19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2679 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 november 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 30 juni 2020 inzake het Landenbeleid Libië (Kamerstuk 19 637, nr. 2637), over de brief van 30 juni 2020 inzake het Landenbeleid Syrië (Kamerstuk 19 637, nr. 2638), over de brief van 30 juni 2020 inzake het Landenbeleid Guinee (Kamerstuk 19 637, nr. 639) en over de brief van 25 augustus 2020 inzake het Landenbeleid Venezuela (Kamerstuk 19 637, nr. 2649).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 november 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger

Vraag 1

Bij welke aantallen burgerdoden is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, aangezien de honderden burgerdoden in Libië volgens u hiervoor onvoldoende zijn?

Antwoord 1

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU) indien de algehele veiligheidssituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence) dat elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Het is niet zo dat enkel gekeken wordt naar het aantal burgerslachtoffers om te kunnen spreken van een 15c-situatie. Zoals ook aangegeven in mijn brief met betrekking tot het landenbeleid van Libië van 30 juni jl. aan uw Kamer, dient er ook sprake te zijn van een gebrek aan een veiligheidsstructuur en grootschalig, wijdverbreid en willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict, waarbij de strijdende partijen oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten, om een situatie aan te kunnen merken als een 15c-situatie.1 Al deze elementen wegen mee bij de afweging of er sprake is van een 15c-situatie.

In bovengenoemde brief van 30 juni jl. heb ik uiteengezet dat het aantal burgerslachtoffers relatief beperkt is gebleven, afgezet tegen de totale bevolking, dat er voor een aanzienlijk deel gebruik gemaakt wordt van gericht geweld, dat de strijd zich voornamelijk heeft gefocust in en rondom Tripoli en dat desondanks het normale leven in het centrum van Tripoli in grote mate door kon blijven gaan. Gelet op hetgeen mij bekend is over de situatie in Libië, bestaat er geen aanleiding om de situatie in Libië aan te merken als een 15c-situatie.

Vraag 2

Waarom zijn afvalligen en bekeerlingen niet in het landenbeleid voor Libië opgenomen?

Antwoord 2

In het landgebonden asielbeleid voor Libië zijn (bekeerde) christenen aangemerkt als risicogroep. De (bekeerde) christenen waren reeds als zodanig aangemerkt in het beleid en het meest recente ambtsbericht geeft geen aanleiding om dat te wijzigen. Uit het ambtsbericht is namelijk gebleken dat er geen noemenswaardige veranderingen hebben plaatsgevonden in de wijze waarop de (de facto) autoriteiten en de Libische samenleving tegen bekering tot het christendom aankijken.

Uit het ambtsbericht is geen informatie naar voren gekomen waaruit blijkt dat afvalligen in Libië in het algemeen voor vervolging te vrezen hebben. Er bestaat in Libië geen wetgeving tegen afvalligheid en er hebben voor zover bekend geen strafvervolgingen plaatsgevonden van afvallige Libiërs. Om die reden zijn zij in het beleid niet als risicogroep aangemerkt. Wel kunnen zij het risico op sociale uitsluiting lopen en intimidatie, detentie en geweld van met name lokale salafistische gewapende groepen ondervinden. Indien dat in een individuele zaak aannemelijk is, kan op grond van het algemene beleid asiel worden verleend.

Vraag 3

Hoe verhoudt de verslechterde veiligheidssituatie in Libië zich tot de afspraken die met de Libische kustwacht zijn gemaakt om vluchtelingen tegen te houden? Hoe beoordeelt u het risico dat hiermee asielgerechtigden terug worden geduwd in een onveilige situatie?

Vraag 4

Hoeveel migranten zitten momenteel nog in detentiecentra in Libië die niet onder het betekenisvolle toezicht staan van de UNHCR? Wat gebeurt er om deze mensen alsnog zo snel mogelijk uit deze centra te krijgen?

Antwoord 3 en 4

De verantwoordelijkheden voor zoek- en reddingsacties zijn in het internationaal zeerecht verankerd. Het is de wettelijke taak van een kuststaat om de eigen territoriale wateren te controleren en reddingsoperaties te coördineren.2 Die verantwoordelijkheid geldt ook voor Libië. De ontschepingen die volgen op reddingsoperaties in de Libische SAR-zone zullen logischerwijs in hetzelfde land plaatsvinden. Bij reddingen door de Libische Kustwacht in de Libische SAR-zone is er geen sprake van refoulement – of in die zin van terugkeer – omdat de betrokken personen onder de rechtsmacht van de Libische autoriteiten zijn gebleven.3

Het is onwenselijk als migranten daarna automatisch in detentiecentra komen. Daar spreekt het kabinet Libië bilateraal en in Europees verband op aan. Het aantal detentiecentra en het aantal migranten dat in detentiecentra verblijft, is substantieel afgenomen maar blijft een punt van aandacht. UNHCR heeft op dit moment beperkt toegang tot de 11 overgebleven officiële detentiecentra die onder beheer staan van het Libische directoraat voor het tegengaan van irreguliere migratie (DCIM). Het kabinet zet zich voortdurend in voor de toegang van internationale organisaties tot de detentiecentra en steunt IOM en UNHCR hierbij, zowel bilateraal als via de EU-band. Tevens zet het kabinet zich in bredere zin in – samen met de EU, de Afrikaanse Unie, UNHCR en IOM – om de situatie in de centra te verbeteren. Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve open ontvangst- en transit centra.

