21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 2626 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2023

Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 maart 2023.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

VERSLAG VAN DE RAAD BUITENLANDSE ZAKEN VAN 20 MAART 2023

Op 20 maart jl. vond de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) plaats. De Minister van Buitenlandse Zaken nam deel aan de vergadering. De Raad sprak over de Russische agressie tegen Oekraïne en Tunesië. Onder current affairs stond Iran geagendeerd. En marge van de RBZ vond de donorconferentie voor Turkije en Syrië plaats. Daarnaast wordt in deze brief teruggekomen op de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het Commissiedebat RBZ van 16 maart jl.

Aansluitend vond op 20 maart een RBZ in «jumbo format» (hierna: jumbo-RBZ) plaats waaraan de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie gezamenlijk deelnamen. Het verslag van de jumbo-RBZ en het aansluitende Schuman Forum komt uw Kamer separaat toe.

Russische agressie tegen Oekraïne

De Raad startte met een interventie per videoconferentie van de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken Kuleba. Kuleba riep op tot snellere levering van meer ammunitie en aanvullende sancties. Hij verwelkomde de arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof voor president Poetin en de Russische commissaris voor kinderrechten, mevrouw Lvova-Belova. De Raad ging daarna zonder Minister Kuleba verder.

Op het gebied van sancties herhaalde Nederland het belang van een versterkte aanpak van sanctie-omzeiling. Nederland riep op tot een snelle operationalisering van het non-paper, dat door achttien lidstaten werd medeondertekend en uw Kamer reeds toekwam. Deze oproep werd door meerdere lidstaten ondersteund. Daarnaast wezen verschillende lidstaten, waaronder Nederland, op het belang van het waar mogelijk verder opvoeren van de druk op Rusland door middel van sancties. Nederland pleitte daarbij voor het verder harmoniseren van sancties van partners zoals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk waar dit mogelijk en in het belang van de effectiviteit van sancties is. Het kabinet blijft streven naar zoveel mogelijk samenwerking en coördinatie met internationale partners. Het kabinet heeft daartoe ook steeds concrete voorstellen gedaan en zal dat blijven doen. Daarbij gelden de uitgangspunten van onder andere EU-eenheid en voldoende raakvlak met de EU om een zo groot mogelijk effect te bewerkstelligen. Hieruit volgt dat de EU in sommige gevallen niet een-op-een dezelfde listings aanneemt, maar bijvoorbeeld wel bredere handelsbeperkingen tegen Rusland heeft ingesteld dan de VS, gezien de geografische nabijheid en historische handelsbetrekkingen.

De arrestatiebevelen die het Internationaal Strafhof op vrijdag 17 maart uitvaardigde voor president Poetin en mevrouw Lvova-Belova werden breed verwelkomd als stap richting accountability. Enkele lidstaten verwelkomden expliciet de komst van het International Centre for the Prosecution of the Crime of Aggression naar Den Haag. Nederland werd bedankt voor de oprichting van de Dialogue Group en sprak de wens uit om het lidmaatschap van de Dialogue Group te verbreden. Meerdere lidstaten vroegen aandacht voor het onderwerp kinderontvoering. Nederland onderstreepte het Nederlands-Duitse initiatief tegen deportatie en illegale verplaatsing van Oekraïense kinderen door Rusland en riep lidstaten op door te gaan met hun gezamenlijke inzet tegen kinderontvoeringen.

Tijdens de jumbo-RBZ heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de voorstellen van de HV en de Europese Commissie om de levering van met name artilleriemunitie aan Oekraïne te vergroten en te versnellen, en de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te schalen. Dit is onderdeel van het separate verslag van de jumbo-RBZ.

Tunesië

De Raad sprak over de politieke en economische situatie in Tunesië. De Hoge Vertegenwoordiger (HV) benoemde dat Tunesië zich in een politieke en economische crisis bevindt. Er is sprake van afzwakking van instituties, krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, hoge inflatie, werkeloosheid en toename van irreguliere migratie.

