21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1896 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 juli 2018

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 6 juli 2018 over de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1895) en over de brief van 26 juni 2018 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1891).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2018 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 13 juli 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra

De griffier van de commissie, Van Toor

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 en het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 juni 2018. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken. Zij hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van de brieven van het kabinet en hebben daarover enkele vragen.

Ook de leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen.

DPRK – Ontwikkelingen op het Koreaanse schiereiland

De leden van de VVD-fractie zijn blij te vernemen uit de geannoteerde agenda dat Nederland blijft inzetten op volledige en effectieve sanctie-implementatie door alle landen. Mocht een verlichting van de sancties plaatsvinden, in hoeverre zal het voor Noord-Korea mogelijk zijn om Noord-Koreaanse producten die vervaardigd zijn door middel van dwangarbeid, te exporteren naar de Europese Unie?

1. Antwoord van het kabinet:

Het verlichten van sancties is op dit moment niet aan de orde. Indien Noord-Korea concrete stappen zet richting volledige, controleerbare en onomkeerbare denuclearisering en er internationaal een breed draagvlak ontstaat voor verlichting van sancties, dan vormt de mensenrechtensituatie in Noord-Korea nog altijd een beletsel voor normalisering van de economische betrekkingen, bijvoorbeeld als er sprake is van dwangarbeid. Daarom blijft Nederland in de sporadische diplomatieke contacten met Noord-Korea naast de nucleaire kwestie consequent de mensenrechten opbrengen, en bepleit Nederland ook in de EU dat de mensenrechtensituatie in Noord-Korea hoog op de agenda blijft staan.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de Nederlandse inzet inzake de diplomatieke toenadering tussen Zuid- en Noord-Korea en tussen de VS en Noord-Korea. De leden zijn het eens dat de sancties tegen Noord-Korea gehandhaafd dienen te blijven en dat in de politieke dialoog tussen de EU en Noord-Korea mensenrechten een substantiële plaats blijven behouden. Wat betreft de toenadering tussen de VS en Noord-Korea hebben zij enkele vragen. Hoe ziet de Minister het verschil in duiding van de gemaakte afspraken over ontmanteling van het Noord-Koreaanse nucleaire programma door enerzijds de VS en anderzijds Noord-Korea? Hoe duidt hij de recente uitspraken van Noord-Koreaanse zijde naar aanleiding van het bezoek van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken aan Noord-Korea? De leden van de D66-fractie lezen voorts dat verificatie volgens het kabinet uitgevoerd dient te worden door het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Om verificatie van welke afspraken gaat het hier? Is de Minister van mening dat de VS en Noord-Korea werkelijk zijn gekomen tot haalbare afspraken over volledige denuclearisering van het Koreaans schiereiland? Kan de Minister ten slotte aangeven of Noord-Korea van mening is dat de afspraken ook wederzijds zijn, oftewel dat volledige denuclearisatie ook voor Amerikaanse zijde geldt en dat de afspraken omtrent denuclearisering van het Koreaans schiereiland hieraan voorwaardelijk zijn?

2. Antwoord van het kabinet:

Zowel in de Panmunjom-verklaring van Zuid- en Noord-Korea als in de verklaring van de VS en Noord-Korea wordt «volledige denuclearisering van het Koreaanse schiereiland» genoemd. Voor zover bekend bij het kabinet hebben beide landen nog geen concrete afspraken gemaakt wat dit inhoudt.

Het kabinet blijft van mening dat het vinden van een duurzame oplossing alleen op diplomatieke en politieke wijze mogelijk is. De uitspraken van Noord-Korea naar aanleiding van het recente bezoek van Secretary of State Pompeo zijn niet verrassend, maar benadrukken wel eens te meer dat we in het gunstigste geval nog maar aan het begin staan van een lang proces, waarvoor de gezamenlijke verklaring van president Trump en Kim Jong-un een basis vormt.

Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) dient wat betreft het kabinet te zijner tijd een centrale rol te spelen in de uitvoering van de uiteindelijke afspraken door verificatie van het nucleaire programma voor vreedzaam gebruik. Verificatie door het IAEA blijft een onmisbaar instrument voor vertrouwen van de internationale gemeenschap in een vreedzaam karakter van het nucleaire programma en het agentschap heeft hiervoor de capaciteit. Daarnaast zou de Organisatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) mogelijk kunnen bijdragen aan verificatie van de ontmanteling van de testlocaties. Voor de ontmanteling van de bestaande Noord-Koreaanse kernwapens zullen andere maatregelen moeten worden getroffen omdat het IAEA hiertoe niet de capaciteit heeft.

De leden van de fractie van GroenLinks steunen de inzet van het kabinet. Zij horen graag van de Minister of hij inschat of de situatie substantieel veranderd is sinds de ontmoeting tussen Trump en Kim Jong-un. Welke vertrouwenwekkende maatregelen zijn sindsdien genomen? Hebben sindsdien andere landen toenadering gezocht tot Noord-Korea? In hoeverre worden sancties nu volledig en effectief geïmplementeerd?

3. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft de ontmoeting tussen president Trump en Kim Jong-un verwelkomd, en ook de gezamenlijke verklaring die zij hebben ondertekend. Het is bemoedigend dat er in de verklaring wordt gesproken over volledige denuclearisering en het nemen van vertrouwenwekkende maatregelen. Nederland verwelkomt de positieve maatregelen, zoals het opschorten van de militaire oefeningen door de VS en Zuid-Korea en het niet langer uitvoeren van ballistische raket- en nucleaire testen door Noord-Korea. Ook de ontmanteling van de nucleaire testlocatie Punggye-ri door Noord-Korea is een positieve stap, onafhankelijke verificatie blijft evenwel wenselijk. Dergelijke maatregelen zijn cruciaal voor het opbouwen van wederzijds vertrouwen en daarmee voor het welslagen van de onderhandelingen.

De uitkomst van de top draagt daarmee bij aan het vergroten van de veiligheid en stabiliteit in de regio. Maar het betreft slechts een eerste stap. Nu gaat het om verdere uitvoering van de afspraken. Het uiteindelijke doel blijft volledige, controleerbare en onomkeerbare denuclearisering.

Sinds de diplomatieke toenadering tussen Zuid- en Noord-Korea en tussen de VS en Noord-Korea zijn er ook diplomatieke contacten geweest tussen Noord-Korea en een aantal andere landen, zoals Rusland en China. Voor de meeste landen staat volledige, controleerbare en onomkeerbare denuclearisering bovenaan de agenda in gesprekken met Noord-Korea. Aangezien de sancties tegen Noord-Korea van kracht blijven, is er alleen sprake van diplomatieke, niet van economische toenadering.