Voor alle migranten geldt, dat het kabinet hen in staat wil stellen met hulp van IOM desgewenst terug te keren naar hun land van herkomst en dat de meest kwetsbare migranten door UNHCR geëvacueerd kunnen worden naar Emergency Transit Mechanism (ETM) in Niger of Rwanda. Nederland ondersteunt de activiteiten van IOM en UNHCR Libië financieel.

Vraag 5

Wat is de argumentatie om Soefi's niet als risicogroep en kwetsbare minderheidsgroep op te nemen in het landenbeleid voor Libië?

Antwoord 5

Uit het meest recente ambtsbericht vloeit voort dat de positie van Soefi’s in de verslagperiode voor zover bekend ongewijzigd is gebleven. Uit het ambtsbericht van april 2019 blijkt dat geweld jegens soefi-heiligdommen een opleving vertoonde in 2012 en 2017. Het ambtsbericht van april 2019 meldde voorts dat er geen incidenten met betrekking tot geweld tegen soefi’s of soefi-heiligdommen bekend waren geworden sinds begin 2018. Eind 2018 kwamen honderden soefi’s in Tripoli en Benghazi bij elkaar om de geboortedag van de profeet Mohammed te vieren. Naar verluidt was het in beide steden de drukstbezochte viering sinds jaren, aangezien in voorgaande jaren de dreiging van geweld door salafistische groepen grootschalige vieringen verhinderde. In het ambtsbericht van juni 2020 wordt weliswaar gemeld dat in februari 2020 een belangrijk soefi-heiligdom in de plaats Sirte werd vernietigd, vermoedelijk door aan het LNA verbonden salafisten, maar anderzijds werd in november 2019 door de soefi-gemeenschap begonnen met de herbouw van de moskee in Zliten die in 2012 werd vernietigd door salafistische milities.

Alhoewel salafistische groeperingen in Libië een dreiging vormen voor als afvalligen beschouwde Libiërs, blijkt uit het meest recente ambtsbericht en andere bronnen niet dat soefi’s overal in Libië voortdurend te vrezen hebben. Noch zijn er in de verslagperiode berichten geweest dat zij het slachtoffer zijn geworden van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen. Om deze reden zie ik geen aanleiding om Soefi’s als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep op te nemen in het landenbeleid. Voor zover Soefi’s in bepaalde regio’s problemen ondervinden van de zijde van salafistische groeperingen, wordt dat bij de beoordeling van de asielaanvraag betrokken. Afhankelijk van de aard en ernst van de problemen en het al dan niet aanwezig zijn van een binnenlands beschermingsalternatief, kan dat tot verlening van een verblijfsvergunning leiden.

Vraag 6

Waarom zijn gescheiden vrouwen, gezien de informatie over hun achtergestelde positie in de Libische samenleving, niet als risicogroep aangemerkt?

Antwoord 6

Ten aanzien van alleenstaande vrouwen, waaronder gescheiden vrouwen, volgt uit het ambtsbericht dat het onacceptabel wordt geacht dat zij op zichzelf wonen en dat er van hen wordt verwacht dat zij zich bij familie vestigen. De mate van restrictie die alleenstaande vrouwen ondervinden is voorts afhankelijk van de plek waar zij zich bevinden, zo zijn er in de steden minder beperkingen dan op het platteland. Ook speelt de houding van lokale feitelijke machthebbers een rol in de mate van beperkingen waarmee alleenstaande vrouwen te maken hadden.

De beschikbare informatie over hun positie in Libië maakt niet dat gescheiden vrouwen in het beleid moeten worden aangemerkt als specifieke groep. Elke zaak wordt individueel beoordeeld tegen de achtergrond van hun positie en omgeving in Libië.

Vraag 7

Hoeveel Libische asielzoekers telt Nederland momenteel en kunt u dit uitsplitsen per risicogroep?

Antwoord 7

Eind augustus 2020 had de IND circa 110 eerste asielaanvragen van vreemdelingen met de Libische nationaliteit in behandeling.4

In de geautomatiseerde informatiesystemen van de IND wordt het behoren tot een risicogroep niet geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze aantallen uit te splitsen per risicogroep.

Vraag 8

Hoe wordt gecontroleerd of Libiërs daadwerkelijk zijn bekeerd tot het christendom?

Antwoord 8

De IND beoordeelt conform de openbare werkinstructie bekeerlingen 2019/18, en binnen de kaders van het beleid en regelgeving dat voortvloeit uit Europese regelgeving of geloofwaardig is dat een asielzoeker bekeerd is tot het christendom. Dit is voor bekeerlingen uit Libië niet anders dan bij andere nationaliteiten.

Deze beoordeling wordt gedaan op basis van de individuele omstandigheden van de zaak. Het uitgangspunt van de werkinstructie is dat gevraagd wordt naar persoonlijke ervaringen. Indien de gestelde bekering geloofwaardig is, beoordeelt de IND op welke wijze hij uiting wenst te geven aan zijn geloof, of hij eerder problemen heeft ondervonden en daarmee of betrokkene heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade. Mocht de aanvraag in het individuele geval geen reden zijn voor asielbescherming dan wordt dit individueel gemotiveerd in de besluitvorming. De vreemdeling kan hiertegen in beroep gaan.

Vraag 9

Hoe kan het dat mensen kunnen terugreizen naar een land voor vakantie- en of privédoeleinden terwijl zij een status in Nederland hebben gekregen op basis van een asielverzoek? Kan dit een indicatie zijn om alsnog de vergunning in te trekken of in elk geval niet permanent te maken?

