21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1822 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 maart 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 21 februari 2022 over de geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022 (Kamerstuk 21501-07-1811).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 februari 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 9 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Kling

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met diepe afkeuring kennisgenomen van de aanval op Oekraïne door de Russische Federatie. Deze gebeurtenissen vormden de aanleiding voor omzetting van het op 24 februari 2022 voorziene commissiedebat in dit schriftelijk overleg.

De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet zich maximaal in te zetten voor een zo zwaar mogelijk sanctiepakket. Zij vragen het kabinet op welke manier er nu naar financiële instellingen wordt gecommuniceerd om alle sancties die worden ingesteld zo snel mogelijk door te voeren. Is ook al overgegaan tot het bevriezen van Russische banktegoeden in Nederland? Is de Britse regering ook bereid mee te werken aan het bevriezen van Russische banktegoeden van de vele in Londen wonende Russen met banden met het Kremlin?

De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie hebben de Kamer in een brief van 26 februari geïnformeerd over de kabinetsinzet naar aanleiding van de schokkende gebeurtenissen in Oekraïne en de implicaties van deze daad van agressie van Rusland. Conform de motie van het lid Brekelmans c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2433) heeft Nederland steeds gepleit voor een zo groot en zwaar mogelijk pakket. Nederland zet zich actief in om de sancties tegen Rusland verder te verzwaren, om daarmee de prijs die Rusland betaalt voor de agressie tegen Oekraïne nog hoger te maken. Wat Nederland betreft liggen daarbij alle opties op tafel.

Het formele goedkeuringsproces voor het eerste pakket werd op 23 februari afgerond en voor het tweede pakket op 25 februari. Vervolgens zijn op 28 februari aanvullende sancties van kracht geworden. Sancties worden opgenomen in een Europese verordening en gelden daarmee rechtstreeks in de hele Europese Unie dus ook in Nederland. De Nederlandse Bank (DBN) en de Autoriteit Financiële Markten informeren, als de aangewezen toezichthouders voor de financiële sector in het kader van de sanctiewet in Nederland, de financiële instellingen over de sancties via hun websites. Dergelijke informatie wordt altijd op deze manier verstrekt bij nieuwe sancties. In dit geval zijn ook nieuwsberichten verstuurd om betrokkenen te informeren.1 Gezien de aard en omvang staat DNB daarnaast in nauw contact met de verschillende brancheverenigingen. Tegoeden van gesanctioneerde personen en entiteiten moeten direct bevroren worden na het van kracht worden van de sancties. De financiële sector heeft al veel ervaring met dergelijke bevriezingen van tegoeden van personen of entiteiten. De bevriezing heeft prioriteit, vervolgens meldt de financiële instelling de bevriezing bij de toezichthouder. De sanctiepakketten zijn tot stand gekomen in nauwe coördinatie en samenwerking met de VS, het VK en Canada die vergelijkbare sancties hebben opgelegd. De Britse premier heeft aangegeven dat het Verenigd Koninkrijk het grootste pakket sancties ooit tegen Rusland heeft ingesteld. Deze sancties houden onder meer het bevriezen van banktegoeden van gesanctioneerde Russische staatsbedrijven en individuen in.

Zoals ook benoemd in het hoofdlijnendebat over de beleidsprioriteiten van de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën, vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor een goede voorbereiding op de doorwerking van de (terechte) sancties op de Europese en Nederlandse financiële sector en economie. Is Nederland voorbereid op het inzetten van zware sanctiemiddelen?

Zoals ook in de Kamerbrief van 16 februari (Kamerstuk 36 045, nr. 1) en 26 februari jl. aangegeven, is het kabinet zich er zeer van bewust dat het beschermen van de internationale rechtsorde en onze vrijheid een prijs heeft. Dat kan onder meer betekenen dat de overeengekomen sancties en eventuele tegenmaatregelen ook een effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Er is echter geen alternatief, want juist deze internationale rechtsorde vormt het fundament van onze veiligheid en stabiliteit; basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven.

Uit de eerste analyse voor de financiële markten blijkt dat de blootstellingen van Nederlandse instellingen op de Russische Federatie beperkt zijn. Op de algehele economie zijn er verschillende effecten mogelijk. Dit hangt sterk af van de ontwikkelingen rond het afkoppelen van SWIFT en de contracten die daarmee worden geraakt. Ook zijn effecten denkbaar op de stabiliteit van de financiële markten. Het kabinet is met relevante betrokken in gesprek over de impact. Mede gezien de ontwikkelingen, zijn deze nog aan een grote mate van onzekerheid onderhevig.

Wat betreft de directe gevolgen van de sancties uit de eerste twee pakketten voor het Nederlandse bedrijfsleven verwijs ik naar de hierboven genoemde brief van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie van 26 februari jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 3) Verder zal ik, mede naar aanleiding van het verzoek van de leden van de fractie van GroenLinks, de Kamer op korte termijn informeren over de effecten van deze sancties op het terrein van de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Heinen over het toezicht op uitgaven uit het Europees herstelfonds (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1835). Zij zijn blij dat het kabinet fraudegevoeligheid van regelingen onwenselijk acht en in strijd met de intentie van de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) om fraude te voorkomen. Ook zijn zij blij dat het kabinet het belang van transparantie onderstreept en het belang hiervan aan de orde zal stellen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat de nationale fiscale opsporingsdienst van Italië frauderisico’s binnen een onderdeel van het Italiaanse herstelplan ziet, de Europese Commissie in haar beoordeling van dit plan daarentegen geen risico’s geconstateerd heeft en de Europese Commissie inzage in de beoordeling van plannen op vragen van journalisten van Follow The Money weigert. Deze leden zijn van mening dat transparantie over de besteding van middelen uit het RRF cruciaal is voor goede publieke controle. Zij vragen de Minister hoe zij haar toezegging om het belang hiervan aan de orde te stellen gaat vormgeven. Wanneer gaat de Minister dit aan de orde stellen bij de Europese Commissie en in de Raad?

Nederland zal in bilaterale contacten met de Europese Commissie en tijdens de eerstvolgende Ecofinraad aandacht vragen voor het belang van transparantie vanuit de Europese Commissie over de beoordeling van plannen.

Ten aanzien van de digitale euro menen de leden van de VVD-fractie dat de aankondiging van een voorstel door de Europese Commissie voorbarig is. Er heeft op dit moment nog geen fundamentele discussie over de digitale euro plaatsgevonden. Het is op zichzelf nuttig dat de Europese Centrale Bank (ECB) een onderzoeksfase is gestart, maar dit betekent in de ogen van deze leden niet dat er voor «account based» digitaal centralebank-geld wordt gekozen, en alternatieven als een meer «value based» munt, die offline gebruikt kan worden en met veel meer waarborgen voor privacy, van tafel zou zijn.

Kan de Minister toelichten wat met dit «wetgevend proces» dat door de Europese Commissie is aangekondigd wordt bedoeld en hoe het kabinet ervoor zorgt dat er eerst een fundamenteel politiek debat met de Kamer kan plaatsvinden voordat er besluiten worden genomen?

De Europese Commissie heeft recent aangekondigd dat er een wetgevend proces zal worden opgestart ten aanzien van de digitale euro. De inhoudelijke voorstellen voor regelgeving worden echter verwacht in het begin van 2023. Nog dit jaar spreekt de Eurogroep over een aantal onderwerpen2 met betrekking tot de eventuele introductie van de digitale euro, waarmee de Eurogroep politieke sturing kan geven aan dit project.3 De Eurogroep wordt daarbij gevoed door de technische inbreng van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie. De Tweede Kamer wordt voorafgaand aan deze Eurogroepbijeenkomsten geïnformeerd. Zodoende is er ruimte voor de Tweede Kamer om een politiek debat te kunnen voeren over de Nederlandse inzet op de digitale euro, op basis van de laatste stand van zaken.

Indien de Europese Commissie inderdaad in 2023 met wetgevende voorstellen komt, volgt eerst een Europees onderhandelingstraject over die voorstellen. Daarbij zijn de lidstaten betrokken. De definitieve Europese regelgeving volgt na het doorlopen van het gebruikelijke democratische proces voor de totstandkoming van Europese regelgeving. Ook in de onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie is er ruimte om het Nederlandse standpunt uit te dragen.

Zoals is toegezegd door de vorige Minister van Financiën, zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2022 een brief ontvangen met een contourenschets van de keuzes in het onderzoek naar de digitale euro.

Ten aanzien van het geplaatste behandelvoorbehoud op het eigenmiddelenbesluit zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat dit niet eerder kan worden opgeheven dan na ontvangst van de antwoorden op het schriftelijk overleg over het BNC-fiche, waarvoor de inbreng is geleverd op 16 februari 2022 en bespreking hiervan in een daarop volgend commissiedebat. Zij zien de antwoorden op de in dat schriftelijk overleg gestelde vragen met veel belangstelling tegemoet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de vergadering van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1811) en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie zijn geschokt door de gebeurtenissen in Oekraïne en zijn met hun gedachten bij het Oekraïense volk. Deze leden pleiten voor een gezamenlijk en zo krachtig mogelijk antwoord door het zwaarst mogelijke sanctiepakket in te zetten. Voor een gezamenlijk antwoord is Europese samenwerking daarbij van groot belang, zeker op het gebied van financiële sancties. Steunt de Minister deze stellingname van de leden van de D66-fractie? Kan de Minister uiteenzetten welke rol zij daarbij ziet voor de Ecofinraad om deze doelstellingen te bereiken? Kan de Minister daarbij de mogelijke financiële sancties toelichten en de positie van Nederland daarbij in de Ecofinraad?

Die stelling wordt door het kabinet ondersteund. Sancties zouden volgens Nederland een verregaande impact op de Russische economie, het Russische financiële systeem en beschikking van de Russische Federatie tot hoogwaardige technologie moeten hebben. Nederland heeft steeds aangegeven dat alle opties voor sancties op tafel moeten liggen. Essentieel is daarbij de samenwerking binnen de EU om gezamenlijk deze crisis te adresseren. De leden van de D66-fractie vragen voorts welke rol ik daarbij zie voor de Ecofinraad en wat de positie is van Nederland in de Ecofinraad. In de informele Ecofinraad van 25 februari jl. is uitgebreid gesproken over de gebeurtenissen in Oekraïne en over mogelijke sancties. De Nederlandse positie is dat alle opties voor sancties op tafel moeten liggen, en dus ook het ontkoppelen van Rusland of Russische instellingen van SWIFT. Deze Nederlandse positie heb ik dan ook duidelijk uitgedragen tijdens de Ecofinraad. Uiteindelijke besluitvorming over welke sancties worden opgelegd vindt plaats in de Raad Buitenlandse Zaken.

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de consequenties van deze ontwikkelingen op de Europese en Nederlandse economie. Kan de Minister aangeven welke acties worden ondernomen om deze schade zo beperkt als mogelijk te houden en op welke manier Europese samenwerking binnen de Ecofinraad daaraan kan bijdragen?

Zoals ook in de Kamerbrief van 16 februari en 26 februari jl. aangegeven, is het kabinet zich er zeer van bewust dat het beschermen van de internationale rechtsorde en onze vrijheid een prijs heeft. Dat betekent dat de overeengekomen sancties en eventuele tegenmaatregelen ook een effect kunnen hebben op de Nederlandse economie. Er is echter geen alternatief, want juist deze internationale rechtsorde vormt het fundament van onze veiligheid en stabiliteit; basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven.

Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 februari jl., maakt het kabinet zich bij alle sancties hard voor een eerlijke lastenverdeling onder lidstaten. Indien lidstaten onevenredig hard geraakt worden kan de Europese Commissie overwegen relatief zwaar getroffen lidstaten te compenseren, zoals tevens in 2014 is gebeurd. Daarnaast dringt Nederland er bij de Commissie op aan dat zij op Europees niveau ondernemers helpt met het vinden van alternatieve afzetmarkten

Er is geen nationale compensatieregeling voorzien, maar getroffen ondernemers kunnen via het reguliere handelsinstrumentarium en de dienstverlening van RVO worden geholpen bij het vinden van alternatieve afzetmarkten. Het informeren van het bedrijfsleven – waarmee dagelijks contact wordt onderhouden – heeft hoge prioriteit. Naast informatie op de website van de RVO kunnen Nederlandse ondernemers vragen stellen aan de RVO-sanctiedesk. Zaken doen met instabiele landen brengt risico’s met zich mee. Dit soort risico’s behoren tot het gebruikelijke ondernemersrisico en konden tot voor kort afgedekt worden door middel van het EKV-mechanisme. Wel zal het kabinet de vinger aan de pols houden.

De leden van de D66-fractie zien dat er een levendige publieke discussie is ten aanzien van hervorming van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP), die ook zijn weerslag zal hebben op de discussies en besluiten in de Eurogroep. Wat is het verwachte tijdspad voor de gedachtevorming en besluitvorming op dit moment? Wanneer worden welke besluiten genomen en op welk moment wordt het Nederlandse parlement daarbij betrokken? Klopt het dat de Europese Commissie overweegt (een deel van) de regels uit het SGP ook in 2023 te bevriezen en wat is de Nederlandse opvatting hierover? Wat zullen de consequenties zijn voor landen met hoge schuldniveaus indien alle regels wel weer in werking zullen treden in 2023 en kan de Minister cijfermatig toelichting of de bijbehorende schuldreductie realistisch te verwachten valt van deze landen?

Tot en met halverwege 2022 zullen er in de Raad van de Europese Unie en de Eurogroep consultatiesessies worden gehouden over de toekomst van het SGP. Het streven is daarbij om consensus te bereiken in de Raad en de Eurogroep over de uitgangspunten voor de modernisering van het SGP. In juli trekken de Ecofinraad en de Eurogroep naar verwachting conclusies uit de consultatiesessies. Op basis hiervan zal de Europese Commissie daarna eventuele (wetgevings)voorstellen voor aanpassing van het SGP doen. Er liggen dus momenteel nog geen concrete voorstellen op tafel.

De Tweede Kamer is recent geïnformeerd over de Nederlandse inzet in de consultatiesessies over de toekomst van het SGP middels een brief (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1815). De Tweede zal daarnaast voor alle besprekingen in de Raad en de Eurogroep worden geïnformeerd over de specifieke Nederlandse inbreng. Als Raadsconclusies en/of verklaringen van de Eurogroep worden besproken, zal de Tweede Kamer hier ook specifiek over worden geïnformeerd via de geannoteerde agenda en de verslagen van deze bijeenkomsten. In het geval dat de Commissie wetgevende voorstellen doet, zal het kabinet het parlement via de gebruikelijke BNC-fiches informeren.

Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP van kracht. De Commissie heeft op 2 maart jl. een communicatie4 gepubliceerd waarin zij onder andere advies geeft over het in haar ogen wenselijke begrotingsbeleid in 2023. Over deze mededeling van de Commissie wordt de Tweede Kamer via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 14 en 15 maart (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1819) geïnformeerd. De Commissie noemt hierin onder andere dat in het voorjaar opnieuw zal worden bezien, op basis van de lenteraming van de Commissie, of het gebruik van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP in 2023 nog nodig is. Het kabinet merkt op dat, gelet op de nieuwe buitengewone en zorgelijke situatie waarin Nederland en de Europese Unie terecht zijn gekomen als gevolg van de verschrikkelijke ontwikkelingen in Oekraïne, niet valt uit te sluiten dat opnieuw een beroep op de flexibiliteit van het SGP zal worden gedaan. Tegelijkertijd blijft het goed om oog te houden voor de budgettaire situaties van lidstaten en de risico’s omtrent schuldhoudbaarheid die de opgelopen publieke schulden met zich meebrengen.

In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.

De leden van de D66-fractie lezen dat er een gedachtewisseling staat geagendeerd over de evaluatie van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP). Deze leden onderschrijven de steun van Nederland voor de MEOP als instrument om macro-economische onevenwichtigheden te identificeren en monitoren. De constatering dat vervolgactie na het identificeren van onevenwichtigheden beperkt is gebleven, herkennen deze leden ook. Kan de Minister ingaan op de rol die de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) heeft gespeeld in het adresseren van macro-economische onevenwichtigheden door de bijbehorende mijlpalen die daarop zijn gericht? Heeft de opzet van het RRF bijgedragen aan de gewenste vervolgacties om de economieën van lidstaten en daarmee de Europese (en Monetaire) Unie als geheel te versterken? Welke lessen kunnen getrokken worden voor de toekomst?

Vanwege de koppeling van de herstel- en veerkrachtplannen aan de in het kader van het Europees Semester vastgestelde landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020, beschikken lidstaten via de RRF over Europese middelen om de hervormings- en investeringsprioriteiten die uit deze aanbevelingen volgen te financieren. De lidstaten hebben in hun RRP’s moeten aangeven hoe ze de landspecifieke aanbevelingen zullen implementeren. Hoewel de landspecifieke aanbevelingen niet een-op-een zijn gerelateerd aan de macro-economische onevenwichtigheden die in de afgelopen jaren onder de MEOP zijn geïdentificeerd, hebben ze er vaak direct of indirect wel een link mee. Daarmee kan de RRF in potentie zeker bijdragen aan het verminderen van macro-economische onevenwichtigheden. Het is nog te vroeg om iets te zeggen over de mate waarin de RRF hierin slaagt en over de eventuele lessen die kunnen worden getrokken voor de toekomst. Nu is het van belang dat de in de uitvoeringsbesluiten van de RRF-plannen vastgelegde hervormingen en investeringen door lidstaten adequaat worden geïmplementeerd en dat de hieraan gerelateerde mijlpalen en doelen worden behaald.

Het is voor het versterken van de economieën van lidstaten en de Economische en Monetaire Unie (EMU) als geheel van groot belang om de vervolgactie na het identificeren van onevenwichtigheden onder de MEOP te verbeteren. Het kabinet vindt het onder meer belangrijk dat de transparantie van de MEOP wordt verbeterd, bijvoorbeeld door een sterkere link te leggen tussen de in het kader van de MEOP vastgestelde onevenwichtigheden en de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Dit zou duidelijker maken hoe het opvolgen van de landspecifieke aanbevelingen de vastgestelde onevenwichtigheden kan corrigeren.

De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het grote belang van effectieve en spoedige voltooiing van de bankenunie. Klopt het dat dit agendapunt van de agenda is gehaald? Zo ja, waarom is dat gebeurd? Wat is het huidige verwachte tijdspad, is dat voldoende voor Nederland en welke acties worden ondernomen om dit eventueel te versnellen? Is Nederland gecommitteerd aan spoedige voltooiing van de bankenunie en zo ja, welke acties van Nederland onderschrijven dat?

Het vervolmaken van de bankenunie is een van de prioriteiten van de Eurogroep. De Eurogroep doet dit half jaar op verzoek van de Eurotop opnieuw een poging om te komen tot een werkplan dat richting geeft aan de vervolgstappen op de vier werkstromen binnen het bankenuniedossier. Daarom is het begin dit jaar op alle Eurogroep-agenda’s als mogelijk onderwerp gezet, waarbij het niet de bedoeling was om elke keer over de bankenunie te spreken. De bankenunie komt naar verwachting terug op de agenda van de eerstvolgende Eurogroep (maart).

De Ministers van Financiën van de verschillende lidstaten blijven gecommitteerd aan het verder brengen van de bankenunie. En dit geldt ook voor Nederland. Juist Nederland, met zijn relatief grote bankensector, profiteert bovengemiddeld van de Europese samenwerking binnen de bankenunie. Hierbij is het wel van belang dat we tot een gebalanceerd compromis kunnen komen waar alle lidstaten mee kunnen leven, bijvoorbeeld met betrekking tot de benodigde stappen op risicoreductie, de vormgeving van een EDIS, en ook ten aanzien van de discussie over verdere marktintegratie.5 Omdat lidstaten verschillende voorwaarden stellen aan de werkstromen binnen de bankenunie en deze nauw met elkaar samen hangen, blijkt het nog lastig om overeenstemming te bereiken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken wat betreft de Eurogroep en de informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022. Deze leden brengen naar aanleiding daarvan het volgende naar voren.

De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de Europese Commissie Oekraïne te hulp zal schieten met 1,2 miljard euro. Gesteld wordt dat deze middelen op de kapitaalmarkt worden geleend en aan Oekraïne worden doorgeleend. De leden van de PVV-fractie willen weten of Nederland (lees: het Nederlandse parlement) ermee heeft ingestemd dat de Europese Commissie wederom op de kapitaalmarkt geld gaat lenen. Dat was toch nooit de bedoeling?

Klopt het dat het Europees herstelfonds bedoeld is als tijdelijk herstelinstrument, waarbij de Europese Commissie geld ophaalt op de kapitaalmarkt en dat dit door Nederland eenmalig werd goedgevonden? Zo ja, waarom wordt er dan opnieuw geld opgehaald op de kapitaalmarkt door de Europese Commissie? De leden van de PVV-fractie willen weten of de Minister zich tegen deze financieringssystematiek gaat verzetten.

De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat de Europese Unie sinds 2014 meer dan 17 miljard euro aan giften en leningen aan Oekraïne heeft verstrekt. De leden van de PVV-fractie vragen om een uitsplitsing van dit bedrag in een leningen- en een giftengedeelte. Kan de Minister dit tevens per jaar uitsplitsen? Op welke wijze is de 17 miljard euro gefinancierd: ook door middel van het geld ophalen op de kapitaalmarkt door de Europese Commissie?

De Europese Unie heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren steun verleend aan Oekraïne, zowel via leningen als via giften. De Commissie heeft t.a.v. deze steun aangegeven dat het sinds 2014 in totaal meer dan EUR 17 mrd. betreft.

Het leningengedeelte loopt o.a. via het instrument voor macro-financiële bijstand (MFB). Dit is een bestaand financieel instrument van de EU, waarbij financiële steun wordt verleend aan partnerlanden in de directe omgeving van de EU die met een betalingsbalanscrisis worden geconfronteerd. De Europese Commissie leent namens de EU middelen op de kapitaalmarkten en leent dit door aan Oekraïne.6 Hiertoe wordt een voorziening opgenomen in het Garantiefonds voor externe acties van de EU. Deze voorziening wordt gevuld met bestaande middelen uit het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) van de Europese begroting. Er is geen sprake van een garantie op de Nederlandse begroting. Ook de Europese investeringsbank (EIB) en de Europese bank voor wederopbouw en ontwikkeling (EBWO) hebben sinds 2014 steun verleend aan Oekraïne.

Het giftengedeelte loopt via bestaande programma’s op de EU-begroting, zoals NDICI en het programma voor Humanitaire Hulp. Hieronder vindt u een overzicht vanaf 20147:

Programma

Financieringswijze

Omvang

EIB en EBWO

Leningen

EUR 9,5 mrd.

MFB

Leningen

EUR 5,6 mrd.

Bilaterale samenwerking

Giften

EUR 1,7 mrd.

Instrumenten voor buitenlands beleid

Giften

EUR 0,4 mrd.

Humanitaire hulp

Giften

EUR 0,2 mrd.

Totaal

 

EUR 17,4 mrd.

Voor een uitsplitsing op jaarbasis is navraag gedaan bij de Europese Commissie.

De leden van de PVV-fractie willen tevens weten hoeveel de Europese Commissie inmiddels heeft geleend op de kapitaalmarkt, voor welke doelen en aan wie. Hoeveel is uitgegeven als giften en als leningen? Voor welk deel staat Nederland garant en hoeveel moet Nederland hiervan terugbetalen?

De Europese Commissie leent geld op de kapitaalmarkten ten behoeve van verschillende instrumenten (SURE, BoP, EFSM, MFB, NGEU). Hieronder geef ik een uitsplitsing per instrument hoeveel de Commissie heeft geleend, en aan wie de middelen onder deze instrumenten zijn verstrekt. Voor SURE, BoP, EFSM zijn de middelen verstrekt al leningen aan de betreffende lidstaten. Voor MFA en NGEU kan het zowel om leningen als om subsidies gaan.

In het onwaarschijnlijke geval dat lidstaten de rente- en aflossingsverplichtingen op de aan hen verstrekte leningen niet tijdig aan de EU kunnen voldoen, zal de EU aanvullende eigen middelen opvragen bij de lidstaten, opdat de EU zelf wel tijdig in staat zal zijn om de eigen rente- en aflossingsverplichting te kunnen voldoen. De risico’s voor de Nederlandse afdrachten aan de EU die hierdoor ontstaan, zijn als garantieverplichting in de begroting van het Ministerie van Financiën opgenomen.8 Voor het subsidiedeel van NGEU is ook geen garantieverplichting opgenomen op de Nederlandse begroting. Terugbetaling hiervan loopt via de EU-begroting.

Voor het MFB-instrument is op de EU-begroting een voorziening opgenomen in het Garantiefonds voor externe acties van de EU. Deze voorziening wordt gevuld met bestaande middelen uit het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) van de Europese begroting. Er is geen sprake van een garantie op de Nederlandse begroting.

SURE

De Europese Commissie heeft namens de Europese Unie geld geleend ten behoeve van de financiering van SURE. Tot op heden heeft de Commissie € 89,6 miljard geleend en doorgeleend aan lidstaten. In de onderstaande tabel wordt weergegeven welke lidstaten gebruik maken van SURE en in welke mate.

Tabel 1: ontvangsten uit SURE 1

Land

Ontvangen leningen uit SURE (in miljarden euros)

België

8,20

Bulgarije

0,51

Tsjechië

2,00

Estland

0,23

Ierland

2,47

Griekenland

5,27

Spanje

21,32

Kroatië

1,02

Italië

27,44

Cyprus

0,60

Letland

0,31

Litouwen

0,96

Hongarije

0,50

Malta

0,42

Polen

8,24

Portugal

5,41

Roemenië

3,00

Slovenië

1,11

Slowakije

0,63

Betalingsbalanssteun (BoP)

De BoP-faciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans, op basis van artikel 143 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Via de betalingsbalansfaciliteit kan de Europese Unie voor maximaal 50 miljard euro aan leningen aan deze lidstaten verstrekken. Deze steun gaat gepaard met een herstelprogramma dat de lidstaat uitvoert. Op dit moment staat er een lening van € 200 miljoen uit aan Letland.

Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM)

Onder het EFSM zijn tussen 2011 en 2014 leningen verstrekt aan Portugal en Ierland om de financiële stabiliteit binnen de Europese Unie te waarborgen. Deze steun ging gepaard met een economisch en financieel aanpassingsprogramma die door de lidstaten zijn uitgevoerd. Onder het EFSM zullen naar verwachting geen nieuwe leningen worden uitgekeerd omdat voor niet-eurolanden de betalingsbalansfaciliteit beschikbaar is en voor eurolanden het ESM. In totaal is onder de EFSM € 46,8 miljard euro steun verleend in de vorm van leningen aan Portugal en Ierland in de vorm van leningen. Hiervan is € 22,5 miljard aan Ierland geleend en € 24,3 miljard aan Portugal9.

Macro-Financieel bijstand (MFB)

Het instrument voor macro-financiële bijstand (MFB) is een bestaand financieel instrument van de EU, waarbij financiële steun (leningen en/of subsidies) wordt verleend aan partnerlanden in de directe omgeving van de EU die met een betalingsbalanscrisis worden geconfronteerd. De Europese Commissie leent namens de EU middelen op de kapitaalmarkten en leent dit door aan de betreffende landen. Op de EU-begroting wordt hiertoe een voorziening opgenomen in het Garantiefonds voor externe acties van de EU. Deze voorziening wordt gevuld met bestaande middelen uit het Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI) van de Europese begroting. Er is geen sprake van een garantie op de Nederlandse begroting.

Middels het MFA-instrument is er in totaal 7,7 miljard euro uitgekeerd sinds het voor het eerst is ingezet in 2010. De verdeling staat in tabel 2 weergegeven. Naast de hieronder genoemde steun heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een aanvullende lening aan Oekraïne.10

Tabel 2: MFA-steun in miljoenen euro’s
 

Leningen

Subsidies

Albanië

90

 

Bosnië en Herzegovina

125

 

Georgië

133

79

Jordan

880

 

Kosovo

50

 

Moldavië

140

20

Montenegro

30

 

Noord-Macedonië

80

 

Tunesië

1.100

 

Oekraïne

5.010

 

NextGenerationEU (NGEU)

NGEU is ingesteld in reactie op de coronacrisis en bedoeld om het economisch herstel en de economische veerkracht van Europese lidstaten te ondersteunen. Hiertoe leent de Commissie middelen op de kapitaalmarkt om in de vorm van leningen en subsidies aan lidstaten. In totaal heeft de Europese Commissie per 2 maart 2022 € 81 miljard euro geleend11.

