt en verdiept? Is de conclusie tevens gerechtvaardigd dat Nederland niet verder aan PESCO en ander Europese projecten zal werken als daarin een aanzet tot een militair zelfstandige EU wordt gezien? Indien neen, wat is het standpunt van de Nederlandse regering dan?

De leden van de SP-fractie zijn tegenstander van de militariseringsplannen van de EU. De hoofdzaak is, naar het oordeel van de leden van de SP-fractie, ontwapening in Europa. De huidige ontwikkelingen in Europa (West en Oost) duiden op een tweede Koude Oorlog met Rusland en dat is zeer ongewenst. De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot de militaire optredens in Afrika, het Midden-Oosten en Azië ook grote reserves.

BNC-fiche: Mededeling militaire mobiliteit

De VVD-fractie deelt de opvatting dat het verbeteren van militaire mobiliteit in de EU essentieel is voor het adequaat en tijdig kunnen reageren op interne en externe crisissituaties. In het fiche schrijft het kabinet dat het voorstander is van het verknopen van de 28 nationale netten tot één grensoverschrijdend trans-Europees vervoersnetwerk. Ook schrijft de Minister dat op dit moment in het Europees transport- investeringsbeleid nog geen rekening wordt gehouden met militaire doelstellingen of vereisten. Kan de Minister aangeven hoe daarmee concreet rekening kan worden gehouden? Hebben de leden van de VVD-fractie daarnaast goed begrepen dat een slimme transportinfrastructuur volgens de Minister gereflecteerd zou moeten zijn in het volgende Meerjarig Financieel Kader en dat de Minister zich hiervoor zal inzetten?

De leden van de CDA-fractie zijn een voorstander van het Nederlandse voorstel tot het vergroten van de grensoverschrijdende militaire mobiliteit. In het BNC-fiche staat dat de nieuwste ad-hoc werkgroep uiterlijk in maart 2018 een plan oplevert waarin taken, verantwoordelijkheden en een bijbehorend tijdpad uiteen worden gezet. Wanneer is de verwachting dat dit plan er ligt en kan de Tweede Kamer dit uitgewerkte plan ook ontvangen, zo willen de leden van de CDA-fractie weten. Hetzelfde vragen zij voor het actieplan van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger, dat tevens in maart zou moeten verschijnen.

Als laatste willen de leden van de CDA-fractie graag een nadere uitleg van de passage op pagina 6 van het BNC-fiche: »Daarnaast acht Nederland het ook in dit verband van belang dat het werk op het gebied van hybride dreigingen wordt voortgezet om de weerbaarheid van die infrastructuur die in het licht van het verbeteren van militaire mobiliteit strategisch wordt geacht, te versterken.» Om welke infrastructuur in het kader van hybride dreigingen gaat het dan?

Kan de Minister aangeven waar de nadruk ligt op verbetering van de militaire mobiliteit, zo vragen de leden van de SP-fractie. Gaat het daarbij om de landen in het Midden van Europa, met name Polen, of is dat niet het geval?

Is het waar dat het voornemen is om het TenTec-netwerk te benutten, zo vragen de leden van de SP-fractie. Indien ja, kan de Minister dat uitleggen? Indien neen, wat zijn dan de plannen?

Op welke wijze worden juridische voorwaarden geschapen om het project voor verbetering militaire mobiliteit vorm te geven?

II REACTIE VAN DE MINISTER

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie op 6 maart, het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie van 13 november en het fiche inzake militaire mobiliteit. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de onderwerpen die op de agenda staan en hebben enkele vragen over Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO) en enkele opmerkingen die daarover in de media zijn verschenen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie op 6 maart a.s. te Brussel. Zij hebben nog enkele vragen over de geannoteerde agenda.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en de agenda van de Raad en maken graag van deze gelegenheid gebruik om een aantal vragen over de inzet van de regering ten aanzien van de RBZ/Defensie te stellen.

PESCO & EU-NAVO samenwerking

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie hebben al diverse malen hun opvattingen en zorgen inzake PESCO met de Minister gedeeld. De geannoteerde agenda en het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. inzake de bijeenkomst van NAVO-Ministers van Defensie op 14 en 15 februari hebben aanleiding gegeven tot enkele aanvullende vragen.

Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari gaf de Minister aan dat er nog gesproken wordt over de deelname van «derde landen». Daarover wilde de Minister toen nog niet al te veel zeggen. Is er inmiddels nieuws op dat vlak? Hoe staat het met de gesprekken met derde landen? Met welke derde landen wordt er gesproken en in welke fase bevinden de diverse gesprekken zich?

Vraag 6

De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de door Nederland gewenste voorwaarden zijn waaronder derde landen aan PESCO-projecten kunnen deelnemen.

Vraag 10

Met betrekking tot de «governance» van PESCO-projecten vragen de leden van de SP-fractie wat de voortgang op dit terrein is?

Vraag 11

Wat is de bedoelde «waarde» van «derde landen» bij het «goed van de grond krijgen» van PESCO-projecten?

Antwoord:

De Raad zal op 6 maart aanbevelingen aannemen over de implementatie van PESCO. Deze betreffen procesafspraken. De governance van PESCO-projecten en de betrokkenheid van derde landen bij PESCO zijn daar een onderdeel van. De inhoudelijke besprekingen over de governance van PESCO-projecten en betrokkenheid van derde landen bij PESCO worden op een later moment gevoerd.

Nederland is voorstander van het starten van spoedige besprekingen over de betrokkenheid van derde landen bij PESCO, onder meer vanwege de bijdrage die relevante derde landen kunnen leveren aan het succes van het PESCO-project op het gebied van militaire mobiliteit (geleid door Nederland).

Vraag 2

Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari gaf de Minister daarnaast aan dat de diverse PESCO-projecten nog moesten worden bevestigd in een Raadsbesluit. Dat besluit is natuurlijk nog niet gevallen, maar kan de Minister bij dezen toezeggen dat zij na afloop van de RBZ d.d. 6 maart een lijst van projecten met de Kamer deelt, inclusief een toelichting per project, die in elk geval de aard van het project, de verwachte kosten, de meerwaarde en de door Nederland ingenomen positie bevat?

Vraag 7

De Minister geeft ook aan dat Nederland voornemens is deel te nemen aan zeven van de eerste zeventien PESCO-projecten. De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de personele en financiële gevolgen van de verschillende PESCO-projecten zijn. Wanneer is hier duidelijkheid over? En kan de Minister alvast een inschatting geven van het totaal benodigde budget?

Vraag 8

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland voornemens is aan zeven van de 17 PESCO-projecten deel te nemen. Kan de Minister toelichten wat de financiële consequenties hiervan zijn? En weet de Minister ook welke andere EU landen nog meer deel gaan nemen aan de zeven voorgenomen PESCO projecten?

Vraag 12

Met betrekking tot de financiering van de Nederlandse deelname komt de vraag op wanneer de begroting van de PESCO projecten duidelijk wordt?

Antwoord:

De Raad zal op 6 maart as. een besluit aannemen over de eerste zeventien PESCO-projecten. Het kabinet zal uw Kamer deze lijst na afloop van de Raad toesturen. Deze maakt inzichtelijk welke landen aan welk project deelnemen.

Het kabinet zal uw Kamer tevens een overzicht sturen van de zeven PESCO-projecten waar Nederland aan meedoet, inclusief een toelichting per project, de verwachte kosten en de meerwaarde.

Vraag 3

In de geannoteerde agenda staat dat 25 lidstaten deelnemen aan PESCO. In het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. verklaarde de Minister dat 24 landen deelnemen aan het PESCO project «Military Mobility». Welke lidstaat neemt niet deel aan dit project en waarom niet?

Antwoord:

Er doen 24 lidstaten als deelnemer mee aan het project «Militaire Mobiliteit» en één lidstaat is betrokken als waarnemer.

Vraag 4

De leden van de PVV-fractie zouden willen weten wat de Minister vindt van de uitlatingen van de heer Stoltenberg over een Europees leger3. De leden van de PVV-fractie delen de zorgen van dhr. Stoltenberg en willen weten hoe de Minister hier over denkt. Heeft de Minister dezelfde visie als dhr. Stoltenberg over PESCO en een EU-leger? Zo ja, op welke punten en met welke onderbouwing? Zo nee, op welke punten heeft dhr. Stoltenberg in haar visie ongelijk en waarom? Wat gaat de Minister doen om deze zorgen bij de NAVO weg te nemen?