Antwoord 9

Als de IND informatie krijgt dat een asielstatushouder is teruggekeerd naar het land van herkomst, dan kan de IND hem/haar uitnodigen voor een gehoor om te bekijken of er sprake is van een intrekkingsgrond en kan dit een reden zijn om die asielvergunning in te trekken. Daarbij komen de reden, bestemming, duur en verloop van de reis aan de orde. Afhankelijk van de omstandigheden zal beoordeeld worden of er aanleiding is om tot intrekking van de verleende vergunning over te gaan. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij, ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst, nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Vraag 10

Kunt u aangeven op welke gronden een aantal genoemde Europese landen wel een artikel 15c-situatie aanneemt in geheel Libië dan wel in delen daarvan? Kunt u aangeven op welke gronden een aantal genoemde landen geen artikel 15c-situatie aanneemt? Kunt u deze gronden per land en eventueel per landsdeel in Libië aangeven? Kunt u vervolgens aangeven waarom Nederland tot de conclusie komt dat geen sprake is van een 15c-situatie in (delen van) Libië?

Antwoord 10

Elk land maakt op basis van landeninformatie uit verschillende (internationale) bronnen een zelfstandige weging van de veiligheidssituatie. Daarnaast hanteren niet alle lidstaten dezelfde definitie van artikel 15c van de EU Kwalificatierichtlijn. Zo wordt in de Nederlandse praktijk in het kader van de individuele beoordeling van 15b al rekening gehouden met de positie van bepaalde groepen (kwetsbare minderheden) en wordt binnen de toets 15c alleen gekeken naar de algehele veiligheidssituatie, terwijl bij andere lidstaten juist binnen het kader van 15c wordt gekeken naar de positie van bepaalde kwetsbare groepen.

Ten tijde van het vaststellen van het huidige landenbeleid voor Libië gold voor Ierland, Italië, Polen en het Verenigd Koninkrijk dat zij een 15c situatie aannamen voor heel Libië. België, Cyprus, Duitsland, Frankrijk en Malta namen een 15c situatie aan voor een deel van Libië. Voor Zwitserland, Denemarken, Finland, Luxemburg, Noorwegen en Zweden gold dat zij niet aannamen dat er sprake is van een 15c-situatie. Het is niet bekend op welke gronden de verschillende landen tot deze conclusie zijn gekomen.

In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni jl. en in mijn beantwoording van vraag 1 heb ik reeds uiteengezet waarom ik van mening ben dat er geen sprake is van een 15c-situatie in Libië.5 Kortheidshalve verwijs ik u hiernaar.

Vraag 11

Wat is de positie van vluchtelingen en/of migranten in Libië? Vormen zij geen risicogroep op zichzelf, gezien wat bekend is over de behandeling in Libië van vluchtelingen en migranten uit andere landen?

Antwoord 11

Libië is traditioneel en ook nu nog een belangrijk bestemmingsland voor arbeidsmigranten uit met name sub-Sahara Afrika. Het aandeel migranten op doorreis is relatief beperkt. In hoeverre het onder deze laatste groep om vluchtelingen gaat is lastig vast te stellen, ook omdat Libië het Vluchtelingenverdrag niet heeft ondertekend en de term vluchteling in strikt juridische zin alleen ziet op personen die een officiële status als vluchteling hebben verkregen. Daarom gebruik ik hier de term migranten in brede zin.

De precaire situatie van veel migranten in Libië is al langer een grote zorg van het kabinet. UNHCR verschaft (humanitaire) hulp aan migranten in stedelijke gebieden en detentiecentra in de vorm van voedsel, hygiëne producten en medische zorg. Hiertoe heeft Nederland eind 2019 een additionele bijdrage gedaan aan UNHCR van EUR 3,3 mln. IOM verschaft soortgelijke assistentie aan kwetsbare migrantengroepen en ontheemden. Ook IOM heeft daartoe een Nederlandse bijdrage ontvangen (t.w.v. EUR 2,1 mln.). In EU verband wordt via het EUTF wordt EUR 237,3 mln. besteed aan bescherming van en assistentie aan migranten.6 Daarnaast heeft de EU, mede in het kader van de COVID-19 respons, in juli circa EUR 75 mln. vrijgemaakt voor o.a. kwetsbare groepen als (irreguliere) migranten.7

Bij asielaanvragen wordt getoetst of men te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. Het landgebonden asielbeleid geldt voor personen die het land in kwestie als land van herkomst hebben. Met betrekking tot migranten die op doorreis zijn in Libië geldt daarom dat zij om deze reden niet als een risicogroep in Libië gekwalificeerd kunnen worden. Bij afwijzing van de asielaanvraag zullen zij terug moeten keren naar hun land van herkomst en niet naar Libië.

Vraag 12

Waarom kan het besluit- en vertrekmoratorium maar beperkt worden verlengd en daardoor in dit geval niet meer verder worden verlengd? Welke regelgeving en gedachtegang ligt hieraan ten grondslag?

Antwoord 12

De instelling van een besluit- en vertrekmoratorium is op grond van artikel 43 van de Vreemdelingenwet mogelijk, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist op asielaanvragen van burgers van dat land. In deze wettelijke voorwaarde ligt besloten dat de instelling van een moratorium in tijd beperkt dient te zijn. Om die reden is ervoor gekozen om moratoria voor ten hoogste één jaar in te stellen.

Vraag 13

Aangezien er volgens u geen sprake is van een 15c-situatie in Libië, waarom worden er dan toch risicogroepen aangeduid die kans maken op een Nederlandse asielvergunning?