Tabel 3: overzicht uitbetaalde subsidies aan lidstaten uit de RRF (in miljoenen euro)1
 

Maximaal subsidiebedrag2

Uitgekeerde voorfinanciering in 2021

Goedgekeurde subsidiebetaling in laatste kwartaal (Q4 2021)3

In totaal uitgekeerd aan subsidies

BE

5.925

770

 

770

BG

6.269

0

 

0

CZ

7.072

915

 

915

DK

1.552

202

 

202

DE

25.619

2.250

 

2.250

EE

970

126

 

126

IE

989

0

 

0

EL

17.774

2.310

 

2.310

ES

69.528

9.037

10.000

19.037

FR

39.377

5.118

 

5.118

HR

6.297

818

 

818

IT

68.896

8.954

 

8.954

CY

1.006

131

 

131

LV

1.963

237

 

237

LT

2.225

289

 

289

LU

94

12

 

12

HU

7.176

0

 

0

MT

316

41

 

41

NL

5.962

0

 

0

AT

3.462

450

 

450

PL

23.857

0

 

0

PT

13.910

1.808

 

1.808

RO

14.248

1.851

 

1.851

SI

1.777

231

 

231

SK

6.330

823

 

823

FI

2.086

0

 

0

SE

3.289

0

 

0

EU27

33.7969

36.373

10.000

46.373

X Noot
2

Maximaal subsidiebedrag per lidstaat zoals opgenomen in de RRF-verordening, annex IV. Deze bedragen zijn een inschatting, gebaseerd op de herfstraming van 2020. Voor 30% van de middelen geldt dat de toebedeling mede afhankelijk is van het BBP-verlies in 2020 en 2021. De definitieve allocatie van dit deel van de subsidies zal op 30 juni 2022 worden bepaald op basis van gerealiseerde cijfers.

X Noot
3

Na correctie voor voorfinanciering.

Tabel 4: overzicht uitbetaalde leningtranches aan lidstaten uit de RRF (in miljoenen euro)1
 

Totale toegekende leningbedrag2

Uitgekeerde voorfinanciering in 2021

Goedgekeurde leningstranche in laatste kwartaal (Q4 2021)3

In totaal uitgeleend

EL

12.728

1.655

 

1.655

IT

12.2602

15.938

 

15.938

CY

200

26

 

26

PT

2.699

351

 

351

RO

14.942

0

 

0

SI

705

0

 

0

EU27

153.876

17.970

 

17.970

X Noot
2

Toegekende bedrag zoals opgenomen in de uitvoeringsbesluiten.

X Noot
3

Na correctie voor voorfinanciering.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister kan toelichten waar de interne herberekening op gebaseerd is, waaruit blijkt dat Nederland waarschijnlijk 1,3 miljard euro minder aan giften uit het Europees herstelfonds zal ontvangen. Kan het bedrag dat Nederland uit het EU-fonds ontvangt ook nog wijzigen na het indienen van het Nederlandse Herstel- en veerkrachtplan?

Zoals is aangegeven in de Kamerbriefbrief van 27 januari jl. is de interne herberekening gebaseerd op de Herfstraming 2021 van de Europese Commissie.12 De Europese Commissie zal uiterlijk op 30 juni a.s. de definitieve omvang van alle landenenveloppes vaststellen, zoals is bepaald in de RRF-verordening. Op basis van het huidige geplande tijdspad voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, zal dat plan gebaseerd zijn op de definitieve verdeling en derhalve niet meer wijzigen.

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie naar een update van hoeveel elke lidstaat bijdraagt aan en ontvangt uit het RRF aan giften en leningen. Welke lidstaten maken aanspraak op hogere of lagere giften als gevolg van een lagere of hogere economische groei dan verwacht en om hoeveel gaat het precies?

Onderstaande tabel geeft de eerste voorlopige raming van de ontvangsten gebaseerd op de herfstraming 2020 van de Europese Commissie, die als annex is opgenomen bij de RRF-verordening. Daarnaast is een eigen interne berekening weergegeven voor de omvang van de enveloppen op basis van de herfstraming 2021 van de Europese Commissie. Het betreft hier een raming van alleen de subsidies. De Europese Commissie zal in juni de definitieve landenenveloppes daarvan vaststellen op basis van de op dat moment beschikbare realisatiecijfers voor het bruto binnenlands product in 2020 en 2021. Voor de leningen zijn geen landenenveloppes als zodanig vastgesteld. Voor elke lidstaat geldt dat zij maximaal aanspraak kan maken op leningen tot een hoogte van 6,8% van het nationale bbp. Voor wat betreft de bijdrages van de lidstaten aan het RRF is er geen nieuwe raming beschikbaar. In de laatste kolom is een voorlopige raming opgenomen van de bijdrage die lidstaten moeten betalen voor het subsidiedeel van het RRF, op basis van de geraamde BNI-sleutel voor 2022. De uiteindelijke bijdrage zal mede afhangen van welke nieuwe eigen middelen zullen worden ingevoerd om de leningen die voor het RRF worden aangegaan af te lossen.

Land

Enveloppe RRP oorspronke-lijke raming (EUR mrd)

Nieuwe raming (EUR mrd)

Verschil (EUR mrd)

Raming van de bijdrage per lidstaat op basis van BNI-sleutel 2022 (EUR mrd)

België

5,9

4,5

– 1,4

11,5

Bulgarije

6,3

5,9

– 0,4

1,5

Tsjechië

7,1

7,6

0,5

5,3

Denemarken

1,6

1,4

– 0,1

8,0

Duitsland

25,6

27,6

2,0

85,6

Estland

1,0

0,9

– 0,1

0,7

Ierland

1,0

0,9

– 0,1

7,1

Griekenland

17,8

18,2

0,4

4,2

Spanje

69,5

76,7

7,1

29,6

Frankrijk

39,4

37,9

– 1,4

59,0

Kroatië

6,3

5,7

– 0,6

1,3

Italië

68,9

68,3

– 0,6

42,1

Cyprus

1,0

0,9

– 0,1

0,5

Letland

2,0

1,8

– 0,1

0,7

Litouwen

2,2

2,1

– 0,1

1,2

Luxemburg

0,1

0,1

0,0

1,1

Hongarije

7,2

5,8

– 1,3

3,5

Malta

0,3

0,4

0,1

0,3

Nederland

6,0

4,7

– 1,3

19,9

Oostenrijk

3,5

3,8

0,3

9,4

Polen

23,9

22,8

– 1,0

12,8

Portugal

13,9

15,5

1,6

5,1

Roemenië

14,2

12,2

– 2,0

5,6

Slovenië

1,8

1,5

– 0,3

1,2

Slowakije

6,3

5,6

– 0,8

2,3

Finland

2,1

1,9

– 0,2

5,9

Zweden

3,3

3,3

0,0

12,6

De leden van de PVV-fractie willen voorts weten wanneer de Kamer het concept Herstel- en veerkrachtplan tegemoet kan zien.

Het kabinet streeft ernaar om het eerste concept eind maart 2022 met de Tweede Kamer te delen. Hierna start o.a. de formele dialoog met de Europese Commissie. Vervolgens is het streven om een tweede, finale conceptversie in juni 2022 aan de Tweede Kamer te presenteren.

De leden van de PVV-fractie willen tevens weten hoe het kabinet het gat van 1,3 miljard euro in de begroting gaat oplossen.

De budgettaire verwerking van de macro-economische bijstelling van de middelen van de Herstel- en Veerkracht Faciliteit (HVF) zal in het voorjaar plaatsvinden tegelijk met een nieuw economisch beeld op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB. Dit wordt verantwoord in de Voorjaarsnota en verwerkt in de eerste suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen starten met de Minister te danken voor het meesturen met de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en de informele Ecofinraad op 25 en 26 februari 2022 van de Presidency Issues Notes. Dit is volgens deze leden geen vanzelfsprekendheid en het is goed dat zo beter inzicht wordt gegeven in wat er besproken wordt in de informele Raad.

Bij werksessie 3 «over innovatie en risico nemen in de Europese Unie» stelt de Minister in te willen brengen dat Nederland het van belang acht dat de geo-economische positie van de Europese Unie wordt versterkt en de risico’s van strategische afhankelijkheden waar mogelijk worden gemitigeerd. Volgens de leden van de CDA-fractie is dit een zeer actueel onderwerp dat ook geopolitieke implicaties heeft en in feite wordt gesproken over hoe de Europese soft power te effectueren. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hierop verder in te gaan gezien de actuele situatie van het ontwerp van het instellen van effectieve financiële en economische sancties.

Als economisch blok dat gericht is op internationale samenwerking heeft de EU belang bij een open, vreedzaam, en stabiel internationaal (handels)systeem. Veranderende internationale verhoudingen stellen de EU echter voor grote uitdagingen, waarbij de EU strategische keuzes dient te maken om haar economische macht effectief te kunnen inzetten en een stevige geopolitieke rol te kunnen spelen. De Russische invasie in Oekraïne onderstreept de noodzaak hiertoe. Het kabinet zet dan ook in op het vergroten van het belang van de geo-economische positie en de weerbaarheid van de EU en op het versterken van de open strategische autonomie van de EU, zoals opgenomen in het coalitieakkoord. Dit vraagt om een verdere versterking van de interne markt, het vergroten van de geopolitieke slagkracht van de EU door onder andere het opbouwen van eigen capaciteiten en het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van energie en grondstoffen.

Een belangrijk deel van de agenda van de Eurogroep/Ecofinraad gaat over de economische stabiliteit. Nederland zet zich in voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie, aldus de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat er nu werkelijk sociaal en economisch wordt hervormd door lidstaten en wat er wordt gedaan aan de houdbaarheid van schulden.

Er wordt in Europees verband regelmatig gesproken over de economische ontwikkelingen en de economische stabiliteit in navolging van de coronapandemie. In 2020 ondervond de Europese economieën een sterke negatieve economische schok waarop verschillende maatregelen zijn genomen. Een van deze maatregelen betrof het oprichten van de faciliteit voor veerkracht en herstel (Recovery and Resilience facility; RRF). Europese lidstaten kunnen door middel van een herstelplan aanspraak maken op subsidies en leningen uit deze faciliteit om het economisch herstel te stimuleren en de economische veerkracht te vergroten. In deze herstelplannen worden zowel investeringen als structurele hervormingen opgenomen. Investeringen en hervormingen zijn cruciaal voor het verhogen van het duurzame economisch groeipotentieel en daarmee zeer belangrijk voor het verlagen van de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De maatregelen in de herstelplannen zijn door de Europese Commissie getoetst aan de eisen van de RRF-verordening. Een van deze eisen is dat de maatregelen in het herstelplan alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020 geadresseerd worden. Deze aanbevelingen hebben betrekking op onder andere het economisch, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast dienen herstelplannen een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer door de bevordering van beleid inzake kinderen en jongeren, en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten en daarmee de economische, sociale en territoriale cohesie en de convergentie binnen de Unie te bevorderen.

Omdat lidstaten deels voor verschillende uitdagingen staan en landspecifieke aanbevelingen hebben verschillen de genomen maatregelen per lidstaat. De exacte invulling van de herstelplannen is vastgelegd in uitvoeringsbesluiten. Tot op heden zijn er 22 herstelplannen door de Commissie beoordeeld en vervolgens goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Tweede Kamer is hierover middels zes brieven geïnformeerd, op 30 juni, 7 juli, 21 juli, 30 augustus, 30 september en 18 oktober.13 De beoordeling van de Commissie en de uitvoeringsbesluiten staan op de website van de Commissie. Op grond van de goedgekeurde uitvoeringsbesluiten is in 2021 voorfinanciering verstrekt aan lidstaten ter grootte van maximaal 13% van de aan hen toegekende financiële bijdrage. De verdere uitbetaling van middelen vindt plaats nadat een lidstaat mijlpalen en doelen heeft gehaald zoals vastgesteld in de annex van een uitvoeringsbesluit.

Daarnaast heeft de Europese Commissie de landspecifieke aanbevelingen voor 2022 onderscheid gemaakt tussen lidstaten op basis van hun schuldpositie. Landen met lage en middelhoge publieke schulden, waaronder Nederland, zijn opgeroepen door de Europese Commissie om een verruimend begrotingsbeleid te voeren, terwijl landen met hoge schulden zijn opgeroepen een prudent begrotingsbeleid na te streven en de middelen uit het herstelfonds te benutten voor additionele investeringen. Alle landen zijn opgeroepen nationale investeringen te handhaven en groei van lopende publieke uitgaven onder controle te houden teneinde toekomstige begrotingen niet permanent te belasten, waarbij landen met hoge schulden ook zijn geadviseerd laatstgenoemde groei te beperken. De budgettaire aanbeveling dienen lidstaten te adresseren in hun conceptbegroting die zij in oktober indienen bij de Commissie ter beoordeling. De bevindingen van de Commissie zijn gepubliceerd op de website.14 De Eurogroep concludeerde dat de conceptbegrotingen grotendeels in lijn zijn met de aanbevelingen op het gebied van begrotingsbeleid.

Volgens de leden van de CDA-fractie is er steeds minder sprake van Europese convergentie, eerder van divergentie. Daarmee kunnen interne economische verschillen leiden tot verdeeldheid. Inflatie is daar nu de katalysator voor, de ECB doet te weinig. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij deze analyse deelt. De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat zij verwacht dat de inflatie tijdelijk zal zijn, haar verwachting is dat deze weer afneemt eind 2022 en in 2023. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat, indien dat niet zou gebeuren, de gepaste maatregelen zijn die de Minister voornemens is te nemen. Moeten we daarop wachten? Deze leden zien toch dat het huidige systeem de inflatie in de hand werkt? Ziet de Minister dat ook zo, of is zij van mening dat de inflatie ons overkomt?

In de Kamerbrief van 9 februari jl. over de ontwikkeling van de inflatie en de gevolgen voor Nederland gaf ik aan dat de inflatieontwikkeling momenteel aan grote onzekerheid onderhevig is, met overwegend opwaartse risico’s.15 De Europese Commissie gaf in haar winterraming van februari jl. aan hogere inflatie te voorzien voor 2022 door de sterker dan verwachte stijging van energieprijzen en een verbreding van de opwaartse prijsdruk naar diverse andere goederen en diensten, maar te verwachten dat de inflatie in de eurozone in 2023 weer zou zakken naar 1,7% doordat de stijging in de energieprijzen uit de cijfers zou lopen en de capaciteitsproblemen zouden verminderen.

Sindsdien is Rusland Oekraïne binnengevallen. DNB verwacht dat dit op korte termijn tot meer inflatie zal leiden, door additionele prijsstijgingen van energie en grondstoffen. Dit is bijvoorbeeld al zichtbaar in sterk oplopende olie- en gasprijzen.16 DNB geeft aan dat het op dit moment echter nog onzeker is hoe blijvend de aard hiervan zal zijn. Op 10 maart komt het bestuur van de Europese Centrale Bank bij elkaar om hierover te praten. De ECB zal op dat moment ook nieuwe inflatieramingen publiceren. Daarbij benadruk ik dat de ECB in onafhankelijkheid haar beleid voert ten behoeve van de prijsstabiliteit in de eurozone.