De Europese Commissie pleitte voor een gebalanceerde EU-boodschap en blijvende betrokkenheid. Hiertoe zullen komende tijd verschillende bezoeken van Eurocommissarissen en Ministers van EU-lidstaten aan Tunesië plaatsvinden. De belangen van de politieke situatie, de moeilijke socio-economische omstandigheden en de impact op migratie worden hierbij meegewogen. De inzet van de Commissie is om samen te werken met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en Tunesië te bewegen het aanbod dat op tafel ligt te accepteren. Ten tweede wil de Commissie meer doen op migratie middels inzet op versterkt grensmanagement, anti-smokkel, terugkeer en «search and rescue».

Lidstaten uitten grote bezorgdheid over de situatie in Tunesië. Nederland bepleitte, samen met de meerderheid van lidstaten, het belang van een gebalanceerde benadering tussen nadruk op respect voor rechtstaat en mensenrechten enerzijds, en het belang van stabiliteit en tegengaan van irreguliere migratie anderzijds.

Current Affairs

Iran

De Raad nam, op instigatie van onder andere Nederland, een zesde pakket sancties aan tegen verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen in Iran. Dit sanctiepakket bestaat uit restrictieve maatregelen ten aanzien van acht individuen en één entiteit, waaronder leden van de Iraanse rechterlijke macht die onder andere verantwoordelijk zijn voor terdoodveroordelingen in oneerlijke rechtsprocessen. Daarnaast werden onder meer conservatieve geestelijken gesanctioneerd, in reactie op hun haatpropaganda tegen vrouwen en hun ondermijning van rechten en vrijheden van meisjes en vrouwen in Iran.

De HV gaf tijdens de Raad een terugkoppeling van zijn contacten met de Iraanse autoriteiten. In zijn contacten heeft de HV namens de EU nogmaals benadrukt dat Iran de nucleaire escalatie per direct moet stoppen en dat Iran zijn gedrag moet veranderen ten behoeve van voortgang op het nucleaire akkoord (Joint Comprehensive Plan of Action, JCPOA). Meerdere EU-lidstaten benadrukten dat de bal wat betreft het JCPOA nu bij Iran ligt.

De HV heeft de Iraanse autoriteiten opgeroepen tot vrijlating van Europese burgers in arbitraire detentie in Iran en de militaire steun aan Rusland per direct te staken. Tijdens de Raad werd het belang benadrukt van verdere coördinatie van een gezamenlijke EU-respons op de Iraanse gijzeldiplomatie. Tevens werd verder gesproken over de mogelijkheden voor de EU om leveringen van drones aan Rusland tegen te gaan en verdere samenwerking op dit punt met gelijkgezinde partners, zoals de VS, het VK en Canada.

Conform het besluit in 2020 om als aandeelhouder toe te treden tot het Instrument in Support of Trade Exchanges (INSTEX), informeert het kabinet middels dit verslag uw Kamer over het op 9 maart jl. unaniem door de aandeelhouders (Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België, Denemarken, Finland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Nederland) genomen besluit tot de ontmanteling van INSTEX. INSTEX is in 2019 opgericht door Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk om legitieme handel tussen Europese en Iraanse bedrijven te faciliteren. Iran stemde slechts in met één transactie, begin 2020, voor de export van medische goederen van Europa naar Iran. Gezien Irans voortdurende weigering om gebruik te maken van INSTEX en het Iraanse spiegelmechanisme Special Trade and Finance Instrument (STFI), zijn de aandeelhouders van INSTEX tot de conclusie gekomen dat er geen enkele basis meer is om INSTEX operationeel te houden.

In navolging van de motie van het lid Sjoerdsma (D66) (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2587), wordt uw Kamer middels dit verslag geïnformeerd dat op het moment dat personen in Nederland met diplomatieke accreditatie een dreiging vormen voor de nationale veiligheid, het kabinet hiernaar zal handelen. De rijksoverheid, in het bijzonder de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), is alert op mogelijke dreigingen tegen nationale veiligheid, ook indien dit spionage betreft. De AIVD zal de betrokken partners in staat stellen om te handelen als nodig.

Belgrado-Pristina Dialoog

De HV informeerde de Raad over de uitkomsten van de ontmoeting op 18 maart jl. tussen de Kosovaarse premier Kurti en Servische president Vučič in Ohrid (Noord-Macedonië) op uitnodiging van Hoge Vertegenwoordiger voor het Europees buitenlandbeleid Borrell en de Europees Speciaal Gezant voor de Belgrado-Pristina dialoog Lajčák. In Ohrid werd een overeenkomst bereikt over de implementatie van het op 27 februari jl. bereikte akkoord voor de normalisatie van bilaterale betrekkingen. Beide partijen committeerden zich aan het spoedig nakomen en in goed vertrouwen uitvoeren van alle artikelen van de overeenkomst.