Antwoord 13

Hoewel de algehele veiligheidssituatie niet zodanig is dat een ieder die terugkeert louter vanwege zijn of haar aanwezigheid een ernstig risico loopt, zijn er wel degelijk specifieke groepen die een verhoogd risico op vervolging of ernstige schade lopen. Om deze reden zijn er verschillende groepen in het beleid geïdentificeerd.

Bovendien geldt dat er door de IND altijd eerst getoetst wordt aan het Vluchtelingenverdrag en daarna pas aan subsidiaire bescherming. Concreet betekent dit dat zelfs als er wel sprake zou zijn van een 15c-situatie er eerst getoetst zal worden of een vreemdeling in aanmerking komt voor vluchtelingschap.

Vraag 14

Aangezien er volgens u geen sprake is van een 15c-situatie in Libië, betekent dit dat als vastgesteld wordt dat als er zich tussen asielzoekers in Nederland oorlogsmisdadigers bevinden, deze ongeacht of zij wel of niet tot een risicogroep behoren, worden teruggestuurd?

Antwoord 14

Hoewel de situatie in Libië niet zodanig is dat sprake is van een «15c» situatie, is het wel degelijk mogelijk dat op individuele gronden sprake is van een reëel risico op ernstige schade, ook bij personen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Dat betekent echter niet dat in dat geval oorlogsmisdadigers in het bezit zouden moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning. Zij zullen zich moeten inspannen Nederland te verlaten.

De DT&V voert op regelmatige basis gesprekken met vreemdelingen op wie artikel 1F van toepassing is, die vanwege een reëel risico op ernstige schade niet uitgezet kunnen worden naar hun land van herkomst. Er wordt in die gesprekken onderzocht of zelfstandig vertrek naar een derde land mogelijk is. Indien op grond van gewijzigde omstandigheden, in het individuele geval of in het land van herkomst, een uitzettingsbelemmering niet langer bestaat, dan wordt door DT&V alsnog ingezet op vertrek naar het land van herkomst.

Vraag 15

Aangezien er volgens u geen sprake is van een 15c-situatie in Libië, betekent dit dat enkel asielvergunningen voor bepaalde tijd worden verleend?

Antwoord 15

De vraag of een asielvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan worden verleend, staat los van de vraag of in een bepaald gebied sprake is van een 15c situatie. Een asielvergunning wordt in eerste instantie altijd voor bepaalde tijd verleend. Na 5 jaar kan een statushouder een aanvraag indienen voor onbepaalde tijd.

Indien de asielgrond op basis waarvan de statushouder zijn asielvergunning voor bepaalde tijd heeft ontvangen nog steeds bestaat, er geen onjuiste gegevens zijn verstrekt of informatie is achtergehouden, de statushouder geen gevaar voor de openbare orde vormt en de statushouder is geslaagd voor het inburgeringsexamen kan de vergunning voor onbepaalde tijd worden verleend.

Vraag 16

Kunt u toelichten hoe breed de categorie «(vermeende) opposanten van een feitelijke machthebber, inclusief gewapende groeperingen en milities» moet worden opgevat? Worden alle politieke activisten hierin ondervangen?

Antwoord 16

n Libië. Als gevolg hiervan was het gedurende de verslagperiode zo dat verschillende milities en gewapende groepen als de facto machthebbers op konden treden. Personen die oppositioneel gekant waren tegen een feitelijke machthebber in een bepaald gebied liepen risico op willekeurige arrestaties en detenties, ontvoering, intimidatie, gericht geweld of moord. Dit gold ook voor personen die door de feitelijke machthebbers werden beschouwd als aanhangers van oppositionele groepen.

Gelet op deze informatie uit het ambtsbericht is er voor gekozen om de risicogroep politieke activisten te vervangen door de risicogroep (vermeende) opposanten van een feitelijke machthebber, inclusief gewapende groeperingen en milities. Of een politiek activist hieronder moet worden geschaard, is afhankelijk van de wijze waarop de feitelijke machthebber tegen diens activiteiten aankijkt. Hierdoor worden politieke activisten nog altijd beschermd, maar wordt de huidige situatie in Libië beter gereflecteerd in het beleid.

Vraag 17

Kunt u aangeven of van alle Libische stammen in kaart is gebracht of zij loyaal waren aan het bewind van Khadaffi? Zo nee, bestaat het risico dat een lid van een stam die loyaal was aan het bewind van Khadaffi niet onder de risicogroepen valt door het schrappen van de breed geformuleerde risicogroep «vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Khadaffi»?

Antwoord 17

Niet van alle Libische stammen is in kaart gebracht of zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi. Er zijn veel stammen in Libië, waaronder kleinere stammen en het zou zeer bewerkelijk zijn om van al deze stammen in kaart te brengen of zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi. De risicogroep is echter nog steeds breed geformuleerd in het beleid: «Gaddafi-loyalisten die direct voorafgaande aan hun komst naar Nederland hun normale woonplaats hadden in GNA gecontroleerd gebied.» Vervolgens wordt in het beleid een niet gelimiteerde lijst van stammen genoemd. Het blijft echter onverminderd mogelijk voor de IND om in individuele zaken waarin een asielzoeker stelt Gaddafi-loyalist te zijn en/of uit een stam te komen die loyaal was aan het bewind van Gaddafi, om gericht onderzoek te doen en de IND beoordeelt elke zaak dan ook op individuele gronden.

