Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 21501-02 nr. 1557 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 21501-02 nr. 1557 |
Vastgesteld 27 november 2015
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 16 november 2015 over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 27 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1548), over de brief van 8 mei 2015 over het vg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1499) en over de brief van 20 november 2015 over het Fiche: De nieuwe handelsstrategie «Handel voor iedereen» (Kamerstuk 22 112, nr. 2028).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 november 2015 aan de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 26 november 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke
Vragen en antwoorden
Inbreng VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven en bijlagen van de Minister over de Raad Buitenlandse Zaken Handel. De VVD-fractie heeft hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
EU-VS Handelsakkoord
In de brief van de Minister over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 staat te lezen dat er een voorzichtige stap is gezet richting meer transparantie aan de kant van de Verenigde Staten inzake de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord tussen de EU en de VS (TTIP). In Europese hoofdsteden zijn reading rooms geopend in Amerikaanse ambassades. De leden van de VVD-fractie noemen dat voorzichtig positief, maar zijn het met de Minister eens dat dit nog niet genoeg is. Een mate van geslotenheid is begrijpelijk tijdens onderhandelingen over handelsverdragen, maar op zijn minst zouden nationale parlementariërs toegang moeten krijgen tot de documenten, iets wat reeds het geval is aan Europese zijde en waarvan de leden van de VVD-fractie dankbaar gebruik hebben gemaakt. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een toelichting van de Minister op de huidige stand van zaken rond de wil aan Amerikaanse zijde om meer stappen te zetten op dit terrein.
Antwoord van het kabinet
De Europese Commissie heeft recentelijk met de VS nieuwe afspraken gemaakt over het plaatsen van vertrouwelijke documenten, waaronder geconsolideerde teksten, in ministeriële reading rooms in de lidstaten. Deze afspraken gaan ook over de toegang voor nationale parlementariërs en zijn bedoeld om de onderhandelingen transparanter te maken en tegelijk de vertrouwelijkheid van de onderhandelingsdocumenten te garanderen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel op 27 november a.s. geeft de Commissie nadere toelichting over deze afspraken, die het kabinet in het verslag van de RBZ zal appreciëren.
Tussen 14 en 23 oktober vond de elfde ronde van de onderhandelingen plaats in de Verenigde Staten. Kan de Minister terugblikken op die ronde? Wat zijn volgens haar de belangrijkste resultaten die in deze ronde zijn behaald?
Antwoord van het kabinet
Tijdens de 11e onderhandelingsronde is over bijna alle onderwerpen van TTIP gesproken, met uitzondering van investeringsbescherming. De Europese Commissie heeft van deze ronde een uitgebreid publiek verslag gemaakt, dat op de website van DG TRADE is te vinden.1
Een belangrijk resultaat van deze ronde is het uitwisselen van een nieuw tariefaanbod. In dit aanbod hebben de EU en de VS een ambitieus voorstel gedaan om 97% van de tarieflijnen te liberaliseren. Daarnaast heeft de EU voor het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling een uitgebreid tekstvoorstel gedaan.2 In dit voorstel staan onder meer afspraken over milieu, arbeid, MVO en de impact van TTIP op de minst ontwikkelde landen. De VS heeft met interesse kennis genomen van het voorstel en vragen ter verduidelijking gesteld. De partijen kwamen verder overeen het tempo van de werkzaamheden tussen de onderhandelingsrondes te versnellen. Daartoe zullen diverse expertontmoetingen plaats vinden voorafgaand aan de volgende ronde.
Voorstel Europese Commissie voor investeringsbescherming
De Minister spreekt in de brief – in het gedeelte over het Europese voorstel voor investeringsbescherming – over het uitsluiten van parallelle claims. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te zien dat de Minister zich daarvoor inspant en ziet dit als een manier om terechte zorgen over handelsverdragen zoals TTIP weg te nemen. De Minister noemt in dat kader «no-U-turn» en «fork-in-the-road». Kan de Minister beide opties verder toelichten en daarbij aangeven wat voor- en nadelen zijn van beide? Kan de Minister eveneens uiteenzetten hoe de Amerikaanse delegatie tot nu toe heeft gereageerd op Europese voorstellen rondom investeringsbescherming, bijvoorbeeld het oprichten van een internationaal investeringshof? Is de kans dat beide partijen elkaar gaan vinden op dit terrein groot of klein te noemen? Wat zijn momenteel de grootste verschillen tussen beide partijen?
Antwoord van het kabinet
De Nederlandse inzet is te voorkomen dat investeerders kunnen gaan «shoppen» bij verschillende systemen. Parallelle claims moeten worden uitgesloten. Daarom moeten investeerders een keuze maken tussen de reguliere rechtsgang óf geschillenbeslechting via bijvoorbeeld een internationaal gerechtshof. In de voorstellen die Nederland, samen met een aantal andere EU-lidstaten heeft gedaan, worden in dit kader twee mogelijke opties gegeven:
1. De «fork in the road»: investeerder moet de keuze maken óf nationale rechtsprocedures óf internationale arbitrage. Die keuze moet aan het begin van de procedure gemaakt worden.
2. De «no U-turn»: in bepaalde gevallen kan na het starten van een procedure onder nationale rechtsgang, wel een zaak voorgelegd worden aan een internationale geschillenbeslechtingsprocedure, maar de zaak onder de nationale rechter moet dan worden ingetrokken.
Bij een «fork in the road» bestaat de mogelijkheid dat de nationale rechtsgang bij voorbaat niet gebruikt wordt. Immers, als een investeerder één kans heeft om zijn recht te krijgen en op voorhand twijfelt aan de vraag of hij een eerlijke behandeling krijgt bij de nationale rechter, zal hij kiezen voor internationale arbitrage. Bij de «no U-turn» kan een investeerder wel kiezen voor het gebruik maken van nationaal recht, maar als hij twijfelt aan de onafhankelijkheid van het proces of aan de mate van rechtsbescherming, kan hij overstappen op internationale arbitrage, zonder daarmee het nationale rechtssysteem te doorkruisen. Op die manier worden investeerders aangemoedigd de nationale rechtsgang te volgen, maar blijft de mogelijkheid om naar het Investeringshof te stappen bestaan, indien blijkt dat de rechtsbescherming bij de nationale rechter onvoldoende is. Deze benadering werkt ook het beste in onderhandelingen met andere partners (China, Vietnam etc.), waarin het een offensief belang is dat EU investeerders in het buitenland effectieve rechtsbescherming krijgen. In dat kader is de no U-turn in de ogen van Nederland de meest gepaste en gebalanceerde optie.
De EU-positie is op 12 november jl. gedeeld met de Verenigde Staten. Er is nog geen officiële reactie van de Verenigde Staten ontvangen op het voorstel. De volgende TTIP-onderhandelingsronde zal begin 2016 plaatsvinden. Hierin zal gesproken worden over het investeringshoofdstuk en zal meer bekend worden over de positie van de Verenigde Staten.