Nederland is positief over het bereikte resultaat. Dit betreft een belangrijke stap in de normalisatie van de betrekkingen tussen Servië en Kosovo. Dit is cruciaal voor de stabiliteit in de gehele Westelijke Balkan regio en daarmee de EU. Het is nu van belang dat beide partijen zich strikt aan de gemaakte afspraken houden en voortgang boeken in de implementatie van afspraken. De EU zet in op directe voortzetting van de dialoog, onder andere met het opzetten van een EU-geleide Joint Monitoring Committee binnen 30 dagen. Het uiteindelijke doel blijft een Comprehensive Agreement over de normalisatie van relaties.

Aangenomen raadsconclusies

Afghanistan

De Raad nam conclusies aan over de situatie in Afghanistan, die dienen als een actualisering van de Raadsconclusies uit september 2021 over de Europese inzet in Afghanistan, naar aanleiding van de verslechterende mensenrechtensituatie en toegenomen terreurdreiging. Mede dankzij Nederlandse inspanningen bevatten de Raadsconclusies een stevige veroordeling van de besluiten van de Taliban waarmee rechten van vrouwen en meisjes ingeperkt worden; de notie dat de Taliban zelf verantwoordelijk is voor het gebrek aan nationale en internationale legitimiteit; zorgen over de systematische schending van mensenrechten, de veiligheidssituatie en migratie; de inzet van de EU om hulp waar dat mogelijk is door vrouwen, voor vrouwen voort te zetten, met een strikte principiële aanpak; en blijvende EU-inzet voor outreach naar landen in de regio.

Het kabinet maakt graag van deze gelegenheid gebruik om uw Kamer in te lichten dat de de facto autoriteiten in Afghanistan op 19 december jl. de door Nederland gehuurde compound in Kaboel met de daarop aanwezig goederen in beslag hebben genomen. Hoewel de huur van deze compound per 31 december was opgezegd en veel van de bezittingen reeds waren weggehaald, heeft Nederland per direct protest aangetekend. Tot dusver hebben de de facto autoriteiten hier niet op gereageerd.

EU-prioriteiten bij de OVSE

De Raad nam conclusies aan waarin het belang van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) wordt herbevestigd en ferme steun voor de organisatie wordt uitgesproken. Rusland schendt met de invasie van Oekraïne de principes van de Akkoorden van Helsinki en het Handvest van Parijs. De conclusies bevatten veel aandacht voor de gevolgen daarvan en de acties en opstelling van Rusland die het werk van de OVSE bemoeilijken. De prioriteiten van de EU komen overeen met de Nederlandse inzet ten aanzien van de OVSE.

Donorconferentie Turkije en Syrië

En marge van de RBZ vond de donorconferentie voor steun aan mensen in de door aardbevingen getroffen gebieden in Turkije en Syrië plaats. Meer dan zestig delegaties van de EU, EU-lidstaten en partners, VN-instellingen en Europese financiële instellingen zoals de EIB en EBRD zegden gezamenlijk een steunbedrag van EUR 7 miljard toe. Nederland maakte tijdens de donorconferentie het totale budget bekend dat beschikbaar is voor de humanitaire response in Turkije en Syrië, te weten EUR 49,7 miljoen. Ook kondigde Nederland aan middels een herprogrammering binnen de BHOS-begroting een bedrag van EUR 10 miljoen te reserveren voor de Global Concessional Financing Facility (GCFF) van de Wereldbank, mocht dit open worden gesteld voor Turkije.1

Toezeggingen tijdens het Commissiedebat RBZ van 16 maart jl.

