21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 207 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 februari 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 9 februari 2018 over de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 20 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De vragen en opmerkingen zijn op 14 februari 2018 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 15 februari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die op de agenda voor het, in dit schriftelijk overleg omgezette, Algemeen Overleg stonden. Zij hebben aanleiding gezien tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en heeft daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 20 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206). Graag willen de genoemde leden hierover nog enkele vragen stellen aan de Minister.

EIB Ontwikkelingsinstelling

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Europese Investeringsbank (EIB) voor een nieuw op te richten Europese instelling voor ontwikkelingsfinanciering. Zou de Minister helder kunnen maken wat de meerwaarde is van de nieuwe instelling? Wat is de meerwaarde van een nieuwe ontwikkelingsbank in dit toch al complexe landschap? Wat zou het totaal van financieringsactiviteiten zijn van een dergelijke bank?

1. Antwoord van het kabinet:

Op dit moment ligt er nog geen concreet voorstel van de Europese Investeringsbank (EIB) voor, waarvan de meerwaarde getoetst kan worden. Het huidige idee behelst op hoofdlijnen een herschikking van bestaande (externe) activiteiten – allereerst het samenbrengen van de externe financieringsactiviteiten in een aparte kolom van de EIB. Een tweede mogelijke stap is om deze kolom onder te brengen in een aparte entiteit binnen de EIB-groep. Het bundelen van de activiteiten van de EIB kan een efficiëntieslag voor de EIB zelf betekenen. De EIB zal in haar uitgewerkte voorstel de meerwaarde ten opzichte van activiteiten van andere entiteiten helder en aannemelijk moeten kunnen maken. Het kabinet is van mening dat een ontwikkelingsinstelling, die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het externe beleid van de EU; die op grotere schaal private financiering kan genereren; die kostenefficiënt is; en die op een effectieve manier door lidstaten en de Europese Commissie wordt aangestuurd, in principe van toegevoegde waarde kan zijn op het bestaande instrumentarium.

Hebben de genoemde leden goed begrepen dat Nederland niet akkoord gaat met de oprichting en hier ook achter de schermen niet aan meewerkt? Is de Minister voornemens eerst tijdig de Kamer te raadplegen voordat zij stappen zal ondernemen op dit project?

2. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat een ontwikkelingsinstelling, die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het externe beleid van de EU; die op grotere schaal private financiering kan genereren; die kostenefficiënt is; en die op een effectieve manier door lidstaten en de Europese Commissie wordt aangestuurd, in principe van toegevoegde waarde kan zijn op het bestaande instrumentarium. Het kabinet zal uw Kamer over de ontwikkelingen op de hoogte blijven houden via de reguliere geannoteerde agenda’s voor de RBZ(/OS) en Ecofin. Uw Kamer zal dan in de gelegenheid zijn hier met het kabinet verder over te spreken.

De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat voorkomen wordt dat we nu steeds te horen krijgen dat het met een dergelijke ontwikkelingsbank zo’n vaart niet zal lopen, om straks voor een voldongen feit te staan. Kan de Minister toezeggen dat dat niet gaat gebeuren?

3. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zal de Kamer blijven informeren over de besprekingen over de mogelijke oprichting van een EU ontwikkelingsinstelling.

Over de oprichting van een EU Ontwikkelingsinstelling kunnen de leden van de PVV-fractie kort zijn. Daar zijn wij mordicus tegen. De leden van de PVV-fractie willen een stop op ontwikkelingshulp en uit de EU.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke juridische vorm de EIB ontwikkelingsinstelling volgens haar zou moeten aannemen.

4. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de vorm van een mogelijke instelling volgt op de inhoud. Op dit moment ligt er nog geen concreet voorstel voor. Zodra dit voorstel er is, zal het kabinet uw Kamer hier verder over informeren. Daarbij zal ook worden ingaan op de eventuele juridische vorm.

De Minister somt in de geannoteerde agenda een aantal punten op waaraan ze wilt dat het EIB ontwikkelingsinstrument moet voldoen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister deze punten toe te lichten.

5. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat een ontwikkelingsinstelling, die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het externe beleid van de EU; die op grotere schaal private financiering kan genereren; die kostenefficiënt is; en die op een effectieve manier door lidstaten en de Europese Commissie wordt aangestuurd, in principe van toegevoegde waarde kan zijn op het bestaande instrumentarium. Daarnaast zal het kabinet in de beoordeling van een voorstel tot oprichting van een ontwikkelingsinstelling ook rekening houden met de vraag hoe deze instelling zich verhoudt tot de activiteiten van de andere Internationale Financiële Instellingen. De concrete uitwerking van deze criteria is afhankelijk van het concrete voorstel dat op tafel zal komen.

De leden van de D66-fractie zijn het met de Minister eens dat de mogelijke oprichting van een aparte ontwikkelingsinstelling van toegevoegde waarde kan zijn. De genoemde leden ontvangen graag een nadere uiteenzetting wanneer, volgens de Minister, een aparte ontwikkelingsinstelling precies meerwaarde heeft, en wat daartoe de noodzakelijke voorwaarden zijn. Ook zijn zij benieuwd wat de toegevoegde waarde is in relatie tot andere internationale financiële instellingen. Tevens willen zij graag weten hoe een dergelijk nieuw instrument zich verhoudt tot het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), tot de Europese Ontwikkelingsbank (de ERBD), het Europese Nabuurschapsinstrument (ENI) en het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI)?

6. Antwoord van het kabinet:

Op dit moment ligt er nog geen concreet voorstel van de EIB voor. De toegevoegde waarde van de ontwikkelingsinstelling in relatie tot andere internationale financiële instellingen is op dit moment daarom ook moeilijk te bepalen. Synergiën met- en additionaliteit aan activiteiten van die Internationale Financiële Instellingen zullen een belangrijk onderdeel van de overwegingen vormen op het moment dat er een concreet voorstel ligt. Daarnaast is het kabinet van mening dat een ontwikkelingsinstelling, die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het externe beleid van de EU; die op grotere schaal private financiering kan genereren; die kostenefficiënt is; en die op een effectieve manier door lidstaten en de Europese Commissie wordt aangestuurd, in principe van toegevoegde waarde kan zijn op het bestaande instrumentarium.

De leden van de D66-fratcie zijn van mening dat we een zo groot mogelijke synergie moeten betrachten bij deze verscheidenheid aan instrumenten, en ontvangen graag een toelichting van de Minister hoe zij dit zou willen bereiken.

7. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook in de Kamerbrief gesteld is het kabinet is van mening dat synergie, complementariteit en samenwerking gewaarborgd en bevorderd dienen te worden met de mogelijke oprichting van een EU ontwikkelingsinstelling. Nederland is van mening dat een EU ontwikkelingsinstelling moet bijdragen aan de doelstellingen van het EU externe beleid. De doelstellingen voor het EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zijn vastgelegd in de EU Consensus on Development, waarmee het EU OS beleid in lijn is gebracht met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs). Ook een eventueel op te richten EU ontwikkelingsinstelling zal moeten bijdragen aan het bereiken van de SDGs.

Tevens zijn de genoemde leden van mening dat de parlementaire controle daarop, zowel nationaal als Europees, zo groot als mogelijk moet zijn. Kan de Minister aangeven of zij deze mening deelt, en op welke manier zij dit wil realiseren? Een mogelijkheid om de parlementaire controle op het EOF te vergroten zou zijn als dit fonds onderdeel wordt van het Meerjarig Financieel Kader. Kan de Minister daarop ingaan, zo vragen deze leden.

8. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206) vermeld is het kabinet van mening dat de inrichting van het EU ontwikkelingsinstrumentarium versimpeld kan worden onder andere door het samenvoegen van het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) met het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Het EOF is het ontwikkelingssamenwerkingsinstrument voor de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, en staat buiten de EU begroting. Onder het DCI zijn fondsen beschikbaar voor niet ACS-landen (voornamelijk in Azië en Latijns-Amerika). Dit instrument valt onder de EU begroting. Nederland is van mening dat een dergelijk samengevoegd instrument onder de begroting van de EU moet worden gebracht.

De leden van de D66-fractie constateren dat de EU veel aandacht heeft voor de MENA-regio, en veel instrumenten inzet ter ontwikkeling van de MENA-regio. De genoemde leden vinden dat verstandig, maar zij hebben ook begrepen dat de absorptiecapaciteit van de MENA-landen zeer beperkt is. Herkent de Minister dat beeld? En heeft zij daar een oplossing voor, zo vragen deze leden.

9. Antwoord van het kabinet:

Uit de Midterm-Review van de externe financiële instrumenten blijkt inderdaad dat absorptiecapaciteit een aandachtspunt is. De Europese Commissie geeft aan hier rekening mee te houden bij de landenspecifieke programmering. Het kabinet steunt dit.

De genoemde leden merken daarbij op dat de situatie ten zuiden van de EU, in Noord-Afrika dus, explosief kan zijn. Zo waren in Tunesië recentelijk demonstraties vanwege de verslechterende economische omstandigheden. De genoemde leden vragen de Minister daarom toe te lichten op welke wijze wordt geborgd dat vanuit Nederland en vanuit de EU blijvende aandacht is voor deze MENA-regio. Kan de Minister toezeggen dat in haar Prioriteitennota deze regio en onze inspanningen daar een goede plek krijgen, zo vragen deze leden.

10. Antwoord van het kabinet:

Mede gezien het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), zal het kabinet in de nieuwe beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking nadrukkelijk aandacht besteden aan de MENA-regio.

Op de agenda staat ook de Europese Investeringsbank. De leden van de SP-fractie lezen graag een analyse van de effectiviteit hiervan. Daarin zien zij graag verschillende vragen beantwoord. Wordt voldoende geëvalueerd of de leningen de gestelde doelen bereiken en wat is de meerwaarde boven mogelijkheden als de Wereldbank en het IMF?

11. Antwoord van het kabinet:

Op dit moment ligt er nog geen concreet voorstel van de Europese Investeringsbank (EIB) voor, waarvan de meerwaarde getoetst kan worden. Het is voor Nederland van belang dat de leningen van een eventuele EU ontwikkelingsinstelling uiteindelijk de mensen bereiken die de investeringen het meest nodig hebben. De evaluatiesystemen moeten daarvoor passend zijn. De huidige bestedingen van de EIB worden getoetst op hun effectiviteit via een eigen monitoring and evaluation framework dat onlangs is hernieuwd. Nederland zal erop toezien dat dit ook bij een mogelijke EU ontwikkelingsinstelling wordt meegenomen.