Vraag 18

Hoe controleert Nederland of Libische vreemdelingen (afkomstig uit een van de stammen die loyaal aan Ghadaffi waren) die in Nederland asiel aanvragen, ten tijde van Khadaffi oorlogsmisdaden of andersoortige misdaden hebben gepleegd?

Antwoord 18

Asielaanvragen van vreemdelingen uit Libië worden op dezelfde wijze beoordeeld als alle andere asielaanvragen met inachtneming van de veiligheidssituatie in het specifieke land. 1F-signalen kunnen naar voren komen bij de screening van dossiers en uit de verklaringen van de vreemdelingen in combinatie met informatie uit openbare bronnen. Hierbij is specifiek aandacht voor stammen waarvan bekend is dat zij loyaal waren aan Gaddafi. De IND heeft een gespecialiseerde unit die behulpzaam is bij het onderkennen van dergelijke 1F-indicaties.

Vraag 19

Hoeveel procent van de Libische bevolking valt onder een van de stammen die loyaal waren aan Khadaffi?

Antwoord 19

Deze gegevens worden niet geregistreerd in de geautomatiseerde informatiesystemen binnen de migratieketen.

Vraag 20

Hoeveel Syriërs hebben sinds 2015 een verblijfsvergunning gekregen? Hoeveel daarvan zijn nareizigers?

Antwoord 20

Sinds 2015, tot en met september 2020, hebben in totaal 62.270 Syriërs een verblijfsvergunning gekregen op grond van nareis of asiel.

Dit bestaat uit 29.200 Syriërs met een zelfstandige verblijfsvergunning asiel, 30.200 met een afgeleide nareisvergunning en 2.870 met een vergunning op basis van 8 EVRM nareis.

Vraag 21

Hoeveel Syriërs met een tijdelijke verblijfsvergunning bevinden zich op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze tijdelijke verblijfsvergunningen lopen nog dit jaar en in 2021 af?

Antwoord 21

Er zijn per oktober 2020 ca. 44.580 Syriërs met een asielvergunning voor bepaalde tijd (asiel inclusief nareis) in Nederland. Van deze vergunningen verlopen er in 2020 nog ca. 1.900 en in 2021 ca. 11.720.

Vraag 22

Hoeveel van de in Nederland verblijvende Syriërs hebben met een identiteitsdocument aan kunnen tonen dat zij de Syrische nationaliteit bezitten?

Antwoord 22

Of een asielzoeker met documenten zijn nationaliteit aantoont wordt niet geregistreerd in de geautomatiseerde informatiesystemen binnen de migratieketen. De gevraagde gegevens kunnen niet worden verstrekt.

Vraag 23

Hoeveel Syriërs in Nederland hebben een 1F-status en hoeveel daarvan zijn uitgezet?

Antwoord 23

De IND heeft circa 30 Syriërs zaken afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Gedwongen vertrek naar Syrië is sinds meerdere jaren niet mogelijk.

Vraag 24

Hoeveel Syriërs zijn vanuit andere landen inmiddels (tijdelijk en/of permanent) teruggekeerd naar het land van herkomst?

Antwoord 24

Het meest recente ambtsbericht inzake Syrië meldt dat op basis van bronnen van UNHCR kan worden opgemaakt dat in Syrië sprake is van grootschalige binnen- en buitenlandse ontheemding. Naar schatting verblijven ongeveer 5,6 miljoen vluchtelingen in totaal in buurlanden. Naar schatting zou sinds 2016 zo'n 4,1% van hen op eigen initiatief terug naar Syrië zijn gereisd.

Vraag 25

Hoeveel Syriërs zijn vanuit Nederland teruggekeerd naar Syrië?

Antwoord 25

Van 2015 t/m heden zijn circa 145 Syriërs op eigen initiatief teruggekeerd met behulp van de DT&V.

Vraag 26

Is momenteel een actieve gewapende strijd gaande in Damascus?

Vraag 27

Is momenteel een actieve gewapende strijd gaande in Homs?

Vraag 28

Is momenteel een actieve gewapende strijd gaande in Suwayda?

Vraag 29

Is momenteel een actieve gewapende strijd gaande in Hama?

Vraag 30

Is momenteel een actieve gewapende strijd gaande in Daraa?

Antwoord op de vragen 26 tot en met 30

In het nu geldende landenbeleid inzake Syrië wordt geen onderscheid per regio gemaakt in de aard van het geweld van de gewapende strijd. De algehele veiligheidssituatie en de ernstige mensenrechtenschendingen van de zijde van de Syrische autoriteiten en andere partijen zoals die volgt uit landeninformatie vormen aanleiding om bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Uitzondering hierop vormen de Syrische asielzoekers die actief aanhanger zijn van het Syrische regime. Een uitzondering geldt ook in geval een Syriër op eigen initiatief is teruggereisd en een periode in Syrië heeft verbleven en in het specifieke individuele geval geoordeeld kan worden dat geen risico bestaat op vervolging als vluchteling of een reëel risico op ernstige schade.

Vraag 31

Welk gebied in Syrië is nog onder controle van IS en is daar momenteel een actieve gewapende strijd gaande?

Antwoord 31

De laatste bolwerken van IS zijn in maart 2019 heroverd. Hoewel er geen gebieden onder controle van IS meer staan, zijn IS-strijders actief gebleven in Syrië met bomaanslagen, ontvoeringen, moorden, geweld tegen vrouwen, ontvoeringen en illegale belastingheffing.

Vraag 32

Wanneer wordt een volgend ambtsbericht over de situatie in Syrië verwacht? Kunt u cijfers verstrekken van het aantal Syrische statushouders per jaar van aankomst in Nederland dat momenteel in een uitkering zit?