EU-monitoringsmissie in Armenië

De Minister van Buitenlandse Zaken zegde toe de Kamer in de informatievoorziening over de Raad Buitenlandse Zaken te informeren over de uitvoering van de EU-monitoringsmissie in Armenië. De missie is gelanceerd tijdens de RBZ van 20 februari jl. Inmiddels zijn er tientallen patrouilles uitgevoerd, zijn drie van zes forward operating bases operationeel, is er een hoofdkwartier gevonden en zal de missie binnenkort op volle sterkte opereren. Voorts neemt volgens EDEO het aantal incidenten tussen Armenië en Azerbeidzjan af sinds de missie operationeel is. Wanneer de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal de Kamer worden geïnformeerd.

Marokko

De Minister van Buitenlandse Zaken zegde toe om in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 maart 2023 terug te komen op het financieren van Marokkaanse mensenrechtenorganisaties. Uw Kamer is per brief van 23 januari 20202 geïnformeerd over het besluit om de decentrale portefeuille van door de Nederlandse ambassade in Rabat gefinancierde projecten in Marokko uit te faseren. In de periode van twee jaar voorafgaand aan dat besluit zijn veertien projecten toegekend ter waarde van EUR 1.051.827. Deze projecten zijn inmiddels uitgefaseerd. Na het besluit zijn geen nieuwe projecten gestart met decentrale middelen waardoor momenteel geen ngo’s meer vanuit decentrale middelen worden gefinancierd. Nederland blijft wel via centrale financiering internationale organisaties en maatschappelijke partners die actief zijn in Marokko steunen. Marokko is overigens geen focusland voor ontwikkelingssamenwerking. De focus ligt met name op vrouwenrechten en de justitiesector. Uw Kamer is in mei 2022 geïnformeerd over de organisaties die Nederland in Marokko steunt, bijvoorbeeld de meerjarige partnerschappen met het Marokkaanse maatschappelijk middenveld op het gebied van gezondheid, gendergelijkheid en jongeren.3

Iran

De Minister zegde toe om de Kamer in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 maart 2023 of per brief te informeren over de mogelijkheden om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terrorismelijst te plaatsen en daarbij specifiek in te gaan op: a) voorbeelden uit het VK en de VS, b) opties voor een alternatieve juridische basis, c) mogelijkheden voor listings op basis van moordaanslagen waarbij het Iraanse regime betrokken is en d) mogelijkheden onder het mensenrechtenregime.

Het kabinet is zoals bekend voorstander van het plaatsen van het Islamitisch Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en heeft hiervoor in Europees verband meermaals gepleit. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit pleidooi ingebracht tijdens de Raden in december 20224, januari 20235, en februari 20236. Ook de Minister-President heeft namens Nederland in de Europese Raad hiertoe opgeroepen.7 Deze inspanningen van het kabinet zijn in lijn met de gewijzigde motie van het lid Ceder c.s.8

Om de IRGC aan te merken als terroristische organisatie zijn door het kabinet allereerst de juridische mogelijkheden verkend. Om de IRGC op de EU-terrorismelijst te kunnen zetten is een besluit vereist van een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie tot het instellen van een onderzoek, vervolging, of veroordeling wegens een terroristische daad of een poging tot het plegen of faciliteren van een dergelijke daad. Het kabinet concludeerde op basis van eigen juridisch onderzoek reeds dat er helaas op dit moment in geen enkele EU-lidstaat een dergelijk nationaal besluit van kracht is, op basis waarvan de IRGC op de EU-terrorismelijst geplaatst zou kunnen worden. Om de juridische mogelijkheden ten volste te verkennen verzocht het kabinet zoals bekend, samen met Duitsland, de Juridische Dienst van de Raad (JDR) om een juridisch advies over de mogelijkheden op dit punt. De JDR concludeerde eveneens dat er op dit moment geen juridische basis is om de IRGC op de EU-terrorismelijst te zetten.

Conform de toezegging vroeg Nederland tijdens de Raad, samen met enkele andere EU-lidstaten, om openbaarmaking van dit advies. De JDR stelde echter dat dit document zodanig geclassificeerd is dat dit niet openbaar gepubliceerd kan worden. Hoewel er ruimte lijkt voor een oplossing op maat, waaronder een vertrouwelijke briefing aan parlementsleden, blijft het kabinet inzetten op een oplossing die de Kamer de mogelijkheid biedt hierover in het openbaar in gesprek te gaan. Het kabinet blijft hierover in contact met de JDR om alternatieve mogelijkheden te verkennen.