De inflatie in Nederland komt voor een groot deel doordat geïmporteerde goederen zoals olie en gas duurder zijn geworden, waardoor er een collectief welvaartsverlies is. Volledige compensatie voor iedereen is dan ook niet mogelijk, zonder dat anderen erop achteruitgaan of we de rekening doorschuiven naar volgende generaties. Het kabinet heeft afgelopen najaar al voor ruim 3 miljard euro aan lastenverlichting geboden om huishoudens te compenseren voor hogere energieprijzen, specifiek kwetsbare huishoudens. De ontwikkelingen in Oekraïne volgen elkaar in hoog tempo op en zorgen voor veel onzekerheid. Het is te vroeg om uitspraken te doen over mogelijke gevolgen van de situatie zelf alsook de sancties. Het kabinet houdt de situatie nauwgezet in de gaten en betrekt het volledige macro-economische beeld bij de voorjaarsbesluitvorming.

De leden van de CDA-fractie vinden dat niet langer niets kan worden gezegd over de rol van de ECB in de begrotingen van de lidstaten. Er worden waardepapieren opgekocht, maar er wordt niet economisch hervormd door lidstaten. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is om de rol van de ECB ter sprake te brengen.

De rol van de ECB is het nastreven van prijsstabiliteit in de eurozone. De ECB beslist in onafhankelijkheid over het te voeren beleid om deze doelstelling te bereiken. Het is niet de bedoeling dat overheden dit beleid beïnvloeden. Ik ben dan ook niet voornemens de rol van de ECB ter sprake te brengen. Onafhankelijkheid betekent niet dat de ECB geen verantwoording hoeft af te leggen. Zo is er elke drie maanden een zogenoemde monetaire dialoog tussen de president van de ECB en leden van het Europees Parlement. Leden van het Europees Parlement kunnen schriftelijke vragen stellen aan de ECB. Tot slot heeft de Tweede Kamer heeft ook de mogelijkheid tot het houden van een dialoog met de president van DNB en ECB-directieleden over het monetaire beleid van de ECB.

Het is evident dat alle lidstaten van de Unie een grote opgave hebben om hun economie te versterken en toekomstbestendig te maken. Dat vergt hervormingen en investeringen. De faciliteit voor veerkracht en herstel geeft de komende jaren een belangrijke impuls hieraan. Landen met hoge schulden hebben daarbij de aanvullende opgave om de risico’s voor de houdbaarheidsfinanciën te adresseren. Daarmee zijn hervormingen en investeringen in die landen extra belangrijk. Het creëren van hogere duurzame economische groei is immers een zeer effectieve manier om de schuldhoudbaarheid te borgen. Die landen zullen daarnaast ook moeilijke budgettaire keuzes moeten maken. We moeten daarbij breed kijken hoe landen voldoende private en publieke investeringen kunnen mobiliseren en bezien hoe de hervormingsambitie die nu met het RRF is ingezet vast kunnen houden. Deze maatregelen zijn van belang ongeacht wat de ECB doet.

Daarnaast moeten, zo merken de leden van de CDA-fractie op, stappen worden gezet in de hervorming van sociaaleconomische structuren in landen als Italië en Frankrijk om de rente weer naar een normaal niveau te laten gaan. Welke stappen kunnen daar worden gezet en hoe kan de Eurogroep daarin een rol spelen?

In 2020 is in reactie op de COVID-19 crisis de faciliteit voor veerkracht en herstel (Recovery and Resilience facility; RRF) ingesteld om het economisch herstel te stimuleren en de economische veerkracht te vergroten. Europese lidstaten kunnen door middel van een herstelplan aanspraak maken op subsidies en leningen voor investeringen en hervormingen. Investeringen en hervormingen zijn cruciaal voor het verhogen van het duurzame economisch groeipotentieel en daarmee zeer belangrijk voor het verlagen van de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De maatregelen in de herstelplannen zijn door de Europese Commissie getoetst aan de eisen van de RRF-verordening. Eén van deze eisen is dat de maatregelen in het herstelplan alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020 worden geadresseerd. Deze aanbevelingen hebben betrekking op onder andere het economisch, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid. Daarnaast dienen herstelplannen een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, onder meer door de bevordering van beleid inzake kinderen en jongeren, en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten en daarmee de economische, sociale en territoriale cohesie en de convergentie binnen de Unie te bevorderen. Omdat lidstaten deels voor verschillende uitdagingen staan en landspecifieke aanbevelingen hebben verschillen de genomen maatregelen per lidstaat. De exacte invulling van de herstelplannen is vastgelegd in uitvoeringsbesluiten, welke zijn vastgesteld door de Raad. De Tweede Kamer is door middel van een brief op de hoogte gesteld van de inhoud van het Italiaanse en Franse herstelplan.

Het Italiaanse herstelplan voorziet in investeringen in digitalisering, innovatie en concurrentievermogen (23,9 miljard euro); de energietransitie en duurzame mobiliteit (23,8 miljard euro); de capaciteit van het spoornetwerk, hogesnelheidslijnen en veiligheid op de wegen (27,8 miljard euro) en het versterken van onderwijsdiensten (20,9 miljard euro). De belangrijkste structurele hervormingen liggen op het gebied van het overheidsapparaat, het rechtsstelsel, concurrentiebevordering en het vereenvoudigen van de wet- en regelgeving.

In het Franse herstelplan zijn investeringen opgenomen die betrekking hebben op de energie-efficiëntie van gebouwen (5,8 miljard euro) en de digitale gezondheidszorg (2 miljard euro). De belangrijkste hervormingen liggen op het gebied van de werkloosheidswet, de klimaat- en veerkrachtwet en effectievere overheidsfinanciën. Frankrijk neemt deel aan meerdere grensoverschrijdende projecten op drie onderscheidende terreinen: waterstof, micro-elektronica en communicatietechnologieën.

De leden van de CDA-fractie constateren dat wederom een verzoek van Hongarije, weliswaar op basis van een reeds genomen besluit, om middelen uit het SURE-fonds te krijgen wordt goedgekeurd. De Europese Commissie stemt ermee in en de Minister stemt ermee in. Deelt de Minister de mening van de leden van de CDA-fractie dat dit nogal wringt? Aan de ene kant doen we alles om het rechtsstatelijkheidsmechanisme te doen werken, aan de andere kant wordt er gewoon uit fondsen miljarden getapt. De leden van de CDA-fractie zijn zich er van bewust dat beide onder een andere juridisch kader vallen, maar vinden het moeilijk te rijmen. Deelt de Minister dit gevoel met de leden van de CDA-fractie en kan de Minister hier iets aan doen?

SURE is een instrument voor tijdelijke steun om inkomensverlies van burgers als gevolg van de COVID-19-uitbraak op te vangen en de toename in werkloosheid en de gevolgen ervan te beperken, alsook sommige uitgaven ten behoeve van gezondheid te financieren. Om middelen te verkrijgen moeten lidstaten specifiek aangeven welke programma’s ze zullen financieren met de SURE-middelen. Hongarije heeft voornamelijk aanvullende SURE-middelen aangevraagd voor de verlenging tot juni 2021 van diverse maatregelen die oorspronkelijk waren ingesteld voor de periode maart 2020 tot en met december 2020 en waarvoor al SURE-middelen waren toegekend.

Het kabinet vindt dat lidstaten die gedeelde waarden, afspraken of de democratische rechtstaat schenden moeten worden teruggefloten. Handhaving van de gemaakte afspraken moet echter wel zorgvuldig gebeuren. De SURE-aanvraag van Hongarije is door Europese Commissie getoetst aan de SURE-verordening en vervolgens door de Raad, inclusief Nederland, goedgekeurd. Bij die SURE-aanvraag hebben de Commissie en het kabinet geen aanknopingspunten gezien om de zorgen die over de rechtsstaat in Hongarije bestaan te adresseren.

Het MFK-rechtstaatsmechanisme is een nieuw instrument, dat mede door de inzet van Nederland tot stand is gekomen. Met de MFK-rechtsstaatverordening (Verordening (EU) 2020/2092) wordt voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de eerbiediging van de rechtsstaat om de rechtstaat van EU-lidstaten te beschermen. De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1638) heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening tot de vaststelling van richtsnoeren die de Commissie na de uitspraak van het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening zou finaliseren. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening volledig verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. Op 2 maart jl. nam de Commissie de richtsnoeren aan. Er staat de Commissie nu niets meer in de weg om de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen (artikel 6 MFK-rechtsstaatverordening) te starten.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister een update te geven over het herstelplan.

De Tweede Kamer ontvangt naar verwachting eind maart de eerste conceptversie van het HVP. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te geven is op 1 februari jl. binnen mijn ministerie een toegewijde programmadirectie van start gegaan dat de indiening van het Nederlandse HVP coördineert. De programmadirectie werkt momenteel samen met de vakdepartementen aan het opstellen van dit conceptplan. De programmadirectie zal na publicatie van het eerste concept, samen met de departementen, de formele dialoog met de Europese Commissie voeren.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie de Minister met spoed de antwoorden op het schriftelijk overleg over de fiches over de nieuwe eigen middelen en over de Pijler 2 minimumbelasting aan de Kamer te zenden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Eurogroep en de informele Ecofinraad, die zullen plaatsvinden op 25 en 26 februari 2022. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Allereerst over de eurogroep: de leden van de SP-fractie merken op dat deze vergadering zal plaatsvinden op een belangrijk moment, daags na de inval van Oekraïne door Rusland. De energie- en brandstofprijzen zullen hierdoor naar alle waarschijnlijkheid nog verder stijgen dan die al deden. De leden van de SP-fractie maken zich hier ernstig zorgen over en vragen de Minister om in te grijpen. Deze leden zien dat de inflatie nu al de pan uit stijgt in de landen die betalen met de euro en dat in Nederland de prijzen nog een stuk harder stijgen dan in de rest van de Eurozone. De Europese Commissie verwacht dan ook een veel hogere inflatie dan in de Herfstraming, maar gaat nog steeds uit van slechts 3,5 procent in 2022 en 1,7 procent in 2023. Dat lijkt de leden van de SP-fractie niet realistisch, zeker gezien de huidige prijsstijgingen, die in Nederland ruim twee keer zo hoog zijn als het percentage waarmee de Europese Commissie rekening houdt. Deze leden vragen de Minister om haar zorgen hierover te uiten in de Eurogroep en rekening te houden met realistischere inflatiecijfers, ook in Europa.

Zoals ook is aangegeven in de geannoteerde agenda van deze vergaderingen herkent Nederland de verwachting dat de hoge inflatie in de loop van 2022 zal afnemen vanaf het huidige verhoogde niveau. Dit neemt niet weg dat de inflatievooruitzichten momenteel zeer onzeker zijn, zeker gezien de huidige ontwikkelingen in Oekraïne. Indien de inflatie langduriger hoog blijft, kan dit het risico met zich meebrengen van een snelle verslechtering van financieringsvoorwaarden. Dit kan t het economisch herstel in de weg zitten. In verband met de wens om te spreken over de Russische inval van Oekraïne tijdens de informele Ecofinraad heeft het Franse voorzitterschap, mede op verzoek van Nederland, een speciale werksessie over Oekraïne geagendeerd en stond de werklunch ook in het teken van Oekraïne. Tijdens de werksessie over Oekraïne is gesproken over het aangenomen pakket aan sancties en hoever de sancties dienen te gaan. Daarnaast werd door een aantal lidstaten ook de gevolgen op het gebied van hoge gasprijzen en de toestroom van vluchtelingen benoemd. De Europese Commissie heeft in februari de economische vooruitzichten geactualiseerd in de Winterraming en komt naar verwachting bij de jaarlijkse Lenteraming met een actualisatie van de inflatiecijfers. Het CPB komt halverwege maart met een actualisatie van de economische vooruitzichten voor Nederland.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij kennis heeft genomen van het besluit van de Europese Commissie om toegang van Russische banken tot de Europese markt te weigeren. Deze leden vragen de Minister wat dit in de praktijk kan betekenen voor Nederland. Voorts vragen deze leden om de opvatting van de Minister over de reikwijdte van deze sanctie. De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts of zij kan uitsluiten dat Russen die onderhevig zijn aan sancties vanuit de Europese Unie op enige wijze gebruikmaken van de Nederlandse financiële sector of het fiscale vestigingsklimaat, waaronder het verdragennetwerk. Hoe wordt erop toegezien dat zij niet via bijvoorbeeld Nederlandse brievenbusfirma’s sancties vermijden? Deze leden vragen de Minister verder om uit te sluiten dat Rusland wapens inzet waarvan de winst door Nederland is gesluisd.

Het kabinet is bekend met de besluiten waarmee in twee tranches verschillende Russische banken uitgesloten worden van Europese financiering. Nederlandse financiële instellingen hebben een beperkte blootstelling op Russische banken. Voor de Russische banken betekent het dat zij geen financiering van Europese instellingen kunnen ontvangen en dat daar ook geen bijstand in verleend mag worden. Ook is aanvullend bepaald dat geen leningen met deze banken aangegaan mogen worden. Daarmee hebben de banken effectief geen toegang meer tot kapitaal in de Europese Unie.

Als het gaat om personen en bedrijven die op sanctielijsten zijn geplaatst, geldt dat alle tegoeden moeten worden bevroren door instellingen die deze personen of bedrijven als cliënt hebben. Daarnaast mogen geen diensten meer verleend worden door financiële instellingen, waaronder trustkantoren. Het verbod geldt ook in geval een bedrijf niet op de lijst staat, maar het bedrijf een uiteindelijk belanghebbende heeft die wel op de lijst staat. Daarmee kan de Europese, en dus ook Nederlandse, financiële sector geen diensten meer verlenen aan deze personen en bedrijven. Over de middelen die door vennootschappen zijn heengegaan en waarvoor die middelen worden ingezet, kan ik niets zeggen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het ruime monetaire beleid van de ECB moet stoppen, omdat dit als olie op het vuur kan werken van de stijgende inflatie. Deze leden zijn niet principieel en altijd tegen ruim monetair beleid, in tegendeel, maar zij zien in de huidige economie geen aanleiding voor de voortzetting van het huidige beleid en menen dat dit een perverse werking heeft op meerdere terreinen. Het geld komt niet terecht in de zakken van mensen die dat nodig hebben, maar blazen financiële bubbels op, zo vrezen de leden van de SP-fractie. Deze leden constateren dat de ECB dan ook heeft besloten om de aankoop van staatsobligaties in het kader van de pandemiebestrijding stop te zetten en te denken aan een renteverhoging eind dit jaar, maar de leden van de SP-fractie vrezen dat dit veel te langzaam gaat. Deze leden vragen de Minister daarom of zij bereid is een gezamenlijke oproep te vragen van de Eurogroep over het langzaam handelen van de ECB. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het vormen van een oordeel over het beleid van de ECB, en zich uitspreken daarover, behoort tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën van Nederland en dat dit niet de institutionele onafhankelijkheid van de ECB aantast.