Ten slotte hebben de leden van de VVD-fractie op dit terrein nog een vraag over het bijgevoegde concept paper «Improvements to TTIP and beyond – Making a milestone for modern investment protection». In de paper worden op vier belangrijke punten (verdere) hervormingen voorgesteld voor TTIP, waardoor belangrijke zorgen onder de bevolking (deels) kunnen worden weggenomen. Het gaat om de «right to regulate», goed functionerende arbitragehoven, het inbouwen van beroep in Investor-State Dispute Settlement (ISDS)-zaken en de relatie tussen ISDS en nationale rechtssystemen. Kan de Minister haar reflectie geven op dit concept paper? In hoeverre acht zij het haalbaar dat genoemde hervormingen daadwerkelijk in het uiteindelijke TTIP-verdrag terecht komen?
Antwoord van het kabinet
In het paper «Improvements to CETA and beyond – Making a milestone for modern investment protection» heeft Nederland met een aantal EU-lidstaten voorstellen gedaan voor vernieuwing van het mechanisme voor investeringsbescherming3. Die voorstellen zijn van belang voor alle verdragen die afspraken over investeringsbescherming bevatten. Deze voorstellen lopen langs de volgende 4 lijnen:
1. waarborgen voor beleidsvrijheid zonder risico van arbitrageclaims;
2. het moderniseren van de geschillenbeslechtingsprocedure (o.a. meer transparantie, verbeterde selectie van gekwalificeerde en onafhankelijke arbiters, een beroepsmechanisme, het oprichten van een permanente instantie);
3. het beperken van oneigenlijk gebruik van arbitrage (waaronder uitsluiten van brievenbusmaatschappijen);
4. het afbakenen en verduidelijken van de standaarden van investeringsbescherming.
Deze voorstellen zijn door de Europese Commissie verder uitgewerkt in concrete tekstvoorstellen die als basis dienen voor de EU-inzet in de onderhandelingen over investeringsbescherming tussen de EU en derde landen, waaronder de VS. Het systeem is opgebouwd uit de hoofdelementen van nationale en internationale gerechtshoven, verankert het recht van staten om te reguleren in het publieke belang en biedt waarborgen voor transparantie en verantwoording, inclusief de mogelijkheid van beroep. Ook is de relatie tussen nationale procedures en internationale geschillenbeslechting verduidelijkt: forum-shoppen is verboden en oneigenlijke (frivole) claims kunnen in een vroeg stadium worden verworpen. Meervoudige en parallelle procedures zijn niet mogelijk: er moet een keuze gemaakt worden tussen het voortzetten van een nationale rechtsprocedure of internationale geschillenbeslechting onder het verdrag. In het laatste geval moet de procedure onder de nationale rechtsgang worden ingetrokken. Er wordt een duidelijke scheiding gemaakt tussen internationaal en nationaal recht, waarbij de rechters niet mogen treden in de interpretatie en toepassing van het nationale recht van de Verdragspartijen (waaronder dat van de EU-lidstaten en het EU-recht).
Het kabinet steunt de inzet van de EU om deze hervormingen, die tot stand zijn gekomen met substantiële bijdragen van het Europees Parlement, EU-lidstaten, nationale parlementen en andere belanghebbenden, op te nemen in TTIP. De onderhandelingen hierover met de VS worden nu opgepakt. De reactie van de VS op de voorstellen moet nog worden afgewacht, maar de EU-positie is duidelijk: het systeem moet hervormd worden.
WTO
De Minister schrijft dat een akkoord binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) eind dit jaar tot de mogelijkheden blijft behoren. Het zou dan gaan om een Nairobi-pakket, dat minder ambitieus is dan de oorspronkelijk gestelde ambities. Op welke punten wijkt dit pakket af van de oorspronkelijke ambities uit de Doha-ronde? En hoe groot acht de Minister de kans dat een akkoord over dit minder ambitieuze pakket wel wordt bereikt? Wat zijn op dit moment de grootste obstakels op weg naar dat akkoord en zijn de afgelopen maanden stappen gezet om die obstakels weg te nemen? Wat zijn de consequenties als een akkoord niet wordt gesloten? Graag een toelichting op deze punten.
Antwoord van het kabinet
Het Nairobi-pakket bevat mogelijk een afspraak over de uitfasering van exportsubsidies en andere vergelijkbare overheidssteun voor landbouwproducten. Ook wordt waarschijnlijk een pakket van niet-bindende afspraken voor de minst ontwikkelde landen gepresenteerd. Mogelijke onderdelen binnen dit ontwikkelingspakket zullen gaan over tariefvrije en quotumvrije markttoegang voor deze landen, over katoen, en over oorsprongsregels. Het doel daarvan is het bevorderen van de integratie van minst ontwikkelde landen in de wereldhandel. Ten slotte wordt ernaar gestreefd om nieuwe afspraken te maken over het verbeteren (harmoniseren) van transparantie. Dit betekent dat WTO-leden meer of beter aan de WTO moeten rapporteren over bijvoorbeeld hun visserijsubsidies. Op basis van hun rapportages kunnen WTO-leden beter worden aangesproken op hun prestaties, met name als er handelsprotectionisme aan de orde zou zijn.
Het kabinet acht de kans groot dat er over exportsubsidies en het ontwikkelingspakket een akkoord wordt bereikt tijdens MC10. Er wordt de afgelopen weken op zeer regelmatige basis tussen de belangrijkste WTO-leden in Geneve overleg gevoerd om tot een voor iedereen acceptabel eindresultaat te komen. Vermoedelijk wordt het eindresultaat pas tijdens de conferentie door de handelsministers uitonderhandeld.
De EU speelt in dit stadium van de onderhandelingen een faciliterende en aanjagende rol. Zo heeft de EU begin november samen met Brazilië, Argentinië, Nieuw Zeeland, Paraguay, Peru en Uruguay een voorstel ingediend voor de verdere uitfasering van landbouwsubsidies. Dit voorstel is ambitieus en dekt naast exportsubsidies ook de onderwerpen staatshandelsondernemeningen, exportkredieten en internationale voedselhulp. Dit vormt op dit moment de basis voor verdere onderhandelingen over dit onderdeel van het Nairobi-pakket.
In de Ministeriele Slotverklaring van MC10 zal naar verwachting ook richting worden geven aan het «werkprogramma» van de WTO na Nairobi, de zogenaamde post-Nairobi agenda. De EU zet hierbij in op differentiatie in de classificatie van landen, de mate waarin preferenties kunnen worden verstrekt en het agenderen van nieuwe onderwerpen die relevant zijn in de huidige veranderende wereldeconomie. De voorkeur van de EU is de toekomstige onderhandelingen op multilaterale wijze voort te zetten, maar plurilaterale trajecten (op specifieke thema’s door «coalitions of the willing») niet uit te sluiten. Gezien de beperkte tijd tot MC10 en de tegenstellingen binnen het WTO-lidmaatschap, is de verwachting van het kabinet dat de Slotverklaring slechts een beperkte doorkijk zal bieden naar hoe de onderhandelingen binnen de WTO er in de toekomst uit kunnen gaan zien.