De EIB wil een dochteronderneming oprichten om versnippering te voorkomen. De meeste ontwikkelingsbanken hebben vele loketten. Deelt de Minister de mening dat daar toch niet altijd aparte dochterondernemingen voor nodig zijn? Wat betekent het oprichten van een aparte dochteronderneming binnen de EIB voor het verstrekken van financiering voor ontwikkelingsprojecten buiten Europa voor de democratische legitimiteit van de EIB?

12. Antwoord van het kabinet:

Voordat de effectiviteit van de instelling beoordeeld kan worden, dient er eerst een concreet voorstel te liggen. Over de vorm daarvan en eventuele voorgestelde governance structuren is op dit moment nog geen informatie voorhanden.

Uit een rapport van Transparency International bleek dat de bestuursorganen van de EIB niet voldeden aan de hoogste standaarden en dat er op het gebied van verantwoording, transparantie en integriteit nog flinke stappen moeten worden gezet, aldus TI. Zou de EIB niet eerst de democratische verantwoordingsstructuur en transparantie in haar werkwijze op orde moeten hebben voordat er wordt overgegaan tot het optuigen van een nieuwe dochter en dus een nieuw bestuursorgaan? De leden van de SP-fractie geven de Minister graag het advies mee: first things, first.

13. Antwoord van het kabinet:

Nederland hecht waarde aan transparantie, integriteit en goede verantwoordingsstructuren binnen de Europese Investeringsbank en blijft zich continu inzetten voor verbetering hiervan. Nederland zal bij het oordeel over de eventuele oprichting van een Europese ontwikkelingsinstelling ook meewegen of deze instelling op een effectieve en efficiënte manier kan worden aangestuurd door de Europese lidstaten en de Commissie.

In de geannoteerde agenda voor de bijeenkomst van 20 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206) lezen de leden van de 50Plus-fractie dat daar opnieuw het plan aan de orde is voor een nieuwe Europese instelling voor ontwikkelingssamenwerking als onderdeel van de Europese Investeringsbank. Nut en noodzaak zijn voor de leden van de 50 PLUS-fractie nog steeds niet duidelijk. Het hele Europese stelsel op dit terrein is al versnipperd en daarom heeft de Minister gelukkig in haar brief van 19 januari (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) alles nog eens op een rijtje gezet. De 50Plus-fractie krijgt daaruit niet de indruk dat we – als we daarbij de internationale financiële instellingen ook nog in ogenschouw nemen – zitten te wachten op nog iets nieuw, omdat de EIB blijkbaar zijn positie wil versterken. De 50PLUS-fractie ziet graag een duidelijk standpunt van het kabinet over dit voornemen.

14. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat een ontwikkelingsinstelling in principe van toegevoegde waarde kan zijn op het bestaande instrumentarium wanneer die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van het externe beleid van de EU, op grotere schaal private financiering kan genereren, kostenefficiënt is en op effectieve wijze door lidstaten en de Europese Commissie wordt aangestuurd. Daarnaast zal het kabinet in de beoordeling van een voorstel tot oprichting van een ontwikkelingsinstelling ook rekening houden met de vraag hoe deze instelling zich verhoudt tot de activiteiten van de andere Internationale Financiële Instellingen.

Het kabinet meldt in zijn brief van 19 januari (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) de mogelijkheid dat de ambities van de EIB wellicht de kant opgaan van de uitbouw van de mogelijke nieuwe dochter tot een volwaardige ontwikkelingsinstelling. Kan de Minister aangeven welk standpunt het kabinet inneemt als het gaat om de wenselijkheid van de voorgenomen?

15. Antwoord van het kabinet:

Op dit moment ligt er nog geen concreet voorstel van de Europese Investeringsbank (EIB) voor. Het kabinet zal een standpunt innemen zodra er een meer concreet voorstel voor ligt.

Is de Minister het met de genoemde leden eens dat een dergelijke instelling nooit in de plaats kan komen van een systeem waarbij sprake is van parlementaire controle van de lidstaten?

16. Antwoord van het kabinet:

Voor het kabinet is het essentieel dat op een mogelijke EU ontwikkelingsinstelling adequate parlementaire controle is gewaarborgd.

Kan de Minister aangeven welke van de huidige financieringsactiviteiten van de EIB onder de mogelijke nieuwe dochteronderneming zouden komen te vallen?

17. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook in de brief van 19 januari jl. (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) geschreven behelst het huidige idee op hoofdlijnen een herschikking van bestaande (externe) activiteiten – allereerst het samenbrengen van de externe financieringsactiviteiten in een aparte kolom van de EIB.

Momenteel financiert de EIB jaarlijks circa 7 à 8 miljard euro aan externe activiteiten op basis van verschillende mandaten met garanties van de EU en/of lidstaten en daarnaast ook deels met eigen middelen. Het belangrijkste mandaat voor externe activiteiten van de EU is het Externe Leenmandaat, waarbij de EIB op basis van een garantie via de EU-begroting financiering verstrekt aan landen buiten de EU. Het grootste gedeelte van deze leningen wordt verstrekt aan pretoetredingslanden en nabuurschaps- en partnerschapslanden. Dit resulteert in een leenvolume van maximaal 32,3 miljard euro over de periode 2014–2020, ofwel ca. 4 à 5 miljard euro per jaar.

De EIB financiert daarnaast zowel onder het Verdrag van Cotonou, op basis van garanties verstrekt door lidstaten vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds, als met eigen middelen, activiteiten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Dit betreft ca. 8,9 miljard euro over de periode 2014–2020, ofwel een jaarlijks leenvolume van ca. 1,5 miljard euro per jaar.

Verder heeft de EIB via haar initiatief voor economische veerkracht (Economic Resilience Initiative) haar steun aan Zuidelijke buurlanden en de Westelijke Balkan met EUR 6 miljard verhoogd. Het initiatief is gestart in oktober 2016 voor een periode van 5 jaar. Het doel is om de stabiliteit en economische veerkracht van deze regio’s te versterken, alsook de grondoorzaken van migratie aan te pakken door middel van ondersteuning van essentiële infrastructuur, duurzame groei en sociale cohesie.

Post Cotonou

De leden van de VVD-fractie hebben gelezen dat er in 2020 heronderhandeld gaat worden over het Verdrag van Cotonou en het hulpgeld dat gegeven zal worden aan 79 in Afrika, de Caribische regio en de Stille Oceaan (ACS). Kan de Minister aangeven om hoeveel EU-geld het in de nieuwe periode zal gaan en hoeveel Nederland daar jaarlijks aan zal bijdragen?

18. Antwoord van het kabinet:

De aanbeveling van de Europese Commissie voor een onderhandelingsmandaat post-Cotonou neemt geen voorschot op de financiering van het partnerschap. De financiering van het vervolgpartnerschap zal in de besprekingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 in EU-verband besproken worden. Het voorgestelde onderhandelingsmandaat spreekt wel van een algemeen financieel commitment van de EU aan de ACS-landen.

De Europese Commissie heeft een conceptonderhandelingsmandaat gepresenteerd en het is als het aan de leden van de VVD-fractie ligt zaak dat het kabinet dat scherper en concreter ziet te krijgen. De Minister is voorzichtig positief over het conceptmandaat, maar vindt het zelf ook nog niet concreet. Kan de Minister dit toelichten? Immers, er staat maar één onderdeel heel helder in het mandaat: het percentage hulpgeld waar lidstaten zich opnieuw aan zouden moeten committeren.

19. Antwoord van het kabinet:

Het concept-onderhandelingsmandaat bevat een aantal duidelijke verbeteringen. Zo wordt het partnerschap beter in lijn gebracht met het veranderende beleidskader wereldwijd en binnen de EU: de SDGs, EU Consensus on Development, EU Global Strategy staan centraal. Ook is het kabinet positief over het voorstel van de Commissie om in te zetten op drie regionale compacts. Hierbij zal beter ingespeeld kunnen worden op regionale behoeften en uitdagingen. Het mandaat behoeft op een aantal punten aanscherping, zoals het kabinet in het BNC-fiche uiteen heeft gezet (Kamerstuk 22 112, nr. 2469).

Dit betreft ten eerste de naleving, implementatie en monitoring van gemaakte afspraken. Nederland zet in op verankering in het nieuwe partnerschap van een sterke politieke dialoog en op precisering van het voorziene implementatie-en monitoringsmechanisme. Nederland vindt dat er consequenties kunnen moeten volgen als afspraken consequent niet worden nagekomen.

Het kabinet zal ten tweede aandringen op verheldering van de wijze waarop derde landen, en in het bijzonder Noord-Afrika, bij het partnerschap zullen worden betrokken, terwijl tegelijkertijd de samenhang met het Europees Nabuurschapsbeleid, gericht op landen rond de Middellandse Zee, wordt zeker gesteld.

Ten derde zal het kabinet is voor het openstellen van het partnerschap voor andere landen met dezelfde waarden en zal tijdens in de informele Raad een betekenisvolle rol voor de Landen en Gebieden Overzee binnen de regionale compacts van het vervolgpartnerschap bepleiten. Met het oog op een lichte institutionele structuur en minder bureaucratie zal het kabinet ten vierde benadrukken dat in het mandaat de meerwaarde van elk van de voorgestelde instituties duidelijk wordt gemaakt.

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat mobiliteit en migratie «als kans» worden omschreven. Dat baart de genoemde leden zorgen. Deelt de Minister die opvatting?

20. Antwoord van het kabinet:

Het merendeel van de migratiestroom, vanuit en naar Europa, vindt plaats op legale wijze, bijvoorbeeld voor arbeid, studie, toerisme, zakenreizen en in het kader van gezinshereniging. Legale arbeidsmigratie kan een zinvolle bijdrage leveren aan de nationale economieën en samenlevingen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het aantrekken van hooggekwalificeerde kennismigranten naar Europa. Deze vorm van migratie kan gunstig zijn voor de concurrentiepositie van Europa. In die zin biedt legale arbeidsmigratie kansen voor Europa. De stellingname van Nederland is dat er voortdurend rekening gehouden moeten worden met de behoeften van nationale arbeidsmarkten.

De VVD-fractie ziet een nieuw verdrag juist als kans om eindelijk concrete en afdwingbare afspraken met de ACS-landen te maken, met name over het terugdringen van kansarme migratie en het terugnemen van uitgeprocedeerde onderdanen. Het kabinet zegt hier ook op te willen inzetten, maar hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze inzet concreet in het onderhandelingsmandaat komt? Kan zij een aantal concrete afspraken noemen die zij met de ACS-landen zou willen maken? En hoe wordt coördinatie van de Europese inspanningen daarin geborgd?