De ECB is onafhankelijk in het behalen van haar doelstelling van prijsstabiliteit en het kabinet is daarom terughoudend in uitlatingen over ECB-beleid. Nederland is altijd een groot voorstander geweest van een onafhankelijke centrale bank met prijsstabiliteit als hoofddoelstelling. Dit biedt de beste basis voor duurzame economische groei. Het is dus van groot belang voor Nederland om die onafhankelijke positie van de ECB actief te bewaken. Daarom gaat het kabinet niet inhoudelijk in op de besluiten van de ECB.

De leden van de SP-fractie lezen dat er in ieder geval een gezamenlijke verklaring komt van de eurogroep over de digitale euro, waarin naar verwachting de betrokkenheid zal worden onderstreept van de Eurogroep, wat dus de Ministers van Financiën van de lidstaten zijn.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het echt hoog tijd wordt dat politici met een democratisch mandaat het belang van hun betrokkenheid bij de mogelijke invoering van de digitale euro onderstrepen richting de ECB. Deze leden vinden het wel zorgwekkend dat dit nodig is, want dit zou vanzelfsprekend moeten zijn in een democratie.

De leden van de SP-fractie vragen daarom aan de Minister of zij openlijk met hen kan delen, als zij zich óók zorgen maakt over het democratisch besluitvormingsproces rondom de digitale euro, zodat het Nederlands parlement en de regering hiertegen samen kunnen optreden.

Het is van groot belang dat het besluitvormingsproces rond de digitale euro met voldoende democratische legitimiteit plaatsvindt. De introductie van de digitale euro is mijns inziens nadrukkelijk een politiek project. Ik maak mij echter geen zorgen dat de besluitvorming niet voldoende in een democratisch proces zal worden ingebed. Het werkprogramma van de Eurogroep geeft namelijk een stevig anker voor politieke sturing aan de voorkant voor de digitale euro.17 De nationale parlementen kunnen zo via hun regeringen invloed uitoefenen en sturing geven aan dit project. In Nederland gebeurt dat via de geannoteerde agenda die voor elke Eurogroep naar de Tweede Kamer wordt gestuurd en waarover uw Kamer met mij in debat kan gaan. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent aangegeven dat voor de invoering van de digitale euro wetswijzigingen nodig zijn. Dit betekent dat er hoe dan ook een formeel wetstraject met een voorstel van de Europese Commissie komt waar de lidstaten via de Raad bij betrokken worden en zich over kunnen uitspreken. Ook hiervoor hebben wij in Nederland een bestaand proces, waarbij het parlement via BNC-fiches wordt geïnformeerd over nieuwe voorstellen van de Europese Commissie en waarna uw Kamer daarover met mij in debat kan gaan.

Daarmee zijn er wat mij betreft voldoende waarborgen voor democratische legitimatie in de besluitvorming rondom de digitale euro. Los hiervan is mijn beeld ook dat het Eurosysteem zich terdege bewust is van het feit dat de invoering van de digitale euro geen technocratische exercitie moet zijn, maar dat de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement hier nauw bij betrokken moeten worden en dat belangrijke besluiten in de doelstellingen en vormgeving van de digitale euro in samenspraak moeten worden genomen.

De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie voornemens is om begin 2023 een wetsvoorstel digitale euro te presenteren. Hoe kan het dat de Europese Commissie dan al een juridische basis voor de digitale euro klaar kan hebben liggen, als het debat in de meeste lidstaten dan nog moet beginnen?

De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over de beïnvloedingsmogelijkheid van nationale parlementen in dit proces, waardoor de digitale euro dusdanig wordt vormgegeven achter gesloten deuren, dat die niet in het belang is van de samenleving.

De Europese Commissie heeft alleen bekend gemaakt dat zij voornemens is in 2023 met een voorstel te komen om een digitale euro mogelijk te maken. Over de inhoud is nog niets bekend gemaakt. Belangrijk is wel dat een wetsvoorstel om de digitale euro mogelijk te maken zeker niet hoeft te betekenen dat het ontwerp van een digitale euro daarmee vast komt te liggen en dat de discussie hierover niet meer relevant is. Indien er in 2023 voorstellen komen van de Europese Commissie, volgen er immers op basis daarvan ook onderhandelingen waarbij de lidstaten zijn betrokken en waar dus ook de Nederlandse standpunten ten aanzien van de digitale euro kunnen worden uitgedragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Eurogroep en informele Ecofinraad. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister om in het licht van de situatie in Oekraïne de Ecofinraad te benutten om te bezien welke nadere sancties kunnen worden getroffen om de toegang tot financiële middelen van Rusland in Europa verder te beperken. Is de Minister bereid dit onderwerp toe te voegen aan de voorgestelde agenda?

Zoals is aangegeven in het antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie, moeten sancties een verregaande impact hebben op de Russische economie en het Russische financiële systeem. In de informele Ecofinraad is de agenda vrijgemaakt en zijn alle mogelijke sancties tegen het licht gehouden ter gedachtevorming en om de uitvoering te coördineren. De Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie heeft vrijdag een tweede pakket sancties vastgesteld. Vervolgens is in de ochtend op 28 februari een aanvullend pakket bekend gemaakt.

Nog steeds fungeren Nederlandse brievenbusfirma’s als doorvoerhaven voor Russische investeringen, constateren deze leden. Is de Minister bereid om per ommegaande maatregelen te treffen om de veelal anonieme bv’s en holdings door te lichten en, wanneer deze banden onderhouden met Russische politici en bedrijven, per direct een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen om een soortgelijke oproep te doen aan de andere leden van de Ecofinraad om een eensgezind front te vormen naar buiten. Het mag volgens deze leden niet zo zijn dat opgelegde sancties kunnen worden ontweken of dat deze minder effectief zijn door in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s.

De inzet van sancties tegen van personen in de eerste twee sanctiepakketten is om de verantwoordelijken voor de erkenning van Donetsk en Loehansk en de invasie van Oekraïne te raken. Door plaatsing op de sanctielijst worden hun tegoeden bevroren en mogen zij niet naar de EU reizen. Niemand mag daarnaast geld beschikbaar stellen of gelden verplaatsen voor personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het sanctiepakket bevat verschillende maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen van en naar Russische entiteiten en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet schrijft voor dat financiële instellingen maatregelen treffen om te controleren of relaties van de instelling voorkomen op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip «relatie» is ruim gedefinieerd omdat zowel het direct als het indirect ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties kunnen bijvoorbeeld naast de cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden van een product, betrokkene(n) bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap van een trustkantoor partij is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde partijen zijn. Financiële instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.

Daarnaast heeft Nederland in Europees verband gepleit voor sancties gericht op trustkantoren. Trustdienstverlening aan Russische cliënten (personen en bedrijven) rechtstreeks of als de uiteindelijk begunstigde van het geld Russisch is, zou verboden moeten worden. Trustdienstverlening wordt doorgaans alleen afgenomen door grotere bedrijven of zeer vermogende particulieren. Door deze maatregel wordt deze categorie Russen geraakt en niet de «gewone» Russen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met afschuw kennisgenomen van de ontwikkelingen in Oekraïne. Zij hebben hierover een aantal vragen aan het kabinet en hebben daarnaast enkele andere vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet welke rol de Ecofinraad van 26 februari 2022 zal spelen in het bepalen van de beleidsrespons vanuit de Europese Unie. Hoe zal dit samenhangen met de architectuur van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid?

Het kabinet acht het van groot belang dat de EU gecoördineerd en geïntegreerd handelt, zeker in tijden van crisis. (Financiële) sancties en de implementatie daarvan zijn dan ook onderwerp van gesprek in zowel de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie als de Ecofinraad. Na afloop van de informele Ecofinraad is een gezamenlijke verklaring gepubliceerd waarin de Ministers van financiën, de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank benadrukten dat zij de sancties zullen implementeren, de Europese Commissie en de ECB de consequenties van het afsluiten van Russische banken van het financieel systeem zullen onderzoeken en dat alle opties op tafel liggen bij het vormgeven van verdere sancties.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet wat de overwegingen zijn om wel of niet in te zetten op sancties die de Russische energiesector raken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of Nederland zich er hard voor gaat inzetten dat er geen carve-outs komen in de sancties voor bijvoorbeeld luxegoederen en diamanten, zoals sommige lidstaten mogelijk wensen.

Zoals het kabinet steeds heeft aangegeven, is de Nederlandse inzet gericht op zo stevig mogelijke maatregelen richting Rusland. Wat het kabinet betreft moeten alle opties op tafel liggen bij het vormgeven van sancties en andere maatregelen. Het kabinet brengt dit standpunt in alle Brusselse gremia in, waaronder de Europese Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de Ecofinraad.

De leden van de GroenLinks-fractie merken bovendien op dat ten tijde van de beantwoording van deze vragen, de Europese Unie waarschijnlijk een sanctiepakket afgekondigd zal hebben. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is per brief de Kamer te informeren over de effecten van deze sancties op het terrein van de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën – hetgeen dus met name toeziet op ons fiscale stelsel, doorstroomvennootschappen met Russische, zogenoemde ultimate beneficial owners (UBO’s) op Nederlandse bodem, en de Nederlandse en Europese financiële sector en stabiliteit.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is per brief de Kamer te informeren over de effecten van de sancties op het terrein van de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën – hetgeen dus met name toeziet op ons fiscale stelsel, doorstroomvennootschappen met Russische, zogenoemde ultimate beneficial owners (UBO’s) op Nederlandse bodem, en de Nederlandse en Europese financiële sector en stabiliteit. Onderstaand wordt ingegaan op dit verzoek.

Het pakket met financiële sancties is divers en omvangrijk. Zo zijn verschillende Russische banken gesanctioneerd en geldt er een verbod op de handel in staatsobligaties. Ook zijn er beperkingen gesteld aan investeringen in Rusland, is het niet meer mogelijk om financiële bijstand te verlenen in verband met de export van bepaalde goederen en technologieën en gelden er beperkingen voor de handel in financiële instrumenten uitgegeven door Russische partijen. Daarnaast worden er beperkingen gesteld aan het aanhouden van deposito’s bij kredietinstellingen door Russische partijen. Middels het laatste sanctiepakket zijn de buitenlandse reserves van de Russische centrale bank bevroren, is het verboden om eurobiljetten te verkopen of exporteren aan Rusland en worden zeven Russische banken afgekoppeld van het SWIFT (Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication) systeem. Het gevolg van deze maatregelen is dat Rusland de toegang tot de Europese kapitaalmarkt wordt ontzegd, waarbij financiële stromen richting Rusland worden ingeperkt en gecontroleerd.

De inschatting is dat dit pakket aan maatregelen beperkt effect op de financiële markten in Nederland heeft. Nederlandse partijen handelen beperkt in Russische staatsobligaties. Ook de bevroren tegoeden van Russische banken hebben een beperkt effect voor de Nederlandse financiële markt. Het is mogelijk dat een deel van de meest urgente transacties met Rusland ook na een blokkade van SWIFT plaats kan vinden via alternatieve systemen. De impact zal in eerste instantie vooral operationeel zijn voor Nederlandse financiële instellingen, door de extra complexiteit van het controleren van transacties. Deze analyse ziet niet op de Nederlandse economie als geheel of specifieke sectoren, waar eventuele gevolgen van de sancties ook tweedelijns effecten zou kunnen hebben op de financiële markten.

De eerste effecten van deze sancties zijn al zichtbaar, nu de eerste meldingen van bevroren tegoeden worden gemeld bij de toezichthouder.

Voor wat betreft de fiscale impact kan worden gesteld dat de sancties geen effect hebben op ons fiscale stelsel als zodanig. In 2020 was er vanuit Rusland naar schatting € 27 miljard direct in Nederland geïnvesteerd, met name in bijzondere financiële instellingen (bfi’s). Dit is 0,7% van het totaal aan buitenlandse investeringen in Nederland. Het is niet duidelijk hoeveel er mogelijk via andere landen in Nederland door Russische UBO’s is geïnvesteerd. Rusland neemt daarmee een belangrijke plek in de totale investeringen in Nederland, maar dit is niet zoveel als andere landen zoals Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, etc. In de genoemde twee sanctie-pakketten is ook een groot aantal extra personen in de kring rond Poetin (er stonden sinds de sancties uit 2014 ook al personen op die lijst) op de sanctielijst opgenomen evenals een groot aantal staatsbedrijven. Vanwege de werking van sanctiestelsel zullen de maatregelen ook doorstroomvennootschappen raken, als zij relaties hebben met gesanctioneerde entiteiten of personen. De inzet van de sanctionering van personen in de twee sanctiepakketten is om de verantwoordelijken voor de erkenning van Donetsk en Loehansk te raken, hun tegoeden worden bevroren door de sanctionering. Niemand mag geld beschikbaar stellen of gelden verplaatsen voor personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het sanctiepakket bevat verschillende maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen van en naar Russische entiteiten en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet schrijft voor dat een financiële instellingen maatregelen treffen om te controleren of relaties van de instelling voorkomen op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip «relatie» is ruim gedefinieerd omdat zowel het direct als het indirect ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties kunnen bijvoorbeeld naast de cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden van een product, betrokkene(n) bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap van een trustkantoor partij is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde partijen zijn. Financiële instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet hoeveel geld van Russische UBO’s in Nederland is gestald, onder andere via doorstroomvennootschappen.

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat Nederland bijzondere financiële banden heeft met Rusland vanwege het grote aantal doorstroomvennootschappen in Nederland met Russische UBO’s. Zij vragen of het kabinet dit kan bevestigen. Deze leden vragen bovendien wat dit betekent voor de sancties die Nederland in EU-verband gaat opleggen. Op welke manier raken deze de genoemde doorstroomvennootschappen?

In 2020 was er vanuit Rusland naar schatting € 27 miljard direct in Nederland geïnvesteerd, met name in bijzondere financiële instellingen (bfi’s).18 Dit is 0,7% van het totaal aan buitenlandse investeringen in Nederland. Het is niet duidelijk hoeveel er mogelijk via andere landen in Nederland door Russische UBO’s is geïnvesteerd. Rusland neemt daarmee een belangrijke plek in de totale investeringen in Nederland, maar dit is niet zoveel als andere landen zoals Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, etc.