Antwoord 32

Een nieuw algemeen ambtsbericht inzake Syrië wordt medio 2021 verwacht. Aan de hand daarvan zal worden beoordeeld of het asielbeleid moet worden herijkt.

De gegevens van het aantal Syrische statushouders dat momenteel in een uitkering zit worden niet geregistreerd in de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. De gevraagde gegevens kunnen niet door mij worden verstrekt. Ik kan u wel verwijzen naar een cohort onderzoek van het CBS naar asielstatushouders en integratie.8

Vraag 33

Hoeveel in Nederland geregistreerde vreemdelingen in de afgelopen vijf jaar bleken aanhangers van het regime? Hoe wordt dit gecontroleerd?

Antwoord 33

Hoeveel in Nederland geregistreerde vreemdelingen in de afgelopen vijf jaar aanhangers van het regime bleken te zijn, is onbekend. De IND registreert niet het asielmotief, zoals de politieke overtuiging, in het geautomatiseerde informatiesysteem.

Vraag 34

Waarom wordt in het Nederlandse landenbeleid geen onderscheid gemaakt tussen aanhangers van het Assad-regime en oppositie en burgers? Waarom is in het landenbeleid Syrië geen sprake van risicogroepen?

Antwoord 34

Het huidige landenbeleid inzake Syrië heeft als algemeen uitgangspunt dat bij terugkeer naar Syrië zich over het algemeen een reëel risico op ernstige schade voordoet. Dit uitgangspunt geldt niet voor actieve aanhangers van het regime. In het beleid wordt in dat opzicht een onderscheid gemaakt tussen aanhangers van het Assad-regime en de rest van de bevolking.

Er is geen sprake van specifieke risicogroepen omdat het benoemde risico, op enkele in het beleid uitgezonderde groepen na, voor een ieder die terugkeert naar Syrië groot wordt geacht. Dit laat onverlet dat elke aanvraag op eigen merites wordt beoordeeld en waar van toepassing een asielzoeker op basis van de individuele omstandigheden een vluchtelingenstatus krijgt. De IND kan van dit algemene uitgangspunt afwijken als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade.

Vraag 35

Hoeveel Syriërs zijn de afgelopen vijf jaar vanuit Nederland teruggekeerd naar Syrië en hoeveel daarvan hebben bij terugkeer een reëel risico gelopen op ernstige schade?

Antwoord 35

Van 2015 t/m heden zijn circa 145 Syriërs op eigen initiatief teruggekeerd met behulp van de DT&V.

Het reëel risico op ernstige schade bij terugkeer staat gedwongen vertrek in de weg. Echter, in deze gevallen is er sprake is van terugkeer op eigen initiatief. Een beoordeling of de vreemdeling dan een reëel risico loopt bij terugkeer is niet aan de orde.

Vraag 36

Van hoeveel Syriërs die terug zijn gekeerd naar Syrië is de verblijfsvergunning ingetrokken?

Antwoord 36

Van de hiervoor genoemde 145 Syriërs die op eigen initiatief zijn teruggekeerd, heeft de IND in ca. 60 zaken een intrekkingsprocedure gestart en is de verblijfsvergunning ingetrokken, in ca. 20 zaken is de intrekking nog niet definitief. In ca. 60 zaken is er nooit sprake geweest van rechtmatig verblijf.

In het algemeen wordt opgemerkt dat indien de IND een signaal krijgt (van de vreemdeling zelf, door middel van uitschrijving in een gemeente, op basis van informatie van ketenpartners) dat een vreemdeling (vrijwillig) is teruggekeerd zal de IND een intrekkingsprocedure starten.

Vraag 37

Hoeveel Syriërs hebben in de afgelopen vijf jaar de keuze gemaakt om op eigen initiatief vanuit Nederland terug te keren naar Syrië?

Antwoord 37

Van 2015 t/m heden zijn circa 145 Syriërs op eigen initiatief teruggekeerd met behulp van de DT&V.

Vraag 38

Heeft u tevens een algemeen ambtsbericht gevraagd over de veiligheidssituatie in Guinee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt dit ambtsbericht verwacht?

Antwoord 38

Er staat op dit moment geen uitvraag voor een algemeen ambtsbericht Guinee.

Bij een verzoek aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een algemeen ambtsbericht over de veiligheidssituatie in een bepaald land spelen verschillende aspecten een rol. In de eerste plaats het aantal asielzoekers uit het betreffende land en/of de (veranderde) veiligheidssituatie in een land. Het kan ook wenselijk zijn een algemeen of thematisch ambtsbericht aan te vragen indien er een specifieke informatiebehoefte bestaat vanuit de (IND) uitvoering ofwel indien er juridisch-beleidsmatige vragen spelen. Daarbij is de capaciteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot het uitbrengen van algemene en thematische ambtsberichten gelimiteerd. In dat kader wordt ook meegewogen of er informatie uit andere bronnen, zoals gouvernementele organisaties, ngo’s (Amnesty International, HRW etc.), UNHCR, EASO beschikbaar is.

Deze elementen in overweging genomen is er thans geen aanleiding om bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen Ambtsbericht voor Guinee te vragen.

Vraag 39

Kan een minderjarige op grond van het nieuwe landenbeleid alsnog asielbescherming worden ontzegd op basis van de aanname dat ouders of verzorgers het kind kunnen beschermen tegen een aannemelijk risico op genitale verminking? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de constatering in het thematische ambtsbericht dat over het algemeen sprake is van grote familiare druk als het gaat om genitale verminking?