Tijdens MC10 zullen geen afspraken worden gemaakt over het verminderen van douaneheffingen op industriële en landbouwproducten, het liberaliseren van de handel in diensten, handel en milieu, subsidies, anti-dumping en intellectueel eigendom. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de oorspronkelijke ambities van de Doha-ronde, maar het is de WTO-leden tot nu toe niet gelukt om hier overeenstemming over te vinden. Deze onderwerpen zullen op enigerlei wijze terugkomen op de post-Nairobi agenda. Over de precieze wijze waarop de onderhandelingen over deze onderwerpen vervolgens gevoerd gaan worden, is in dit stadium van de onderhandelingen nog geen overeenstemming.
Oostelijk partnerschap
Een laatste vraag die de VVD-fractie heeft betreft het Oostelijk partnerschap. De associatieakkoorden worden voorlopig toegepast (voor Oekraïne het politieke deel), maar hoe staat het met ratificatie daarvan? Zit er beweging in het aantal landen dat de akkoorden heeft geratificeerd? Wat is de tussenstand op dit moment?
Antwoord van het kabinet
Het associatieakkoord EU-Georgië is geratificeerd door alle EU-lidstaten, behalve door België, Frankrijk, Griekenland en Italië.
Het associatieakkoord EU-Moldavië is geratificeerd door alle EU-lidstaten, behalve door België, Griekenland en Italië.
Nederland heeft deze 2 associatieakkoorden op 21 september jl. geratificeerd.
Het Associatieakkoord EU-Oekraïne is op dit moment door 23 lidstaten geratificeerd. Alleen Nederland, België, Cyprus, Griekenland en Italië hebben dit nog niet gedaan. In België, Cyprus en Griekenland is inmiddels het parlementaire instemmingstraject afgerond.
Zou de Minister eveneens kunnen toelichten wat wordt bedoeld met de trilaterale contacten met Rusland over het akkoord met Oekraïne? Over welke zaken wordt in dit overleg gesproken en waarom? Hoe verhouden deze contacten zich tot de relatie die Europa en Nederland hebben met Rusland na de annexatie van de Krim en het neerhalen van vlucht MH17? Is de Minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat hierbij voorzichtigheid moet worden betracht?
Antwoord van het kabinet
In september 2014 heeft Oekraïne onder grote Russische druk verzocht de voorlopige toepassing van de handelsdelen van het associatieakkoord (DCFTA) uit te stellen tot 1 januari 2016. De EU ging akkoord met het Oekraïense verzoek en toonde bereidheid om de mogelijke economische gevolgen van een DCFTA op de Russische economie te bespreken. Sindsdien is 18 keer trilateraal overleg gevoerd tussen de EU, Oekraïne en Rusland, zowel op politiek als technisch niveau. In deze overleggen blijft Rusland zijn bezwaren herhalen.
Rusland dringt aan op verder uitstel van de voorlopige toepassing en zelfs in het geheel schrappen van de DCFTA, en wil dit het liefst in een juridisch bindend document vastleggen. Binnen de EU en in Oekraïne is geen draagvlak om de voorlopige toepassing van de DCFTA verder uit te stellen. Wel zijn de EU en Oekraïne bereid om binnen de juridische kaders van de DCFTA de vermeende Russische zorgen nader te bezien. Er is daarom overeengekomen drie onderwerpen te nader te bespreken, te weten technische handelsbelemmeringen, sanitaire en fytosanitaire maatregelen en douane. Nederland is voorstander van deze aanpak, waarmee ook de gevraagde voorzichtigheid wordt betracht.
Inbreng PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken voor Handel, welke 27 november as. plaatsvindt. Graag willen zij het onderstaande inbrengen.
De leden van de PvdA-fractie zijn blij met de proactieve houding van de Europese Commissie op zoek naar nieuwe handelspartners. Economische ontwikkeling en het scheppen van banen is de meest effectieve manier om mensen uit de armoede te helpen. De leden betreuren het echter dat in de brief die de Minister de Kamer toezond (16 november jl.) alvorens dit Schriftelijk Overleg, hier niet tot nauwelijks aan wordt gerefereerd. Het nationaal en Europees, noem het eigen belang, lijkt louter voorop te staan. De leden vragen de Minister in haar volgende uitingen de diepere sociale motivatie, die de leden van de PvdA-fractie voor dergelijke handelsakkoorden hebben, helder op papier te zetten. Dat zou meer eer doen aan de aanvliegroute van dit kabinet, dat handel combineert met hulp, en alleen onder goede afspraken over de omgang met mens en milieu handel aangaat met, in dit geval, minder ontwikkelde, doch snel groeiende economieën.
Om de naleving van internationale standaarden binnen handelsverdragen met Aziatische landen te waarborgen, horen de leden van de PvdA-fractie graag van de Minister welk flankerend beleid Nederland en/of Europa voor ogen heeft om misstanden als gevolg van toenemende handel te voorkomen. Zo weten we bijvoorbeeld allemaal dat men het in Vietnam minder nauw neemt met klimaatverandering dan in het Westen. Hoe koppelt de Minister haar preventieve en op risico’s geënte beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) aan de voorziene handelsintensivering binnen bepaalde sectoren en landen? Groeien de activiteiten in bepaalde sectoren en landen van belangrijke ketenverduurzamingsorganisaties zoals het Initiatief Duurzame Handel (IDH) parallel mee met de daar voorziene handelsintensivering?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet is van mening dat verduurzaming van handel een integrale aanpak vereist. Bijvoorbeeld via nieuwe wet- en regelgeving in handelsakkoorden, maar ook door het stimuleren van maatschappelijke verantwoordelijk ondernemen. In Nederland gebeurt dit onder meer via de strategische partnerschappen en via convenanten, waarbij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen centraal staan. Het kabinet zet daarnaast in op het stimuleren van duurzame business modellen, onder meer via het Initiatief Duurzame Handel (IDH).
Beleid gerelateerd aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) is vooral gericht op sectoren of ketens met hoge sociale en milieurisico’s en niet zozeer op landen waar handelsintensivering is voorzien. Het kabinet zet in op een koppeling van de implementatie van deze afspraken in handelsverdragen aan lopende initiatieven van de Europese Commissie en EU-lidstaten op het terrein van IMVO.
In de Conferentie over «EU en verduurzaming van waardeketens» die op 7 december a.s. plaatsvindt, vraagt het kabinet aandacht voor deze integrale benadering en tracht hiervoor draagvlak te verkrijgen in de EU. Verduurzaming van handel vraagt om een Europese aanpak waarbij de Europese Commissie nauw samenwerkt met de EU-lidstaten om nationale programma’s op het terrein van duurzame ontwikkeling te koppelen aan Europees beleid. De ambities in de nieuwe handelsstrategie kunnen dienen als katalysator om steun voor deze aanpak te verkrijgen binnen de EU.