Vraag 17

Voor de leden van de CDA-fractie is de samenwerking met de NAVO de hoeksteen van het veiligheidsbeleid. Tijdens de veiligheidsconferentie in München waarschuwde secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg dat de Europese Unie vooral niet zijn eigen plan moet trekken op militair gebied (Trouw, 17 februari 2018, NAVO tempert militaire ambitie EU). De defensieplannen van de EU kunnen flinke risico’s opleveren. Ze kunnen de band tussen Europa en de Verenigde Staten verzwakken, dupliceren wat de NAVO al doet, of discrimineren tegen de leden van de NAVO die niet bij de EU horen, zo gaf de secretaris-generaal aan. Graag willen de leden van de CDA-fractie weten hoe de Minister tegen deze kritiekpunten aankijkt en op welke wijze deze ondervangen kunnen worden.

Ook zou de Duitse Defensieminister tijdens deze top een lans hebben gebroken voor een Europees Leger (Trouw, 17 februari 2018, Pleidooi voor Europese militaire samenwerking). De leden van de CDA-fractie zijn tegenstander van een Europees leger. Hoe kijkt de Minister tegen deze uitspraken van de Duitse Defensieminister aan?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Nederlandse inzet en zien met vertrouwen de uitwerking hiervan tegemoet. De leden van de D66-fractie zijn overtuigd van de winsten die te behalen vallen met het voortzetten van EU-NAVO samenwerking.

Vraag 18

De leden van de SP-fractie constateren dat het oude streven van sommige EU-lidstaten en sommige lobbygroepen om te komen tot een zelfstandige militaire positie van de EU opnieuw vorm heeft gekregen in PESCO en tegelijkertijd vooral voorwerp blijft van spanningen tussen de Atlantici en European binnen de Noord-Atlantische gemeenschap. Zullen PESCO en alle andere plannen effectief zijn om van de EU een zelfstandige militaire macht te maken? Dat is een discussie waarin de Nederlandse regering een duidelijk standpunt heeft. Is de conclusie juist dat de Nederlandse regering PESCO en andere programma’s voor de versterking van Europese militaire capaciteit alleen steunt als het de NAVO versterkt en verdiept? Is de conclusie tevens gerechtvaardigd dat Nederland niet verder aan PESCO en ander Europese projecten zal werken als daarin een aanzet tot een militair zelfstandige EU wordt gezien? Indien neen, wat is het standpunt van de Nederlandse regering dan?

De leden van de SP-fractie zijn tegenstander van de militariseringsplannen van de EU. De hoofdzaak is, naar het oordeel van de leden van de SP-fractie, ontwapening in Europa. De huidige ontwikkelingen in Europa (West en Oost) duiden op een tweede Koude Oorlog met Rusland en dat is zeer ongewenst. De leden van de SP-fractie hebben met betrekking tot de militaire optredens in Afrika, het Midden-Oosten en Azië ook grote reserves.

Antwoord:

Zowel PESCO als het Europees Defensiefonds zijn instrumenten waarmee de EU meer verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen veiligheid. De EU ziet zich hiertoe ook genoodzaakt gegeven de instabiele situatie rondom Europa en de verschillende dreigingen waarmee de EU wordt geconfronteerd en de gevolgen die hiermee gepaard gaan. Deze dreigingsanalyse staat ook duidelijk beschreven in de buitenland- en veiligheidsstrategie van de Unie, de EU Global Strategy on Foreign and Security Policy, die Hoge Vertegenwoordiger Mogherini in 2016 presenteerde. De EU heeft daarop besloten haar gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid verder te versterken. Een sterker Europees defensiebeleid moet leiden tot meer defensiecapaciteiten, grotere inzetbaarheid en meer interoperabiliteit. Dat vergroot niet alleen de effectiviteit van EU-missies, maar versterkt ook het Europees aandeel binnen de NAVO. De NAVO blijft de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid. PESCO en het Europees Defensiefonds kunnen ervoor zorgen dat de EU-lidstaten de capaciteiten kunnen ontwikkelen en verwerven die de EU nodig heeft om meer verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen veiligheid. Dit komt ook de NAVO ten goede. Daarbij is complementariteit het uitgangspunt en waakt Nederland ervoor dat onnodige duplicatie wordt voorkomen.

Er wordt net zomin aan een EU-leger gewerkt, als dat aan een NAVO-leger wordt gewerkt. Gelet op de unieke expertise van beide organisaties is nauwe samenwerking tussen de NAVO en de EU van cruciaal belang. Daarom is Nederland groot voorstander van een verdieping van de EU-NAVO samenwerking en zet Nederland zich hier actief voor in.