Uit het meest recente rapport van het VN Panel of Experts blijkt dat ontduiking van sancties nog steeds op grote schaal plaatsvindt, met name in de olie, kolen- en ijzersectoren, onder andere met behulp van omleidingsroutes en valse papieren. Daarbij komt dat een groot aantal landen de sancties niet voldoende handhaaft omdat men simpelweg niet voldoende kennis of capaciteit heeft. Om deze reden blijft het kabinet zich inzetten voor de implementatie van sancties door middel van het verbeteren van de nationale implementatierapporten, het organiseren van zogenaamde outreach-bijeenkomsten en het instellen van een coördinatiemechanisme om vraag en aanbod samen te brengen inzake capaciteitsopbouw op het gebied van sanctie-implementatie. Ook spant Nederland zich – samen met de EU – in voor het organiseren van demarches in vrijwel alle in het rapport genoemde landen.

In zijn brief schrijft de Minister over de onderhandelingen met Noord-Korea dat het doel voor de VS en gelijkgezinde landen, waaronder Nederland, een volledige, controleerbare en onomkeerbare denuclearisering van het Koreaanse schiereiland blijft. De leden van de SP-fractie steunen dat. De laatste berichten over de onderhandelingen tussen de VS en Noord-Korea zijn echter zorgelijk. Dat lijkt vooral betrekking te hebben op de volgorde van te nemen maatregelen, specifiek met betrekking tot het terugdraaien van economische sancties tegen Noord-Korea. De leden van de SP-fractie benadrukken dat het van groot belang is dat de onderhandelingen voortgaan en dat vertrouwenwekkende maatregelen worden genomen, waarbij het terugdringen van (een deel van de) sancties gelijk op kan gaan met het zetten van stappen richting denuclearisering door Noord-Korea. Deelt de Minister die opvatting?

4. Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft met EU-partners en de VN-Veiligheidsraad consequent gepleit voor een diplomatieke en duurzame oplossing en het verminderen van spanning op het Koreaanse schiereiland. De combinatie van druk en dialoog heeft ertoe geleid dat er inmiddels eerste stappen in de goede richting zijn gezet. Het kabinet houdt dan ook vast aan deze benadering. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van het afbouwen van sancties tegen Noord-Korea zolang het land geen concrete stappen heeft gezet richting volledige, controleerbare en onomkeerbare denuclearisering.

Nederland heeft aandacht voor de impact van de sancties op de humanitaire hulpverlening aan Noord-Korea, staat in de brief. De leden van de SP-fractie achten dat van groot belang, want economische sancties treffen vaak vooral de bevolking, die het in Noord-Korea al zwaar heeft. De leden van de SP-fractie vragen de Minister om uit te leggen wat er allemaal gedaan wordt opdat economische sancties niet ten koste gaan van humanitaire hulpverlening. Wat is in de praktijk het effect van de nieuwste economische sancties op hulpverlening aan Noord-Korea? Is dit al moeilijker geworden? Hoe hebben hulporganisaties gereageerd op de sancties?

5. Antwoord van het kabinet:

Het is voor hulporganisaties sowieso complex om in Noord-Korea te werken. Daar waar sancties het werk extra zouden bemoeilijken, is in het sanctieregime voorzien in uitzonderingen voor humanitaire organisaties. Met name financiële instellingen zijn huiverig om transacties te verzorgen, ook voor humanitaire organisaties. Nederland heeft zich als voorzitter van het VN-Sanctiecomité voor Noord-Korea ingezet om meer aandacht en begrip te creëren voor de impact van de sancties op de humanitaire hulpverlening. Zo heeft Nederland ervoor gezorgd dat het comité werd gebriefd door de Resident Coordinator van de VN in Pyongyang en door UNDP. Daarnaast blijft Nederland samen met VN-instanties actief zoeken naar oplossingen voor de belemmeringen die hulporganisaties ervaren in het overmaken van fondsen voor de programma’s in Noord-Korea en adviseert Nederland humanitaire spelers over het mechanisme voor humanitaire uitzonderingen waartoe zij verzoeken kunnen indienen bij het Sanctiecomité.

Oostelijk Partnerschap

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de EU de nieuwe regering van Armenië steunt in het ontmantelen van corrupte netwerken in het bestuur. Welke voortgang is er in de verschillende landen in het bereiken van de 20 for 2020 deliverables? Hoe is de steun van de bevolking voor de hervormingen die de EU vraagt? Heeft de toenadering tussen de EU en de AA/DCFTA-landen tot op heden een positieve invloed op welzijn en welvaart van de bevolking? Verleent de EU extra assistentie aan het bestrijden van corruptie en de versterking van de rechtsstaat, zoals is vastgesteld in de extra verklaring bij het Associatieakkoord met Oekraïne?

6. Antwoord van het kabinet:

De «20 deliverables for 2020» zijn in november 2017 aangenomen. Het is op dit moment nog te vroeg om een gedetailleerd overzicht van de implementatie van de «20 for 2020 deliverables» op landenniveau te geven; naar verwachting zal dit pas bij de bijeenkomst van de Ministers van Buitenlandse Zaken van het Oostelijk Partnerschap in oktober 2018 beschikbaar zijn. Wel zien we dat de eerste stappen naar implementatie van de «deliverables» zijn gezet. De door de EU gevraagde hervormingen zijn bovenal gericht op het belang van de respectieve bevolkingen. Opiniepeilingen in bijvoorbeeld Armenië laten zien dat de bevolking zelf voorstander is van de Europese waarden en van de op dat punt noodzakelijke hervormingen. Dit geldt ook voor de bevolking van de andere partnerlanden, zoals blijkt uit contacten met het maatschappelijk middenveld. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken zal het kabinet het belang benadrukken van concrete resultaten voor de burgers, zodat zij de voordelen ondervinden van samenwerking met de EU. Verbetering van de rechtsstaat, inclusief corruptiebestrijding, is voor Nederland de belangrijkste prioriteit binnen het Oostelijk Partnerschap en voortgang op dit punt zal het kabinet tijdens de Raad Buitenlandse Zaken benadrukken. De ontwikkelingen in Moldavië én de reactie van de EU daarop (opschorting van macro-financiële assistentie) laten enerzijds zien dat de hervormingen op dit terrein nimmer gemakkelijk zijn maar dat anderzijds de EU in staat is om tijdig een stevig signaal af te geven als een partnerland stappen in de verkeerde richting zet.

De EU levert zowel via het multilaterale spoor van de «20 for 2020 deliverables» als het bilaterale spoor van de associatieagenda (Oekraïne) resp. de partnerschapsprioriteiten (Armenië) een substantiële bijdrage aan de bestrijding van corruptie. Zo ondersteunt een anti-corruptieprogramma van € 15 miljoen de recent ingestelde anti-corruptie instellingen in Oekraïne. Deze week is de Armeense premier Pashinyan in Brussel, waar hij op 11 juli sprak met Hoge Vertegenwoordiger Mogherini. Op basis van dit gesprek zullen de wensen voor verdere ondersteuning van de nieuwe Armeense regering, ook in het kader van de toepassing van het Comprehensive and Enhanced Partnership akkoord (CEPA) met de EU, verder worden uitgewerkt.