21. Antwoord van het kabinet:

Onder het Verdrag van Cotonou werden afspraken, bijvoorbeeld op het gebied van terugkeer, niet altijd nageleefd. Het huidige voorstel van de Commissie bevat het streven om de implementatie en monitoring van de afspraken te verbeteren. Dit is niet alleen belangrijk voor de migratieafspraken maar vooral ook voor de naleving van afspraken over het waarborgen van mensenrechten. Het kabinet zal in de informele Raad daarom vragen naar de invulling van het voorziene implementatie-en monitoringsmechanisme en onderstrepen dat Nederland vindt dat er consequenties kunnen volgen als afspraken consequent niet worden nagekomen.

Wat vindt de Minister ervan dat de Europese Commissie geen standpunt inneemt over de te verwachten eis van de ACS-landen om meer lage-lonenmigratie vanuit Afrika te gaan toestaan? Wat vindt de Minister zelf van de te verwachten eis en kan zij toezeggen dat Nederland daar in de EU niet mee akkoord zal gaan?

22. Antwoord van het kabinet:

Het is juist dat vanuit de Afrikaanse landen de wens bestaat legale vormen van migratie (zoals voor studie, tijdelijke arbeid, handel, onderzoek) uit te breiden. Het verkennen van legale migratiemogelijkheden ziet het kabinet als onderdeel van een breed en geïntegreerd partnerschap tussen de EU en Afrikaanse landen. In een dergelijke benadering zitten elementen die voor beide partijen interessant kunnen zijn. Het kabinet is van mening dat afspraken over legale migratie hand in hand gaan met de aanpak van irreguliere migratie. Afspraken over verbeterde terugkeersamenwerking horen hier bijvoorbeeld ook bij.

Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie nog een vraag over het proces: wordt de Kamer regelmatig tussentijds geïnformeerd over volgende versies van conceptmandaten en volgende fases in de onderhandeling, in elk geval voor een definitief mandaat wordt vastgesteld? Welke rol hebben nationale parlementen in haar ogen bij de totstandkoming van de nieuwe EU ACS overeenkomst?

23. Antwoord van het kabinet:

In het verslag van de informele Raad zal het kabinet uitgebreid verslag doen van deze eerste bespreking van het ontwerponderhandelingsmandaat. Het Bulgaarse voorzitterschap van de Raad en de Hoge Vertegenwoordiger streven ernaar dat de Raad het onderhandelingsmandaat in mei vaststelt. De Kamer zal in de Geannoteerde agenda worden geïnformeerd over de inzet van het kabinet. Het kabinet zal er bij de Europese Commissie op aandringen om goede tussentijdse rapportages over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en de ACS met de EU-lidstaten te delen. De Kamer zal over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd worden.

Tijdens de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking wordt gesproken over een vervolg op het Cotonou-verdrag uit 2000. De leden van de CDA-fractie lijkt het logisch om bij het opstellen van een nieuw verdrag scherp te kijken naar successen maar ook naar de knelpunten van het vorige verdrag om tot een effectiever nieuw verdrag te komen. Deelt de Minister dit met deze leden en hoe gaat ze dat realiseren?

24. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 19.

Voor de leden van de CDA-fractie is het van belang dat de ACS-partners als volwaardige partners worden aangezien. Onderdeel van het onderhandelingsmandaat is inzetten op politieke dialoog. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om aan te geven hoe deze dialoog verstevigd kan worden.

25. Antwoord van het kabinet:

De Commissie doet in het onderhandelingsmandaat een voorstel voor een versterkte politieke dialoog. Dit geeft de EU de mogelijkheid om in het geval dat afspraken niet worden nagekomen, de reguliere politieke dialoog die normaliter minimaal jaarlijks plaatsvindt vaker plaats te laten vinden om over de niet-naleving van de afspraken te spreken. Bij ernstige en consequente schendingen van afspraken kan overgegaan worden tot de stopzetting van financiële ondersteuning zoals onder het huidige verdrag van Cotonou is voorzien onder artikel 96. Nederland wil dat schorsing van landen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen c.q. staatsgrepen gehandhaafd blijft (art. 96 Cotonou) en zal zich hardmaken om dit in het concept-mandaat stevig te verankeren.

De leden van de CDA fractie willen in het bijzonder de rol van de Afrikaanse Unie (AU) benadrukken. De AU is geen volwaardige partner van de EU, maar daar moeten de EU wel naar streven. Het is van belang dat de EU Afrikaanse initiatieven ondersteund. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om in het mandaat in te brengen dat er mijlpalen hieromtrent moeten worden opgenomen. Gelijkwaardigheid en wederkerigheid is immers een gevoelig punt. De leden van de CDA-fractie vinden de inzet op dialoog ook over de migratiebeheersing van groot belang (braindrain en terugkeer). De leden van de CDA-fractie willen van de Minister weten hoe het zit met gelijkwaardig betrekken van iedereen in dit proces in brede zin – dus ook vrouwen en vrouwenorganisatie.

26. Antwoord van het kabinet:

De ACS-groep is zelf verantwoordelijk voor het afstemmingsproces binnen de groep, het vormgeven van het eigen onderhandelingsmandaat en het betrekken van de regionale organisaties. Het voorstel voor het EU-onderhandelingsmandaat bouwt voort op het bestaande partnerschap maar met meer aandacht voor regionalisering, waarbij de inzet van de EU is toegespitst op specifieke regionale behoeften en uitdagingen. Daarmee stimuleert het ook de rol van regionale organisaties. Gendergelijkheid is een belangrijke prioriteit voor de Europese Unie zoals is vastgelegd in de EU Consensus on Development van juni 2017. Ook op de AU-EU Top in november 2017 is de rol van vrouwen en meisjes voor vrede, veiligheid, stabiliteit en duurzame ontwikkeling herbevestigd. Wat betreft het op een gelijkwaardige manier betrekken van vrouwen en vrouwenorganisaties zal het kabinet samen met gelijkgezinde lidstaten zich hardmaken dat dit een serieuze vertaling krijgt in het vervolgpartnerschap met de ACS-landen. Gendergelijkheid wordt in het concept-onderhandelingsmandaat herbevestigd als cruciaal voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding.

De leden van de CDA-fractie willen specifieke aandacht vragen voor het maatschappelijk middenveld. Graag willen deze leden van de Minister weten hoe het maatschappelijk middenveld wordt betrokken bij fundamentele verandering in de ACS-landen.

27. Antwoord van het kabinet:

De EU erkent het grote belang van maatschappelijk middenveld voor de duurzame ontwikkeling van ACS-landen. Het voorgestelde onderhandelingsmandaat van de Commissie bevat het sterke voornemen om een multi-stakeholder benadering te hanteren waarbij de rol van maatschappelijk middenveld en de private sector wordt versterkt met het doel om inclusieve politieke processen, besluitvorming, toegang tot informatie en handelssamenwerking te bevorderen. Nederland zal daarnaast met gelijkgezinde EU lidstaten pleiten voor het betrekken van maatschappelijk middenveld bij het geïnstitutionaliseerde politieke dialoog tussen de EU en desbetreffende land.

Om deze landen eigenaar te maken van problemen is een sterk en goed functionerend middenveld van groot belang. Alleen zo komen we via abstracte mondiale verdragen, wat Post-Cotonou is, in de haarvaten van de samenlevingen, waar we willen dat mensen perspectief wordt geboden, mensen medische zorg krijgen en gelijke rechten genieten en meisjes worden beschermd tegen seksuele uitbuiting. Zonder middenveld kan ontwikkeling niet duurzaam zijn. Daarom vinden de leden van de CDA-fractie dat dit nadrukkelijk in het nieuwe verdrag moet worden opgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre dat het geval is en hoe dat verbeterd kan worden.

28. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet erkent het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor de duurzame ontwikkeling van ACS-landen. Het concept-onderhandelingsmandaat zet in op het versterken van de rol van zowel het maatschappelijk middenveld als de private sector, niet alleen in het politieke domein (besluitvorming, vrijheid van meningsuiting, dialoog over vrede, veiligheid en milieubescherming) maar ook door het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij dialoog over handel en handelsgerelateerde onderwerpen (zoals de implementatie van de Economic Partnership Agreements).

De leden van de D66-fractie constateren dat in de geannoteerde agenda (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206) over een vervolgpartnerschap tussen de EU en landen in Afrika, Caribische Regio en Stille Oceaan na 2020 veel nadruk ligt op het migratie-vraagstuk. Dat is enerzijds begrijpelijk, zo menen deze leden. Tegelijkertijd zijn de genoemde leden van mening dat Nederland er zorg voor moet dragen dat respect voor mensenrechten en gendergelijkheid worden gewaarborgd in het vervolgpartnerschap. Kan de Minister dit bevestigen, zo vragen deze leden. Tevens ontvangen de genoemde leden graag een uiteenzetting op welke wijze de doelstellingen economische groei en kansengelijkheid aan bod komen.

29. Antwoord van het kabinet:

Het EU-ACS partnerschap richt zich, naast de inzet op politieke samenwerking en samenwerking op gebied van veiligheid, ook op samenwerking op economisch gebied. Daarbij blijft de inzet op mensenrechten één van de kernwaarden van het EU-ACS partnerschap. Het kabinet zal dit tijdens de informele Raad benadrukken en daarnaast onderstrepen dat deze kernwaarde ook seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, lidmaatschap van het ICC en een sterke politieke dialoog behelst. Gendergelijkheid tussen vrouwen, mannen, jongens en meisjes wordt in het concept onderhandelingsmandaat erkend als cruciaal voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Nederland wil dat schorsing van landen die zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen c.q. staatsgrepen gehandhaafd blijft en zal zich hardmaken om dit in het concept-mandaat stevig te vermelden.

Ook merken de leden van de D66-fractie op dat er aandacht is voor de landen en gebieden overzees (LGO’s). Een belangrijk thema natuurlijk voor het Koninkrijk der Nederlanden. De genoemde leden vragen de Minister te concretiseren op welke wijze de belangen van de Nederlandse LGO’s precies worden gewaarborgd.

30. Antwoord van het kabinet:

Zoals beschreven in het BNC-fiche over het onderhandelingsmandaat Post-Cotonou (Kamerstuk 22 112, nr. 2469) vindt Nederland het belangrijk dat LGO’s een betekenisvolle rol krijgen in de regionale compacts die zijn voorzien binnen het vervolgpartnerschap met de landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan. Dit draagt bij aan een betere regionale inbedding. Nederland zal hiervoor pleiten, onder andere tijdens de informele Raad. Nederland trekt waar opportuun samen op met Frankrijk. Samen met de Nederlandse LGO’s (Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, St Eustatius en Saba) zal de inzet de komende tijd nader uitgewerkt worden. Financiële steun van de EU aan LGO’s zal worden besproken in de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de EU wil gaan onderhandelen met een groep van 79 voormalige koloniën van Europa, de zogenaamde ACS-landen, om tot een verdrag te komen dat in de plaats moet treden van het huidige Verdrag van Cotonou. Dat we als lidstaten van de EU een bijzondere verantwoordelijkheid voelen ten aanzien van de landen die we de afgelopen paar eeuwen op grove wijze hebben leeggeroofd, vinden deze leden niet meer dan logisch. Desondanks lijkt het de leden van de GroenLinks-fractie verstandig om wel eerst vraagtekens te zetten bij de vraag of de ACS-structuur nog actueel en efficiënt is. Zo zitten er in de ogen van deze leden letterlijk zeeën van verschil tussen de Caribische, Aziatische en Afrikaanse landen die nu onderdeel uitmaken van de ACS-constructie. Alles overwegende is wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft de ACS-structuur eigenlijk niet langer van deze tijd. Daarom ondersteunen deze leden de gedachte om tot drie afzonderlijke regionale compacts te komen, waarin de samenwerking tussen EU en bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie of de EU afzonderlijk wordt verstevigd.