De leden van de PvdA-fractie hebben er al vaker op aangedrongen om mogelijkheden voor andersoortige handelsverdragen, zoals de Generalized Preference Schemes + (GSP+) of een zachtere vorm zoals Memorandums of Understanding (MoU’s), te onderzoeken. Beide ten behoeve van heldere afspraken over hoe om te gaan met internationale normen en waarden op het gebied van arbeid en milieu. Kan de Minister aangeven of dergelijke opties de revue hebben gepasseerd bij de verdragen die nu worden onderhandeld, en of zij in bepaalde gevallen heil ziet in additionele bilaterale MoU’s gericht op IMVO met bijvoorbeeld een land als de Filipijnen?
Antwoord van het kabinet
In de handelsakkoorden die nu worden onderhandeld, worden in de hoofdstukken over handel en duurzaamheid afspraken vastgelegd over internationale normen en waarden op het gebied van arbeid en milieu. Ook worden specifieke bepalingen opgenomen over IMVO. Het kabinet zet in op een koppeling van de implementatie van deze afspraken in handelsakkoorden aan lopende initiatieven van de Europese Commissie en EU-lidstaten op het terrein van IMVO.
De Minister schrijft dat het kabinet de inzet van zowel de EU als Myanmar steunt om duurzaamheid (sociaal en milieu gerelateerd) op te nemen in het Investeringsbeschermingsakkoord tussen beide waar momenteel over wordt onderhandeld. Kan de Minister aangeven hoe zij de waarborging van deze belangrijke thema’s voor zich ziet in een dergelijk akkoord?
Antwoord van het kabinet
Nederland benadrukt in alle lopende onderhandelingen van de EU over handels- en investeringsakkoorden het belang van afspraken op het terrein van handel en duurzame ontwikkeling. De EU en Myanmar hebben aangegeven in het nog overeen te komen investeringsbeschermingsakkoord zich samen sterk te maken voor afspraken over duurzame ontwikkeling, waaronder respect voor mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De Nederlandse inzet in het EU investeringsbeschermingsakkoord met Myanmar is gericht op het maken van duidelijk afspraken over:
– het niet verlagen van internationaal erkende sociale -en milieustandaarden bij het aantrekken van investeringen;
– het inrichten van nationaal beleid op het naleven van de bestaande regels op het terrein van arbeidsnormen en milieu en waar mogelijk het verhogen van het beschermingsniveau op deze terreinen;
– het inzetten op ratificatie en implementatie van ILO-conventies;
– het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (bijvoorbeeld door bedrijven te stimuleren te handelen conform de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen).
Partijen moeten daarbij regelmatig de implementatie van deze afspraken kunnen herzien, en monitoren en de impact daarvan evalueren. Bij al deze afspraken geldt ook dat Myanmar de ruimte dient te hebben om eigen prioriteiten in de ontwikkelingsdoelstellingen te bepalen.
De leden van de PvdA-fractie blijven de ontwikkelingen binnen het handelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) kritisch volgen. Zij zijn verheugd dat de ontwikkelingen rondom de ISDS-clausule binnen de TTIP-onderhandelingen navolging lijken te krijgen in andere handelsverdragen. Idealiter geldt dit ook voor bestaande handelsverdragen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Is zij bereid om haar eerdere uitspraak «ISDS is dood en begraven» ook te laten gelden in bestaande verdragen waar ISDS nog springlevend is?
Antwoord van het kabinet
De Nederlandse inzet is gericht op het hervormen van het mechanisme van investeringsbescherming. Dit geldt voor toekomstige verdragen, maar ook voor bestaande verdragen. Deze akkoorden zullen dan ook in lijn gebracht moeten worden met de nieuwe standaard die in het kader van TTIP is ontwikkeld. Nederland zet zich er voor in dat deze standaard in alle lopende en toekomstige onderhandelingen van de EU met derde landen wordt ingebracht. De Europese Commissie doet dit nu ook.
Dit is specifiek van belang voor het uitonderhandelde Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) tussen de EU en Canada en het handelsakkoord met Singapore. Deze akkoorden zijn nog niet voor ondertekening en sluiting voorgelegd aan de Raad. De Europese Commissie zal, zonder de onderhandelingen te heropenen, met beide landen bespreken waar aanpassingen kunnen worden doorgevoerd om de tekst verder in lijn te brengen met de nieuwe EU-standaard over investeringsbescherming. Het kabinet verwacht niet dat Canada niet open staat voor een verbeterd mechanisme.
Zoals aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) moderniseren en herzien. Hierbij zal worden aangesloten op de EU-positie in TTIP, inclusief het verbeterde geschillenbeslechtingsmechanisme.
In het kader van de ministeriële conferentie (MC) in Nairobi later dit jaar, ontvangen de leden van de PvdA-fractie graag de laatste stand van zaken van de Minister. Met het niet behalen van de Doha-ronde wordt er nu afgestevend op een beperkter akkoord, een zogenaamd Nairobi-pakket. Kan de Minister een inhoudelijke briefing, inclusief een planning voor implementatie van het akkoord, alvorens het algemeen overleg Europese Handelsraad van 8 december a.s. aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord van het kabinet
Ja. Uiterlijk 4 december a.s. zal er een geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 15 december aan de Kamer worden gestuurd. Hier zal worden ingegaan op de laatste stand van zaken betreffende de Ministeriele Conferentie in Nairobi en op een mogelijke planning voor de implementatie van het akkoord.
De Europese Commissie heeft dit najaar een nieuwe handelsstrategie gelanceerd, welke de leden van de PvdA-fractie met belangstelling hebben zien verschijnen. Wanneer is de Minister voornemens een appreciatie over deze strategie aan de Kamer te sturen, en kan zij daarbij toelichten wat de status van een dergelijke strategie is, en wat dit concreet gaat betekenen voor toekomstig beleid?
Antwoord van het kabinet
Het BNC-fiche, inclusief het Nederlandse standpunt, is reeds naar de Kamer gestuurd (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2028 van 20 november 2015). In de strategie zet EU-Commissaris Malmström haar visie uiteen op het Europese handelsbeleid voor de komende jaren. De strategie heeft formeel de status van een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. De inhoudelijke elementen ervan zullen als basis dienen voor de inzet van de Commissie in het toekomstige handelsbeleid.
Na de afronding van het principeakkoord over het Trans-Pacific-Partnership (TPP) lijken verschillende verdragsonderhandelingen in een stroomversnelling terecht te komen. Hier is niets op tegen, mits internationale standaarden op het gebied van mensen- en arbeidsrechten en milieu worden gewaarborgd. De leden van de PvdA-fractie willen de Minister er nadrukkelijk op wijzen dat kwaliteit boven snelheid gaat.
Inbreng SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de handelsstrategie van de Commissie «Handel voor Iedereen». De leden hebben daarover enkele vragen, in het bijzonder over het nieuwe arbitragesysteem in TTIP, het Investment Court System (ICS).