De export van de Association Agreement/ Deep and Comprehensive Free Trade Area (AA/DCFTA) landen naar de EU is in 2017 met resp. 16% (Georgië), 23% (Moldavië) en 27% (Oekraïne) gegroeid. Het leidt geen twijfel dat deze stijging ook ten goede komt aan de bevolking van de partnerlanden, los van alle projecten die de Europese Commissie en de Lidstaten in deze landen uitvoeren om overheid, bedrijfsleven en bevolking te ondersteunen bij de noodzakelijke aanpassingen in het kader van de AA/DCFTA’s.

In dit verband willen de leden van de GroenLinks-fractie ook graag een update over de uitvoering van de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 18). Zijn er afspraken in de maak over het behoud van de gastransitrol van Oekraïne? Wat is de status van het Commissievoorstel ter aanpassing van de Gasrichtlijn? Is het in het kader van het Oostelijk Partnerschap mogelijk om maatregelen te nemen om de kwetsbaarheid van Oost-Europa te verminderen op het gebied van de energievoorziening?

7. Antwoord van het kabinet:

Op 17 juli zal de eerste ronde van trilaterale besprekingen tussen Oekraïne, Rusland en de Europese Commissie plaatsvinden, waaraan ook private partijen zullen deelnemen. In de afgelopen maanden heeft de Europese Commissie voorbereidende gesprekken gevoerd met zowel de Oekraïense als de Russische overheid. Conform de Nederlandse positie zoals geformuleerd in de Kamerbrief over de uitvoering van de motie van het lid Van Ojik (Kamerstuk 34 775 V, nr. 18) zet de Europese Commissie zich bij deze bespreking in voor behoud van transit van Russisch gas door Oekraïne nadat het huidige contract tussen Gazprom en Naftogas eind 2019 afloopt. Het kabinet zal de voortgang van deze besprekingen nauwgezet blijven volgen.

Binnen de «20 Deliverables for 2020» van het Oostelijk Partnerschap is nadrukkelijk aandacht voor energiezekerheid en energie-efficiëntie. De Europese Commissie richt zich voor 2018 en 2019 specifiek op investeringen in het versterken van connectiviteit en duurzaamheid.

Ten aanzien van de status van het Commissievoorstel ter aanpassing van de Gasrichtlijn wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 24.

Libië

Het valt de leden van de D66-fractie op dat wat betreft handhaving van het verbod op illegale olie-uitvoer uit Libië het kabinet stelt dat EU-eenheid van groot belang is. Kan deze stelling nader toegelicht worden? Heeft de Minister aanwijzingen om te veronderstellen dat er EU-lidstaten zijn die het verbod op illegale olie-uitvoer uit Libië ontduiken?

8. Antwoord van het kabinet:

De Libische Government of National Accord (GNA) van premier Serraj houdt toezicht op het verbod op illegale olie-uitvoer uit Libië. Dit wordt door de internationale gemeenschap ondersteund.

Het voorkomen van illegale olie-export wordt ook door de EU ondersteund. In 2017 is het mandaat van de maritieme missie EUNAVFOR MED Sophia uitgebreid met de taak om, in lijn met VNVR resoluties 2146 (2014) en 2362 (2017), informatie te verzamelen over illegale oliehandel. Daarnaast is sinds kort een pilot Crime Information Cell (CIC) binnen EUNAFVORMED actief. De CIC verzamelt onder andere informatie over illegale handel van olie en werkt nauw samen met EU-agentschappen als Europol en Frontex.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de berichtgeving1 over de acht patrouilleboten van type Stan Patrol (SPA) 1605 die in 2012 en 2013 naar Libië geëxporteerd zijn. Klopt het dat vaartuigen met bevestigingspunten voor wapens volgens de EU Geactualiseerde Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, militaire goederen zijn? Kan de Minister bevestigen dat er destijds sprake was van een wapenembargo in Libië? De leden van de D66-fractie vragen zich ook af of het volgende bericht 2 de Minister heeft bereikt? Hierin is te zien dat er op de door Nederland geleverde SPA een zwaar machinegeweer is bevestigd. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de Minister op de hoogte is van de activiteiten van de Libische kustwacht in Zawiyah en wat hij hiervan vindt? Deze leden vragen zich af hoe het kan dat het hoofd van de regionale eenheid van de Libische kustwacht in Zawiyah, Abd al-Rahman al-Milad, die nu op de internationale VN-sanctielijst staat, een Stan Patrol (SPA) 1605 genaamd de Talil 267, die geproduceerd en geleverd is door Nederland, heeft kunnen inzetten. Kan de Minister hierop reflecteren? Uit berichtgevingen blijkt ook dat verschillende getuigen in het strafrechtelijk onderzoek verklaard hebben dat ze door gewapende mannen op een kustwachtschip genaamd Tallil (gebruikt door Abd al-Rahman al-Milad) op zee zijn opgepakt.3 Kan de Minister hierop reageren? De leden van de D66-fractie vragen zich af of de bevindingen in de berichtgevingen4 kloppen en verwachten opheldering van de Minister.

9. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet kan bevestigen dat Damen in november 2012 en maart 2013 inderdaad acht Stanpatrol 1605 heeft geleverd aan de Libyan Naval Forces. Het ging destijds om civiele, niet-vergunningsplichtige goederen. Na de levering van de patrouilleboten is Libië in chaos beland. Het is daarmee niet uit te sluiten dat materiaal terecht is gekomen bij criminelen zoals al-Milad.

Nederland hecht belang aan een effectieve monitoring van de Libische kustwacht en vraagt hiervoor in EU-verband voortdurend aandacht. Het kabinet onderkent dat de Libische kustwacht nog niet altijd optimaal functioneert maar ziet ook verbeteringen. Voorts ziet het kabinet ook dat de Libische autoriteiten bereid zijn stappen te zetten bij vermeende misstanden. Inzake het standpunt van het kabinet t.a.v. de Libische kustwacht verwijs ik u naar de Kamerbrief over Libië die uw Kamer op 4 juli jl. is toegekomen (Kamerstukken 32 735 en 28 638, nr. 207).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke van de Libische leiders zeggenschap hebben over (een deel van) de kustwacht? Welke van deze leiders zijn de partners van de EU op het gebied van samenwerking in het kader van migratie? Wat doet de EU om illegale olie-uitvoer tegen te gaan? Is het de Minister bekend dat landen illegaal olie uitvoeren uit Libië? Welke landen? Staat de EU-eenheid in dit verband onder druk? Klopt het overigens dat tot de zes individuen die op de VN-sanctielijst staan vanwege mensenhandel een commandant van de kustwacht behoort? Is de Minister het met deze leden eens dat deze situatie onacceptabel is? Wordt er vanuit de EU druk uitgeoefend om deze man te ontslaan en zo mogelijk te vervolgen?

10. Antwoord van het kabinet:

Zie ook het antwoord op vraag 8 over olie-uitvoer.

De Libische kustwacht valt in principe onder het gezag van de Libische Government of National Accord van premier Serraj. Serraj is de officiële partner van de internationale gemeenschap op het gebied van samenwerking in het kader van migratie.