In de genoemde twee sanctie-pakketten is ook een groot aantal extra personen in de kring rond Poetin (er stonden sinds de sancties uit 2014 ook al personen op die lijst) op de sanctielijst opgenomen evenals een groot aantal staatsbedrijven. Vanwege de werking van sanctiestelsel zullen de maatregelen ook doorstroomvennootschappen raken, als zij relaties hebben met gesanctioneerde entiteiten of personen.

De inzet van de sanctionering van personen in de twee sanctiepakketten is om de verantwoordelijken voor de erkenning van Donetsk en Loehansk te raken, hun tegoeden worden bevroren door de sanctionering. Niemand mag geld beschikbaar stellen of gelden verplaatsen voor personen of partijen die op de sanctielijst staan. Het sanctiepakket bevat verschillende maatregelen waarmee financiële diensten aan en stromen van en naar Russische entiteiten en personen aan banden worden gelegd. De Sanctiewet schrijft voor dat een financiële instellingen maatregelen treffen om te controleren of relaties van de instelling voorkomen op één of meerdere sanctielijsten. Het begrip «relatie» is ruim gedefinieerd omdat zowel het direct als het indirect ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten onder de sanctiemaatregelen valt. Relaties kunnen bijvoorbeeld naast de cliënt zelf, ook de uiteindelijke belanghebbende, begunstigden van een product, betrokkene(n) bij een financiële transactie waarbij een doelvennootschap van een trustkantoor partij is of bestuurders van cliënten en aan cliënten gerelateerde partijen zijn. Financiële instellingen zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht om voor elke cliënt de UBO te identificeren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De Kamer ontvangt hier in maart een uitgebreidere bespiegeling over. Desalniettemin vragen zij nu allereerst wat de Nederlandse inzet is voor de toepassing van regels in 2023. De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat het opnieuw laten ingaan van de oude SGP-regels de geloofwaardigheid van het SPG allen maar verder onder druk zal zetten omdat bijvoorbeeld de schuldafbouwregel totaal ongeloofwaardig is geworden. Zal het kabinet zich constructief opstellen ten opzichte van wat de Europese Commissie zal voorstellen richting 2023?

Momenteel is de algemene ontsnappingsclausule van het SGP van kracht. De Europese Commissie heeft op 2 maart jl. een communicatie gepubliceerd waarin zij onder andere advies geeft over het in haar ogen wenselijke begrotingsbeleid in 2023. Over deze mededeling van de Commissie wordt uw Kamer via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 14 en 15 maart (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1819) geïnformeerd. De Commissie noemt hierin onder andere dat in het voorjaar opnieuw zal worden bezien, op basis van de lenteraming van de Commissie, of het gebruik van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP nog nodig is. Het kabinet merkt op dat, gelet op de nieuwe buitengewone en zorgelijke situatie waarin Nederland en de Europese Unie terecht zijn gekomen als gevolg van de verschrikkelijke ontwikkelingen in Oekraïne, niet valt uit te sluiten dat opnieuw een beroep op de flexibiliteit van het SGP zal worden gedaan. Tegelijkertijd blijft het goed om oog te houden voor de budgettaire situaties van lidstaten en de risico’s omtrent schuldhoudbaarheid die de opgelopen publieke schulden met zich meebrengen. In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de discussie over economic governance niet enkel zou moeten gaan over de begrotingsregels, maar breder over financiële integratie, de crisisarchitectuur en afnemende relevantie van het ESM daarin, de toekomst van het herstelfonds en in bredere zin gemeenschappelijke uitgifte van schulden. Kan het kabinet in zijn maartbrief over de inzet ten aanzien van het SGP ook op deze bredere vragen ingaan?

Het kabinet gaat in de brief in op de Nederlandse inzet t.a.v. het SGP en de thema’s die tijdens de consultatiesessies over de toekomst van het SGP aan bod komen. Dit zijn vooralsnog alleen discussies over de begrotingsregels zelf. Uw Kamer zal voor alle besprekingen in de Raad en de Eurogroep telkens worden geïnformeerd over de specifieke Nederlandse inbreng. Indien er dus gesproken zal worden over andere onderwerpen dan het SGP tijdens de consultatiesessies, zult u daar separaat over worden geïnformeerd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of het kabinet bereid is zich in de brief inzake het SGP te verhouden tot de discussie die op dit moment loopt over ruimte voor investeringen en of deze ruimte moeten komen uit een gulden begrotingsregel of, zoals sommige landen betogen, uit een gemeenschappelijk toekomstig fonds, dat qua structuur lijkt op het RRF.

In de brief zal ik ingaan op het belang van publieke investeringen door alle lidstaten om grote en grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd te adresseren, zoals op het gebied van klimaat, digitalisering en de veiligheid onze landen. Hierbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om publieke investeringen te bevorderen in de context van de Europese begrotingsregels, aangezien het een brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP betreft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe Nederland zich verhoudt tot de Roadmap voortgang bankenunie, en specifiek het Europese depositogarantiestelsel (EDIS), of Nederland hierin de lijn van de voorzitter van de Eurogroep steunt en of de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens is dat het tijd wordt dit dossier verder te brengen op politiek niveau en niet langer op technisch niveau te blijven hangen.

Het voltooien van de bankenunie blijft een van de prioriteiten van de Eurogroep en ook Nederland blijft constructief meewerken en -denken aan het opstellen van een werkplan voor de bankenunie. Nederland heeft zich net als andere lidstaten van de Eurozone gecommitteerd aan de invoering van een Europees depositogarantiestelsel (EDIS) bij de oprichting van de Bankenunie. Een EDIS kan veel voordelen brengen; door de financieringskracht van de verschillende nationale garantiefondsen te bundelen kan namelijk een nog steviger vangnet worden gecreëerd om spaarders te beschermen, en wordt de wisselwerking tussen banken en overheden verminderd. Tegelijkertijd blijft voldoende risicoreductie voorafgaand aan het invoeren van een EDIS een belangrijke voorwaarde voor Nederland. En ook andere lidstaten verbinden voorwaarden aan het oprichten van een EDIS, of aan daaraan gerelateerde werkstromen. Dit maakt dat de voortgang tot nu toe helaas beperkt is.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken in de Raad wat betreft de positie die de Raad zal innemen op het EU-Green Bond dossier. In hoeverre heeft de Nederlandse inzet om hier ambitieuzer aan de wind te zeilen dan een aantal andere lidstaten effect?

Het kabinet zet in op een ambitieuze standaard voor groene obligaties en kan zich daarom goed vinden in het Commissievoorstel. Zo steunt het kabinet het voorstel van de Commissie dat alle opbrengsten van een Europese groene obligatie geïnvesteerd moeten worden in duurzame activiteiten die voldoen aan de beoordelingscriteria van de EU-taxonomie. Een meerderheid van de lidstaten pleit tijdens de onderhandelingen echter voor het stellen van lichtere eisen aan een deel van de investeringen. In lijn met het BNC-fiche zet het kabinet zich ervoor in om de ruimte voor het toepassen van lichtere eisen zoveel mogelijk te beperken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte naar de stand van zaken in de Raad op het CSRD-dossier. Op welke manier gaan de onderhandelingen wel of niet in de door Nederland gewenste richting?

Op 24 februari jl. is de general approach aangenomen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen. De toelichting bij de onderhandelingen evenals de kabinetsinzet zijn opgenomen in de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 24 februari jl.19

Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie

De leden van de FVD-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van de agenda van de Eurogroep en de informele Ecofinraad van 25 en 26 februari 2022.

De leden van de FVD-fractie vragen allereerst of er op dit moment plannen zijn om de digitale euro in de toekomst te koppelen aan een Europese digitale identiteit. Zo ja, wat kan de Minister hierover meedelen? Hoe kijkt de regering aan tegen een dergelijke koppeling? Geeft dit de staat (Europese Unie) in potentie niet veel te veel macht? Ook gezien wat er zich nu afspeelt in Canada waar rekeningen van vreedzame demonstranten bevroren worden? Voor welk probleem is de invoering van een Europese digitale euro een oplossing? Er zijn toch nu al veel (private) digitale munten? Waarom als centrale bank ook met een eigen digitale munt komen? Werkt dit niet marktverstorend? Voor welk probleem is dit een oplossing?

Er zijn op dit moment geen plannen om de digitale euro aan een Europese digitale identiteit te koppelen. In een eerdere Kamerbrief heeft het kabinet aangeven dat privacy een belangrijk onderdeel is bij de eventuele ontwikkeling van een digitale euro en dat hierbij een juiste balans met de aanpak van witwassen en financieren van terrorisme gevonden moet worden.

De mogelijke invoering van de digitale euro moet gezien worden in de context van een snel veranderend financieel-economisch landschap. De digitale euro kan hierin een belangrijke rol spelen met betrekking tot het behoud van de toegang en het gebruik van publiek geld in een wereld die steeds verder digitaliseert en waarin steeds minder met contant geld wordt betaald. Daarnaast zien we de opkomst van steeds dominantere partijen in de financiële infrastructuur en het betalingsverkeer en nieuwe vormen van (privaat) digitaal geld, zoals stablecoins. De digitale euro kan als veilig en neutraal publiek alternatief een manier zijn om tegenwicht aan de toenemende dominantie van bepaalde spelers te bieden en de afhankelijkheid van buitenlandse (private) partijen in de financiële infrastructuur te verminderen, nu en in de toekomst. Tegelijkertijd kan een digitale euro daarmee een stimulans zijn voor innovatie en concurrentie in de financiële sector en het betalingsverkeer. Een digitale euro zou daarmee ook een belangrijk onderdeel kunnen zijn om invulling te geven aan de WRR-aanbeveling om het publieke belang beter te verankeren in de financiële sector en het betalingsverkeer.20

De leden van de FVD-fractie lezen in de brief van de toenmalige Minister van Financiën van 17 september 2021 het volgende: «Mede dankzij de inzet van het kabinet is de digitale euro hoog op de agenda van de Eurogroep gekomen.» Wat behelsde precies deze «inzet van het kabinet»? Waarom zet het kabinet zich zo ontzettend in (blijkbaar meer dan andere Europese landen) voor het invoeren van zo’n Europese digitale munt? Is dit een beleidsprioriteit van het kabinet?

In de Eurogroep hebben de Ministers van Financiën van de Eurozonelidstaten gezamenlijk uitgesproken dat de verkenning van de invoering van een digitale euro een van de prioriteiten is.21 Daar heeft Nederland zich ook voor ingespannen omdat het toenmalige en huidige kabinet veel potentie zien in de mogelijkheden van een digitale euro.

Hoe staat het met waarborgen voor de privacy? Het is het belangrijkste zorgpunt van Europeanen (bij publieke consultatie van de ECB voor 43 procent van de bevolking het belangrijkste kenmerk van een digitale euro), maar als enige zorgpunt wordt dit niet zonder voorbehoud overgenomen.

De leden van de FVD-fractie lezen: «Om een digitale euro te kunnen gebruiken, zal de gebruiker door een «onboarding» proces moeten, wat betekent dat de gebruiker zijn identiteit moet opgeven.» Ook constateren deze leden dat ECB-bestuurslid Panetta stelt «they will have to compromise on payment privacy». Hoe kijkt het kabinet hier tegenaan? Wat is de inzet van de Minister tijdens de beleidsdiscussie in de Eurogroep over de afweging tussen privacy en het voorkomen van belastingontwijking, witwassen en terrorismefinanciering? Wanneer wordt meer bekend over de vormgeving van de digitale euro? Op basis van welke vorm van digitaal centrale bankgeld (account-based of value-based) bereidt de Europese Commissie het wetsvoorstel voor?

Zoals hiervoor aangegeven hecht het kabinet aan een goede balans tussen privacy en het tegengaan van misbruik. Dat betekent dat een digitale euro aan dezelfde eisen op het gebied van maatregelen om belastingontwijking, witwassen en terrorismefinanciering moet voldoen als andere betaalmiddelen.

De Europese Commissie heeft alleen bekend gemaakt dat zij voornemens is in 2023 met een voorstel te komen om een digitale euro mogelijk te maken. Zoals ik eerder heb toegezegd zal ik de Kamer regelmatig informeren over de stand van zaken omtrent de ontwikkeling van de digitale euro. Daarnaast zal ik voor de zomer van 2022 een brief sturen naar de Kamer met een contourenschets van de keuzes in het onderzoek naar de digitale euro, zoals door mijn voorganger is toegezegd.

Voorts hebben de leden van de FVD-fractie enkele vragen over de Europese bankenunie.

Voorziet de Minister problemen in de schuldhoudbaarheid van bijvoorbeeld Italië, Griekenland en Spanje, nu de ECB aan de vooravond staat van verdere verkrapping van het monetaire beleid?

Indien hier problemen worden voorzien, vanaf welke rentestand kan de schuldhoudbaarheid van deze landen in het geding komen?

Wat voor oplossingen ziet de Minister indien de rentes in deze eurolanden verder oplopen?

Er bestaan reeds lang aanzienlijke verschillen in het niveau van publieke schulden van de verschillende EU-lidstaten. Dergelijke verschillen leiden doorgaans tot een verschillende waardering van de kredietwaardigheid van landen, en daarmee tot verschillen in rentetarieven waartegen landen markttoegang hebben. In het geval dat de kapitaalmarktrentes stijgen zonder dat daarbij de groei stijgt kan het voor landen met hoge publieke schulden nodig zijn op termijn begrotingsmaatregelen te nemen om tegen houdbare rentes te kunnen blijven lenen. Als dergelijke maatregelen in onvoldoende mate worden genomen kan schuld uitgeven duurder worden en kan de schuldhoudbaarheid worden bedreigd. Om op termijn markttoegang te behouden onderschrijf ik daarom frequent het belang tijdig te werken aan houdbare schulden, het vergroten van duurzame groei via hervormingen en de noodzaak van het meenemen van het belang van schuldhoudbaarheid in de aanstaande discussie over de Europese begrotingsregels.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie vragen met betrekking tot de indiening van het Nederlandse conceptplan voor het RRF of de Minister een overzicht kan geven van de stakeholders die tot op heden, zoals tijdens de formatie, hebben meegesproken. Zo nee, waarom niet?

In het gehele voortraject hebben belanghebbenden via meerdere kanalen rondom het herstel- en veerkrachtplan (HVP) hun input geleverd. Zo is tijdens de ambtelijke inventarisatie contact geweest tussen de belanghebbenden en de departementen. Er is onder andere input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en kennisinstellingen. De ambtelijke inventarisatie is meegenomen in het formatieproces, waarin opnieuw belanghebbenden zijn geconsulteerd.

