21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 653 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2012

In deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 22 en 23 oktober plaatsvond in Luxemburg. Ook informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot het visserijprotocol tussen de EU en Madagaskar, over de opvolging van de motie Bosman c.s. inzake de aanlandingsplicht en over twee resoluties van het Europees Parlement (EP) inzake de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).

De Raad heeft op het vlak van de visserij een partiële algemene oriëntatie vastgesteld met betrekking tot het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij. In dat kader heb ik met de Europese visserijministers en de Europese Commissie overeenstemming bereikt over het voornemen om de pulsvisserij uit te breiden. Ik ben erg blij dat ik de intensieve Nederlandse inzet op dit vlak in deze Landbouw- en Visserijraad heb kunnen verzilveren, waardoor in de toekomst nog meer Nederlandse boomkorvissers zouden kunnen overschakelen op de meer selectieve en energie-efficiënte pulskor. De Raad heeft verder een politiek akkoord bereikt over de vangstmogelijkheden in de Oostzee voor 2013 en gesproken over de visserijonderhandelingen tussen de EU en Noorwegen voor 2013 en de aanstaande jaarvergadering van de International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT).

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een oriënterend debat gevoerd over interne convergentie van de directe betalingen, de regeling voor jonge boeren, de gemeenschappelijke marktordening en de openbaarmaking van subsidiegegevens. De Raadsconclusies inzake ractopamine zijn als hamerpunt (A-punt) aangenomen door de Raad.

Onder diversen heeft het voorzitterschap verslag gedaan van de 32e Conferentie van de directeuren van de betaalorganen van de EU en heeft Malta verslag gedaan van de negende conferentie van het CIHEAM (International Centre for Advanced Mediterranean Agronomic Studies) inzake voedselzekerheid in het gebied rondom de Middellandse Zee.

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020

(Partiële algemene oriëntatie)

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) een partiële algemene oriëntatie vastgesteld met betrekking tot de ontwerpverordening voor het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) voor de periode 2014 tot en met 2020. Een algemene oriëntatie is een niet-bindende afspraak in de Raad die het EP een indicatie geeft van de opstelling van de Raad, ten behoeve van verdere behandeling in eerste lezing. De partiële algemene oriëntatie over het EFMZV heeft betrekking op de artikelen in de ontwerpverordening die de mogelijkheden voor toekomstige steun vanuit het EFMZV betreffen (artikelen 1 tot en met 95) en een nieuw artikel inzake de aanpassing van de verordening over technische maatregelen. De artikelen die de uitvoering van het EFMZV behelzen, maken geen onderdeel uit van de partiële algemene oriëntatie.

Tijdens het debat heeft zich al snel een meerderheid van lidstaten gevormd die kiest voor een herintroductie van een aantal traditionele instrumenten als sanering (sloop of «permanente stillegging»), tijdelijke stillegging en vervanging van motoren. Ik heb aangegeven juist een omslag te willen maken naar steun voor innovatie, het uitbannen van discards, partnerschappen tussen vissers en wetenschappers en bevordering van werkgelegenheid. Voor die hervormingen moeten voldoende middelen beschikbaar zijn, zodat ze daadwerkelijk plaatsvinden. Ik heb de Raad eraan herinnerd dat het opnemen van instrumenten in het EFMZV een lidstaat niet verplicht alle die instrumenten nationaal in te zetten. Zo is het aan Nederland zelf om een keuze te maken welke beschikbare instrumenten de innovatie en verduurzaming van de visserij het beste ondersteunen. Ik heb me er in de onderhandelingen vervolgens op gericht om met andere lidstaten en de Europese Commissie duidelijke randvoorwaarden te stellen aan een herintroductie van sanering, tijdelijke stillegging en vervanging van motoren. Over een door het voorzitterschap ingebrachte mogelijkheid om jonge vissers te ondersteunen bij het opstarten van hun activiteiten heb ik me in beginsel positief getoond. Verder heb ik mij met name hard gemaakt voor een uitbreiding van de pulsvisserij in de verordening over technische maatregelen. Ik heb onderstreept dat de pulsvisserij een belangrijk onderdeel is van een meer innovatieve en duurzame visserij, omdat het een perfect voorbeeld is van een meer selectieve visserijtechniek. Ze zorgt voor veel minder bijvangst en bodemberoering dan de traditionele boomkorvisserij en kost ook nog eens veel minder brandstof.