De VNVR heeft sancties opgelegd tegen zes individuen betrokken bij ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder één individu (al-Milad) van de regionale kustwachteenheid in Zawiyah. Deze sancties hebben de volle steun van de Libische regering en hebben als doel effectief bij te dragen aan het stoppen en voorkomen van mensenrechtenschendingen. De maatregelen zijn nadrukkelijk gericht tegen individuen en staan los van de kustwacht als organisatie. Als het nodig blijkt om individuen met verkeerde intenties aan te pakken, dan is Nederland daar voorstander van. Dit helpt ook de goedwillenden van de kustwacht om hun taak integer te kunnen uitvoeren. Het Libische Openbaar Ministerie heeft inmiddels een strafrechtelijk onderzoek lopen tegen dit individu. Hangende dit onderzoek is al-Milad geschorst en zouden zijn werkzaamheden in Zawiyah zijn onderbroken.

Nederland zet zich in Libië in voor een politieke oplossing tussen de strijdende partijen en hoopt op nieuwe verkiezingen aan het eind van het jaar, maar dan moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. De leden van de SP-fractie vragen de Minister nader toe te lichten wat die voorwaarden zijn. Kan ook ingegaan worden op de vele obstakels om te komen tot een politieke oplossing in het land? Is de Minister het met deze leden eens dat militaire steun aan strijdende partijen en directe militaire inmenging in het conflict door landen in de regio en daarbuiten ook obstakels zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt deze inmenging zich tot het internationaal recht? Spreekt de Minister landen aan die zich mengen in de interne strijd in Libië? Kan de Minister ook een overzicht geven van de buitenlandse betrokkenheid bij de strijd in Libië?

11. Antwoord van het kabinet:

Een duurzame oplossing voor het conflict in Libië is niet militair maar politiek van aard. Nederland ondersteunt het door VN-gezant Ghassan Salamé geleide politieke proces, waarmee een politieke oplossing tussen de Libische fracties en staatsinstellingen wordt gezocht. Nederland staat daarnaast in goed contact met de regionale spelers op dit dossier en benadrukt daarin het belang dat initiatieven ten aanzien van Libië complementair zijn aan het door de VN geleide proces.

Het Kabinet is van mening dat nieuwe verkiezingen aan het eind van dit jaar alleen moeten plaatsvinden als voorafgaand aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan. Nieuwe verkiezingen kunnen alleen worden georganiseerd met voldoende veiligheid, een kieswet en politieke acceptatie dat de uitslag van de verkiezingen ook daadwerkelijk wordt geaccepteerd en ondersteund wordt door de internationale gemeenschap.

Uiteindelijk is het van belang dat de Libische instellingen en fracties zelf verantwoordelijk zijn om te komen tot overeenstemming. De internationale gemeenschap dient hierbij zo goed mogelijk ondersteuning te bieden.

Terwijl het land nog in chaos is besloot de Europese Raad om de steun voor de Libische kustwacht verder op te voeren zonder dat er ook mogelijkheden worden geboden voor vluchtelingen om Libië te ontvluchten. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het eens is met de stelling dat een effectieve wijze om smokkelaars tegen te gaan het creëren van legale vluchtwijzen voor vluchtelingen is, waardoor zij niet langer afhankelijk zijn van smokkelaars? Zo ja, heeft hij dit bepleit? Wat is op dit specifieke punt van de intensivering de inzet van het kabinet geweest en heeft het kabinet bepleit dat er, voordat er meer steun aan Libië gegeven wordt, meer gedaan moet worden aan de humanitaire situatie in het land en de detentiecentra, waar marteling aan de orde van de dag is, gesloten moeten worden? Hoe werd hierop gereageerd door de andere lidstaten? Is Nederland van plan bij te dragen aan die intensivering van de ondersteuning van de Libische kustwacht?

12. Antwoord van het kabinet:

Voor de migratieproblematiek in Libië is een brede aanpak vereist. Zowel het verbeteren van de situatie van vluchtelingen aan land als het versterken van de capaciteit van de Libische kustwacht zijn hiervan belangrijke onderdelen.

In samenwerking met de centrale Libische autoriteiten is de toegang van UNHCR, IOM en andere hulpverleners sinds de EU/AU-top in november 2017 sterk verbeterd. Dit jaar heeft UNHCR bijvoorbeeld 660 monitoring bezoeken uitgevoerd naar de verschillende centra. Mede daardoor is UNHCR ook in staat om meer vluchtelingen en asielzoekers in Libië te registreren. Dankzij de inspanningen van UNHCR mogen steeds meer vluchtelingen en kwetsbare migranten de centra verlaten. Een groot deel is geëvacueerd naar Niger of naar andere landen.

Samen met UNHCR, IOM en de EU blijft het kabinet bij de Libische autoriteiten aandringen op het opzetten van alternatieven voor de huidige detentiecentra. UNHCR is begonnen aan de bouw van een open centrum in eigen beheer in Tripoli. Dit centrum zal naar verwachting medio juli gereed zijn om vluchtelingen op te vangen. Het uiteindelijke doel is de sluiting van alle detentiecentra.

De Libische autoriteiten zijn als enige bevoegd om in de eigen territoriale wateren op te treden. Om deze wettelijke taak effectief uit te kunnen voeren is een goed functionerende kustwacht noodzakelijk. Versterking van de capaciteit van de Libische kustwacht draagt zo bij aan de bestrijding van mensensmokkel en -handel, het tegengaan van irreguliere migratie en het redden van levens op zee. De maritieme missie EUNAVFORMED Sophia heeft daarom als ondersteunende taak het trainen van de Libische kustwacht. Mede als gevolg van het aandringen van het kabinet op intensievere monitoring is hiertoe binnen de missie een monitoringsmechanisme opgericht. Deze houdt toezicht op het functioneren van de kustwacht in het algemeen en het onderhoud van het door de EU geleverde materiaal. Naast de trainingsactiviteiten van EUNAVFORMED wordt de kustwacht verder ondersteund via het EU Trust Fund Noord-Afrika, waaraan ook Nederland bijdraagt.

MINUSMA – Mali

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het verstandig dat de verlenging van het mandaat voor de VN-missie in Mali (MINUSMA) melding maakt van de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering. Zijn hier ook concrete maatregelen aan verbonden?

13. Antwoord van het kabinet:

De preambule van resolutie 2423 onderkent de negatieve effecten van klimaatverandering op de stabiliteit van Mali en benadrukt in dit verband het belang van adequate risicoanalyse en -management door de VN en de Malinese autoriteiten. In de kern van de resolutie vestigt de Veiligheidsraad, voor het eerst in het kader van een onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest gemandateerde missie, de aandacht op het belang voor de Malinese overheid en de VN om daar waar toepasselijk de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering in ogenschouw te nemen in hun activiteiten, programma’s en strategieën. Het is nu aan de VN, inclusief MINUSMA, alsmede de Malinese overheid om deze aanwijzing concreet op te volgen. Het kabinet ziet dit als een volgende stap in de steeds duidelijkere erkenning door de Veiligheidsraad van de veiligheidsimplicaties van klimaatverandering, alsmede de noodzaak daarnaar te handelen.