Vraag 5

Ook willen deze leden weten wat de Minister denkt over de opmerkingen van de Franse Minister van defensie4 dat PESCO zich ook moet richten op de export van wapens. Deelt de Minister deze opvatting? Hoe ziet zij deze visie binnen de bestaande afspraken over PESCO?

Antwoord:

Het doel van PESCO is de EU beter in staat te stellen om militaire missies uit te voeren en om als lidstaten beter samen te werken bij het ontwikkelen van defensiecapaciteiten. Het Europees Defensiefonds moet ervoor zorgen dat de Europese industriële en technologische defensiebasis volledig in staat is om aan de huidige en toekomstige veiligheids- en defensiebehoeften van Europa te voldoen.

Toekomst van veiligheid en defensie – EDF & EDIDP

Vraag 13

De leden van de VVD-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), en ervoor pleiten dat het fonds echt ten goede komt aan het mkb, maar ook bijvoorbeeld de diverse Nederlandse kennisinstituten. Tijdens het algemeen overleg d.d. 8 februari jl. betoogden de leden van de VVD-fractie dat het niet zo mag zijn dat we in dit programma een soort nettobetaler worden. De vraag in hoeverre het Nederlandse mkb in de programma’s is of kan worden geborgd, kon de Minister toen nog niet goed beantwoorden. Kan de Minister na afloop van de RBZ de Kamer inlichten over welke kansen en ruimte het mkb en de diverse kennisinstituten krijgen of kunnen krijgen ten gevolge van de samenwerking op het gebied van defensieaankopen en onderzoek?

Het Europese parlement heeft het Europese Defensie Industrieel Ontwikkelingsprogramma (EDIDP in Engelse afkorting) helaas gesteund. De leden van de SP-fractie zien dit als verdere ontwikkeling van de militarisering van de EU. Deze leden zien daarin een beloning van het Europese militair-industrieel wapencomplex. De leden van de SP-fractie zien geen reden om deze industrieën te subsidiëren.

Antwoord:

Het kabinet verwelkomt het Europees Defensiefonds (EDF) en de bijbehorende verordening voor een industrieel ontwikkelingsprogramma (EDIDP, European Defence Industrial Development Programme). Het Defensiefonds vormt een belangrijke impuls voor de gezamenlijke ontwikkeling van capaciteiten en kan ervoor zorgen dat de Europese lidstaten de strategische capaciteiten kunnen ontwikkelen en verwerven die de EU nodig heeft om meer verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen veiligheid. Dit komt ook de NAVO ten goede.

Tijdens de onderhandelingen over de Raadspositie inzake het EDIDP heeft Nederland sterk ingezet op het belang van grensoverschrijdende samenwerking en de verbetering van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de Europese toeleveringsketens. Dit levert een bijdrage aan het bevorderen van een gelijk speelveld binnen de Europese defensiemarkt. Nederland heeft bepleit dat de toewijzingscriteria voor financiering en financieringspercentages zodanig worden geformuleerd dat grensoverschrijdende markttoegang voor het MKB in de Europese toeleveringsketens wordt bevorderd. Nederland zal dit standpunt blijven uitdragen in de voorbereiding voor de komende onderhandelingen (trilogen) tussen het Europees parlement, het Bulgaarse voorzitterschap namens de Raad, en de Europese Commissie. De trilogen moeten nog van start gaan.

Tijdens de onderhandelingen over de Raadspositie zijn de industrie en kennisinstituten betrokken geweest bij en op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het Europees Defensiefonds. Ook zal het Ministerie van Defensie, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een voorlichtingsdag organiseren over de kansen die het Europees Defensiefonds biedt, om het bedrijfsleven en kennisinstituten zo goed mogelijk de kans te geven in te haken op de komende ontwikkelingen. Tegelijkertijd is het van belang om te benadrukken dat de financiering van projecten hoofdzakelijk zal plaatsvinden op basis van competitieve aanbestedingsprocedures. Nederland zet zich in voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten.

GVDB-missies en -operaties

Vraag 14

In de geannoteerde agenda schrijft de Minister dat het mandaat van EUTM Mali waarschijnlijk wordt herzien. De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom en op welke wijze de diverse lidstaten het mandaat wensen te herzien en wat de Nederlandse positie hierin is.