In het BNC-fiche lezen de leden van de SP-fractie dat de Commissie grote nadruk legt op transparantie. De Commissie wil de EU-onderhandelingsteksten voortaan zo snel mogelijk online zetten. Is het kabinet bereid om ervoor te pleiten dat ook de onderhandelingsteksten over de Overeenkomst over Handel in Diensten (TiSA) zo snel mogelijk online worden gepubliceerd? Waarom is dit vooralsnog niet gebeurd?
Antwoord van het kabinet
De Europese Commissie heeft de onderhandelingsvoorstellen van de EU voor het Trade in Services Agreement (TiSA) gepubliceerd op haar website.4 Hier is ook het verslag van de laatste onderhandelingsronde te vinden.5 De Commissie heeft aangegeven deze aanpak te continueren. De Raad heeft het onderhandelingsmandaat van de Commissie op 10 maart jl. gepubliceerd op de website van de Raad.6 Dit is in lijn met de Nederlandse wens voor meer transparantie in deze en andere onderhandelingen op Europees niveau.
In het BNC-fiche lezen de leden van de SP-fractie dat de lidstaten hun eigen beleidsruimte blijven behouden als de EU handelsakkoorden afsluit met derden. Kan worden aangegeven welke hoofdstukken of bepalingen van het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA), TTIP en TiSA, zoals het er nu naar uitziet, onder de competentie van de lidstaten (EU-only) zullen vallen? Klopt het dat het gemengde gedeelte naar verwachting maximaal 5% van dergelijke akkoorden omvat?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet vindt het belangrijk dat lidstaten een eigen rol behouden als de EU-handelsakkoorden afsluit met derde landen. In relatie tot genoemde handelsakkoorden is de EU op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) exclusief bevoegd op het terrein van onder andere de gemeenschappelijke handelspolitiek en de douane-unie. Artikel 4 van het VWEU bepaalt voor welke gebieden de EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten heeft. Het gaat hier onder meer om de terreinen sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, vervoer, energie en de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Op deze terreinen verkrijgt de EU slechts een exclusieve bevoegdheid om handelsakkoorden met derde landen te sluiten wanneer het beoogde verdrag EU-interne wetgeving kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen. De EU is evenmin exclusief bevoegd op de in artikel 6 van het VWEU opgesomde beleidsterreinen zoals industrie, cultuur en onderwijs net zoals onderwerpen als ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp.
In het kader van het EU-handelsakkoord met Singapore heeft de Europese Commissie een adviesverzoek bij het Europees Hof van Justitie ingediend. Met dit adviesverzoek wenst de Commissie duidelijkheid te verkrijgen over de aard van het handelsakkoord met Singapore, in het bijzonder de vraag of het gaat om een gemengd akkoord of een akkoord waarvoor de EU exclusief bevoegd is. De uitkomst van deze procedure zal mogelijk ook gevolgen hebben voor de aard van andere handelsakkoorden zoals CETA en TTIP. Nederland is met vele andere lidstaten van mening dat het verdrag met Singapore een gemengd akkoord is, gegeven de verwachte reikwijdte van het verdrag en gelet op specifieke onderdelen van het verdrag die niet onder een exclusieve EU-bevoegdheid vallen. Er zijn verschillende terreinen waar Nederland mogelijke aanknopingspunten ziet zoals transport, duurzame ontwikkeling, onteigening en/of investeringen. Dit zijn ook de terreinen waarop Nederland van oordeel is dat in andere handelsakkoorden een exclusieve EU-bevoegdheid ontbreekt.
Genoemde handelsovereenkomsten vallen deels onder de exclusieve EU-bevoegdheid. Het kabinet is echter van mening dat sprake is van een gemengde competentie en acht een formele rol van de lidstaten en nationale parlementen bij ratificatie van dergelijke akkoorden van belang. Binnen de Europese Unie zet het kabinet hierop ook in.
De leden van de SP-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) geleidelijk worden uitgebreid van goederen naar diensten en investeringen. Het kabinet schrijft dat Nederland veel belang hecht aan goede monitoring van de EPA’s en tijdens het voorzitterschap kansen zal benutten om hier stappen op te maken. Deelt het kabinet de mening dat alvorens de EPA’s worden uitgebreid, grondige evaluatie van de effecten van de EPA’s wenselijk is? Welke stappen heeft het kabinet precies voor ogen? Kan het kabinet daarbij een tijdlijn aangeven die het wil volgen tijdens het voorzitterschap?
Antwoord van het kabinet
Goed werkende Economische Partnerschapsakkoorden dragen in belangrijke mate bij aan inclusieve duurzame economische groei, en dragen ten positieve bij aan armoedebestrijding in de wereld. In de periode tussen 2003 en 2007 is een Sustainability Impact Assessment uitgevoerd, waarbij onder meer de gevolgen van de EPA’s voor zes verschillende sectoren (landbouw, visserij, toerisme, horticultuur, financiële diensten en oorsprongsregels) zijn onderzocht. In het definitieve rapport uit 2007 zijn alle resultaten samengebracht, en zijn conclusies en aanbevelingen opgesteld. Dit rapport is te vinden op de website van de Europese Commissie7.
Met afronding van de juridische revisie van de EPA in de Westelijk, Oostelijk en Zuidelijk Afrikaanse regio en de openbaarmaking van de desbetreffende teksten zal Nederland zich in eerste instantie inzetten voor spoedige afronding van de vertaling van deze drie akkoorden. De inschatting van de Commissie is dat ondertekening door de EU-lidstaten van de EPA’s met Zuidelijk Afrika en Oostelijk Afrika in het eerste kwartaal van 2016 onder het Nederlands Voorzitterschap een realistische mogelijkheid is. Naast de EU-lidstaten dienen ook de ACS-landen het akkoord te ondertekenen.
Het kabinet hecht inderdaad aan goede monitoring. Dat gebeurt via de beoordelingsclausules, zoals overeengekomen in de diverse EPA’s. De beoordelingsclausules zijn georganiseerd per hoofdstuk (bijvoorbeeld op het gebied van SPS-maatregelen, exportheffingen en voedselzekerheid) en er is ook een algemene beoordelingsclausule opgenomen voor de EPA als geheel. De werking van de EPA’s is ook onderwerp van discussie tussen de EU-Lidstaten en de Europese Commissie.
In het BNC-fiche lezen de leden van de SP-fractie dat de Commissie inzet op onder meer de synergie in de aanpak van migratiekwesties, in het bijzonder terugkeer. Is het kabinet van mening dat dit thema thuishoort in een handelsstrategie? Wat wordt er precies bedoeld met synergie in de aanpak van terugkeer?