Het ACS is nu vertegenwoordigd vanuit Brussel en het lijkt er op dat de overleggen met de ACS meer als formele plichtplegingen worden ervaren dan dat ze daadwerkelijk iets opleveren. Daarnaast lijkt het deze leden ook alsof de EU-Ministers de samenwerking met de ACS-landen minder serieus nemen dan de inzet op de verdere ontwikkeling van deze landen verdient. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft zou de samenwerking moeten uitstijgen boven een donor-ontvanger relatie en gebaseerd moeten zijn op een inclusief, coherent en geïntegreerd extern EU-beleid, en dus niet meer alleen gebaseerd op een vroegere koloniale relatie, maar op echte samenwerking.

De leden van de GroenLinks-fractie veronderstellen in het BNC-Fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2469) van het kabinet een soortgelijke opvatting aan te treffen en vragen de regering dit te bevestigen.

31. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet steunt de inzet van de EU om de samenwerking tussen de EU en de ACS-landen boven een donor-ontvanger relatie te laten uitstijgen en te werken aan een breed en gelijkwaardig partnerschap. Dit kan onder door te werken aan een intensieve politieke dialoog, waarin beide partijen elkaar kunnen aanspreken op ontwikkelingen en nakoming van gemaakte afspraken. Ook is het de bedoeling dat betrokken partijen blijven werken aan het versterken van handelsrelaties. Het kabinet verwacht dat de focus op de drie afzonderlijke regio’s het gemakkelijker zal maken om deze brede samenwerking vorm te geven, en aan te laten sluiten bij de behoeften en context in de verschillende regio’s.

Deze leden vragen of de regering bereid is om bij de onderhandelingen over een nieuw Cotonou-verdrag te pleiten voor een houding van openheid en gelijkwaardigheid ten aanzien van de ACS-landen.

32. Antwoord van het kabinet:

Ja. Zie ook antwoord op vraag 31.

Zoals zij veronderstellen breed bekend te zijn, richten de leden van de GroenLinks-fractie zich op allerlei manieren op de borging van mensenrechten en seksuele en reproductieve rechten. Bij de totstandkoming van een nieuw verdrag wordt, naar deze leden aannemen, ook geëvalueerd hoe een proactief mensenrechtenbeleid vanuit de EU daarin een rol kan krijgen. Zij vragen de regering te bevestigen dat dit een juiste aanname is.

33. Antwoord van het kabinet:

Ja, het versterken van mensenrechten in ACS-landen is in het concept onderhandelingsmandaat door de Commissie opgenomen als een van de strategische prioriteiten van het EU-ACS partnerschap; zowel in de overkoepelende afspraken als in de afzonderlijke regionale pilaren. Daarbij wordt de rol van mensenrechten voor duurzame ontwikkeling, economische ontwikkeling en stabiliteit onderstreept. In de politieke dialoog die is voorzien zal de mensenrechtensituatie in de betrokken landen worden besproken (artikel 8 van het huidige Verdrag van Cotonou). In het geval van mensenrechtenschendingen voorziet de Commissie de mogelijkheid van een versterkte politieke dialoog met het partnerland waarbij diepgaandere afspraken worden gemaakt om de mensenrechtensituatie te verbeteren. In het uiterste geval, bij het niet nakomen van deze afspraken, volgt stopzetting van OS-middelen aan het desbetreffende ACS-land (artikel 96 van het huidige Verdrag van Cotonou). Ook seksuele en reproductieve rechten worden diverse malen genoemd in het onderhandelingsmandaat. Het kabinet zal zich met gelijkgestemde lidstaten blijven inzetten om deze rechten in het vervolgpartnerschap te borgen.

De Adviesraad voor Internationale Vraagstukken constateert dat inzet op mensenrechten de EU politiek kapitaal zal kosten, omdat andere partners van de ACS-landen hier naar alle waarschijnlijkheid een minder groot punt van maken.

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat maar weinig landen het zullen kunnen waarderen om de les gelezen te krijgen, en dat dit des te onwaarschijnlijker is in een relatie tussen oud-kolonisator en voormalige kolonie, en dat het aankaarten van fundamentele zaken als vrouwenrechten, kinderrechten, de positie van LHBTI’s, milieubescherming, corruptie en straffeloosheid politiek kapitaal kost. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft moeten en kúnnen we dat politiek kapitaal hier echter onverminderd voor blijven inzetten. Deze leden vragen de regering of zij deze opvatting deelt, en zo ja, of de regering hen kan toezeggen dat zij hier voor zal strijden in het onderhandelingsproces rond de vorming van een nieuw Cotonou-verdrag.

34. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt deze opvatting en zal in de informele Raad oproepen om deze onderwerpen in het vervolgpartnerschap op te nemen. Eén van de prioriteiten van het vervolgpartnerschap blijft de inzet op het verbeteren van mensenrechten. De inzet van de EU is immers dat het een gelijkwaardig partnerschap dient te zijn waarbij reciprociteit voorop staat. Moeilijke onderwerpen kunnen daarbij niet uit de weg worden gegaan. Het concept-onderhandelingsmandaat bevat passages over het belang van mensenrechten, tegengaan van straffeloosheid en corruptie, bevorderen van goed bestuur en milieubescherming.

Hiermee samen hangt wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft de inzet van de EU op migratie. Deze leden begrijpen dat de huidige inzet van de EU op dit gebied past binnen de ingezette koers van het zoveel mogelijk verschuiven van de verantwoordelijkheid voor het lot van migranten naar Afrika en opvang in de regio.

Ook de leden van de GroenLinks-fractie vinden dat Afrikaanse landen moeten worden gestimuleerd om hun eigen burgers terug te nemen. Deze leden constateren echter ook dat een studie naar de Afrika strategie van de EU laat zien dat bij de huidige inzet van de EU het migratievraagstuk in toenemende mate aan veiligheid wordt gelinkt in plaats van aan mensenrechten.

Bovendien is de leden van de GroenLinks-fractie nog niet helder of de EU beoogt binnen een nieuw Cotonou-raamwerk ook afspraken te maken over de opname van migranten die door een land heen zijn gereisd, zogenaamde transitlanden, of zelfs over de opname van migranten die niets van doen hebben met het betreffende land. Deze leden vragen de regering om aan te geven hoe bilaterale afspraken tussen EU lidstaten en die van de ACS over migratie en de terugkerende migranten zich verhouden met de onderhandelingen voor een nieuw Cotonou-verdrag en wat daarbij de inzet van de regering is. Voorts vragen deze leden hoe deze inzet zich verhoudt tot de brede ontwikkelingsdoelen die Nederland nastreeft.

35. Antwoord van het kabinet:

Nederland steunt de geïntegreerde benadering van de EU en de inzet op brede EU partnerschappen met landen van herkomst, transit en opvang, waarin verschillende elementen zoals de aanpak van grondoorzaken, bestrijden van irreguliere migratie, terugkeersamenwerking, aanpak van mensenhandel en verbeterde opvang in veilige derde landen/regio’s, in terugkomen. Dit sluit aan bij de geïntegreerde aanpak van het kabinet. Nederland streeft ernaar dat er in een toekomstig EU-ACS samenwerkingsverband aandacht is voor deze gezamenlijke migratieagenda.

Het is wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft zeer belangrijk dat het uitgangspunt van de onderhandelingen over een nieuw Cotonou-verdrag zal zijn dat het een instrument moet zijn om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) te halen. Er leeft een brede wens in Afrika om te industrialiseren, en dat is wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft goed. Volgens de AIV is de kwaliteit van de ontwikkelingsprogramma’s over het algemeen acceptabel, met name als het gaat om sociale en economische voorzieningen. Echter, zo lezen de leden van de GroenLinks-fractie, is er nog wel een slag te maken in de duurzaamheid van bereikte resultaten. Deze leden vragen de Minister in deze discussie steeds de rol op zich te nemen om te beklemtonen dat economische vooruitgang zeker geen duurzame achteruitgang mag betekenen. Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft moet economische groei in ACS-landen voor de toekomstige eeuwen houdbaar zijn. Dat kan in de ogen van deze leden bijvoorbeeld heel concreet door jongeren meer toekomst- en handelingsperspectief te bieden door meer werk te maken van het herstel van woestijngebied en restaureren van gedegradeerde landbouwgronden in de Sahel-regio. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen daarbij op een aangenomen motie van het lid Diks die oproept hier op in te zetten.1 Deze leden vragen de regering toe te zeggen zich er voor in te zetten dat een nieuw Cotonou-verdrag boven alles een concrete bijdrage moet leveren aan het behalen van de SDGs.

36. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is verheugd dat de Sustainable Development Goals centraal staan in het concept-onderhandelingsmandaat en dat het concept-mandaat voortbouwt op de EU Consensus on Development en de EU Global Strategy. Het kabinet zal erop toezien dat dit in de onderhandelingen over en bij de uitvoering van het partnerschap gewaarborgd blijft.

De leden van de SP-fractie zijn verontrust over de stelling dat de EU duidelijk moet maken dat de EU consequenties zal verbinden aan het systematisch niet nakomen van terugkeerafspraken of mensenrechtenschendingen. De leden van de SP-fractie vernemen graag in welke gevallen de Minister aan welke consequenties denkt.

37. Antwoord van het kabinet:

Het huidige verdrag van Cotonou voorziet in de mogelijkheid om OS-samenwerking met ACS-landen op te schorten bij grove schendingen van mensenrechten en staatsgrepen (artikel 96). Nederland zal zich ervoor hard maken dat deze optie behouden blijft in het vervolgpartnerschap. Het concept-onderhandelingsmandaat voorziet daarnaast een implementatiemechanisme voor migratie. De invulling van dit mechanisme is echter nog onduidelijk. Het kabinet zal in Brussel om verduidelijking en specificering vragen. Het concept-onderhandelingsmandaat voorziet ook in een versterkte politiek dialoog in het geval van niet nakomen van afspraken. Nederland zal in Brussel pleiten voor een partnerschap op basis van reciprociteit waarbij naleving van afspraken voorop dient te staan.