Ik heb ingestemd met het uiteindelijke compromis, dat op een ruime gekwalificeerde meerderheid kon rekenen. Alleen Duitsland, België, Malta en Litouwen zijn om uiteenlopende redenen niet akkoord gegaan. In de partiële algemene oriëntatie blijft voorop staan dat het EFMZV de hervormingsdoelen moet ondersteunen zoals die door de Raad zijn gemarkeerd in zijn algemene oriëntatie van juni jl. over het nieuwe GVB (zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 624). Daarnaast zijn de kernpunten van het compromis:

  • Het wordt mogelijk steun te geven aan startende jonge vissers bij de eerste aanschaf van een vissersschip, maar enkel als dat schip geschikt is voor zeevisserij, minder dan 24 meter lang is, tussen 5 en 30 jaar oud is en behoort tot een vlootsegment waarvan de capaciteit in balans is met de betreffende vangstmogelijkheden.

  • Het wordt mogelijk steun te geven aan sanering, tijdelijke stillegging en vervanging van motoren. De steun voor die drie instrumenten tezamen mag per lidstaat echter niet meer bedragen dan 6 miljoen euro of 15 procent van de totale EFMZV-steun in die lidstaat. Daarbinnen gelden voor vervanging van motoren nog begrenzingen van 1,5 miljoen euro en 3 procent. Tijdelijke stillegging mag alleen gesteund worden in geval van noodmaatregelen, bij het eindigen van een visserijpartnerschapsakkoord of als uitvloeisel van een beheerplan. Steun voor sanering is na 2017 niet meer mogelijk en mag alleen als vastgesteld is dat de capaciteit van het betreffende vlootsegment niet in balans is met de bijbehorende vangstmogelijkheden. Verder is het niet mogelijk om voor een en hetzelfde schip steun te ontvangen voor tijdelijke stillegging én sanering. Voor Nederland ontstaat met een herintroductie van sanering een mogelijkheid om dit instrument eventueel toe te passen op de garnalenvissersvloot.

  • Van de EFMZV-middelen voor de uitvoering van het Geïntegreerd Maritiem Beleid komt 20 procent onder gedeeld beheer (cofinanciering) in plaats van onder direct beheer door de Europese Commissie.

  • De mogelijkheid om pulsvisserij toe te passen wordt uitgebreid tot 10 procent van de boomkorvloot van een lidstaat (via aanpassing van de verordening over technische maatregelen), in bepaalde visserijgebieden ten zuiden van 55 graden noorderbreedte.

  • Over de criteria voor de allocatie van middelen is nog geen overeenstemming bereikt. Het Commissievoorstel en alle commentaren daarop blijven op tafel.

Het compromis komt tegemoet aan mijn onderhandelingsdoelen: enerzijds beperkende randvoorwaarden voor steun aan sanering, tijdelijke stillegging en vervanging van motoren en anderzijds een verdere toelating van de pulsvisserij. Ook vind ik het goed dat er (geclausuleerde) steun komt om jonge vissers aan te moedigen, zoals dat ook het geval is voor jonge boeren binnen de hervormingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Bovendien blijft overeind dat het EFMZV zich ter ondersteuning van het nieuwe GVB moet richten op innovatie en een ecologisch en economisch duurzame visserij. Daar kunnen Nederlandse vissers nu mee verder. Ik ben blij dat de Raad nu achter uitbreiding van de pulsvisserij staat, waardoor in de toekomst nog meer Nederlandse boomkorvissers deze meer selectieve en energie-efficiënte techniek zouden kunnen gaan toepassen. De continue, intensieve Nederlandse inzet om andere lidstaten en de Europese Commissie te overtuigen van de grote voordelen van de pulsvisserij heeft het gewenste resultaat gehad. Ik ben er zeker van dat deze stellingname van de Raad zal bijdragen aan het waarborgen van een economisch gezonde en duurzaam opererende visserijsector. Op dit moment zijn 42 Nederlandse schepen uitgerust met de pulskor. Met de beoogde uitbreiding zou een vergelijkbaar aantal aanvragen alsnog kunnen worden gehonoreerd.