Antwoord van het kabinet
De Europese Commissie acht het van belang de mogelijkheden voor migratie vanuit derde landen naar de EU (bijvoorbeeld verruimde mogelijkheden voor kennismigratie), te koppelen aan de bereidheid van die landen op het gebied van terug- en overname van migranten, het zogenoemde «principe van conditionaliteit». De EU spant zich in om deze conditionaliteit in ieder toekomstig handelsakkoord te verankeren in een specifiek protocol. Nederland is sterk voorstander van deze conditionaliteit, en heeft hier in het verleden veelvuldig op aangedrongen.
In hoeverre is het zeker dat er een anti-corruptie clausule wordt opgenomen in TTIP, zo vragen de leden van de SP-fractie. In welke andere verdragen die in een vergevorderd stadium zijn, of reeds zijn afgerond (onder andere de akkoorden met Japan, Mercosur, Vietnam en Canada), wordt naar waarschijnlijkheid een anti-corruptie clausule opgenomen?
Antwoord van het kabinet
De Europese Commissie heeft in de nieuwe handelsstrategie de intentie aangekondigd dat er een clausule over anti-corruptie in TTIP komt. Deze intentie geldt ook voor toekomstige verdragen en verdragen waar nog over onderhandeld wordt, waaronder EU-Japan en EU-Mercosur. De precieze inhoud van een dergelijke bepaling moet eerst met de lidstaten en het Europees Parlement besproken worden. Het Europees Parlement heeft overigens in de resolutie van 8 juli jl. specifiek gevraagd om in TTIP afspraken op te nemen over anti-corruptie.
Kan het kabinet de Kamer op de hoogte houden over de Raadsconclusies en in hoeverre zij nog worden aangepast door de zuidelijke lidstaten ten faveure van de bescherming van de eigen industrie, zo vragen de leden van de SP-fractie. Wat is het standpunt van Nederland in dezen?
Antwoord van het kabinet
Er is overeenstemming bereikt over de Raadsconclusies. Alle lidstaten, inclusief Nederland, steunen de Raadsconclusies. Deze zullen, zonder dat er discussie voorzien is, worden aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 27 november a.s.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de EU vasthoudt aan een apart rechtssysteem voor bedrijven. Waarom is de reguliere rechtsgang niet afdoende? De leden van de SP-fractie willen van het kabinet weten in hoeverre het ICS onderdeel uitmaakt van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden die zich in een vergevorderd stadium bevinden, dan wel afgerond zijn (onder andere de akkoorden met Japan, Mercosur, Vietnam en Canada). Hoe kijkt de nieuwe Canadese regering aan tegen het ICS-voorstel?
Antwoord van het kabinet
De Nederlandse rechtsgang is van zeer hoge kwaliteit en biedt voldoende bescherming. Daarom kiest de Nederlandse regering voor de «no-U-turn» benadering. Omdat het investeringshoofdstuk in TTIP dient als blauwdruk voor lopende en toekomstige onderhandelingen en niet in alle landen eenzelfde kwaliteit geldt, is het van belang verder te kijken dan alleen de TTIP-onderhandelingen. Nederland wil voorkomen dat investeerders soms lange, ondoorzichtige rechtsprocedures moeten doorlopen zonder resultaat. Rechtszekerheid is een essentiële voorwaarde voor betrouwbare internationale handel.
Het voorstel voor ICS wordt ingebracht in alle lopende en toekomstige onderhandelingen, zoals Japan, Vietnam, Myanmar en China. Investeringsbescherming maakt geen onderdeel uit van de onderhandelingen met Mercosur. Deze onderhandelingen zijn na een stilte sinds 2004, in 2010 weer hervat. De akkoorden met Canada en Singapore zijn gesloten. De Europese Commissie zal, zonder de onderhandelingen te heropenen, met beide landen bespreken waar aanpassingen kunnen worden doorgevoerd om de tekst verder in lijn te brengen met de nieuwe EU-standaard over investeringsbescherming. De Canadese regering is hiervan op de hoogte, maar heeft nog geen officiële reactie gegeven.
Is Nederland voornemens om opmerkingen te plaatsen bij de adviesaanvraag van het Hof inzake het EU-Singapore verdrag, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zo ja, welke? Kan Nederland daarbij het verzoek doen om te informeren naar de procedure indien een lidstaat een gemengd akkoord niet ratificeert?
Antwoord van het kabinet
Het adviesverzoek van de Europese Commissie gaat in op de aard van de handelsakkoord met Singapore. Nederland is met vele andere lidstaten van mening dat het verdrag met Singapore een gemengd akkoord is, gegeven de verwachte reikwijdte van het verdrag en gelet op bijvoorbeeld specifieke onderdelen van het verdrag die niet onder een exclusieve EU-bevoegdheid vallen.
Bij een gemengd akkoord moeten ook de nationale parlementen het verdrag goedkeuren. In Nederland zal het verdrag door de Tweede en Eerste Kamer behandeld worden mede op basis van advies van de Raad van State.
Mocht een nationaal parlement geen goedkeuring geven, dan kan het akkoord niet in werking treden. Maar de afwijzing van een verdrag door een lidstaat tast de voorlopige toepassing van onderdelen van het akkoord niet aan. Die onderdelen van het akkoord gelden onverkort in alle lidstaten (zie ook de Kamerbrief 21 501-02, nr. 1499). Voor de volledigheid wil ik vermelden dat een besluit over de voorlopige toepassing van onderdelen van de handelsakkoord met Singapore slechts kan zien op de EU-delen van het akkoord en nog niet is vastgesteld.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat ICS meer mogelijkheden biedt om een zaak te beginnen dan in het geval van ISDS. Klopt het dat het criterium dat een investering bij moet dragen aan de economie van het ontvangende land hier geen onderdeel van uitmaakt? Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt van de Minister, die het belang van substance-eisen om misbruik van belasting- dan wel investeringsverdragen te voorkomen meermaals heeft onderstreept?
Antwoord van het kabinet
Nee, dat klopt niet. ICS biedt niet meer mogelijkheden om een zaak te beginnen; het voorstel bevat juist minder mogelijkheden. Er gelden bijvoorbeeld strakkere termijnen, oneigenlijke claims kunnen in een vroeg stadium worden uitgesloten en dankzij het «loser pays principe» kunnen frivole claims worden vermeden.
Alleen investeerders die een substantiële bedrijfsactiviteit hebben, kunnen gebruik maken van investeringsbescherming. De criteria voor een investering behelzen iedere vorm van vermogen met een zekere duur die in overeenstemming met nationaal recht in een land zijn gedaan.8 Dit sluit aan bij het Nederlandse standpunt, zoals aangegeven in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Op deze manier worden alleen bedrijven die daadwerkelijk investeren en bijdragen aan de economie van de verdragspartijen beschermd.
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het ondernemersrisico met behulp van ICS nog altijd kan worden afgewenteld op de burger. Deelt de Minister de mening dat dit de rechtsongelijkheid tussen burgers en staten enerzijds, en bedrijven anderzijds vergroot, gezien burgers en staten geen beroep kunnen doen op ICS (noch op ISDS)?