De leden van de SP-fractie vernemen graag of deze consequenties ook spelen bij landen die niet onder het post-Cotonou verdrag vallen? Stel, de Afghaanse overheid ziet ook dat de verslechterde situatie waarin de Taliban in 70% van het land actief is en er onvoldoende opvangcapaciteit is en stopt met het mogelijk maken van gedwongen terugkeer. Wat wil de Minister dan dat er gebeurt? En wat is de inzet van andere Europese landen in zulke situaties? Kan de Minister bij haar antwoord het recente rapport van Oxfam meenemen waaruit blijkt dat er niet voldoende capaciteit is in Afghanistan om teruggestuurde vluchtelingen op te vangen en zij vaak weer opnieuw vluchten?

38. Antwoord van het kabinet:

Tussen de EU en Afghanistan is een Joint Way Forward overeengekomen. Er zijn afspraken gemaakt over terugkeer van Afghanen en ondersteuning die de EU biedt bij opvang en re-integratie van personen die terugkeren. Indien de situatie zou veranderen en Afghanistan aan zou geven de medewerking te willen staken, zal eerst een beoordeling worden gemaakt van de omstandigheden en redenen achter deze gewijzigde opstelling. Daarna zullen de EU lidstaten moeten bepalen wat de maatregelen hierop zouden moeten zijn.

Uit het rapport van Oxfam kan worden opgemaakt dat ondanks de grote aantallen terugkeerders uit met name Iran en Pakistan, dit vooralsnog niet leidt tot grote spanningen in Afghanistan. Oxfam is echter van mening dat bij nog grotere aantallen deze problemen wel zouden kunnen ontstaan. De EU is zich bewust van de vele uitdagingen in Afghanistan en adresseert deze ook in het nieuwe, versterkte partnerschap binnen het raamwerk van het Joint EU-Afghanistan Committee. De behandeling van vluchtelingen, binnenlandse ontheemden en terugkeerders maakt daar ook onderdeel van uit. De EU zal Afghanistan daar in blijven steunen. Overigens is het aantal terugkeerders vanuit Europa slechts 0,6% van het totaal.

De opstelling van het kabinet als het gaat om het onderhandelingsmandaat van wat de leden van de 50PLUS-fractie kortheidshalve maar Post Cotonou zal noemen, heeft in grote lijnen de steun van de genoemde leden. Dat geldt in elk geval voor het standpunt dat onderdelen van het mandaat sterker aangezet en gespecificeerd moeten worden, voordat de onderhandelingen beginnen. De leden van de fractie van 50PLUS hechten vooral aan duidelijke afspraken als het gaat om het nakomen van afspraken over het terugnemen van illegaal in de EU verblijvende emigranten. In de brief hierover van het kabinet van 19 januari (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) lezen de genoemde leden dat een aantal landen de hierover in het huidige verdrag opgenomen afspraken aan zijn laars lapt. De leden van de 50PLUS-fractie willen graag weten welke landen dat zijn.

39. Antwoord van het kabinet:

Ervaring leert dat afspraken in het kader van het huidige Cotonou verdrag (art. 13) over terugname van eigen onderdanen wisselend en vaak onvoldoende worden nageleefd. De mate van samenwerking tussen individuele EU lidstaten en individuele landen van herkomst verschilt. Daarom is van belang om in het kader van post-Cotonou te streven naar verbeterde samenwerking tussen de EU en herkomstlanden binnen een algemeen kader, zodat deze verschillen verminderd worden en er meer concrete resultaten worden bereikt.

In de kabinetsbrief van 19 januari (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) staat dat Nederland samen met nog vijf andere landen voorstander is van een sterke modernisering van het EU-ACS partnerschap na 2020. Kan de Minister zeggen welke landen dat zijn? Zitten Duitsland en Frankrijk er ook bij? Voor de haalbaarheid van het Nederlandse standpunt maakt dat wel wat uit.

40. Antwoord van het kabinet:

Zoals in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2469) weergegeven stelt de Commissie in haar ontwerponderhandelingsmandaat een minder ingrijpende modernisering van het partnerschap dan Nederland en gelijkgezinde Lidstaten voor ogen stond, maar bevat het mandaat wel een aantal voor Nederland belangrijke verbeteringen. Met name de EU lidstaten die van oudsher veel belangen hebben in de ACS-landen en veel waarde hechten aan de historische betekenis van de ACS-groep wensen het partnerschap grotendeels te handhaven. Het krachtenveld met betrekking tot het ontwerponderhandelingsmandaat moet nog verder uitkristalliseren. Zoals uw Kamer weet, wil het kabinet in BNC-fiches de onderhandelingsposities van de individuele Lidstaten respecteren en gaat het kabinet daarom niet op deze posities in.

De indruk bestaat dat er nog het nodige verbeterd kan en moet worden in de dialoog tussen de Europese Unie en de ACS-landen. Daarbij is er duidelijk behoefte aan een meer eenduidige koers bij de contacten tussen de lidstaten van de EU en ASC-landen. Deelt de Minister deze conclusie van de leden van de 50PLUS-fractie en zo ja, hoe denkt zij dat deze dialoog en de coördinatie verbeterd kunnen worden?

41. Antwoord van het kabinet:

Voor de slagkracht van het optreden van de EU in het kader van het externe beleid van de EU is het belangrijk dat EU lidstaten individueel en in EU kader zo eensgezind mogelijk optreden richting partnerlanden. Dat geldt zeker ook voor de dialoog met de ACS-landen. Nederland zal blijven bijdragen aan en oproepen tot coherent optreden van de EU en haar lidstaten richting partnerlanden.

De leden van de fractie van 50PLUS lezen met instemming dat in het ontwerp onderhandelingsmandaat voor het partnerschap tussen de EU en de ACS-landen veel aandacht wordt besteed aan migratie. Als het gaat om opvang in de regio willen de leden van de 50PLUS-fractie graag weten of de Minister van mening is dat de inzet op dat gebied voldoende is en welke concrete afspraken zij op dat moment in de uiteindelijke afspraken opgenomen wil zien.

42. Antwoord van het kabinet:

Bescherming van vluchtelingen en opvang in de regio blijft belangrijk. Dit is terecht een prioriteit van de EU inzet, ook in de samenwerking met ACS landen. Nederland is via het RDPP (Regional Development Protection Programme) een van de leidende donoren die zich in EU verband inzet om vluchtelingen en ontheemden dichtbij huis adequate bescherming te geven en kansen te bieden om een nieuw bestaan op te bouwen. Hierbij blijft een duurzame opvang van vluchtelingen van belang. In ACS-landen Oeganda, Soedan en Kenia maakt Nederland zich hard voor het versterken van de bescherming en rechtspositie van vluchtelingen en migranten (speciale aandacht voor kinderen, vrouwen, minderheden), uitbreiden onderwijs en andere lokale dienstverlening en infrastructuur en het bevorderen economische ontwikkeling en werkgelegenheid, voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen.

Midterm Review Externe Financieringsinstrumenten

De leden van de VVD-fractie willen daarnaast graag de aandacht vestigen op het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Unie. Voor de periode 2014–2020 spendeert de EU € 51,4 miljard aan ontwikkelingshulp. Tegelijkertijd hebben lidstaten hun eigen ontwikkelingsgelden. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd over een gebrek aan complementariteit en versnippering van OS-inzet. Hoe wordt versnippering voorkomen en complementariteit gewaarborgd?

43. Antwoord van het kabinet:

Ontwikkelingssamenwerking is een gedeelde competentie van de EU en haar lidstaten. De doelstellingen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU en haar lidstaten zijn vastgelegd in de EU Consensus on Development, waarmee het EU OS beleid in lijn is gebracht met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs). Voor het kabinet is het belangrijk dat EU-OS uitgaven toegevoegde waarde hebben. Nederland streeft zoveel mogelijk naar complementariteit van de inspanningen. Een van de manieren om complementariteit te waarborgen is door de inzet van gezamenlijke programmering.

Nederland heeft zich hier tijdens de onderhandelingen over de externe financieringsinstrumenten voor de periode 2014–2020 voor ingezet en hier is in de afgelopen jaren voortgang in gemaakt.

Het kabinet erkent dat nog verbetering mogelijk is. In de nieuwe beleidsnota over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik hierop nader ingaan. Het kabinet zal dit ook meenemen in de onderhandelingen over de externe financieringsinstrumenten onder het nieuwe Meerjarige Financiële Kader.

De leden van de VVD-fractie merken op dat er eigenlijk geen volledig beeld is, althans niet vanuit het perspectief van de Kamer, van hoeveel van ons belastinggeld naast de begroting nog via de EU naar ontwikkelingshulp gaat. Verder zien de leden van de VVD-fractie dat de EU vaak, als ware de Unie een lidstaat, eigen projecten ondersteunt, recent nog in de Palestijnse gebieden, en onduidelijk is in welke mate het zinvol is dat dit geld via de Unie en niet vanuit een lidstaat wordt besteed.

Ook blijkt een integrale Europese strategie moeilijk, zo constateerde ook de Adviesraad Internationale Vraagstukken, omdat lidstaten hun eigen belangen hebben in verschillende Afrikaanse landen en langs elkaar werken. Hoe denkt de Minister hier op te anticiperen en toch een rol van betekenis te kunnen spelen om bij te dragen aan een Europese strategie?

44. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet geeft via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) nota (beleidsthema 3) (Kamerstuk 34 776, nr. 2) inzicht in het aandeel van de EU-OS middelen dat het Nederlandse OS-budget wordt toegerekend. Dit betreft ongeveer EUR 330 miljoen per jaar. Daarnaast wordt er jaarlijks vanuit het OS-budget een bijdrage gedaan aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) van ongeveer EUR 190 miljoen per jaar. Dit staat buiten de begroting van de EU. Nederland draagt daarnaast o.a. bij aan het EU Noodtrustfonds (EUTF) voor Afrika. Uw Kamer wordt geïnformeerd als Nederland hier geld aan bijdraagt. Als lidstaat heeft Nederland – in coalitie met andere lidstaten – invloed op de beleidsvorming binnen de EU en op de besteding van middelen, via de zogenaamde beheerscomités voor de instrumenten van extern beleid en het EOF-comité.

Nederland is voorstander van geïntegreerd beleid voor het extern beleid van de EU. De basis hiervoor is de door lidstaten overeengekomen EU Global Strategy en voor ontwikkelingssamenwerking in het bijzonder de EU Consensus on Development. Nederland bepleit in dit kader ook een geïntegreerde benadering richting Afrikaanse landen. Indien uw Kamer daaraan behoefte heeft, kan een technische briefing over EU ontwikkelingssamenwerking worden gefaciliteerd.