Vangstmogelijkheden Oostzee 2013

(Politiek akkoord)

De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over de vangsthoeveelheden (Total Allowable Catches, TACs) en zeedagen voor visserij op bestanden in de Oostzee voor het jaar 2013. Ook ik heb ingestemd met het eindresultaat van de onderhandelingen, waarbij ik heb gelet op de gelijke toepassing van principes die moeten leiden tot duurzaamheid in alle EU-wateren. De vastgestelde TACs en zeedagen volgen bestaande beheerplannen (indien aanwezig) en sluiten in veel gevallen aan bij de betreffende wetenschappelijke adviezen. Meest opvallend is dat voor kabeljauw in de Westelijke Oostzee zelfs een sterkere daling van de TAC is overeengekomen dan de Europese Commissie op basis van het wetenschappelijk advies had voorgesteld (5,9 procent in plaats van 2 procent). De direct betrokken lidstaten hebben – verenigd onder de naam Baltfish – gezamenlijk voorstellen gedaan die de basis waren voor het politiek akkoord. Commissaris Damanaki en diverse lidstaten hebben complimenten gegeven voor dit voorbeeld van hoe regionale samenwerking tot goede resultaten kan leiden.

Visserijonderhandelingen EU-Noorwegen

(Gedachtewisseling)

De Raad heeft kort van gedachten gewisseld over de bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de visserijovereenkomst tussen beiden voor 2013. De onderhandelingen vinden plaats op 19-23 november (Brussel) en 3-7 december (Noorwegen). Indien nodig spreekt de Raad ook in november weer over dit onderwerp.

Commissaris Damanaki heeft aangegeven dat maatregelen nodig zijn om de toestand van de kabeljauw in de Noordzee te verbeteren. Ook over de Atlanto-Scandian haring en de makreel heeft zij zich bezorgd getoond. Een aantal lidstaten heeft ervoor gepleit voorzichtigheid te betrachten ten aanzien van de bestanden in de Noordzee en die niet te gebruiken in de uitwisseling van vangstmogelijkheden met Noorwegen. Om de balans in die uitwisseling te bereiken heeft een aantal lidstaten er ook voor gepleit niet alle door Noorwegen aangeboden Arctische kabeljauw af te nemen.

Jaarvergadering International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas

(Gedachtewisseling)

De Raad heeft een summiere gedachtewisseling gehouden over de EU-inzet voor de jaarvergadering van de International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT), die van 12 tot en met 19 november plaatsvindt in Agadir, Marokko. In die jaarvergadering worden afspraken gemaakt over de toegestane vangstmogelijkheden en beheerplannen voor tonijn en tonijnachtige vissoorten. Dit jaar wordt onder meer besloten over een nieuw herstelplan voor blauwvintonijn. Het wetenschappelijk comité van ICCAT heeft in een analyse laten weten dat er tekenen van herstel van het blauwvintonijnbestand zijn, al gaat die analyse nog gepaard met onzekerheden. Het wetenschappelijk comité verwacht dat herstel zou kunnen worden bereikt door voor de komende drie jaar TACs vast te stellen die dichtbij de huidige TAC liggen.

Commissaris Damanaki heeft de noodzaak van blijvend duurzaam beheer van de tonijnbestanden benadrukt, ook met het oog op economische duurzaamheid voor de betrokken visserijgemeenschappen. De Commissaris heeft aangegeven te willen inzetten op beheer dat gebaseerd is op wetenschappelijk advies en op betere naleving. Ze heeft zich tevens ten doel gesteld bescherming van de kortvinmakohaai aan de orde te stellen. Een aantal lidstaten heeft in de analyse van het wetenschappelijk comité van ICCAT inzake de blauwvintonijn reden gezien om te pleiten voor een stijging van de TAC voor dat bestand.

Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – interne convergentie

(Oriënterend debat)

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) via een tafelronde een oriënterend debat gevoerd over interne convergentie ((her-)verdeling van GLB-middelen binnen lidstaten).

Het uitgangspunt van het debat in de Raad is het pakket aan wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van het GLB. In deze voorstellen stelt de Europese Commissie ten aanzien van interne herverdeling voor om in 2019 een nationale flat rate (gelijke hectarebetaling) van de directe betalingen te realiseren.

Ik heb aangegeven dat Nederland de overstap wil maken naar een flat rate in 2020, ondanks dat dit een aanzienlijke opgave is gezien de grote verschillen in de directe betalingen die bestaan tussen boeren en regio’s. Hier komen ook de gevolgen vanwege de disproportionele bijdrage van Nederland in de externe convergentie (-8,2%) nog bij. Verder heb ik aangegeven zeer veel belang te hechten aan een soepele, stapsgewijze invoering van het nieuwe systeem. Naar mijn menig is het daarvoor nodig dat de eerste stap van de herverdeling in 2014 maximaal 5 tot 10% bedraagt en dat Nederland in gelijke stappen naar een flat rate in 2020 toe kan werken. Daarnaast moeten boeren vanaf het begin van het nieuwe GLB zoveel mogelijk duidelijkheid krijgen over de waarde van de toeslagrechten en de ontwikkeling daarvan. Ten slotte heb ik aangegeven dat het essentieel is dat de speciale toeslagrechten niet meteen in 2014 verdwijnen, maar stapsgewijs in de periode 2014–2020.

Een grote meerderheid van lidstaten heeft aangegeven naar een flat rate toe te willen werken. Wel bestaan er uiteenlopende visies op de snelheid en de mate waarin de flat rate gerealiseerd moet worden. Diverse lidstaten hebben gepleit voor een flexibel systeem waarin een bandbreedte ten opzichte van de gemiddelde flat rate-betaling wordt aangehouden. Andere lidstaten hebben er voor gepleit voor de interne herverdeling dezelfde systematiek te gebruiken als voor de herverdeling tússen lidstaten. Een derde mogelijkheid die werd genoemd is verdeling van de directe betalingen naar gewas of grondgebruik. Veel lidstaten hebben gepleit voor een langere periode om de flat rate te realiseren.

Commissaris Ciolos gaf aan dat het van belang is om de historische referentie voor betalingen los te laten en toe te werken naar een systeem gebaseerd op objectieve criteria. Hij gaf tevens aan dat convergentie van belang is voor alle boeren in de lidstaten ten behoeve van een gelijk speelveld. Wel gaf hij aan dat de gevolgen voor boeren daar waar mogelijk beperkt moeten worden.

Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – jonge boeren regeling

(Oriënterend debat)

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het GLB via een tafelronde een oriënterend debat gevoerd over de regeling voor jonge boeren in de directe betalingen.

In haar wetgevingsvoorstellen stelt de Europese Commissie voor dat elke lidstaat verplicht een aparte betaling instelt voor jonge boeren en daarvoor maximaal 2% van het budget voor directe betalingen reserveert. Ook in het plattelandsbeleid van het GLB is een regeling opgenomen voor jonge boeren. Deze regeling is optioneel.