Iran

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de herziene appreciatie over de zogenoemde Houthi-raketten die vorig jaar op Saoedi-Arabië zijn afgevuurd. Het kabinet stelt nu dat de brokstukken van deze raketten zeer waarschijnlijk van Iraanse origine zijn en ook zeer waarschijnlijk door Iran zijn geleverd. De genoemde leden willen van de Minister weten of het kabinet aanleiding ziet om de Nederlandse positie in internationaal verband op dit vlak te herzien. Deze leden willen ook weten of het kabinet de controleketen van het bewijsmateriaal nu wel eigenstandig heeft kunnen verifiëren. Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie weten in hoeverre de herziene conclusie van het kabinet gedeeld wordt door andere EU-landen.

14. Antwoord van het kabinet:

De bijgestelde appreciatie over de Houthi-raketten is voor het kabinet geen aanleiding om de Nederlandse positie ten opzichte van Iran te herzien. Aangezien er geen duidelijkheid bestaat over het moment waarop de raketonderdelen zijn geleverd aan de Houthi-strijders, kan er niet worden geconcludeerd dat Iran internationale afspraken heeft geschonden.

Een groot aantal internationale partners deelt de Nederlandse zorgen. Nederland blijft met deze partners en met Iran in overleg over hoe de zorgen over het Iraanse raketprogramma kunnen worden aangepakt. Daarnaast heeft het kabinet de Iraanse betrokkenheid bij de leveringen sterk veroordeeld, zowel tijdens de bijeenkomst van het VN-sanctiecomité voor Jemen als tijdens de zitting van de VN Veiligheidsraad over resolutie 2231/het JCPOA. Ook in een recent gesprek met de Iraanse vicePresident heeft de Minister van Buitenlandse Zaken er wederom op aangedrongen dat Iran nadere informatie verschaft in reactie op het verzoek van het VN-Panel of Experts.

In het kader van de laatste ontwikkelingen binnen de VN Veiligheidsraad hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen over de halfjaarlijkse VNVR-zitting over resolutie 2231, oftewel het nucleaire akkoord met Iran. Zij herhalen hier nogmaals dat zij de stap van de VS om uit dit akkoord te stappen ten zeerste betreuren. Kan de Minister toelichten op welke wijze het akkoord tussen de overige landen overeind gehouden wordt? Wat is de stand van zaken wat betreft de voortzetting van het akkoord? Op welke wijze wordt de controle op naleving van de afspraken door Iran voortgezet? Hoe worden de afspraken over handel in stand gehouden? Hoe duidt de Minister in dit verband de recente uitspraken van de Iraanse Minister van Binnenlandse Zaken over drugs en vluchtelingen en van president Rouhani over de olietoevoer vanuit het Midden-Oosten? Kan de Minister ten slotte toelichten in hoeverre de EU-beschermingsmaatregelen voor Europese bedrijven die handel (blijven) drijven met Iran in werking zijn getreden? Wordt hier al gebruik van gemaakt en zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?

15. Antwoord van het kabinet:

De overgebleven partijen in het akkoord zetten hun vergaderingen binnen de zogenaamde Joint Commission voort en spreken in dat kader over het behoud en de versterking van het akkoord. De meest recente vergadering van de Joint Commission vond op Iraans verzoek op vrijdag 6 juli jl. plaats op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomst spraken alle partijen opnieuw hun politieke steun aan het JCPOA uit. Voorts geeft Iran aan dat de EU met concrete maatregelen moet komen om de impact te compenseren van de Amerikaanse sancties die op 6 augustus a.s. in werking zullen treden.

Naast de Joint Commission wordt ook in EU-verband veelvuldig gesproken over maatregelen om legitieme handel met Iran te behouden. De Antiboycotverordening van de EU ter bescherming van het Europese bedrijfsleven treedt op 7 augustus in werking; tot die tijd valt er dus nog niets te zeggen over de mate waarin er gebruik van wordt gemaakt.

De controles op het Iraanse nucleaire programma door het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) gaan in de tussentijd onverminderd door. Eind augustus brengt het Agentschap de volgende kwartaalrapportage hierover uit. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat Iran zich niet aan de afspraken houdt uit resolutie 2231.

Syrië – OPCW

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorlopige rapport van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) van 6 juli jl. Het rapport concludeert dat bij de aanval op Douma op 7 april van dit jaar sporen van chloorgas zijn aangetroffen. De genoemde leden vragen het kabinet om een appreciatie van de voorlopige conclusie van de OPCW. Daarnaast zijn zij benieuwd wat de Nederlandse appreciatie is van de Russische inzet ten aanzien van de OPCW.

16. Antwoord van het kabinet:

De OPCW heeft op vrijdag 6 juli jl. een interim--rapport uitgebracht over het onderzoek naar het gebruik van chemische wapens bij de aanval op Douma op 7 april jl. Het rapport biedt nog geen eindoordeel over het gebruik van chemische wapens bij deze aanval. In het rapport valt te lezen dat er sporen van chloor zijn gevonden, alsmede twee industriële gascilinders en residuen van explosieven. De OPCW/Fact Finding Mission (FFM) heeft volgens het rapport nog niet kunnen vaststellen wat de betekenis van en het verband tussen deze vondsten onderling is of het verband met de aanval op Douma. Het onderzoek wordt derhalve voortgezet. Het kabinet kan en wil niet vooruitlopen op dit onderzoek en trekt uit dit interim--rapport geen conclusies met betrekking tot het al dan niet gebruikt zijn van chemische wapens bij de aanval op Douma. Het kabinet heeft al meermaals zijn vertrouwen in de onafhankelijkheid en professionele kwaliteit van de OPCW/FFM uitgesproken en kijkt daarom met vertrouwen uit naar het eindrapport. Een datum waarop dat rapport beschikbaar wordt, is nog niet bekend. Overigens zijn er volgens het rapport geen sporen van VX of sarin (organofosfaat-zenuwgassen) aangetroffen.

De houding van Rusland in de OPCW verschilt niet van Ruslands houding in de Veiligheidsraad. Het land streeft zijn eigen belangen en die van zijn bondgenoten na en probeert op alle mogelijke manieren te voorkomen dat de OPCW beslissingen of maatregelen neemt, die de druk op Syrië verhogen. Echter, in de OPCW wordt bij meerderheid van stemmen beslist; er bestaat geen vetorecht. Het hevige Russische verzet heeft niet kunnen voorkomen dat de beslissing omtrent de bevoegdheid voor de OPCW om tot attributie over te gaan met een ruime meerderheid is aangenomen.