Antwoord van het kabinet
In investeringsverdragen gaat het niet om het afdekken van investeringsrisico’s, maar over afspraken tussen staten over beginselen van goed bestuur. Deze regels zijn niet nieuw en niet anders dan wat al gebruikelijk is in onze Nederlandse wet. Zij geven dus geen extra rechten aan buitenlandse investeerders. Wel hebben ze een forumkeuze om hun recht te halen: óf onder Nederlands recht bij de Nederlandse bestuursrechter óf bij een arbitraal tribunaal op basis van een investeringsverdrag.
In een investeringsverdrag staan basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders tegen onrechtmatig handelen van overheden. De rechten die in het investeringshoofdstuk van TTIP worden opgenomen zijn basisregels die we ook terugvinden in de Nederlandse wet. Daarin staat bijvoorbeeld dat een staat een investeerder mag onteigenen, mits dit in het publieke belang gebeurt, met rechtswaarborgen omkleed is, zonder discriminatie gebeurt en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding. Dit is een basisbescherming en staat sinds 1798 in onze Grondwet.
In het voorstel van de Europese Commissie zouden ook andere belanghebbenden toegang krijgen tot deze rechtsgang in TTIP. Via de voorgestelde amicus curiae briefs en third party interventions kan eenieder zich voegen in het proces. Als amicus curiae (vriend van het hof) zou een derde partij dan schriftelijk commentaar kunnen aanleveren om het hof te helpen met de beoordeling van de claim. Voor een third party intervention is een direct en aantoonbaar belang noodzakelijk.
De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet erkent dat het aantal beroepsmogelijkheden aanzienlijk kan stijgen door ICS omdat ook bedrijven in beroep kunnen gaan tegen een uitspraak. Wat zijn de criteria voor bedrijven om in beroep te kunnen gaan? Erkent het kabinet dat veel zaken om te zetten zijn in een claim door de breed geformuleerde bepalingen in ICS? Kan het kabinet daarbij ingaan op de termen «noodzakelijke» maatregel, «substantiële» ontneming van eigendomsrechten, «manifest arbitrair» en «legitieme verwachtingen»?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet is van mening dat een mogelijkheid van beroep van belang is voor een eerlijke, voorspelbare en onpartijdige rechtsgang. De mogelijkheid tot het instellen van beroep is dan ook een belangrijk aspect van effectieve rechtsbescherming. Dit is ook in de nationale rechtsgangen gewaarborgd.
De mogelijkheid tot het instellen van beroep acht ik ook van belang in het geval van geschilbeslechting tussen een investeerder en een Staat. Het draagt bij aan een zorgvuldige beoordeling van het geschil. Onder ICS kunnen zowel de Staat als de investeerder die onderling een geschil hebben beroep aantekenen tegen de uitspraak van het Tribunaal. Zoals ook gebruikelijk is in nationale en internationale rechtsgangen, is het aantal gronden op basis waarvan beroep mogelijk is, beperkt. Onder ICS kan beroep worden ingesteld op de volgende gronden:
– het hof in eerste aanleg het toepasselijk recht verkeerd heeft geïnterpreteerd of toegepast;
– het hof een manifest verkeerde interpretatie van de voorgelegde feiten geeft;
– het hof niet conform de regels is samengesteld;
– buiten zijn mandaat is getreden;
– er sprake is van corruptie van een van de leden van het hof;
– de procedureregels onjuist zijn gevolgd;
– de uitspraak niet met redenen omkleed is.
In de bepalingen die gebruikt zijn in ICS staan gebruikelijke begrippen en concepten in de nationale, Europese en internationale rechtsorde (bijvoorbeeld zoals gebruikt in het EU-Werkingsverdag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met de huidige formuleringen sluit het nieuwe ICS aan bij de wens om de standaarden van investeringsbescherming af te bakenen en te verduidelijken. Dit om het risico weg te nemen dat een tribunaal de bepalingen te ruim interpreteert.
Zo geldt dat Staten het recht hebben om te reguleren in het publieke belang, indien de maatregel noodzakelijk is om het publieke doel te bereiken. Deze «noodzakelijkheidstest» is een basisregel in de internationale en EU-rechtsorde. Hiermee wordt ook voorkomen dat het recht te reguleren Staten een carte blanche geeft om bijvoorbeeld discriminerende maatregelen te nemen, indien dat niet noodzakelijk is om het publieke belang te dienen.
Een «substantiële» ontneming van eigendomsrechten houdt in dat een maatregel een investeerder in grote mate de fundamentele eigenschappen van eigendom ontneemt, waaronder het recht op gebruik, genot en beschikking van zijn investering. Er moet hierbij dus sprake zijn van een zodanige aantasting van het eigendomsrecht, dat de investeerder niet meer over zijn investering kan beschikken.
Bij een inbreuk op eerlijke en billijke behandeling dient sprake te zijn van een «manifest arbitraire» maatregel. In andere woorden, er moet sprake zijn van een willekeurig handelen van de Staat. Bij het bepalen of de bepaling van eerlijke en billijke behandeling is geschonden, kan het tribunaal tevens kijken of de verdedigende Staat door het doen van een specifiek voorstel om de investering aan te trekken, «legitieme verwachtingen» (in de Nederlandse rechtsorde ook wel «gerechtvaardigd vertrouwen» genoemd») heeft gegeven aan een investeerder, op basis waarvan de investeerder vervolgens heeft besloten de investering daadwerkelijk te doen. Er is echter pas sprake van een inbreuk op een dergelijke legitieme verwachting, als daarbij ook de andere voorwaarden voor eerlijke en billijke behandeling zijn geschonden. Het tribunaal kan dus bijvoorbeeld rekening houden met eventuele legitieme verwachtingen, indien de maatregel ook manifest arbitrair is genomen.
De leden van de SP-fractie vragen of al bekend is wat het oordeel is van de Verenigde Staten over ICS. Erkent het kabinet dat de Amerikanen concessies zullen verlangen in het onderhandelingsproces, waardoor het voorstel kan verwateren? De leden van de SP-fractie vragen wat respectievelijk Nederland en de Europese Commissie gaan doen indien het ICS voorstel wordt verworpen door de Amerikanen.
Antwoord van het kabinet
De EU-positie is op 12 november jl. gedeeld met de Verenigde Staten en dat betekent dat het onderhandelingsproces na ruim anderhalf jaar weer opgestart kan worden. Er is nog geen officiële reactie van de Verenigde Staten op de EU-positie bekend. De volgende TTIP onderhandelingsronde zal begin 2016 plaatsvinden. Hierin zal gesproken worden over het investeringshoofdstuk en zal meer bekend worden over de positie van de Verenigde Staten.
Klopt het dat er in het EU-Myanmar akkoord wordt onderhandeld over de oude versie van ISDS, en niet over ICS, zo informeren de leden van de SP-fractie. Wat is de reden hiervan?