Wanneer het eerste conceptplan wordt gepubliceerd, zal de volgende fase van het raadplegingsproces van start gaan. Een verslag van dit raadplegingsproces zal opgenomen worden in het uiteindelijke plan, conform de HVF-verordening (artikel 15). Door de diversiteit van belanghebbenden en consultatiemomenten, en het feit dat de volgende fase raadplegingsproces nog niet van start is gegaan is er geen compleet overzicht te geven van de belanghebbenden die tot op heden zijn geconsulteerd.

De leden van de fractie van Volt constateren dat de Minister in antwoord op de vragen gesteld tijdens het afgelopen schriftelijk overleg Eurogroep/Ecofinraad heeft aangegeven dat het kabinet een groot belang hecht aan het consulteren van stakeholders, waaronder decentrale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties. Deze leden hebben echter vernomen dat er ontevredenheid heerst onder stakeholders over de manier waarop zij zijn geconsulteerd. Heeft de Minister hiervan ook (informeel) kennisgenomen? Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister gedetailleerd omschrijven wat zij verstaat onder «consultaties» in dit verband?

De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het consultatieproces moet bevatten en dat past binnen de nationale juridische kaders. Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces. Vele belanghebbenden hebben hun input geleverd tijdens het formatieproces, waarin de kaders van het Nederlandse HVP zijn vastgesteld en in het coalitieakkoord opgenomen. Hierin is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord.

Vanwege dit kader is de raadpleging over het concept-HVP voornamelijk gericht op haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de voorgestelde hervormingen en investeringen. Binnen de kaders en in het vervolg van het raadplegingsproces blijft de input van belanghebbenden zeer wenselijk en waardevol voor de totstandkoming van een goed herstel- en veerkrachtplan.

In antwoord op Kamervragen van het lid Heinen over fraudegevoeligheid van het RRF geeft de Minister onder meer aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor de audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF bij de lidstaat ligt. De leden van de Volt-fractie hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen:

Kan de Minister schetsen hoe de audit en controle op (de uitvoering van) het Nederlandse plan eruit zal zien? Welke stakeholders zullen hierbij betrokken worden, en hoe? Wat is de rol van decentrale overheden in de audit, controle en implementatie van het Nederlandse RRP?

Ziet de Minister de mogelijkheid om een lobbyparagraaf toe te voegen aan de finale versie van het Nederlandse RRP, ter vergroting van de transparantie over wie of welke organisaties medeverantwoordelijk zijn geweest voor de vormgeving van het Nederlandse RRP?

In Nederland zal de ADR de auditfunctie vervullen middels de controle op departementale begrotingen en specifieke projecten. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de nationale controlefunctie en de reguliere rapportages, waar mogelijk gelijksoortig aan de Europese structuurfondsen. De Commissie beveelt dit ook aan. De rapportages zullen verzameld worden («summary of audits») door de opgezette programmadirectie HVP van het Ministerie van Financiën en verzonden worden naar de Commissie als onderdeel van de rapportageverplichtingen. Het kabinet is voornemens om de verantwoording van de HVF-middelen, net als andere EU-subsidies, nauw aan te laten sluiten bij reguliere verantwoordingsprocessen en verantwoordingsstukken. De exacte systematiek zal opgenomen worden in het plan voor herstel- en veerkracht (HVP) en voorgelegd worden aan het parlement en de Europese Commissie ter goedkeuring en vervolgens worden opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV).

De audit- en controlemechanismen worden gebruikt om de voortgang van de implementatie van het plan te monitoren en om de financiële belangen van de Unie te waarborgen door het voorkomen van o.a. fraude, corruptie en dubbeltelling. De rol van stakeholders en decentrale overheden in de audit en controle van het plan is daarmee beperkt, tenzij het bijdraagt aan bovengenoemde doelen. Voor wat betreft een lobbyparagraaf zal het herstel- en veerkrachtplan een beschrijving bevatten van de geraadpleegde stakeholders en het consultatieproces.

De leden van de Volt-fractie constateren dat het Europese Comité van de Regio’s (ECoR) afgelopen jaar met de aanbeveling is gekomen richting de Europese Commissie om de rol van decentrale overheden in de planning, uitvoering en monitoring van nationale (herstel)plannen steviger te verankeren dan nu het geval is. Onderschrijft de Minister deze aanbeveling? Zo ja, hoe zou zij de positie van decentrale overheden steviger verankerd willen zien? Zo nee, waarom niet?

De regels voor de werking van de HVF zijn vastgelegd in de HVF-verordening22, die op 21 februari 2021 is gepubliceerd. Op grond daarvan moeten lokale en regionale overheden worden geconsulteerd bij de opstelling en implementatie van herstelplannen. Een aanpassing van deze regels is momenteel niet aan de orde. Volgens de HVF-verordening moet de Commissie uiterlijk op 20 februari 2024 een onafhankelijk tussentijdse evaluatie sturen naar het Europees Parlement, de Raad, het Europese Economisch en Sociaal Comité en het Europees Comité van de Regio’s. Waar van toepassing zal de Commissie deze evaluatie voorzien van voorstellen voor aanpassing van de HVF-verordening. Daarbij zal de aanbeveling van het Europese Comité van de Regio’s worden meegenomen.

Deze aanbeveling van de ECoR is gestoeld op de volgende onderzoeksbevindingen:

«As regards the involvement of LRAs [decentrale overheden], most of the NRRPs assessed in the study involved consultations with regional and local actors in formal and unilateral ways. Inputs from regions and towns were rarely transposed into the plans. LRAs will have a role in implementation as well as in evaluation/monitoring, but this seems to be mainly passive, to support administrative delivery of the NRRPs without any sharing of ownership. [...]

According to the study, the lack of LRA involvement could lead to further negative consequences as the NRRPs could be less efficient and impactful since LRAs are crucial to delivering investments and services as well as implementing reforms.» Onderschrijft de Minister deze bevindingen en conclusies? Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop.

De implementatie van de HVF bevindt zich in het beginstadium. Het is nog te vroeg om een oordeel te vellen over de bevindingen van het Europees Comité van de Regio’s. Volgens de HVF -verordening moet de Commissie uiterlijk op 20 februari 2024 voorzien in een onafhankelijke tussentijdse evaluatie.

De leden van de Volt-fractie vragen in dit verband tevens hoe de Minister ervoor zorgt dat de input vanuit decentrale overheden wel adequaat meegenomen zal worden in het Nederlandse RRP.

Naast de HVF-verordening (artikel 15) vraagt ook de motie van het lid Inge van Dijk (Kamerstuk 21 501–30, nr. 531) om «het concept- HVF te consulteren met stakeholders, waaronder de decentrale overheden». Hieraan wordt invulling gegeven in de volgende fase van het raadplegingsproces, dat van start gaat na de publicatie van het eerste conceptplan. Hiervan het verslag opgenomen zal worden in het uiteindelijke plan, conform de HVF-verordening (artikel 15).

Uit de beantwoording van de vragen van de leden Dassen en Maatoug over het EU-herstelfonds van 17 februari 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1758) lijkt te blijken dat de Minister de manier waarop de Kamer bij het proces betrokken wordt, goed genoeg vindt. De leden van de Volt-fractie vragen waarop de Minister dit baseert. Had de Kamer niet veel actiever betrokken moeten worden in het proces dat leidt naar het eerste conceptplan? Waarom heeft er bijvoorbeeld geen debat plaatsgevonden in de aanloop naar de indiening van het eerste conceptplan volgende maand, terwijl uit onderzoek van FTM wel blijkt dat er al vele informele gesprekken tussen het kabinet en de Europese Commissie hebben plaatsgevonden? Had dit niet de enigszins «schimmige» indruk over het proces, zoals beschreven wordt in het FTM-artikel, weg kunnen nemen?

In 2021 heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldeden aan de HVF-verordening. De inhoud van deze inventarisatie, inclusief de stukken t.a.v. de HVF die op dat moment op de formatietafel lagen zijn op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld.23 Vervolgens heeft uw Kamer op 17 november 2021 in het Commissiedebat (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1802) over het Nederlands HVP de gelegenheid gehad om te reflecteren op deze stukken. Uiteindelijk is er aan de formatietafel beslist om de HVF-middelen in te zetten om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord (Kamerstuk 35 788, nr. 77). Op basis van dat akkoord wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse HVP, die uw Kamer en het bredere publiek naar verwachting eind maart 2022 zullen ontvangen. Onder andere op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Op deze manier heeft uw Kamer dus voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.

Tijdens het vorige commissiedebat over de Eurogroep/Ecofinraad debat stelde het lid Van der Lee (GroenLinks), mede namens de leden van de fractie van Volt, vragen naar aanleiding van de signalen over het mogelijke gebrek aan monitoringscapaciteiten voor de Europese Commissie om toe te zien op een goede implementatie van de herstelplannen in de Europese lidstaten. Daarop gaf de toenmalige Staatssecretaris van Financiën het volgende antwoord: «Ik heb geen aanwijzingen dat de Commissie niet in staat is om die monitoring te vervullen. Ik moet zeggen dat ik het voorbeeld van Spanje, waarin heel helder wordt gemaakt hoe men monitort, heel aantrekkelijk vind. Ik kijk even naar de achterbank. De achterbank zegt dat het een heel gedetailleerd plan is. Maar ik wil best in mijn eigen gremia vragen – ik kan ook vragen om dat in de ambtelijke gremia te doen – om de mate van transparantie rond die monitoring zo hoog mogelijk te maken, want dat is eigenlijk waar de heer Van der Lee volgens mij naar vraagt. Daar ben ik voor. In Nederland weet ik precies wie dat allemaal doen. Dat weet de heer Van der Lee ook. Dat zijn alle instanties die erbij betrokken zijn, tot aan de Raad van State toe, die hier in zijn capaciteit als begrotingsautoriteit naar kijkt.»

De leden van de Volt-fractie merken in dit verbad op dat zij uit Brussel hebben vernomen dat er wel degelijk zorgen bestaan – binnen het Europees Parlement – over de monitoringscapaciteit van de Europese Commissie, onder andere met betrekking tot de groene investeringen. Hoe rijmt de Minister dit met het bovenstaande antwoord de toenmalige Staatssecretaris van Financiën? Hoe zal de Minister de monitoring vanuit Nederland zo transparant mogelijk maken?

Naar aanleiding van het verzoek van de Kamer in het Commissiedebat Eurogroep en Ecofinraad van 2 december jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1805) heeft Nederland tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december aandacht (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1804) gevraagd voor transparantie in de monitoring van de HVF. U bent hierover geïnformeerd middels het verslag van deze Raad. In dit verband is vermeldenswaardig dat de Europese Commissie op grond van de HVF-verordening jaarlijks een rapport moet uitbrengen over de voortgang bij de implementatie van de HVF, inclusief informatie over de mate waarin mijlpalen en doelen zijn behaald en uitbetalingen aan lidstaten zijn gedaan. Ook moet de Europese Commissie een online scorebord bijhouden met informatie over de voortgang, dat tweemaal per jaar wordt geactualiseerd. In Nederland zullen de uitgaven zo transparant mogelijk worden gemonitord, conform onze degelijke nationale begrotings- en verantwoordingssystematiek. De exacte systematiek zal opgenomen worden in het plan voor herstel- en veerkracht (HVP). Conform het consultatieproces wordt ook op dit onderwerp de Kamer meegenomen ter raadpleging en zal de beschrijving van de monitoring moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie, in lijn met de HVF-verordening.

De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat het kabinet een modernisering van het SGP constructief zal benaderen wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Daarbij wordt effectieve handhaving als eis gesteld. De Nederlandse inzet met betrekking tot een modernisering van het SGP is dus schuldhoudbaarheid. Er zijn grote maatschappelijke uitdagingen in Nederland en de Europese Unie. Het kabinet heeft grote fondsen opgezet om de klimaat- en digitale transities te bewerkstelligen. Hiervoor moeten grote investeringen worden gedaan, die de staatsschuld in de hele Europese Unie zullen doen oplopen. De leden van de Volt-fractie vragen daarom of waarom de Nederlandse inzet, met betrekking tot het SGP, niet is gericht op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de investeringen in plaats van de huidige inzet wat gericht is op schuldhoudbaarheid.

De Nederlandse inzet ten aanzien van het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie, de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat open voor aanpassingen aan het SGP om de regels effectiever te maken, mits er goede waarborgen zijn dat deze drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP. In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.

Voor opwaartse economische convergentie is het volgens het kabinet belangrijk dat alle lidstaten inzetten op het stimuleren van hun productiviteitsgroei en de weerbaarheid van hun economie middels structurele hervormingen en investeringen, alsook op het adresseren van de uitdagingen voor de lange termijn zoals veiligheid en de klimaattransitie. Het vergroten van de kwaliteit van publieke investeringen, door de doelmatigheid en de doeltreffendheid te verbeteren, is hier een belangrijk onderdeel van volgens het kabinet.

De leden van de Volt-fractie vragen voorts of het kabinet zich wil inzetten voor het opstellen van groene investeringen en het opstellen van groene indicatoren in het SGP-raamwerk. Duurzame investeringen zijn nodig om economieën future proof te maken en klimaatverandering tegen te gaan. Daarom vragen de leden van de Volt-fractie of het toevoegen van een Green Golden Rule niet in de herziening van het SGP moet worden toegevoegd. Zo ja, hoe wil het kabinet dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?

In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan. In de brief ga ik ook in op het belang van publieke investeringen in alle lidstaten om grote en grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd te adresseren, zoals op het gebied van klimaat, digitalisering en de veiligheid onze landen. Het is volgens het kabinet hierbij cruciaal dat alle lidstaten voldoende budgettaire ruimte hebben om publieke investeringen op peil te houden in economisch slechte tijden. Daarnaast zijn er meerdere manieren om het aandeel publieke investeringen te vergroten, zoals het versterken van uitvoerende instellingen om de absorptiecapaciteit van lidstaten te verbeteren en het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën. Er zijn daarnaast ideeën van lidstaten om bepaalde investeringen uit te zonderen binnen het SGP. Hierbij ziet het kabinet reële risico’s, zoals mogelijke problemen om investeringen op de juiste manier te classificeren, het vergroten van de complexiteit van het SGP en de hogere tekorten en schulden die een dergelijke uitzondering tot gevolg kan hebben.