Antwoord 39

Voor vrouwen en meisjes die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor besnijdenis wordt aangenomen dat het niet mogelijk is om de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen. De IND zal dan overgaan tot vergunningverlening.

Of een minderjarige heeft te vrezen voor genitale verminking wordt per individueel geval beoordeeld. Er kunnen zich situaties voordoen waar op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de betrokken vreemdeling niet heeft te vrezen voor besnijdenis of zich kan onttrekken aan deze besnijdenis door zich elders in Guinee te vestigen. Uit het ambtsbericht blijkt namelijk dat het voorkomt dat sommige ouders, met name in stedelijke gebieden, er voor kiezen om hun dochter niet te laten besnijden. Aspecten die bij de beoordeling worden meegewogen zijn onder andere de omstandigheid of de moeder van het meisje zelf al dan niet is besneden (nu dit iets zegt over de sociale druk van overige familieleden), of men afkomstig is uit stedelijke gebied, en of het gezin van de minderjarige zelf in staat is om in hun levensonderhoud te voorzien en daarvoor niet aangewezen is op familie.

Vraag 40

Zijn er voor andere potentiële kwetsbare minderheidsgroepen zoals LHBTI interne beleidsregels op basis van andere landeninformatie, zoals beschreven in de kabinetsreactie n.a.v. het ACVZ advies «Weten en Wegen»? Bent u van plan deze, conform aanbeveling van de ACVZ, ook te publiceren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 40

Voor andere potentiële kwetsbare minderheidsgroepen zoals LHBTI in Guinee is geen sprake van interne beleidsregels op basis van andere landeninformatie. Er is op dit moment geen aanleiding om risicogroepen of kwetsbare minderheidsgroepen aan te wijzen. Zij worden conform het algemene beleidskader beslist, waarbij in elke zaak rekenschap wordt gegeven aan de algemene situatie.

Vraag 41

Welke overheidsdiensten, private partijen en/of NGO's financieren La Maison du Bonheur?

Antwoord 41

La Maison du Bonheur wordt gefinancierd door donaties. Bijna alle kinderen in het opvanghuis hebben een particuliere sponsor. Lokale bedrijven, stichtingen, ambassades, ngo’s en verenigingen doneren materiaal, kleding en voedselproducten. Daarnaast ontvangt het opvanghuis donaties van particulieren in Frankrijk, België en Guinee. De oprichtster heeft in overleg met de bank toegang tot een tijdelijke lening in het geval dat het geld op is.

Vraag 42

Welke waarborgen zijn er dat bij opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) in La Maison du Bonheur geen sprake is van risico's op misbruik, kinderarbeid of mensenhandel?

Vraag 43

Welke partij(en) voeren toezicht op de kwaliteit en veiligheid van La Maison du Bonheur? Heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegang tot de toezichtsinformatie van deze partijen?

Antwoord vraag 42 en 43

Zoals volgt uit het thematisch ambtsbericht van 1 mei 2020 heeft de Guineese overheid zelf geen wees- of opvanghuizen waar minderjarigen langdurig kunnen worden opgevangen en worden opvang- en weeshuizen in Guinee gerund door (inter)nationale ngo’s, stichtingen en privépersonen. De overheid werkt samen met de opvanghuizen om kinderen onderdak te geven.

Opvanghuizen in Guinee, waaronder La Maison du Bonheur, staan onder toezicht van het Ministerie van Sociale Zaken aldaar. Binnen dit ministerie is de Direction Nationale de l’Enfance (DNE) verantwoordelijk voor het toezicht. La Maison du Bonheur heeft een vergunning gekregen conform het «Arreté portant sur la Création, Ouverture, Suivi, Controle et Fermeture des Centres d’Acceuil en République de Guinée», een besluit van het Ministerie van Sociale Zaken over opvangcentra voor kinderen. De monitoring en controle wordt uitgevoerd door een gemengd team van de DNE en OPROGEM, een politie-eenheid verantwoordelijk voor de bescherming van kwetsbare personen in de samenleving waaronder vrouwen en kinderen.

Tijdens de verslagperiode van het ambtsbericht werden kwetsbare kinderen in Conakry, waaronder verlaten kinderen, gehandicapte kinderen en kinderen die slachtoffer werden van kinderarbeid, door de DNE (tijdelijk) geplaatst bij onder andere La Maison du Bonheur. Ook de rechtbank in Conakry plaatste tijdens de verslagperiode in sommige gevallen kinderen in wees- of opvanghuizen. Er zijn geen aanwijzingen dat amv’s risico’s lopen op misbruik, kinderarbeid of mensenhandel in La Maison du Bonheur. Het opvanghuis is bezocht in het kader van een onderzoeksmissie naar Guinee voor het schrijven van het thematisch ambtsbericht. Tijdens deze onderzoeksmissie zijn verschillende mensen geïnterviewd over het opvanghuis. Volgens meerdere bronnen aangehaald in het ambtsbericht zijn de omstandigheden in het opvanghuis naar lokale maatstaven in Guinee goed te noemen. Op basis van het thematisch ambtsbericht kan geconcludeerd worden dat la Maison du Bonheur als adequate opvang kan worden beschouwd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen het ambtsbericht hierover vermeld.

Uit het voorgaande volgt dat de nationale autoriteiten in Guinee regelmatig in contact staan met en toezicht houden op de opvanghuizen, waaronder La Maison du Bonheur. Gelet hierop is het niet nodig voor het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid om verder toegang te krijgen tot toezichtinformatie.