Ik heb aangegeven een regeling voor jonge boeren te steunen omdat ze de toekomst van de Europese landbouw vormen en zware lasten hebben bij bedrijfsovername en bedrijfsontwikkeling. Voor mij is het belangrijkste punt dat er binnen het GLB extra middelen beschikbaar komen voor jonge boeren. Ik heb aangegeven voorkeur te hebben voor doelgerichte en effectieve steun aan jonge landbouwers via het plattelandsbeleid (tweede pijler) van het GLB boven generieke steun via de directe betalingen (eerste pijler) van het GLB. Waar het mij om gaat is dat jonge landbouwers op een directe wijze kunnen worden gesteund als het gaat om investeringen, bedrijfsovername en bedrijfsontwikkeling. Ik heb aangegeven enige uitgangspunten te verbinden aan mijn steun voor deze regeling, namelijk dat de inzet om jonge landbouwers te steunen via de tweede pijler minstens van vergelijkbare omvang moet zijn als de eerder voorziene inzet via de eerste pijler en dat deze inzet voor jonge boeren via de tweede pijler gefinancierd moet kunnen worden door overheveling van middelen van de eerste pijler naar de tweede pijler, zonder cofinanciering.

Vrijwel alle lidstaten waren het eens met de doelstelling dat jonge landbouwers extra moeten worden gesteund in het licht van de vergrijzing en de uitdagingen als het gaat om investeringen, bedrijfsovername en bedrijfsontwikkeling. Diverse lidstaten gaven aan de voorstellen van de Commissie te steunen. Andere lidstaten hebben echter gepleit voor de mogelijkheid voor de lidstaat om te kiezen voor de regeling in de eerste pijler of de regeling in de tweede pijler.

Commissaris Ciolos heeft aangegeven dat de regeling in de eerste pijler niet optioneel is en op alle jonge landbouwers van toepassing dient te zijn. Voorts heeft de Commissaris aangegeven dat de regeling voor jonge landbouwers in de eerste pijler gezien moet worden als complementair aan de regeling voor jonge landbouwers in de tweede pijler.

Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – gemeenschappelijke marktordening

(Oriënterend debat)

De Raad heeft in het kader van de hervorming van het GLB via een tafelronde een oriënterend debat gevoerd over de gemeenschappelijke marktordening, in het bijzonder de positie van de primaire producent in de handelsketen.

In haar wetgevingsvoorstellen stelt de Commissie voor de positie van primaire producenten te versterken door voor alle landbouwproducten de oprichting van (unies van) producentenorganisaties en brancheorganisaties mogelijk te maken. De Commissie stelt daarbij voor dat de lidstaten de organisaties die daar een aanvraag voor indienen, verplicht moeten erkennen.

Tijdens het debat heb ik aangegeven dat ik de versterking van de positie van de primaire producent via de gemeenschappelijke marktordening kan steunen. Verder heb ik aangegeven tegen verplichte erkenning van producentenorganisaties te zijn. Ik ben van mening dat dit aan de lidstaat zelf overgelaten moet worden. Het is van belang dat productenorganisaties geen afbreuk doen aan de coöperaties waar boeren zelf eigenaar van zijn. Ook deze coöperaties kunnen succesvol zijn bij het versterken van de positie van primaire producenten. Voorts heb ik aangegeven dat producentenorganisaties in alle landbouwsectoren mogelijk moeten zijn. Ten slotte heb ik benadrukt dat het van belang is dat in de gemeenschappelijke marktordening en het Europese mededingingsbeleid ruimte wordt gegeven om ketenafspraken tussen primaire producenten en andere partners in de keten te kunnen maken.

Het debat in de Raad liet een divers beeld zien. Wel waren alle lidstaten het in principe eens met versterking van de positie van de primaire producent. Over de vraag of erkenning van de producentenorganisaties door de lidstaten optioneel of verplicht moet zijn is de Raad verdeeld. Ook over de vraag of producentenorganisaties een dominante positie mogen hebben is verdeeldheid tussen de lidstaten.

Commissaris Ciolos heeft het belang van een versterking van de positie van de primaire producent benadrukt. Verder heeft de Commissaris aangegeven dat de regels voor producentenorganisaties moeten gelden in alle landbouwsectoren en voor alle boeren.

Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid – openbaarmaking subsidiegegevens

(Presentatie door de Commissie)

Commissaris Ciolos heeft zijn wijzigingsvoorstel inzake de openbaarmaking van subsidiegegevens aan de Raad gepresenteerd. Met dit voorstel wil de Europese Commissie de publicatieplicht van GLB-begunstigden voor natuurlijke personen (kleine begunstigden uitgezonderd) herstellen. Door een arrest van het Europese Hof zag de Europese Commissie zich in 2010 genoodzaakt de publicatieplicht te beperken tot rechtspersonen.