De leden van de VVD-fractie zouden graag van de Minister inzicht willen krijgen in welk doel de diverse Europese OS-bestedingen hebben. Welke projecten ondersteunt de EU in welke landen en waarom is het van belang dat juist de EU en niet een lidstaat de specifieke besteding doet? Hoe zit het met de subsidiariteit?

45. Antwoord van het kabinet:

De doelstellingen van het EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zijn vastgelegd in de EU Consensus for Development. Hieruit volgt waar de EU haar inspanningen op OS gebied op richt. Daarnaast is in de verordeningen van het Ontwikkelingssamenwerkings-instrument (DCI) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) vastgelegd welke landen en voor welke specifieke doelstellingen financiering van de EU kunnen ontvangen.

Ontwikkelingssamenwerking is een gedeelde competentie van de EU en haar lidstaten. De doelstellingen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU en haar lidstaten zijn vastgelegd in de EU Consensus on Development, waarmee het EU OS beleid in lijn is gebracht met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs). Voor het kabinet is het belangrijk dat EU-OS uitgaven toegevoegde waarde hebben. Nederland streeft zoveel mogelijk naar complementariteit van de inspanningen.

Het kabinet is positief over subsidiariteit als het gaat om EU ontwikkelingssamenwerking. De programma’s van de EU hebben in de regel een grote omvang. Daarnaast stelt haar politieke gewicht de EU in staat voorwaarden te stellen om de doelstellingen te bereiken. Het kabinet is positief over de schaalvergroting en leverage die met EU middelen mogelijk is.

De leden van de VVD-fractie zijn ook bezorgd over de transparantie van EU-bestedingen in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Kan de Minister in de EU aandringen op meer transparantie en controle van bestedingen van OS-geld, zowel vooraf als achteraf?

46. Antwoord van het kabinet:

Nederland pleit altijd voor transparantie en resultaatgerichtheid en zal dit blijven doen.

De leden van de D66-fractie constateren dat met betrekking tot de Europese externe financieringsinstrumenten meer flexibiliteit een van de belangrijkste aanbevelingen is. De genoemde leden vinden dat begrijpelijk, maar vinden het ook van belang dat de lange termijn doelstellingen zoals de bevordering van mensenrechten en democratisering voldoende zijn gewaarborgd. Is de Minister dat met de genoemde leden eens?

47. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat het externe financieringsinstrumentarium van de EU meer flexibel moet kunnen worden ingezet om tegemoet te komen aan crises. Meer flexibiliteit houdt niet in dat er geen ruimte is voor geografische en thematische prioriteiten. Nederland hecht waarde aan thema’s als de bevordering van mensenrechten en democratisering en zal hier ook aandacht voor vragen in de onderhandelingen van de externe financieringsinstrumenten onder het nieuwe Meerjarig Financieel Kader.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de transparantie, verantwoording en parlementaire controle van en op de externe financieringsinstrumenten beter kan en moet. Deelt de Minister deze mening? Ziet de Minister ook mogelijkheden om de Kamer duidelijker te informeren over wat met de Nederlandse bijdragen gebeurt?

48. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet hecht aan transparantie, verantwoording en controle op de gehele EU-begroting, inclusief de externe financiële instrumenten. De Europese Rekenkamer stelt jaarlijks bevindingen op. In de nieuwe beleidsnota over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik terugkomen op de terugkoppeling naar de Kamer over de resultaten van EU bestedingen.

De leden van de D66-fractie hebben er namelijk kennis van genomen dat Nederland jaarlijks bijna tussen de € 150 en € 200 miljoen bijdraagt aan het EOF, en ongeveer € 500 miljoen aan het ENI, zo staat in de brief over de mogelijke oprichting van een ontwikkelingsinstelling bij de EIB (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205). Klopt dit, zo vragen deze leden. En kan de Minister ingaan op de vraag welke mogelijkheden zij ziet tot meer transparantie en verantwoording over deze bijdragen? De leden van de D66-fractie zouden het namelijk zeer waarderen om op regelmatige basis terugkoppeling te krijgen over de besteding van de bijdragen.

49. Antwoord van het kabinet:

Zoals in de Kamerbrief van 19 januari jl. (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205) beschreven wordt EU ontwikkelingssamenwerking voornamelijk gefinancierd vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI). Daarnaast is het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) relevant. Het EOF is het ontwikkelingssamenwerkingsinstrument voor landen in Afrika, het Caraïbisch Gebied en de Stille Oceaan; het DCI wordt voornamelijk in Azië en Latijns-Amerika ingezet; en onder het ENI zijn fondsen beschikbaar voor de nabuurschapsregio. Voor de periode 2014–2020 bedraagt het gehele EU ontwikkelingssamenwerkingsbudget ca. 65,5 miljard euro. De Nederlandse bijdrage hieraan is jaarlijks ca. 500 miljoen euro. In de nieuwe beleidsnota over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik terugkomen op de terugkoppeling naar de Kamer over de resultaten van EU bestedingen.

VN-hervormingen

De leden van de PVV-fractie lezen in de brief met de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 20 februari (Kamerstuk 21 501-04, nr. 206) dat de Minister verwijst naar een ambitieus voorstel van de Secretaris-Generaal om een «Funding Compact» te onderhandelen om de financiering van het VN-ontwikkelingssysteem te verbeteren.

Zou de Minister wat meer in detail kunnen treden over wat het voorstel precies inhoudt en waarom zij dat namens Nederland zo hartstochtelijk ondersteunt?

50. Antwoord van het kabinet:

Naar aanleiding van het verzoek van de algemene commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 januari j.l. ontvangt u op korte termijn een brief over de VN-hervormingen, waarin het Kabinet nader in zal gaan op de voorstellen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN). Het kabinet onderschrijft de analyse van de SGVN dat de gefragmenteerde wijze van financiering van VN-organisaties door donorlanden voor een belangrijk deel bijdraagt aan de fragmentatie van de activiteiten van VN-ontwikkelingsorganisaties. Het voorstel voor het uitwerken van een Funding Compact tussen VN-organisaties en VN-lidstaten heeft als doel om de coherentie en efficiëntie van de gezamenlijke VN-ontwikkelingsorganisaties, het zogenaamde VN-ontwikkelingssysteem, te verbeteren. In het Funding Compact moeten afspraken worden gemaakt over voorspelbare en meerjarige financiering door donorlanden enerzijds en over concrete verbeteringen op het gebied van transparantie en verantwoording van uitgaven, kostenefficiëntie en resultaten door VN-organisaties anderzijds. Nederland zal ook pleiten voor verbreding van de donorbasis voor de financiering van VN-organisaties.

Naar aanleiding van het verzoek van de algemene commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 januari j.l. ontvangt u op korte termijn een brief over de VN-hervormingen, waarin het Kabinet nader in zal gaan op de voorstellen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN). Het kabinet onderschrijft de analyse van de SGVN dat de gefragmenteerde wijze van financiering van VN-organisaties door donorlanden voor een belangrijk deel bijdraagt aan de fragmentatie van de activiteiten van VN-ontwikkelingsorganisaties. Het voorstel voor het uitwerken van een Funding Compact tussen VN-organisaties en VN-lidstaten heeft als doel om de coherentie en efficiëntie van de gezamenlijke VN-ontwikkelingsorganisaties, het zogenaamde VN-ontwikkelingssysteem, te verbeteren. In het Funding Compact moeten afspraken worden gemaakt over voorspelbare en meerjarige financiering door donorlanden enerzijds en over concrete verbeteringen op het gebied van transparantie en verantwoording van uitgaven, kostenefficiëntie en resultaten door VN-organisaties anderzijds. Nederland zal ook pleiten voor verbreding van de donorbasis voor de financiering van VN-organisaties.

Zal er tijdens de Raad, en marge van of anderszins, door Nederland of andere deelnemers tevens gesproken worden over extra, of versnelde financiële bijdragen aan VN-organisatie UNRWA, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

51. Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft reeds contact gezocht met andere EU-lidstaten over de financiële situatie van UNRWA en mogelijke (gezamenlijke) stappen om de financiële crisis het hoofd te bieden. Daarbij roept Nederland andere EU-lidstaten op om financiële steun aan UNRWA te verlenen. De Europese Commissie zelf maar ook Duitsland, Zweden, Finland, Ierland, Italië, Denemarken en België zullen UNRWA dit jaar financieel steunen. Waar mogelijk zal Nederland de contacten rondom de Informele Raad gebruiken om hier nader over te spreken.

De Minister heeft de Kamer in haar beantwoording van schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1051) gemeld dat Nederland in contact is met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie van UNRWA. Onder andere de Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland, Zweden, Ierland, Denemarken, Finland, Italië en België hadden eveneens toegezegd om hun bijdrage voor 2018 versneld over te maken aan UNRWA. Weet de Minister of zij dat inmiddels gedaan hebben? Zo niet, is zij bereid om, desnoods en marge van de Raad, hiernaar te informeren bij de bovengenoemde donors?

52. Antwoord van het kabinet:

Ja, UNRWA heeft laten weten dat inmiddels 11 landen hun financiële bijdrage voor 2018 hebben overgemaakt.

Is de 13 miljoen euro aan versnelde Nederlandse hulp inmiddels opgenomen door UNRWA? Zo niet; is de Minister bereid om dit bedrag te «bevriezen» totdat zij uitgebreid met de Kamer over UNRWA heeft kunnen spreken?

53. Antwoord van het kabinet:

Ja, de in de BHOS begroting van 2018 voorziene Nederlandse bijdrage van EUR 13 miljoen is inmiddels aan UNRWA overgemaakt.

Zal Nederland tijdens de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking pleiten voor concrete voorstellen die tot verbreding van de financiële basis van UNRWA moeten leiden, in navolging van de oproep die de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties deed in zijn rapport van april 2017? In bovengenoemde beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1051) kondigde de Minister namelijk aan dat Nederland dit zou gaan bepleiten «bij relevante instellingen».

54. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord 51. In deze contacten vraagt Nederland ook om de voorstellen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor verbreding van de financiële basis van UNRWA te steunen. Nederland roept hier tevens toe op via onze inbreng in de Veiligheidsraad en de AdCom (het bestuursorgaan van UNRWA).