De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd over de uitbreiding van het mandaat van de OPCW, dat nu tevens bevoegd wordt de schuldigen voor het gebruik van chemische wapens aan te wijzen. Kan de Minister aangeven in hoeverre deze uitbreiding van bevoegdheden invloed heeft op uitkomsten van OPCW-onderzoek uit het verleden? Kunnen deze als aanleiding dienen om in bepaalde gevallen de OPCW alsnog onderzoek te laten doen naar de schuldvraag omtrent het gebruik van chemische wapens, zoals in Syrië? Kan de Minister ten slotte aangeven of de OPCW in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van chemische wapens dit vernieuwde mandaat automatisch heeft of per geval uit onderhandeld moet worden of de OPCW ook werkelijk onderzoek mag doen naar de schuldige?

17. Antwoord van het kabinet:

Zoals uw Kamer bekend is, heeft Nederland zich met bondgenoten in de VN-Veiligheidsraad ingespannen om het mandaat van het OPCW-UN Joint Investigative Mechanism (JIM) te verlengen toen dat in november 2017 afliep. Door Russische tegenwerking kon de Veiligheidsraad niet tot een beslissing komen. Nieuwe initiatieven om een attributiemechanisme in de Veiligheidsraad van de grond te krijgen, liepen eveneens stuk op Russische tegenwerking. Hierdoor ontstond een situatie van feitelijke straffeloosheid voor diegenen die chemische wapens gebruikten. Dat is voor het kabinet onaanvaardbaar. Nederland heeft daarom actief naar alternatieven gezocht en dat ook uitgedragen in internationale fora, zoals de Veiligheidsraad en de OPCW. Eén van die alternatieven is het International Partnership against the Use of Chemical Weapons, waarvan Nederland een van de launching partners is. Het Partnership is echter een informele organisatie die niet beschikt over rechtsmacht of middelen om de schuldvraag bij chemische aanvallen te beantwoorden.

Het kabinet is daarom tevreden dat de lidstaten van de OPCW op 27 juni jl. tijdens de Special Conference of State Parties een beslissing aangenomen hebben, die bevestigt dat de OPCW de bevoegdheid heeft om attributie-onderzoeken te doen. Nederland was één van de co-sponsors van deze beslissing. De Directeur-Generaal van de OPCW wordt in deze beslissing opgeroepen om met onmiddellijke ingang attributie-onderzoek in Syrië te gaan doen. Het kan daarbij gaan om gevallen waarin de Fact Finding Mission inzet van chemische wapens heeft vastgesteld of nog zal vaststellen en gevallen waarin het JIM onderzoek heeft gedaan, maar geen rapport heeft kunnen uitbrengen. De Directeur-Generaal (DG) bepaalt onafhankelijk of, en wanneer een onderzoek wordt gestart. Hij heeft daarvoor geen toestemming van de lidstaten nodig. Dat geldt zowel voor toekomstige onderzoeken als onderzoeken naar incidenten die al hebben plaatsgehad. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid waren voor het kabinet belangrijke voorwaarden om dit besluit te steunen.

Het kabinet is voorts verheugd dat het Technisch Secretariaat (de DG) wordt geautoriseerd om informatie te delen met andere relevante organisaties. Dat geeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om het International, Impartial and Independent Mechanism on international crimes committed in the Syrian Arab Republic (IIIM) te voeden met informatie ten behoeve van het voorbereiden van strafdossiers van verantwoordelijken voor het gebruik van chemische wapens.

Het kabinet wijst er ten slotte op dat de Minister van Buitenlandse Zaken een kamerbrief in voorbereiding heeft over het rapport van de OPCW over de gifgasaanval in Douma.

Deze brief zal uw Kamer zo snel mogelijk toegaan.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de situatie in Zuid-Syrië. Welke acties onderneemt Nederland binnen de VN-Veiligheidsraad om het geweld van Assad en zijn bondgenoten tegen Syrische burgers te stoppen? Wat doet de Minister om zeker te stellen dat mensen kunnen vluchten voor oorlogsgeweld? Kan de Minister bevestigen dat Nederland de gematigde oppositie blijft steunen?

18. Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft afgelopen weken in de VN-Veiligheidsraad herhaaldelijk zijn grote zorgen geuit over het offensief van het Assad-regime in Zuid-Syrië. Mede dankzij Nederlands aandringen is er op 5 juli jl. een extra zitting ingelast in de Veiligheidsraad over de humanitaire situatie in Zuid-Syrië. Nederland heeft het Assad-regime, alsmede zijn steunpilaren Rusland en Iran, opgeroepen het geweld tegen burgers onmiddellijk te stoppen. Ook heeft Nederland nadrukkelijk Rusland aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om garant te staan voor het verminderen van geweld in de zuidelijke «de-escalatiezone», zoals is afgesproken tussen de VS, Rusland en Jordanië. Onder verwijzing naar Veiligheidsraadresoluties 2401 en 2417 heeft Nederland het belang benadrukt van onbelemmerde humanitaire toegang in Zuid-Syrië, waaronder cross border hulp vanuit Jordanië evenals medische evacuaties. Nederland heeft het Assad-regime opgeroepen om zo snel mogelijk hiervoor de nodige veiligheidsgaranties af te geven. Ook is in gesprek met de Jordaanse Minister van Buitenlandse Zaken Safadi tijdens de NAVO-top de urgente situatie in Zuid-Syrië geadresseerd.

Zoals reeds gemeld aan de Kamer in de antwoorden op vragen over de steun van de Nederlandse regering aan de rebellen in Zuid-Syrië (3 juli jl.) is de steun aan de gewapende gematigde oppositie in Syrië zelf via het Non-Lethal Assistance programma gestopt. In het belang van het duurzame oplossing voor het conflict door middel van een politieke oplossing blijft Nederland de oppositie in Genève en het kantoor van VN-gezant De Mistura steunen.

Marokko – Westelijke Sahara

De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over de plannen van de EU die ertoe moeten leiden dat producten uit door Marokko bezette Westelijke Sahara ook onder de verlaagde tarieven de EU kunnen worden ingevoerd. Dit draagt toch bij aan het in stand houden van een illegale situatie, namelijk de heerschappij van Marokko over de Westelijke Sahara? Kan de Minister dit toelichten? In uitspraken van het Europees Hof is vastgesteld dat de Westelijke Sahara geen deel uitmaakt van Marokko en dat verdragen met Marokko daarom niet geldig zijn voor de Westelijke Sahara. Waarom wil de Minister deze uitspraak naast zich neerleggen? Heeft de Minister onafhankelijk juridisch advies ontvangen over de huidige plannen van de EU? Zo ja, kan dat met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, is de Minister bereid dat advies alsnog te vragen en ligt het niet voor de hand dat het Europees Hof zich ook uitspreekt over de nieuwe plannen?

19. Antwoord van het kabinet:

De uitgangspositie van de EU is dat aanpassing van de protocollen bij het Associatieakkoord geen afbreuk doet aan de standpunten van de Europese Unie ten aanzien van de status van de Westelijke Sahara als niet zelfbesturend gebied. De EU zal zich blijven inspannen om onder de vlag van de VN tot een vreedzame oplossing van het geschil te komen.