Antwoord van het kabinet
Dit klopt niet. Het voorstel voor ICS wordt ingebracht in alle lopende en toekomstige onderhandelingen, dus ook in het EU-Myanmar akkoord. Hiermee wordt het eerste EU-voorstel over investeringsbescherming in deze onderhandelingen dus aangepast. Birma/Myanmar is daar steeds van op de hoogte geweest.
Inbreng GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennis genomen van het
EU-voorstel: Handel voor Iedereen en de beantwoording door de Minister van de schriftelijke vragen van het lid Klaver over de door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe handelsstrategie voor Europa.
Uit de beantwoording van onze vragen blijkt tot teleurstelling van de leden van de GroenLinks-fractie nog geen commitment van de Minister om verouderde handelsverdragen actief open te breken, en doelstellingen als duurzame ontwikkeling veel meer juridische kracht te geven in de handelsverdragen. Zij hoopten op concretere plannen van de Minister om eerlijke handel te bevorderen middels een nieuw model voor Investeringsbeschermings-overeenkomsten (IBO’s). Wat betreft de leden van de GroenLinks-fractie worden sociale- en milieunormen een veel groter onderdeel van alle handelsverdragen die Nederland onderhoudt, en worden deze zaken niet slechts in preambules aangehaald. Zij zijn verheugd te horen dat de Europese Commissie werkt aan een plan van aanpak voor de implementatie van afspraken op het gebied van duurzame ontwikkeling, eerlijke handel en mensenrechten en wachten ook hier op concrete invulling van waarden zoals duurzaamheid en transparantie. Volgens deze leden omvat het voorstel van de Europese Commissie voor een Investment Court System slechts kleine verbeteringen ten opzichte van het oorspronkelijke ISDS. Zij hebben nog steeds grote zorgen over de extra laag rechten voor buitenlandse investeerders middels deze nieuwe «EU-standaard» van internationale geschillenbeslechting. Deze leden missen een argumentatie per handelsverdrag waarom een ISDS in verschillende verdragen nodig is.
De Minister schrijft dat de invloed van handels- en investeringsakkoorden op mensenrechten moet worden meegenomen in de impact assessments van handelsakkoorden, en dat voor geïdentificeerde risico’s geschikte maatregelen moeten worden genomen. Welke partij zal deze impact assessments uitvoeren? Welke maatregelen dienen er volgens de Minister te worden genomen wanneer er schadelijke effecten worden blootgelegd?
Antwoord van het kabinet
Sustainability Impact Assessments (SIA’s) worden altijd uitgevoerd door een onafhankelijke organisatie. Welke dit is varieert per opdracht. Uiteindelijke moeten de Europese Commissie en EU-lidstaten gezamenlijk beoordelen voor welke bevindingen in deze SIA’s flankerend beleid nodig is.
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten welke maatregelen de Minister bereid is te nemen om ervoor te zorgen dat Nederland bedrijven zonder substantiële bedrijfsactiviteiten uit zal sluiten van voorzieningen in handelsverdragen, en hoopt dat de Minister dit kan toelichten.
Antwoord van het kabinet
Zoals aangegeven in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397), acht Nederland het onwenselijk dat een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) gebruikt kan worden door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. En zoals aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de IBO’s moderniseren en herzien. Hierbij zal worden aangesloten op de EU-positie in TTIP, inclusief het verbeterde geschillenbeslechtingsmechanisme.
Vervolgens zal een proces van heronderhandeling van de bestaande IBO’s gestart worden. In de beantwoording van de Kamervragen Thieme van 19 mei jl. (Kamerstuk 2015- Z0, nr. 5826) wordt uitgelegd hoe dit proces eruit ziet.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de verenigbaarheid van ISDS met EU-wetgeving. Zij vragen de Minister of zij uiterlijk begin december wil toelichten of zij hierover een vraag in zal dienen bij de behandeling van het handelsverdrag tussen de EU en Singapore bij het Europese Hof van Justitie. Dit stelt de Kamer in staat om voor de inbrengdatum zo nodig over de aangehouden motie Jasper van Dijk/Klaver (Kamerstuk 21 501-02, nr.1540) te stemmen.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de stand van zaken.
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de noodzaak van ICS in handelsverdragen als TTIP en CETA. Zij verwijzen ook naar de aangenomen motie-Segers c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 964), die uitspreekt dat TTIP geen geschillenbeslechting mag bevatten die afbreuk doet aan ons nationale rechtssysteem en onze democratische besluitvorming. De motie verwijst bovendien naar de waarborging van onze democratische rechtsstaat en waarden zoals menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, rechtsgelijkheid en bescherming van milieu en mensenrechten. Hoe gaat de Minister met deze motie om, aangezien ook ICS naast of zelfs boven ons nationale rechtssysteem functioneert en niet gebonden is aan onze wetgeving? Waarom wordt het recht om te reguleren niet eenduidig vastgelegd? Waarom is transnationale arbitrage noodzakelijk naast of zelfs boven ons eigen rechtssysteem? Kan de Minister voorbeelden geven van situaties waarin ons nationale rechtssysteem tekortschiet om investeringsgeschillen te beslechten? Waarom is het nodig om buitenlandse investeerders exclusieve toegang tot transnationale arbitrage te geven, in tegenstelling tot Nederlandse MKB-bedrijven en burgers?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet heeft de motie Segers c.s. als ondersteuning van beleid beoordeeld. Het Investment Court System (ICS) kan een alternatief worden voor de reguliere nationale rechtsgang bij investeringsgeschillen. Een claim onder het ICS zal op basis van internationaal recht, zoals onderschreven door Nederland, gevoerd worden.
De afspraken in handels- en investeringsverdragen over investeringsbescherming geven buitenlandse investeerders het recht een beroep te doen op de in het verdrag voorziene regeling voor de beslechting van geschillen. Een investeerder kan hier een beroep op doen indien hij meent schade te hebben geleden aan zijn investering door ongerechtvaardigd overheidsingrijpen. Er moet dan worden vastgesteld dat bepaald overheidshandelen in strijd is met de gemaakte internationale afspraken uit het verdrag. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en het stellen van voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Schadevergoeding zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden en de staat derhalve onjuist heeft gehandeld. Ons nationale rechtssysteem schiet daarin niet tekort, maar een dergelijke alternatieve route van internationale geschillenbeslechting is van belang, omdat de onafhankelijkheid en kwaliteit van de nationale rechtsgang in het buitenland niet overal gegarandeerd is.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 9 april jl. in reactie op de Motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), verlangt het kabinet de garantie dat nationale overheden volledige beleidsvrijheid behouden. Ook hier kan TTIP voor een eenduidige standaard zorgen. Voorts dient de toegang tot het rechtssysteem gewaarborgd te blijven, ook voor individuen en MKB-bedrijven die minder draagkrachtig zijn. Buitenlandse investeerders mogen geen hogere bescherming genieten dan consumenten, lokale overheden of nationale bedrijven.
Zie ec.Europa.eu/trade/policy/policy-making/analysis/sustainability-impact-assessments/assessments/
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-02-1557.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.