Commissaris Ciolos gaf aan dat transparantie in subsidiegegevens van groot belang is voor publieke controle en beter begrip van de subsidies. Volgens Commissaris Ciolos is hij aan de bezwaren van het Hof tegemoet gekomen door de publicatieplicht duidelijker te baseren op de noodzaak van een publieke controle op de besteding van de landbouwgelden, per begunstigde meer informatie te verstrekken over de maatregelen waarvoor de steun werd ontvangen en een de minimis-drempel in te stellen (de naam van de begunstigde wordt alleen bekend gemaakt als deze een jaarlijks steunbedrag van 500 à 1000 euro (verschilt per lidstaat) overschrijdt).

Diverse lidstaten hebben zich kritisch getoond ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie en hebben gevraagd naar de mogelijkheid van een verdere technische bespreking in de Raadswerkgroep. Tevens is gevraagd naar de regels voor de openbaarmaking van subsidiegegevens in andere fondsen. Diverse andere lidstaten hebben hun steun uitgesproken voor het voorstel van de Commissie en riepen op tot zo groot mogelijke transparantie. Mijn reactie op het voorstel van de Europese Commissie ontvangt u via een BNC-fiche begin november.

Diversen

32ste conferentie van de directeuren van de betaalorganen van de EU

(Informatie van het voorzitterschap)

Het voorzitterschap heeft verslag gedaan van de 32e conferentie van de directeuren van de betaalorganen van de EU. Tijdens deze conferenties wordt door de vertegenwoordigers van de betaalorganen van de lidstaten en vertegenwoordigers van de Commissie over de uitvoering van het GLB. Tijdens de conferentie van de directeuren van de betaalorganen in Cyprus van 11-13 september jl. is gesproken over mogelijke en te verwachten risico’s bij de implementatie van het nieuwe GLB. Ook is het steeds krappere tijdspad ten aanzien van de ingangsdatum van het nieuwe GLB (1 januari 2014) besproken.

Voedselzekerheid in het gebied rondom de Middellandse Zee

(Informatie van Malta)

Malta heeft de uitkomsten van conferentie inzake voedselzekerheid en prijsvolatiliteit in het gebied rond de Middellandse Zee van 27 september jl. gepresenteerd. Deze conferentie werd georganiseerd door het International Centre for Advanced Mediterranean Agronomic Studies (CIHEAM).

De voornaamste uitkomst van de conferentie was het toenemende belang voor samenwerking en gecoördineerd optreden in het licht van groeiende uitdagingen op het vlak van waterschaarste, bodemdegradatie, klimaatverandering, verstedelijking en stijgende productieprijzen. Concreet willen de belanghebbenden samenwerken op het vlak van kennisuitwisseling, publiek-private samenwerking, risicomanagement, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie.

Overig

Visserijprotocol EU-Madagaskar

Het voorzitterschap legt naar verwachting in november een nieuw tweejarig protocol in het kader van het visserijakkoord van de EU met Madagaskar voor aan de Raad. Het huidige protocol loopt af op 31 december 2012. De EU trekt 1,5 miljoen euro uit voor het protocol. Een derde hiervan is geoormerkt voor een project op het gebied van versterking van de lokale visserijsector. Het protocol geeft 96 vaartuigen uit de EU toegang tot de wateren van Madagaskar.

Vanuit het oogpunt van duurzaamheid heb ik geen bezwaren tegen het protocol. Het wetenschappelijk comité van de Indian Ocean Tuna Commission (IOTC) heeft in maart van dit jaar vastgesteld dat er geen sprake is van een te hoge visserijdruk op de tonijnsoorten waar de EU-vloot zich in de Indische Oceaan op richt, onder meer door een onveilige situatie als gevolg van piraterij. Om te voorkomen dat de visserijdruk te veel toeneemt als de veiligheidssituatie verbetert, wordt binnen de IOTC gesproken over beheermaatregelen als de invoering van een quotasysteem.