In de marge van de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking vindt een gesprek met een bestuurder van het VN Ontwikkelingsprogramma (UNDP) plaats. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om de problemen rondom UNWRA te bespreken. Er zijn structurele problemen in de bedrijfsvoering van UNWRA. Hoewel de nood voor UNWRA altijd hoger is dan de beschikbare middelen, geldt dat natuurlijk voor veel situaties. Het feit dat een organisatie de bedrijfsvoering niet op orde heeft, betekent dat het op deze manier niet kan functioneren. De VN zou daarbij maatregelen moet nemen. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de Minister op deze constatering en verzoeken haar dit ter sprake te brengen in het gesprek met de bestuurder van de UNDP.

55. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat er altijd gekeken moet worden naar hervormingen en efficiëntieslagen door UNRWA. Het abrupt stopzetten van de financiële bijdrage als drukmiddel is daarbij niet behulpzaam, omdat basisvoorzieningen daardoor in gevaar komen. De scorekaart van UNRWA die de Kamer in september 2017 is toegezonden (bijlage bij Kamerstuk 33 625, nr. 251) geeft een goed beeld van de institutionele effectiviteit van de organisatie. Daaruit blijkt dat de hervormingen die UNRWA afgelopen jaren heeft doorgevoerd zijn vruchten hebben afgeworpen. Aangezien de bestuurder van UNDP niet verantwoordelijk is voor het functioneren van UNRWA zal Nederland hem hier niet direct op aanspreken.

De leden van de D66-fractie hebben ook enkele vragen over de VN-hervormingen. Met betrekking tot de VN-hervormingen schrijft de Minister dat de voorstellen van de Secretaris-Generaal van de VN «op hoofdlijnen» goed aansluiten bij de voorstellen van Nederland en de EU-inzet. Kan de Minister dit nader concretiseren? En kan zij toelichten op welke onderdelen de voorstellen niet goed aansluiten, en waar dit niet in lijn is met de Nederlandse positie?

56. Antwoord van het kabinet:

Naar aanleiding van het verzoek van de algemene commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 januari j.l. ontvangt u op korte termijn een brief over de VN-hervormingen, waarin het Kabinet nader in zal gaan op de voorstellen van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN). Zoals aangegeven steunt het Kabinet de hervormingen die door de SGVN zijn gepresenteerd op hoofdlijnen. Het is van belang dat deze voorstellen verder worden uitgewerkt en in de onderhandelingen tussen lidstaten worden bekrachtigd. Nederland zet daarbij met name in op verbeteringen op het gebied van de financiering van VN-organisaties (Funding Compact), de VN-landenvertegenwoordiger en zijn kantoor, het bevorderen van multi-stakeholder partnerschappen en een geïntegreerde aanpak van vredesopbouw, ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulpverlening door de VN.

Fiche: Mededeling actualisering EU-strategie hulp voor handel (Kamerstuk 22 112, nr. 2454)

De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen over de verschillende onderwerpen op de agenda en het daaraan gerelateerde handelen van Nederlandse bedrijven. In de vernieuwde Hulp voor Handel-mededeling ligt meer nadruk op sociale en milieuaspecten van duurzaamheid. Vrouwen en klimaat worden daarbij specifiek genoemd. Dat kan op instemming van de leden van de SP-fractie rekenen. Tegelijkertijd willen zij benadrukken dat er goed toezicht zou moeten zijn op naleving van álle mensenrechten in overeenstemming met de VN-richtsnoeren en zij rekenen erop dat de focus op vrouwen en klimaat niet betekent dat andere mensenrechten minder belangrijk geacht worden. In de Hulp voor Handel-agenda wordt ook genoemd dat het wordt bevorderd dat ondernemingen dit centraal stellen. Volgens de leden van de SP-fractie zou dit niet slechts bevorderd moeten worden maar verplicht gesteld moeten worden. De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke wijze dit bevorderd zal worden en of de Minister de mening deelt dat het naleven van mensenrechten een verplichting is en moet zijn. Zo ja, dan vernemen de leden van de SP-fractie graag of en op welke wijze de Minister hier andere lidstaten van zal trachten te overtuigen. Zo nee, dan vernemen de leden van de SP-fractie graag waarom de Minister van mening is dat het naleven van mensenrechten voor iedereen verplicht is, behalve voor ondernemingen die in Afrika opereren bij wie dit slechts bevorderd hoeft te worden.

57. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwelkomt de centrale rol van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights in de nieuwe Handel voor Hulp-mededeling, en dat de EU dit ook bij bedrijven wilt stimuleren. Dit doet het kabinet ook in zijn beleid. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeren. Alle EU-lidstaten hebben zich aan deze richtlijnen gecommitteerd. De eerste pijler van de UNGP’s herbevestigt de plicht van staten om mensenrechten te beschermen, de tweede pijler is gericht op de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren, ook wanneer de staat zijn beschermingsplicht niet nakomt. De overheid geeft invulling aan haar verantwoordelijkheid om mensenrechten te beschermen door convenanten over maatschappelijk verantwoord ondernemen uit te onderhandelen met het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld. Zoals blijkt uit het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) wordt dit beleid voortgezet. Na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden.

Specifiek willen de leden van de SP-fractie aandacht vragen voor twee Nederlandse bedrijven die veel leed in Afrika hebben veroorzaakt. Bij hen zou het bij uitstek nodig zijn om respect voor mensenrechten niet slechts te bevorderen maar af te dwingen. Ten eerste Shell en de aanklacht van Amnesty Internationaal tegen dat bedrijf. De Minister gaf in reactie aan dat het aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen of er wel of geen nader onderzoek wordt ingesteld. De leden van de SP-fractie vernemen graag wat zij zelf vindt dat er moet gebeuren? De leden van de SP-fractie zijn van mening dat afschuw uitspreken niet genoeg is en vinden dat Shell verantwoordelijk moet worden gehouden voor wat zij gedaan hebben. Graag vernemen zij hierop de reactie van de Minister.

58. Antwoord van het kabinet:

In de Kamerbrief van 6 februari jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 183) reageert het kabinet op de brief van Amnesty International d.d. 28 november 2017 over aanklachten tegen Shell. Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief en het daaraan gerelateerde rapport van Amnesty International en spreekt zijn afschuw uit over het beeld dat daarin wordt geschetst. In een gesprek op ministerieel niveau op 21 december 2017 is Shell aangesproken op de aantijgingen in het rapport. Shell gaf aan het rapport zeer serieus te nemen. Ook Amnesty International is uitgenodigd om het rapport te bespreken. Dat overleg heeft op 25 januari op ambtelijk niveau plaatsgevonden. Amnesty heeft laten weten verheugd te zijn dat het OM op 28 november 2017 heeft aangegeven het rapport te onderzoeken op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Het OM beslist vervolgens of er wel of geen nader onderzoek wordt ingesteld. Gedurende het onderzoek door het OM kan ik niet inhoudelijk reageren op de zaak.

Ten tweede hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen over Trafigura en de Probo Koala. De UNEP heeft de overheid van Ivoorkust met klem geadviseerd een representatief gezondheidsonderzoek te starten onder de getroffen omwonenden en hun gezondheid gedurende langere tijd te monitoren. Velen van hen ondervinden nog steeds problemen als gevolg na de lozing van maar liefst 540.000 liter giftig afval uit de Probo Koala in 2006. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij bereid is om bij Ivoorkust aan te dringen op het opvolgen van deze aanbeveling en of zij, gezien de verantwoordelijkheid van Nederland in dezen, bereid is ook financieel bij te dragen aan dit onderzoek?

59. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft zich in 2007 en 2008 (ondermeer in de brieven aan uw Kamer van 16 mei 2007, Kamerstuk 22 343, nr. 169 en van 8 oktober 2008, Kamerstuk 22 343, nr. 208) meermaals uitgesproken over deze kwestie en heeft daar nu niets aan toe te voegen.

Met betrekking tot diezelfde Hulp voor Handel-mededeling stelt Nederland dat zij de grotere focus op de minst ontwikkelde landen en fragiele landen steunen. De leden van de SP-fractie vernemen graag waarom deze Minister dan wel de focuslanden van Afrika naar de landen rondom Europa wil verplaatsen? Een nieuw focusland als bijvoorbeeld Jordanië, behoort niet tot een van de minst ontwikkelde landen. De leden van de SP-fractie vernemen graag hoe de Minister deze discrepantie verantwoordt.

60. Antwoord van het kabinet:

De Hulp voor Handel mededeling heeft betrekking op een deelcomponent van de bredere hulp, handel en investeringsrelatie van de EU met derde landen. De minst ontwikkelde landen zijn nog onvoldoende aangesloten op internationale waardeketens en behoeven extra ondersteuning om te profiteren van bijvoorbeeld toegang tot de Europese markt. De Europese Hulp voor Handel mededeling onderkent dit en stelt als zich ten doel de inzet van Hulp voor Handel op de minst ontwikkelde landen te intensiveren. Dit sluit assistentie van de EU aan andere categorieën landen niet uit. Jordanië als focusland van de Nederlandse bilaterale relaties heeft betrekking op de brede politieke, economische en ontwikkelingsrelatie met dat land. Doel is daarbij tevens om Jordanië te helpen het hoofd te bieden om te gaan met de sociaaleconomische gevolgen van de opvang van honderdduizenden Syrische vluchtelingen.

Overig

De leden van de VVD-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van de berichtgeving over hulpverleners van Oxfam Novib. Een organisatie als Oxfam Novib zou moeten opkomen voor mensenrechten, maar heeft op schandalige wijze misbruik gemaakt van kwetsbare mensen en van het vertrouwen dat donateurs in de organisatie hadden. De genoemde leden vragen of de Minister kan aangeven of er meer berichten zijn over dergelijke uitwassen bij andere organisaties die geld van de belastingbetaler ontvangen. Zij zien de toegezegde protocollen en contracten op basis waarvan ontwikkelingsorganisaties korting of terugvordering van middelen boven het hoofd hangt indien zij niet integer handelen graag spoedig tegemoet. Zij vragen ook of de Minister bereid is om er bij EU-lidstaten en bij de Europese Commissie op aan te dringen dat hulporganisaties verplicht moeten rapporteren over integriteitskwesties, en dat middelen moeten worden gekort of teruggevorderd wanneer men zich niet aan deze regels houdt.

Wanneer kan de Kamer de concrete onderzoeken en voorstellen van de Minister tegemoet zien?

61. Antwoord van het kabinet:

De seksuele misstanden in Haïti zijn onacceptabel, daar moet een structureel antwoord op komen, van preventie, gedragsverandering en controlemaatregelen. Binnen de OS-sector is het nodig dat seksueel misbruik expliciet benoemd wordt in integriteitsbeleid, in protocollen en contracten. Het Kabinet zal de genomen maatregelen met de Kamer delen. Voor misstanden in VN-missies en instellingen zal het Kabinet samen met andere donoren optrekken. Dan kunnen maatregelen zoals meldpunten, protocollen en controle mechanisme worden doorgevoerd en nageleefd.