In het plenair debat van 21 maart jl. over de Europese Raad werd door het lid Van der Lee (GL) gevraagd naar de mogelijkheden voor Nederlandse juridische experts om de juridische obstakels voor een IRGC-listing te verhelpen. Het kabinet verkende reeds de mogelijkheden om de IRGC eigenstandig op de Nederlandse nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen. Dat is op dit moment niet mogelijk. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en kan buiten het grondgebied van Nederland alleen worden toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Deze beperking maakt dat de Minister van Buitenlandse Zaken enkel over kan gaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel, indien er bijvoorbeeld aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de IRGC kan dit op dit moment onvoldoende onderbouwd worden.

In het bovengenoemde CD RBZ verzocht uw Kamer het kabinet om in dit verslag specifiek in te gaan op enkele vermeende gronden op basis waarvan de IRGC toch op de EU-terrorismelijst geplaatst zou kunnen worden. Hierbij werd in het bijzonder aandacht gevraagd voor de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017 en de vraag of dit een mogelijke juridische basis zou kunnen bieden voor een terrorismelisting van de IRGC. Het kabinet verwijst hiervoor naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Ellian en Brekelmans (beiden VVD) over ditzelfde onderwerp.9 De AIVD had sterke aanwijzingen dat Iran betrokken was bij deze liquidaties. Daarbij komt dat de AIVD geen bevoegde nationale autoriteit is, die besluiten kan nemen op basis waarvan de EU kan overgaan tot plaatsing van een persoon of entiteit op de EU-terrorismelijst.10 De strafrechtelijke onderzoeken naar de liquidaties bevatten geen bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen dat Iran – laat staan specifiek de IRGC als entiteit – betrokken zou zijn bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. In het hoger beroep tegen de verdachten van de moord op Ali Motamed in Almere in 2015 is niet komen vast te staan dat er sprake is van betrokkenheid van Iran bij de gepleegde moord.11 Op basis van deze strafrechtelijke onderzoeken kan de IRGC daarom niet op de EU-terrorismelijst worden geplaatst.

Het lid Brekelmans (VVD) suggereerde tijdens het bovengenoemde CD RBZ dat er een juridische basis voor de terrorismelisting van de IRGC gecreëerd zou kunnen worden als er een nieuw strafrechtelijk onderzoek gestart zou worden. Het is echter niet aan het kabinet om uitspraken te doen over strafrechtelijke onderzoeken, dat is een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.

Daarnaast verzocht het lid Ceder (CU) het kabinet om specifiek in te gaan op voorbeelden uit het VK en de VS. Het is correct dat de EU ook op basis van een besluit van een gelijkwaardig bevoegde instantie kan overgaan tot een listing, zoals ook gesteld in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Ceder over dit onderwerp.12 Een besluit van een gelijkwaardig bevoegde instantie kan bijvoorbeeld een ministerieel bevriezingsbesluit zijn. In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën, hiertoe besluiten. Zoals hierboven reeds gesteld is toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel echter territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Dit biedt dan ook geen handelingsperspectief voor het kabinet. Op dit moment is er geen ander besluit voorhanden van een gelijkwaardig bevoegde instantie, zoals de Britse Minister van Binnenlandse Zaken, om de IRGC aan te wijzen als terroristische organisatie. Wel heeft de VS in 2019 de IRGC aangemerkt als buitenlandse terroristische organisatie. Dit Amerikaanse besluit kan echter niet gebruikt worden als juridische basis om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat een dergelijk besluit van de VS onvoldoende basis biedt voor een Europese listing, omdat het recht op verdediging onvoldoende onderbouwd kan worden door de Raad. Dit werd opnieuw bevestigd in een uitspraak van het Europees Gerecht op 30 november 2022.13

Het lid Van der Lee (GL) verzocht het kabinet om specifiek in te gaan op de vraag of de eventuele verantwoordelijkheid van de IRGC voor terroristische activiteiten in Iran zelf ook een juridische basis zouden kunnen bieden voor een EU-terrorismelisting. Zoals hierboven toegelicht bieden activiteiten buiten het grondgebied van Nederland, waar geen Nederlandse burgers of rechtspersonen bij betrokken waren, geen juridische basis om de IRGC op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen. Voor plaatsing op de EU-terrorismelijst is zoals gezegd een besluit van een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie nodig, het is aan deze nationale instanties om te bepalen of zij ook op basis van terroristische activiteiten in Iran een dergelijk besluit kunnen nemen.