Er is ook een politiek aspect. Naar aanleiding van een staatsgreep in maart 2009 heeft de EU passende maatregelen ingesteld tegen Madagaskar op basis van artikel 96 van het Verdrag van Cotonou. Deze maatregelen houden in dat de EU directe hulp aan de overheid van Madagaskar heeft opgeschort. In september jl. heeft de EU besloten de passende maatregelen te verlengen tot verkiezingen zijn gehouden en de constitutionele orde is hersteld. De verkiezingen staan gepland voor mei 2013. Positief is dat de belangrijkste politieke partijen in Madagaskar overeenstemming hebben bereikt over een road map om te komen tot een democratisch gekozen regering. De implementatie hiervan ligt echter achter op schema.

Visserij valt niet onder het Verdrag van Cotonou. Evenwel vind ik het niet passend om het nieuwe visserijprotocol te laten ingaan voordat de artikel-96-procedure is beëindigd. Alles overwegende wil ik mij onthouden van stemming over dit protocol.

Motie Bosman c.s. inzake de aanlandingsplicht

Op 11 oktober jl. heeft uw Kamer een motie van het lid Bosman c.s. (Kamerstuk 21 501–32, nr. 647) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht een compromisvoorstel van de visserijsector inzake de hervorming van het GVB te omarmen en in te brengen in de Raad van Europese visserijministers. Dit compromisvoorstel behelst de inzet van een discard ban als «ultimum remedium». Tijdens de Raad van 22 en 23 oktober jl. was de beleidsmatige kant van de hervorming van het GVB geen onderwerp van gesprek. Ik informeer uw Kamer afzonderlijk over hoe ik wil omgaan met deze motie.

Resoluties Europees Parlement inzake de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Het Europees Parlement (EP) heeft op 12 september 2012 resoluties vastgesteld met betrekking tot twee onderdelen van de Commissievoorstellen voor de hervorming van het GVB: de overkoepelende mededeling en de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten. De resoluties van het EP gelden als niet-bindende afspraak in het EP die de Raad een indicatie geeft van de opstelling van het EP, ten behoeve van verdere behandeling in eerste lezing. Ik verwacht de komende tijd nog verschillende resoluties en verslagen van het EP over de hervorming van het GVB, waarin het volledige standpunt van het EP verder uitgewerkt wordt.

Resolutie over de overkoepelende mededeling

In de overkoepelende mededeling beschrijft de Europese Commissie op hoofdlijnen de doelstellingen van de hervorming van het GVB. Het EP is net als de Europese Commissie van mening dat het GVB grondige en ambitieuze hervormingen moet ondergaan. De primaire doelstellingen van het EP daarbij zijn voedselzekerheid en ontwikkeling van de kustgemeenschappen. Op verschillende punten vraagt het EP om bescherming en stimulering van de kleinschalige visserij.

Ten aanzien van het beheer van de visstanden kiest het EP voor een benadering met meerjarenbeheerplannen op basis van de Maximaal Duurzame Opbrengst (MSY – Maximum Sustainable Yield). Het EP merkt daarbij wel op dat het MSY-beginsel moeilijk toepasbaar is in de gemengde visserij of voor visbestanden waar geen of geen betrouwbare gegevens over bekend zijn. Het EP vraagt voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor wetenschappelijk onderzoek. Voor een goed beheer van de visstanden vraagt het EP ook om de mogelijkheden te onderzoeken om een netwerk van gesloten gebieden tot stand te brengen, waarbinnen alle visserijactiviteiten gedurende een bepaalde periode verboden zijn. Dit om de visproductiviteit te verhogen en de levende aquatische rijkdommen en het mariene ecosysteem in stand te houden.