De leden van de CDA-fractie zouden graag het bericht dat medewerkers van Oxfam op Haïti seksfeesten organiseerden en jonge meisjes tot prostitutie dwongen willen bespreken. Daarover is reeds kort tijdens het vragenuurtje gesproken (Handelingen II 2017/18, nr. 51, Vragenuur). De leden van de CDA-fractie willen de door de Minister voorgenomen acties van harte ondersteunen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister deze voorgenomen acties ook mee te nemen in haar beleidsnota die we in april verwachten. De leden van de CDA-fractie zouden deze misstanden breder willen trekken. Zo verscheen vorige week een artikel in de Independent waarin werd aangegeven dat ook tijdens meerdere VN-missies misstanden plaatsvinden. In een rapport van Plan Internationaal werd de positie van meisjes in de wereld als slecht betiteld. Volgens dit rapport lijkt de positie van jonge meisjes, in tegenstelling tot anderen groepen in de samenleving, nauwelijks te verbeteren. De slechte maatschappelijke positie van meisjes maakt hen extra kwetsbaar; seksuele uitbuiting vindt zelfs plaats door hen die juist moeten zorgen voor een betere maatschappelijke positie. Als we dit probleem structureel willen aanpakken moeten we zorgen dat meisjes en jonge vrouwen meer aandacht krijgen in ons beleid. De leden van de CDA-fractie zien in SDG 5 een kapstok om dit probleem structureel aan te pakken. Zo kan de maatschappelijke en sociale positie van meisjes verbeterd worden. Volgens de leden van de CDA-fractie kan alleen dit een antwoord zijn op deze bizarre berichtgeving en de genoemde leden vragen over deze structurele aanpak een reactie van de Minister.

De leden van de D66-fractie merken op dat Bulgarije tot eind juni voorzitter is van de Europese Unie. Het Bulgaarse voorzitterschap heeft een ambitieus programma op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Zo wil men inzetten op bescherming tegen geweld tegen vrouwen bij rampen en op kinderen die opgroeien in vluchtelingenkampen. Beide onderwerpen sluiten zeer goed aan bij de prioriteiten van D66. Kan de Minister toelichten welke concrete voorstellen zij verwacht van Bulgarije op deze terreinen? En hoe zorgt de Minister dat Nederland hierop is aangehaakt? Kan de Minister de Kamer daarover informeren?

62. Antwoord van het kabinet:

Het Bulgaars voorzitterschap richt zich in haar programma op het terrein van ontwikkelingssamenwerking onder andere op de bescherming van geweld tegen vrouwen bij rampen en op kinderen die opgroeien in vluchtelingenkampen. Nederland acht deze onderwerpen ook van groot belang en ondersteunt daarom de inzet van de Bulgaren om dit tijdens hun voorzitterschap te bespreken. Zij zullen zich onder andere richten op het ondersteunen van de Europese Commissie bij de implementatie van het Call to Action initiatief2 dat zich richt op het tegengaan van gender-based violence.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor twee zaken. Te lezen viel dat er nog geen voorstel ligt voor de financiering van een mogelijke tweede tranche onder de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT). De leden van de SP-fractie vernemen graag of hier de Turkijedeal wordt bedoeld en of het wel de bedoeling is dat er uiteindelijk een tweede tranche komt? Graag krijgen zij iets meer uitleg.

63. Antwoord van het kabinet:

Met de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT) wordt 3 miljard euro gecoördineerd om te komen tot efficiënte en complementaire hulp aan vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen. Per afgelopen 31 december zijn contracten gesloten voor de volledige EUR 3 miljard. Dat betekent dat de Commissie geen nieuwe projecten meer kan aangaan. Wel is er nog ruim voldoende geld voor uitbetalingen. Naar verwachting zal de Commissie in de eerste helft van 2018 de discussie over een eventuele tweede tranche aanzwengelen. Nederland zet erop in dat deze volledig uit de EU-begroting zou moeten worden gefinancierd.

Ten slotte vernemen de leden van de SP-fractie graag een reactie op de conclusie van de Europese Rekenkamer dat de EU-ontwikkelingshulp aan het land slechts ten dele doeltreffend is geweest.

64. Antwoord van het kabinet:

Kortheidshalve wijs ik u op de kabinetsreactie van 24 oktober 2016 op het rapport van de Europese Rekenkamer over pretoetredingssteun van de EU (Kamerstuk 23 987, nr. 166). Dit rapport ziet echter alleen toe op de Westelijke Balkan. Het laatste rapport over pretoetredingssteun aan Turkije dateert uit 2009. De Europese Rekenkamer heeft wel aangekondigd in 2018 rapporten te publiceren over zowel de FRIT als pretoetredingssteun aan Turkije. Uw Kamer zal hierover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

In het verslag van de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 11 december (Kamerstuk 21 501-04, nr. 203) staan op diverse plaatsen omschrijvingen als «enkele lidstaten», «een enkele lidstaat» en «lidstaten», die laatste zonder verdere aanduiding. De leden van de fractie van 50PLUS wil graag weten welke standpunten Nederland heeft ingenomen.

65. Antwoord van het kabinet:

De inzet van het Kabinet tijdens de RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 11 december 2017 staat in de geannoteerde agenda voor deze Raad van 1 december jl.3

Kan de Minister de Kamer recente informatie geven over de situatie van de vluchtelingen in Libië? We horen daar de laatste tijd weinig meer over, maar de leden van de fractie van 50PLUS weet niet of dat een goed teken is.

66. Antwoord van het kabinet:

Tijdens de AU-EU Top in Ivoorkust is afgesproken om gezamenlijk te zorgen voor betere omstandigheden van migranten in Libië en een uitweg uit de detentiecentra. Deze gezamenlijke aanpak werpt nog steeds zijn vruchten af. Sindsdien is een groot aantal migranten vrijwillig teruggekeerd naar hun herkomstlanden (in de periode 28 november tot 8 februari al 8.402 door IOM en 5.500 door Afrikaanse herkomstlanden, met steun van IOM). Parallel werkt UNHCR aan de evacuatie van kwetsbare vluchtelingen naar Italië of naar Niger vanwaar ze worden hervestigd. Daarnaast is de situatie in de detentiecentra de afgelopen drie maanden verbeterd, onder andere vanwege de afname van het aantal migranten in deze centra. Ook is een aantal detentiecentra gesloten. Tegelijkertijd blijft de situatie kwetsbaar en is waakzaamheid geboden. Het kabinet blijft zich inspannen om samen met partners als de EU, AU en VN de omstandigheden van migranten te verbeteren en uiteindelijk de detentiecentra te sluiten.

Kan de Minister in dat verband de Kamer ook een antwoord geven op de vraag of inmiddels actie is ondernomen tegen diegenen die zich schuldig maakten aan mensenhandel en wat daarvan de resultaten zijn?

67. Antwoord van het kabinet:

Nederland maakt zich hard voor de aanpak van criminele netwerken betrokken bij ernstige mensenrechtenschendingen tegen migranten en vluchtelingen in Libië. Zoals eerder aan de Kamer gemeld kijkt Nederland samen met internationale partners naar de inzet van het VN-sanctieregime om leiders van criminele netwerken ter verantwoording te roepen en het cynische businessmodel van mensenhandelaren en smokkelaars te breken. Nederland werkt momenteel aan de onderbouwing van enkele zaken en aan het vergaren van steun voor de inzet van dit instrument van de VN-Veiligheidsraad. Daarop kan op dit moment niet verder worden vooruitgelopen.

Dan zijn er zorgwekkende berichten over de situatie in Syrië, niet alleen in het grensgebied met Turkije, maar ook in en rond Oost Ghouta. Heeft de Minister recente informatie over de wijze waarop de mensen die daar als ratten in de val zitten, hulp kunnen krijgen?

68. Antwoord van het kabinet:

Humanitaire situatie in Syrië is zeer zorgelijk, met name in Idlib en Oost-Ghouta. Maar ook de humanitaire gevolgen van de Turkse militaire operatie in Afrin zijn groot. De humanitaire situatie in Syrië staat maandelijks centraal in een bijeenkomst van de VN-veiligheidsraad en wordt gemiddeld twee á driemaal per maand geagendeerd in algemene VN-veiligheidsraadbijeenkomsten. Daarnaast ontvangt NL via VN en NGO-kanalen op dagelijkse basis informatie over de humanitaire situatie.

Meest recente bericht is dat een humanitair konvooi van de VN met voedsel, medicijnen en medische hulpmiddelen Oost-Ghouta heeft bereikt op 14 februari jl. Van de 16.500 mensen die VN poogde te voorzien van hulp, heeft het Syrische regime slechts toestemming gegeven voor voldoende spullen voor 7.500 mensen. Het is voor het eerst sinds november 2017 dat een humanitair konvooi Oost-Ghouta heeft bereikt. Dat betekent echter niet dat deze hulp enigszins toereikend is. Er moet structurele humanitaire toegang komen voor hulpbehoevenden in alle belegerde en moeilijk bereikbare gebieden in Syrië. NL zet binnen de VN-veiligheidsraad en andere internationale fora voortdurend in op onverhinderde humanitaire toegang, naleving van internationaal oorlogsrecht en bescherming van burger.

En daarop aansluitend: kan de Minister de Kamer informeren over de humanitaire situatie in Jemen?

69. Antwoord van het kabinet:

De humanitaire situatie in Jemen is dramatisch. De VN schat in dat inmiddels ruim 22 miljoen mensen humanitaire hulp nodig hebben en dat ruim 8 miljoen op de rand van hongersnood verkeren. Twee miljoen kinderen zijn acuut ondervoed. Ruim 15 miljoen mensen hebben geen toegang tot schoon drinkwater, sanitaire voorzieningen of elementaire gezondheidszorg. Meer dan de helft van de gezondheidsinfrastructuur is vernietigd tijdens het conflict. De afgelopen maanden werd het land daarbovenop getroffen door een enorme cholera-uitbraak, met meer dan 2.200 doden tot gevolg. Recent groeit vooral het aantal difteriegevallen.

Volledige agenda

Brief regering d.d. 18-12-2017, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 11 december 2017 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 203)

Brief regering d.d. 22-12-2017, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra – Fiche: Mededeling actualisering EU-strategie hulp voor handel (Kamerstuk 22 112, nr. 2454)

Brief regering d.d. 19-01-2018, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – Oprichting mogelijke EU Ontwikkelingsinstelling (Kamerstukken 21 501-04 en 21 501-07, nr. 205)

Brief regering d.d. 19-01-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra – Fiche: Aanbeveling onderhandelingsmandaat voor een toekomstig partnerschap tussen de EU en ACS-landen (post-Cotonou) (Kamerstuk 22 112, nr. 2469)

Naar boven