Wat wordt bedoeld met een uitbreiding van ondersteunende taken van EUTM Mali aan de G-5 troepenmacht, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wat wordt de bijdrage die Nederland wordt gevraagd voor de G-5 troepenmacht in Afrika? Welke bijdrage wordt aan andere Europese partijen gevraagd? Wordt ook de EU zelf een bijdrage gevraagd?

Antwoord:

Het mandaat van EUTM Mali loopt 18 mei 2018 af. In aanloop naar de verlenging van het mandaat is een strategische herziening uitgevoerd waarin een aantal aanpassingen wordt voorgesteld om de ondersteuning van EUTM Mali aan de G5-troepenmacht uit te breiden en de capaciteitsopbouw van het Malinese leger verder te bestendigen. De missie gaat zich waarschijnlijk meer richten op het (strategisch) adviseren van de hogere Malinese legerleiding en train the trainer activiteiten. Daarnaast wordt de ambitie uitgesproken om de adviesactiviteiten van de missie op termijn uit te breiden naar de overige G5-landen (Niger, Mauritanië, Tsjaad en Burkina Faso). De voorgestelde herziening is erop gericht het Malinese leger en de overige G5-strijdkrachten in toenemende mate verantwoordelijkheid te laten nemen voor de eigen veiligheid. Nederland acht dit een positieve en noodzakelijke ontwikkeling en heeft het herzieningsvoorstel in Brussel dan ook gesteund.

Zoals ook vermeld in het verslag van de Raad van Buitenlandse Zaken van 16 januari jongstleden (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1819) is de Nederlandse bijdrage aan EUTM Mali in januari beëindigd. De wenselijkheid en mogelijkheid van een hernieuwde bijdrage aan EUTM Mali wordt mede onderzocht in het licht van het bredere Nederlandse steunpakket van 5 miljoen euro aan de G5-troepenmacht, zoals ook genoemd door Minister-President Rutte tijdens de Sahel conferentie voorafgaande aan de informele Europese Raad van 23 februari jongstleden. Naast Nederland hebben ook de Europese Commissie en een groot aantal Europese lidstaten financiële steun toegezegd. Een terugkoppeling van de conferentie en de aard van de Nederlandse bijdrage komt u separaat toe middels het verslag van de Europese Raad.

Vraag 16

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de behoeftestelling en inzet van Nederland inzake EUTM Mali zich verhoudt tot Nederlandse inzet in het kader van MINUSMA.

Antwoord:

In tegenstelling tot MINUSMA is EUTM Mali een capaciteitsopbouwmissie grotendeels bestaande uit trainers en adviseurs. Een eventuele bijdrage aan EUTM Mali is zowel qua doelstelling en behoeftestelling complementair aan de Nederlandse inzet in MINUSMA. Zodra meer duidelijkheid bestaat over een mogelijke nieuwe Nederlandse bijdrage aan EUTM Mali, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.

BNC-fiche: Mededeling militaire mobiliteit

Vraag 19

De VVD-fractie deelt de opvatting dat het verbeteren van militaire mobiliteit in de EU essentieel is voor het adequaat en tijdig kunnen reageren op interne en externe crisissituaties. In het fiche schrijft het kabinet dat het voorstander is van het verknopen van de 28 nationale netten tot één grensoverschrijdend trans-Europees vervoersnetwerk. Ook schrijft de Minister dat op dit moment in het Europees transport- investeringsbeleid nog geen rekening wordt gehouden met militaire doelstellingen of vereisten. Kan de Minister aangeven hoe daarmee concreet rekening kan worden gehouden? Hebben de leden van de VVD-fractie daarnaast goed begrepen dat een slimme transportinfrastructuur volgens de Minister gereflecteerd zou moeten zijn in het volgende Meerjarig Financieel Kader en dat de Minister zich hiervoor zal inzetten?

Antwoord:

Het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) is primair bedoeld voor civiel vervoer. Het Europees transport-investeringsbeleid (CEF) sluit daarop aan en legt de focus op grensoverschrijdende missing links en bottlenecks. Op dit moment wordt onderzocht, ook in Nederland, waar de militaire behoeften ten aanzien van het gebruik van de infrastructuur liggen. De eerste uitkomsten laten zien dat de vanuit militair oogpunt strategische routes, slechts ten dele overeenkomen met het TEN-T-kernnetwerk. De Europese Commissie en Hoge Vertegenwoordiger Mogherini presenteren in maart een Europees Actieplan ter verbetering van de militaire mobiliteit. Uw Kamer wordt hierover zoals gebruikelijk met een BNC-fiche geïnformeerd.