De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat aan de hand van de voorlichting van de Raad van State gesteld werd dat er een wetenschappelijk consensus bestaat over de noodzakelijkheid van de hervorming van het SGP om een effectieve bijdrage te leveren aan de stabiliteit van de EMU. Er is wetenschappelijke consensus met betrekking tot het verminderen van het aantal begrotingsnormen, het verminderen van de procyclische uitwerking en op betere handhaving. De Nederlandse inzet blijft echter gericht op schuldhoudbaarheid, terwijl economische wetenschappers stellen dat dit de houdbaarheid en de stabiliteit van de EMU in het geding brengt. De president van De Nederlandsche Bank, de heer Knot, stelde dat het beste recept voor schuldhoudbaarheid natuurlijke economische groei is en dat tegen economische groei niet te bezuinigen is. Is de Minister het met de leden van de Volt-fractie eens dat de Nederlandse inzet dus niet conform de wetenschappelijke consensus zou zijn, maar meer een politieke keuze betreft? Zo niet, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft het kabinet om hun inzet, die gericht is op schuldhoudbaarheid, te onderbouwen?

De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie, de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat open voor aanpassingen aan het SGP om de regels effectiever te maken, mits er goede waarborgen zijn dat deze drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP. In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.

Daarbij wil ik benadrukken dat het waarborgen van schuldhoudbaarheid van publieke financiën en het bevorderen van economische groei elkaar niet uitsluiten maar juist versterken. Enerzijds kan via het bevorderen van economische groei, de schuldhoudbaarheid verbeteren (publieke schulden zijn immers beter te dragen met hogere economische groei), zoals ook de heer Knot stelt. Anderzijds zijn houdbare overheidsfinanciën een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van stabiliteit en groei. Houdbare overheidsfinanciën zijn cruciaal voor lidstaten om de benodigde publieke investeringen te kunnen doen, om de grote maatschappelijke uitdagingen te kunnen adresseren, hun economie daadkrachtig en snel te kunnen ondersteunen tijdens een crisis en om de financiële stabiliteit in de EU te bewaren. Houdbare overheidsfinanciën zijn dus geen doel op zich, maar een vereiste voor al deze bovenstaande elementen, welke cruciaal zijn voor alle lidstaten en de EU als geheel.

De leden van de Volt-fractie merken op dat de huidige situatie omtrent Oekraïne laat zien dat de Europese Unie nog te afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Om de energieproblematiek te boven te komen moet de Europese Unie sneller onafhankelijk worden van fossiele brandstoffen en hiervoor zijn grote, doelmatige en publieke investeringen nodig in groene energievoorzieningen. Deze voorzieningen zullen de staatsschuld doen oplopen. Zal de Nederlandse inzet nog steeds gebaseerd zijn op prudent begrotingsbeleid als de investeringen – die de staatsschuld zullen doen oplopen – doelmatig zijn en de Europese Unie onafhankelijk maken van fossiele brandstoffen? Zo ja, waarom?

De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie, de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie deze elementen zijn hierbij even belangrijk. In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan. In de brief ga ik ook in op het belang van publieke investeringen in alle lidstaten om grote en grensoverschrijdende uitdagingen van deze tijd te adresseren, waaronder de veiligheid onze landen. Het is volgens het kabinet hierbij cruciaal dat alle lidstaten voldoende budgettaire ruimte hebben om publieke investeringen op peil te houden in economisch slechte tijden. Daarnaast zijn er meerdere manieren om het aandeel publieke investeringen te vergroten, zoals het versterken van uitvoerende instellingen om de absorptiecapaciteit van lidstaten te verbeteren en het verbeteren van de kwaliteit van de overheidsfinanciën. Er zijn daarnaast ideeën van lidstaten om bepaalde investeringen uit te zonderen binnen het SGP. Hierbij ziet het kabinet reële risico’s, zoals mogelijke problemen om investeringen op de juiste manier te classificeren, het vergroten van de complexiteit van het SGP en de hogere tekorten en schulden die een dergelijke uitzondering tot gevolg kan hebben.

Het SGP heeft als wezenlijk doel om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen. Een ander wezenlijk doel is economische groei en convergentie in de eurozone te bewerkstelligen. Duitsland is bereid om de SGP-normen simpeler, transparanter en makkelijker afdwingbaar te maken. Duitsland wil op basis van het SGP economische groei en duurzame en milieuvriendelijke investeringen zeker stellen. Macron en Draghi hadden al eerder afgekondigd dat de oude normen van het SGP niet zullen terugkeren. De leden van de Volt-fractie vragen hoe het kabinet zich zal verhouden tot andere EU-lidstaten, die pleiten voor herziening op basis van flexibiliteit en als het gaat om duurzame en milieuvriendelijke investeringen. De SGP-normen werden bestempeld als arbitrair en zij veroorzaken economische krimpen als zij gericht zijn op schuldhoudbaarheid. Deelt het kabinet het pleidooi dat er niet meer terug kan worden gegaan naar de oude SGP-normen van 60 procent staatschuld en drie procent tekort aangezien deze normen economisch funest zijn voor de stabiliteit van de EMU? Zo ja, welke normen zou het kabinet kunnen accepteren? Zo nee, waarom niet?

De Nederlandse inzet t.a.v. het SGP is gericht op opwaartse economische convergentie, de houdbaarheid van de schulden en effectieve handhaving van de regels. Alle drie deze elementen zijn hierbij even belangrijk. Het kabinet staat constructief tegenover de modernisering van het SGP en staat dus open voor aanpassingen, mits er goede waarborgen zijn dat deze drie elementen voldoende zijn geadresseerd in een gemoderniseerd SGP. Alle voorstellen voor aanpassingen aan het SGP zullen dan ook door het kabinet worden getoetst op de bijdrage aan deze elementen. De Commissie en meerdere lidstaten hebben aangegeven voorkeur te hebben voor het behoud van de 3% tekortnorm en de 60% schuldnorm zoals vastgelegd in Protocol nr. 12 betreffende procedure bij buitensporige tekorten bij de EU-verdragen. Het kabinet deelt deze mening en hecht aan het behoud van de 3%-tekortnorm en 60%-schuldnorm. Aanpassing of vervanging van het huidige schuldafbouwcriterium is een optie waar het kabinet constructief tegenover staat, mits er goede waarborgen bestaan dat de naleving en handhaving van het aangepaste criterium verbetert, deze lidstaten met hoge schulden voldoende aanzet tot schuldafbouw en lidstaten structurele hervormingen doorvoeren om hun economie en overheidsfinanciën te versterken. In de brief over de Nederlandse inzet inzake het SGP die recent aan de Tweede Kamer is verzonden vindt u meer informatie over het huidige schuldafbouwcriterium en de haalbaarheid ervan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben een aantal vragen.

Wat betreft de digitale euro vragen zij welk maximumbedrag ongeveer onder een kleinere transactie valt zonder identificatieplicht bij de digitale euro.

De leden van de Groep van Haga lezen dat 43 procent van de respondenten privacy belangrijk vindt dan de digitale euro. Privacy is een erg ruim begrip, de respondenten kunnen hiermee bedoelen dat zij willen dat hun gegevens goed zijn beschermd tegen derden of dat ze anonimiteit willen. De leden van de Groep Van Haga merken op dat als anonimiteit voor de respondenten het uitgangspunt is, de digitale euro voor wat betreft concurrentiepositie aardig kan inboeten tegenover andere digitale munten. Kan de Minister toelichten of het hier gaat om gegevensbescherming of anonimiteit?

Uit het rapport dat de ECB heeft opgesteld wordt niet verder ingegaan over wat de respondenten precies bedoelen met privacy, en of de respondenten hier aandacht vragen voor een hoge mate van gegevensbescherming, of (volledige) anonimiteit. Het kabinet vindt het van belang dat er bij de digitale euro een goede balans wordt gevonden tussen privacy en het tegengaan van misbruik, waarbij een digitale euro aan dezelfde eisen moet voldoen als andere betaalmiddelen, zoals de eisen rondom cliëntonderzoek.

Over het EDIS hebben de leden van de Groep Van Haga ook vragen. Deze leden lezen dat de noordelijke banken bezwaar maken tegen het principe waarbij nationale depositogarantiestelsels geld uitlenen aan een DGS (Deposit Guarantee Schemes). Als tegemoetkoming worden banken aan een stresstest onderworpen en moeten ze openbaren hoeveel nationale staatsschuld ze aanhouden. De leden van Groep Van Haga vinden dit een zorgelijke situatie en wel om de volgende redenen. Ten eerste bevatten de noordelijke landen meer banken en hebben ze ook samen en grotere omvang ten opzichte van zuidelijke landen, ten tweede de Target 2 saldi balans, die volledig uit balans, is geeft al aan dat de noordelijke landen nog veel te goed hebben van de zuidelijke landen. Als EDIS verder wordt uitgebreid tot een EU-fonds dat deposito’s kan garanderen, betekent het volgens de leden van de Groep Van Haga dat, gezien de twee genoemde punten, dat noordelijke spaarders altijd opdraaien voor het zuiden. Een situatie waarin het zuiden garant staat voor het noorden is volgens de leden van de groep van Haga zeer onwaarschijnlijk. Hoe kijkt de Minister tegen deze zorgelijke situatie?

Door de financieringskracht van de verschillende nationale garantiefondsen te bundelen kan een veel steviger vangnet worden gecreëerd om spaarders te beschermen dan nu het geval is. Daarnaast kan een EDIS juist bijdragen aan het beperken van de wisselwerking tussen banken en overheden, wat voor Nederland ook een belangrijk element is. Het is goed om hier op te merken dat er verschillende vormen denkbaar zijn van een EDIS, waarbij risico’s in meer of mindere mate gedeeld worden. Nederland zet erop in dat de risico’s bij banken voldoende moeten zijn gemitigeerd alvorens risico’s verder gedeeld worden.

De leden van de Groep Van Haga delen mee dat door EDIS de zuidelijke landen door risico mitigatie met noordelijke landen hun intrinsieke motivatie verliezen om hun financiën op orde te houden. De aangehouden nationale staatsschuld is nu ook bekend, alleen niet zo gedetailleerd en uitvoerig. Waarom wordt gedacht dat een stresstest en openbaarmaking van de nationale staatsschuld voldoende is om de intrinsieke motivatie te behouden?

Het openbaar maken van de risico’s op bankbalansen, waaronder de blootstelling aan staatsobligaties, kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de risico’s aan investeerders en daarmee meer marktdiscipline afdwingen. Dit is een nuttig mechanisme, maar op zichzelf naar de visie van het kabinet onvoldoende om de risico’s van blootstelling aan staatsobligaties sterk te beperken. Daarom zet Nederland in op een combinatie van maatregelen waar het beperken van risico’s via het prudentiële toezicht ook een onderdeel van moet zijn, idealiter door risicogewichten en concentratielimieten in te voeren, maar waarbij we ook kijken of dit op een andere manier in het toezicht kan worden verankerd. Ook hier geldt voor Nederland dat de mate van vereiste risicoreductie zal afhangen van de mate waarin risico’s via een EDIS gedeeld zullen worden.

De leden van de Groep van Haga maken zich zorgen over divergerende rentes, nu de ECB haar opkoopprogramma’s langzaam afbouwt met als doel ze uiteindelijk stop te zetten. De financiële markten zullen voor economisch zwakke landen een risico-opslag rekenen. Hiernaast zal de spread nog verder oplopen tussen sterke en zwakke landen, omdat hedgefondsen massaal long gaan in Duitse obligaties en Italiaanse obligaties shorten. Hierdoor zal de rente van Duitse obligaties door de vraag nog verder dalen en de rente van Italiaanse schuldpapier zal stijgen door het toenemend aanbod. Dit zelf versterkende effect zal volgens de leden van de Groep Van Haga ertoe leiden dat economisch zwakkere landen weer in de problemen komen. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is er een plan om dit scenario te vermijden?

Het klopt dat de ECB heeft besloten om per eind maart te stoppen met haar netto-aankopen onder het pandemie-opkoopprogramma. Daarnaast worden de netto-aankopen onder het reguliere APP programma geleidelijk afgebouwd. Wel is de ECB voornemens tenminste tot 2024 door te gaan met het herinvesteren van aflopende staatsobligaties die onder het pandemie-opkoopprogramma zijn opgekocht. Daarnaast worden netto-aankopen onder het reguliere opkoopprogramma voorlopig voortgezet en is de ECB voornemens aflopende staatsobligaties onder het APP te herinvesteren en wel voor geruime tijd voorbij het moment dat de beleidsrente wordt verhoogd. Dit betekent dat de balans van de ECB voorlopig niet wordt afgebouwd, maar dat er onder het pandemie opkoopprogramma geen extra aankopen worden gedaan boven op de geherinvesteerde aflossingen.

Daarnaast bestaan er reeds lang aanzienlijke verschillen in het niveau van publieke schulden van de verschillende EU-lidstaten. Dergelijke verschillen leiden doorgaans tot een verschillende waardering van de kredietwaardigheid van landen, en daarmee tot verschillen in rentetarieven waartegen landen markttoegang hebben. In het geval dat de kapitaalmarktrentes stijgen zonder dat daarbij de groei stijgt kan het voor landen met hoge publieke schulden nodig zijn op termijn begrotingsmaatregelen te nemen om tegen houdbare rentes te kunnen blijven lenen. Als dergelijke maatregelen in onvoldoende mate worden genomen kan schuld uitgeven duurder worden en kan de schuldhoudbaarheid worden bedreigd. Om op termijn markttoegang te behouden onderschrijf ik daarom frequent het belang tijdig te werken aan houdbare schulden, het vergroten van duurzame groei via hervormingen en de noodzaak van het meenemen van het belang van schuldhoudbaarheid in de aanstaande discussie over de Europese begrotingsregels.


X Noot
2

Kamerstuk 27 863, nr. 95.

X Noot
3

Zie ook het gepubliceerde statement van de Eurogroep d.d. 25 februari 2022, raadpleegbaar via de volgende link: https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2022/02/25/eurogroup-statement-on-the-digital-euro-project/

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1757

X Noot
6

Conform artikel 212 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie

X Noot
7

Bron: eu_solidarity_with_ukraine.pdf.pdf (euneighbourseast.eu)

X Noot
8

Kamerstuk 35 925 IX, nr. 2

X Noot
12

Kamerstuk 21-501-07, nr. 1809

X Noot
13

Kamerstuk 21 501-07, nrs. 1766, 1769, 1772, 1773, 1786 en 1788.

X Noot
15

Kamerstuk 35 925 IX, nr. 20

X Noot
18

Bron: DNB, Tabel 12.16, Buitenlandse directe investeringen in Nederland

X Noot
19

Kamerstuk 21 501-30, nr. 552

X Noot
20

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2019), Geld en schuld, de publieke rol van banken, wrr-rapport nr. 100, Den Haag: Sdu Uitgever

X Noot
21

Kamerstuk 27 863, nr. 95

X Noot
23

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1790

Naar boven