Ten aanzien van de aanlandingsplicht is het EP van mening dat deze geleidelijk ingevoerd moet worden, gekoppeld moet zijn aan visgebieden en moet afhangen van kenmerken en omstandigheden van verschillende visserijmethoden. Ook verzoekt het EP de Europese Commissie en de lidstaten om wetenschappelijk onderzoek en pilotprojecten op het vlak van de ontwikkeling van selectief vistuig. Het EP wijst er op dat een discard ban een grondige hervorming van het controle- en handhavingsysteem vereist. Over het vermarkten van bijvangsten uit het EP haar twijfels, vanuit de gedachte dat dit vissers mogelijk aanspoort hun vangsten te vergroten.

Ten aanzien van individueel overdraagbare visserijconcessies streeft het EP net als de Raad naar een vrijwillige invoering van dit systeem. Voor wat betreft regionalisering van de beleidsvorming is het EP van mening dat de Regionale Adviesraden breder vertegenwoordigd moeten zijn en meer verantwoordelijkheid moeten krijgen. Ten aanzien van het externe beleid wijst het EP erop dat alle toegang tot visbestanden in ontwikkelingslanden in overeenstemming moet zijn met het zeerechtverdrag van de Verenigde Naties, in het bijzonder wat betreft de voedings- en sociaaleconomische behoeften van de lokale bevolking. Tevens benadrukt het EP dat voor ingevoerde en binnenlands geproduceerde producten dezelfde normen moeten gelden en dat ontwikkelingslanden financiële en technische hulp zouden moeten krijgen om deze normen te bereiken.

Resolutie over de gemeenschappelijke marktordening

Het EP roept op tot meer bevoegdheden voor producentenorganisaties om ook de duurzaamheid van het visserijbeleid en het beheer van de visbestanden te bevorderen, zoals de aanpak van de teruggooiproblematiek en de bevordering van selectievere visserij. Het EP stelt voor de afzet van ongewenste bijvangsten tevens op liefdadigheidsdoelen te richten. De producentenorganisaties zouden zich wat betreft het EP ook moeten richten op het behouden en creëren van werkgelegenheid in kustgebieden en op bestrijding van de illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde visserij en zouden een rol moeten spelen ten aanzien van de traceerbaarheid van producten en een collectief beheer van quota. Ook stelt het EP voor om bij de oprichting van producentenorganisaties rekening te houden met kleinschalige visserij en deze vorm van visserij positief te discrimineren bij de toegang van steun. Het EP stelt voor om een producentenorganisatie als representatief te beschouwen als de leden minimaal een marktaandeel vertegenwoordigen van 30 procent (in plaats van de door de Europese Commissie voorgestelde 65 procent). Het EP wil de producentenorganisaties in de aquacultuur verregaande taken geven op het vlak van prijsstabilisatie en opslagsteun.

Waar het gaat om die opslagsteun stelt het EP als aanvullende voorwaarde voor om een minimum- en maximumperiode voor de financiering vast te leggen. Tevens wordt voorgesteld een aantal additionele producten onder de werkingssfeer van de gemeenschappelijk marktordening te brengen (zoals vismeel, tonijn bedoeld voor verwerking en bepaalde aquacultuurproducten) en om de soorten die voor opslagsteun in aanmerking komen uit te breiden. Ten aanzien van de consumenteninformatie stelt het EP net als de Raad voor het Commissievoorstel af te stemmen met de Food Law. Ten slotte roept het EP de Europese Commissie op om – na raadpleging van betrokken partijen – uiterlijk 1 januari 2015 een rapport en ontwerpwetgeving voor ecolabelling voor visserijproducten te publiceren. Het rapport moet de basiscriteria voor toekenning van een ecolabel aangeven. Het EP wil voorts dat de EU een actief en breed promotiebeleid voor vis en visproducten gaat voeren.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

A-puntenlijst

Vervolgmaatregelen na de aanneming van een norm houdende vaststelling van maximumwaarden voor residuen (MRL) van ractopamine tijdens de 35e zitting van de Commissie van de Codex Alimentarius – Aanneming van conclusies van de Raad.

Speciaal verslag nr. 7/2012 van de Europese Rekenkamer «De hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt: voortgang tot op heden» – Aanneming van conclusies van de Raad.

Naar boven