Het kabinet zet zich in het kader van het volgende Meerjarig Financieel Kader in voor een innovatief trans-Europees vervoersnetwerk.

Vraag 20

Is het waar dat het voornemen is om het TenTec-netwerk te benutten, zo vragen de leden van de SP-fractie. Indien ja, kan de Minister dat uitleggen? Indien neen, wat zijn dan de plannen?

Op welke wijze worden juridische voorwaarden geschapen om het project voor verbetering militaire mobiliteit vorm te geven?

Antwoord:

In Europees verband werkt men samen om te komen tot een trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T). De bijbehorende database (TENtec) is een interactief geografisch en technisch informatiesysteem, dat kaarten en andere informatie over TEN-T bevat. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.

Vraag 9

Uit de brief van de Minister blijkt dat de ontwikkelingen die in het najaar van 2017 zijn ingezet – de totstandkoming van PESCO, de beloften ten aanzien van het Europese Defensiefonds met daarin het EDIDP – gekoesterd worden door de regering, maar dat de ontwikkelingen en vooruitgang op het terrein van Europese Defensiepolitiek pas in de zomer verder worden gebracht. De Nederlandse regering is er voorstander van de Europese defensie-bijdragen in de NAVO te bevorderen en daarbij enkele relevante voorstellen te doen. Die voorstellen komen in de komende maanden en moeten in de EU (Europese Raad van 28-29 juni) en vooral de NAVO-top van half juli zijn beslag krijgen. In de brief van 17 november 2017 wordt al gemeld dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU in maart een actieplan zal presenteren. Dat is in de geannoteerde agenda herhaald. Wat zijn de berichten uit Brussel; komt het actieplan er aan?

Antwoord:

De Europese Commissie en Hoge Vertegenwoordiger Mogherini presenteren in maart een Actieplan over militaire mobiliteit. Dit actieplan zal naar verwachting onder andere ingaan op de mogelijkheid van een dubbelgebruik (civiel en militair) van het TEN-T netwerk. Daartoe worden de militaire vereisten voor de Europese transportinfrastructuur in kaart gebracht. Op de onderhandelingen over het volgende Meerjarig Financieel Kader kan ik niet vooruitlopen.

Vraag 21

De leden van de CDA-fractie zijn een voorstander van het Nederlandse voorstel tot het vergroten van de grensoverschrijdende militaire mobiliteit. In het BNC-fiche staat dat de nieuwste ad-hoc werkgroep uiterlijk in maart 2018 een plan oplevert waarin taken, verantwoordelijkheden en een bijbehorend tijdpad uiteen worden gezet. Wanneer is de verwachting dat dit plan er ligt en kan de Tweede Kamer dit uitgewerkte plan ook ontvangen, zo willen de leden van de CDA-fractie weten. Hetzelfde vragen zij voor het actieplan van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger, dat tevens in maart zou moeten verschijnen.

Als laatste willen de leden van de CDA-fractie graag een nadere uitleg van de passage op pagina 6 van het BNC-fiche: »Daarnaast acht Nederland het ook in dit verband van belang dat het werk op het gebied van hybride dreigingen wordt voortgezet om de weerbaarheid van die infrastructuur die in het licht van het verbeteren van militaire mobiliteit strategisch wordt geacht, te versterken.» Om welke infrastructuur in het kader van hybride dreigingen gaat het dan?

Antwoord:

Het Europees Defensieagentschap (EDA) heeft in februari jongstleden een rapport opgeleverd met een overzicht van knelpunten voor militaire mobiliteit in de EU. Dit document is vertrouwelijk. Het Actieplan van de Commissie en Hoge Vertegenwoordiger dat mede op deze inventarisatie van het EDA wordt gebaseerd, zal na verschijning openbaar zijn. Het kabinet zal de Kamer hierover een BNC-fiche doen toekomen.

Vraag 22

Kan de Minister aangeven waar de nadruk ligt op verbetering van de militaire mobiliteit, zo vragen de leden van de SP-fractie. Gaat het daarbij om de landen in het Midden van Europa, met name Polen, of is dat niet het geval?

Antwoord:

Om militaire mobiliteit in Europa te verbeteren, wordt bezien hoe huidige infrastructurele, juridische en regelgevende knelpunten in geheel Europa kunnen worden opgelost.

Naar boven