Daarnaast zal aanpassing van de protocollen naar verwachting een positief effect hebben op de economische ontwikkeling van het gebied, investeringen stimuleren en duidelijkheid scheppen voor het bedrijfsleven over invoerrechten.

De Raad, waaronder Nederland, heeft naar aanleiding van de Hofuitspraak de Commissie een mandaat verleend om het associatieakkoord aan te passen, zodat het wel van toepassing kan zijn op de Westelijke Sahara. Het kabinet is van mening dat de Commissie alle redelijke en haalbare stappen heeft ondernomen om de instemming van de bevolking van de Westelijke Sahara te verkrijgen.

De Commissie en EDEO hebben het onderhandelingsresultaat aan de Raad voorgelegd met voorstellen voor Raadsbesluiten tot ondertekening en sluiting van het akkoord. Op verzoek van een aantal lidstaten, waaronder Nederland, heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Het betreft een gerubriceerd document, dat enkel in vertrouwen met uw Kamer kan worden gedeeld. Het valt niet uit te sluiten dat het EU-Hof wordt gevraagd om zich te buigen over de Raadsbesluiten tot ondertekening en sluiting van dit akkoord.

Het kabinet stelt dat de Europese Commissie alle redelijke en haalbare stappen heeft ondernomen om de instemming van de bevolking van de Westelijke Sahara te verkrijgen. Maar uit reacties en artikelen van vertegenwoordigers van de oorspronkelijke, deels naar kampen in andere landen gevluchte bewoners, blijkt dat die instemming ontbreekt. Hoe kijkt de Minister hiernaar, vragen de leden van de SP-fractie? Dan is toch niet voldaan aan de voorwaarden die het internationaal recht stelt? Zijn de vluchtelingen in de kampen überhaupt geraadpleegd over de plannen van de EU?

20. Antwoord van het kabinet:

De Commissie is voortvarend te werk gegaan om het consultatieproces zo goed mogelijk te volbrengen. Hiertoe is een brede groep vertegenwoordigers en belangenorganisaties, inclusief Front Polisario, geconsulteerd. Het overgrote deel van de geconsulteerde partijen hebben hun visie gedeeld met de Commissie, slechts enkele groepen hebben niet deelgenomen. Het kabinet is van mening dat de Commissie alle redelijke en haalbare stappen heeft ondernomen om de instemming van de bevolking van de Westelijke Sahara te verkrijgen.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister ook in te gaan op de handel tussen Nederland en de Westelijke Sahara, waaronder de inkoop van zout waar eerder vragen over zijn gesteld. Hoe omvangrijk is de handel met de Westelijke Sahara en welke producten betreft dit? Hoe wordt voorkomen dat ten onrechte voordelige tarieven gelden en hoe wordt voorkomen dat producten uit de Westelijke Sahara in winkels terechtkomen met onjuiste herkomstaanduiding, namelijk alsof het afkomstig is uit Marokko? Kan de Minister ook aangeven of in het verleden Nederlandse bedrijven zijn aangesproken vanwege handel in producten uit de Westelijke Sahara? Zo nee, waarom niet?

21. Antwoord van het kabinet:

Er worden geen gegevens bijgehouden over de handel tussen Nederland en de Westelijke Sahara. Producten die voornamelijk worden geëxporteerd uit de Westelijke Sahara naar de EU zijn landbouwproducten (tomaten en meloenen), visserijproducten en fosfaten. In het rapport van de Commissie bij de concept-Raadsbesluiten worden enkele schattingen gemaakt over handel tussen Westelijke Sahara en de EU en mogelijke besparingen op invoerrechten door aanpassing van de protocollen bij het Associatieakkoord. Voor export van tomaten in 2016 gaat het naar schatting om € 6.6 miljoen aan invoerrechten over een totaal bedrag van € 65 miljoen.

Wanneer douaneautoriteiten van EU-lidstaten twijfelen over de oorsprong van een product met oorsprongsaanduiding Marokko, vragen deze bij de Marokkaanse autoriteiten om verificatie. De Nederlandse douane doet dit op basis van risicoprofilering.

Verantwoordelijkheid voor een juiste herkomstaanduiding ligt bij het bedrijfsleven. Consumenten mogen niet misleid worden, ook niet met betrekking tot de herkomst van een product. Consumenten kunnen een klacht indienen bij de Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) wanneer zij vermoeden dat er sprake is van misleiding ten aanzien van de herkomst van een product.

Het bedrijfsleven wordt gewaarschuwd bij het doen van investeringen en zaken in de Westelijke Sahara (onder andere via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) over de risico’s die dat met zich meebrengt, in het bijzonder ten aanzien van correcte etikettering en herkomstaanduiding voor producten uit de Westelijke Sahara. Daarnaast verwacht de Nederlandse overheid van bedrijven die internationaal ondernemen dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. In dit kader is de overheid met bedrijven in gesprek gegaan over de noodzaak tot correcte herkomstkaanduiding.

Bezoek aan de Amerikaanse president Trump

Ten slotte grijpen de leden van de D66-fractie deze gelegenheid aan het bezoek van de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te benoemen en enkele vragen te stellen. Zij danken het kabinet voor het ontvangen verslag en zijn verheugd te zien dat wat betreft de preclearance onderhandelingen Nederland de internationale verplichtingen in acht neemt en dat de uitvoering van deze specifieke bevoegdheid door de Amerikanen op Nederlands grondgebied in overeenstemming dient te zijn met nationaal en internationaal recht. Heeft de Nederlandse delegatie deze specifieke bezwaren tevens kenbaar gemaakt aan president Trump? Zo ja, wat was de reactie hierop? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid de Nederlandse bezwaren wat betreft preclearance faciliteiten voor de VS op onze luchthavens met zijn Europese collega’s te delen? Is hij voorts bereid zich in te zetten voor een gezamenlijke houding van de EU op dit punt naar Nederlands voorbeeld, te weten het pas toestaan van dergelijke faciliteiten wanneer aan de door de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid geformuleerde randvoorwaarden wordt voldaan?

22. Antwoord van het kabinet:

De randvoorwaarden om te komen tot een positief onderhandelingsresultaat zijn op meerdere momenten met de Amerikaanse autoriteiten gedeeld en maken uitdrukkelijk onderdeel uit van de Nederlandse inzet.

Onderhandelingen over preclearance faciliteiten en de voorwaarden die uiteindelijk op Nederlands grondgebied zullen gelden zijn een nationale aangelegenheid. Van een gezamenlijk Europees standpunt is geen sprake.

Ten slotte lezen de leden van de D66-fractie dat president Trump zijn zorgen heeft gedeeld over de geopolitieke implicaties van Nord Stream II voor wat betreft de afhankelijkheid van Russisch gas. Kan de Minister toelichten wat president Trump hier precies over heeft gezegd? Hoe is hier door de Minister-President op gereageerd?