Het lid Sjoerdsma (D66) vroeg tot slot naar de mogelijkheden om de IRGC onder het EU-mensenrechtensanctieregime te sanctioneren. Het kabinet heeft eerder al in Europees verband gepleit voor een listing van de IRGC onder het Iran-mensenrechtensanctieregime.14 Dit sanctieregime ligt het meest voor de hand, omdat dit regime speciaal op mensenrechtenschendingen in Iran gericht is. Los van de technische vraag op welke juridische basis een eventuele mensenrechtensanctie van de IRGC als entiteit zou kunnen worden gebaseerd, geldt bij deze discussie echter ook het algemene uitgangspunt van EU-eenheid als noodzakelijke voorwaarde voor EU-besluitvorming. Nederland zal in deze discussie een voortrekkersrol blijven spelen. De IRGC is immers verantwoordelijk voor velerlei schendingen van internationaal recht in Iran. Het kabinet zal zich dan ook blijven inzetten om schendingen van het internationaal recht door de Iraanse autoriteiten, waaronder de IRGC, tegen te gaan. Daarbij kijkt het kabinet, in nauwe samenwerking met andere lidstaten, naar alle mogelijke instrumenten, waaronder sancties.

Tegelijkertijd hecht het kabinet eraan te benadrukken dat een toevoeging van de IRGC aan een EU-sanctielijst op dit moment geen aanvullende materiële consequenties zou hebben anders dan een signaalwerking. De IRGC staat immers op dit moment al op een EU-sanctielijst, namelijk onder het Iran-massavernietigingswapenssanctieregime. Daarmee is het al verboden om direct of indirect zaken te doen met de IRGC en/of tegoeden beschikbaar te stellen aan de IRGC. Daarnaast geldt dat ook specifieke onderdelen van de IRGC eigenstandig onder verschillende EU-sanctieregimes gesanctioneerd zijn. Dat geldt voor de IRGC Qods Force, de buitenlandtak van de IRGC, welke op basis van het EU Syrië-sanctieregime is gesanctioneerd. Dit geldt eveneens voor de IRGC luchtmacht, die onder de Ruslandsancties is gesanctioneerd in relatie tot de militaire steun aan Rusland ten behoeve van de oorlog in Oekraïne. Sinds de recente protesten is daarnaast aan een groot aantal (regionale) kopstukken van de IRGC persoonsgerichte sancties opgelegd onder het EU-mensenrechtensanctieregime voor Iran. Deze gerichte maatregelen leveren direct nieuwe gevolgen op voor betrokkenen en de IRGC waar zij deel van uitmaken.


X Noot
1

Verslag informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 8 en 9 maart, 2023, d.d. 20 maart 2023, Kamerstuk 21 501-04, nr. 257.

X Noot
2

Kamerstuk 34 952, nr. 102.

X Noot
3

Kamerstuk 35 925 V, nr. 88.

X Noot
4

Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2610).

X Noot
5

Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari 2023 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2602).

X Noot
6

Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 20 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2615).

X Noot
7

Verslag van de Europese Raad van 15 december 2022 en de EU-ASEAN Top van 14 december 2022 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1899).

X Noot
8

Kamerstuk 36 200 V, nr. 67.

X Noot
9

Beantwoording vragen van de leden Ellian en Brekelmans over moorden in Nederland en de Iraanse Revolutionaire Garde.

X Noot
10

Conform artikel 1 lid 4 van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB.

X Noot
11

Zie uitspraken ECLI:NL:GHARL:2022:10113 – Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2022 / 21-002167-19; en ECLI:NL:GHARL:2022:10114 – Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2022 / 21-002162-19.

X Noot
12

«Antwoord op vragen van het lid Ceder over de plaatsing van organisaties op terreurlijsten», Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1721.

X Noot
13

Zie ook «Antwoord op vragen van het lid Ceder over de plaatsing van organisaties op terreurlijsten»Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1721.

X Noot
14

Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 20 februari 2023, Kamerstuk 21 501-20, nr. 2615.

Naar boven