23. Antwoord van het kabinet:

Zoals reeds aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 31 985, nr. 57), wees president Trump in het gesprek op de Amerikaanse zorgen ten aanzien van Nord Stream II. Die zorgen houden verband met de geopolitieke implicaties van de afhankelijkheid van Russisch gas. In reactie hierop is de Nederlandse positie geschetst: het betreft een commercieel project. Derhalve staat het Nederlandse bedrijven vrij om aan Nord Stream II deel te nemen.

Is de Minister bereid de zorgen van de VS over Nord Stream II met zijn Europese collega’s te delen? Op welke wijze hebben de waarschuwingen van Amerikaanse zijde invloed op de Nederlandse positie jegens de Europese Gasrichtlijn? Is deze positie gewijzigd en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister de Europese ontwikkelingen wat betreft de onderhandelingen over deze Gasrichtlijn en de onderhandelingen tussen de EU, Rusland en Oekraïne toelichten?

24. Antwoord van het kabinet:

Over het gesprek van de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de president van de Verenigde Staten is teruggekoppeld aan de overige EU-lidstaten. De Amerikaanse zorgen omtrent Nord Stream II zijn hierin meegenomen. De bezwaren van het kabinet ten aanzien van de herziening van de gasrichtlijn, zoals uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2447) en de motie (Kamerstuk 34 775 V, nr. 18), blijven overeind. De positie van het Kabinet blijft daarom ongewijzigd.

Zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief van 26 juni 2018 over het verslag van de Energieraad (Kamerstuk 21 501-33, nr. 716), drong Polen op de Energieraad van 11 juni aan op snelle afhandeling van de voorgestelde wijziging van de gasrichtlijn door de Raad. Duitsland, met steun van Nederland, wil echter voorrang geven aan de gesprekken met Rusland en Oekraïne over de transit van Russisch gas. De behandeling van de voorgestelde wijziging van de gasrichtlijn zal in september worden voortgezet op werkgroep niveau.

Ten aanzien van de voortgang trilaterale besprekingen tussen Rusland, Oekraïne en de Europese Commissie wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 7.

Israël

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de (aangekondigde) sloop door Israël van de Palestijnse bedoeïenendorpen Khan el Ahmar en Abu Nuwar en de gedwongen verplaatsing van hun bewoners. Kan de Minister ingaan op de laatste stand van zaken met betrekking tot deze kwestie? De EU en meerdere EU-lidstaten hebben er herhaaldelijk bij de Israëlische autoriteiten op aangedrongen om niet tot sloop over te gaan, maar een dergelijke actie van Nederland is deze leden niet bekend. Daarom vragen zij de Minister ook publiekelijk op te roepen niet over te gaan tot de sloop. Is de Minister daartoe bereid? Kan de Minister ook aangeven welke maatregelen hij vindt dat de EU en Nederland moeten nemen als reactie op de illegale sloop van beide bedoeïenendorpen?

25. Antwoord van het kabinet:

Nederland heeft zich op verschillende manieren publiekelijk en in gesprekken met de Israëlische autoriteiten uitgesproken tegen de voorgenomen sloop van Khan al Ahmar en Abu Nuwar, onder meer via een verklaring op twitter op 5 juli jl., alsmede in VNVR-verband en tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur afgelopen maart. Ook in EU-verband heeft Nederland samen met andere lidstaten bij de Israëlische autoriteiten aangedrongen op afzien van de sloop van Khan al-Ahmar en Abu Nuwar. De EU heeft zich eveneens publiekelijk uitgesproken tegen de voorgenomen sloop.

Nederland en de EU blijven zich actief verzetten tegen sloop van Palestijnse bezittingen en dringen bij Israël consequent aan op het mogelijk maken van de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen. Dat levert een bijdrage aan het scheppen van omstandigheden waarin Palestijnen meer vertrouwen krijgen in de toekomst en de kans op een duurzame vrede. Het nederzettingenbeleid, de sloop van Palestijnse huizen en gedwongen verhuizing ondermijnen daarentegen de levensvatbaarheid van de twee-statenoplossing en kansen op vrede. Het kabinet is voorstander van een gezamenlijke EU-reactie indien Israël de voorgenomen sloop doorzet. Op dit moment kan over concrete maatregelen nog geen uitspraak worden gedaan.

Turkije

De leden van de SP-fractie vragen de Minister te reageren op de uitslag van de verkiezingen in Turkije. In hoeverre was deze eerlijk en is de uitslag een weergave van de opvattingen van de Turkse bevolking? Wat zijn de bevindingen van de verkiezingswaarnemers? Is fraude geconstateerd? In welke mate was er een ongelijk speelveld voor de deelnemende partijen aan de verkiezingen? Kan de Minister ook aangeven wat er nu allemaal verandert in Turkije aangezien een presidentieel systeem wordt doorgevoerd? Hoe verhoudt dit systeem zich tot democratische en rechtstatelijke grondbeginselen?

26. Antwoord van het kabinet:

Op 25 juni jl. bracht de internationale verkiezingswaarnemingsmissie onder leiding van de OVSE een eerste preliminair rapport uit over het verloop van de verkiezingen in Turkije. Volgens de OVSE was er tijdens de campagne geen sprake van een gelijk speelveld. Ook merkte de OVSE op dat fundamentele rechten en vrijheden onder de geldende noodtoestand in Turkije, beperkt zijn. De OVSE stelde dat desondanks sprake is geweest van een levendige campagne. Op de verkiezingsdag zijn de procedures volgens de OVSE in het algemeen gevolgd.

De OVSE verwacht ongeveer acht weken na de verkiezingsdatum een definitief rapport te delen.

Door aanpassing van de Turkse Grondwet na het referendum in 2017 wordt in Turkije nu een presidentieel systeem ingevoerd waarbij de president verregaande bevoegdheden krijgt. De functie van premier verdwijnt. Ook kan de Turkse president nu Ministers aanstellen of ontslaan, het Turkse parlement ontbinden en heeft hij de bevoegdheid om hoge rechters te benoemen. De Venetië Commissie waarschuwde eerder voor het risico op een autoritair systeem. Nederland heeft deze zorgen onder andere via EU-verklaringen onderschreven en zal de EU op blijven roepen om de praktische implementatie van de grondwetswijzingen kritisch te volgen.

Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie de Minister zich in de richting van Turkije uit te spreken vanwege de laatste zuivering van het ambtenarenapparaat in het land, waarbij meer dan 18 duizend mensen op non-actief zijn gesteld. Welke gevolgen heeft dit voor de relatie tussen de EU en Turkije?

27. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook gemeld in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1890, 29 juni 2018) heeft de EU onder andere tijdens de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. in niet mis te verstane bewoordingen de zorgen omtrent de ontwikkelingen ten aanzien van rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije aangekaart. Hierbij benadrukte de Raad dat Turkije zich verder heeft verwijderd van de EU. De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn daarom effectief tot stilstand gekomen, er kunnen geen hoofdstukken worden geopend of gesloten en er zal geen werk worden verricht aan modernisering van de douane-unie.

Naar boven