Vraag 44

Zijn kinderen die worden opgevangen in La Maison du Bonheur beschermd tegen familie die hen terug willen halen (en bijvoorbeeld genitaal willen verminken of uithuwelijken)? Zo ja, hoe?

Antwoord 44

Bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt ook getoetst of sprake is van een reëel risico op een onmenselijke behandeling bij terugkeer als bedoeld in artikel 3EVRM. Indien aannemelijk is dat een asielzoeker bij terugkeer voor een dergelijke behandeling, ook indien afkomstig van familieleden, heeft te vrezen, zal aan de vreemdeling een verblijfsvergunning worden verleend. Terugkeer naar Guinee is dan niet aan de orde. In het landgebonden beleid is daarbij neergelegd dat minderjarigen die vrezen voor (seksuele) geweldpleging en genitale verminking niet geacht worden bescherming van de autoriteiten in te roepen.

Vraag 45

Hoeveel asielzoekers uit Guinee bevinden zich momenteel in Nederland? Kunt u dit uitsplitsen per geslacht en leeftijdsgroep?

Antwoord 45

Om hier een beeld van te geven heb ik er voor gekozen om uit te gaan van de instroom over 2019 en 2020. In 2019 en tot en met augustus 2020 zijn er in totaal ca 260 1e asielaanvragen door asielzoekers uit Guinee gedaan.

Tabel: instroom vreemdelingen met de Guinese nationaliteit, gesplitst naar leeftijdsgroep en geslacht, 2019 tot en met augustus 2020
 

2019

Totaal 2019

2020

Totaal 2020

Eindtotaal

Leeftijdscategorie

man

vrouw

man

vrouw

 

0–13

<10

<10

20

<10

<10

10

30

14–17

20

<10

20

<10

<10

<10

30

18–34

120

30

150

30

10

40

190

35–64

<10

<10

<10

<10

<10

<10

10

65 en ouder

 

<10

<10

 

<10

<10

<10

Eindtotaal

150

40

200

40

20

70

260

Cijfers afgerond op tientallen. Afgeronde delen tellen niet op tot de afgeronde som. De aantallen tussen nul en tien worden wegens eventuele herleidbaarheid tot een persoon weergegeven als «<10»

Vraag 46

Hoeveel OS-gelden heeft Guinee de afgelopen vier jaar ontvangen van Nederland en welk percentage is besteed aan het tegengaan van en voorlichting over genitale verminking, vrouwenrechten en opvangvoorzieningen voor minderjarige slachtoffers hiervan?

Antwoord 46

Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingsrelatie met Guinee. Nederland heeft de afgelopen vier jaar het land wel met 15 tot 17 miljoen euro gesteund. Deze steun komt nog voort uit de Nederlandse bijdrage aan het economische herstel na de strijd tegen ebola. De focus van deze steun lag dan ook op de ontwikkeling van de private sector en het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling. Op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten steunt Nederland geen bilaterale inzet, maar het financiert wel meerdere internationale organisaties (zoals Unicef, Unwomen, UNFPA, WHO en Amplify change) die wereldwijd actief zijn op de genoemde onderwerpen waaronder ook in Guinee. Ook draagt Nederland via de Europese Unie bij aan het tegengaan van genitale verminking en het bevorderen van vrouwenrechten. Gezien het feit dat deze Nederlandse bijdragen ongeoormerkt zijn, is het niet mogelijk aan te geven welke percentage van de bestedingen exact is ingezet op bovengenoemde onderwerpen.

Vraag 47

Hoeveel procent van de vrouwen uit Guinee die zich in Nederland bevinden is slachtoffer van/loopt kans op geweldpleging of genitale verminking in Guinee?

Antwoord 47

Deze aspecten worden niet door de IND geregistreerd. Het is dan ook niet mogelijk om de gevraagde gegevens te verstrekken.

Vraag 48

Als uit het ambtsbericht blijkt dat mishandeling van minderjarigen een veelvoorkomende vorm van geweld is in Guinee, waarom wordt de bewijslast in de Vc 2000 dan bij minderjarigen gelegd, waarbij zij aannemelijk moeten maken dat ze hebben te vrezen voor geweldpleging? Kan hier niet beter een «bescherming, tenzij» principe worden gehanteerd?

Antwoord 48

De stelplicht en bewijslast bij het asielrelaas liggen in beginsel bij asielzoekers, zij moeten het asielrelaas en daarmee ook de vrees voor mishandeling aannemelijk maken. Dit geldt ook bij asielaanvragen van minderjarigen. De grenzen van de bewijslast voor de asielzoeker strekken zover als «wat in redelijkheid van hem gevraagd kan worden». Bij het onderzoek naar de aannemelijkheid van het relaas wordt uiteraard ook rekening gehouden met de leeftijd van het kind en dat van een kind niet altijd hetzelfde kan worden verwacht als van een volwassene. De IND heeft daarnaast op grond van de Kwalificatierichtlijn ook een verplichting om in samenwerking met de asielzoeker te onderzoeken of diens aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt. In voorkomende gevallen kan de IND daarbij tegemoet komen aan de op de vreemdeling rustende bewijslast door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door het opvragen van een individueel ambtsbericht en het laten verrichten van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft de IND mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de verzoeker. De IND moet de relevante elementen (ambtshalve) aanvullen en algemene informatie beschikbaar hebben en toepassen waar dat nodig is. De algemene informatie bevat onder meer informatie over de behandeling van minderjarigen. Uit het thematisch ambtsbericht van 1 mei 2020 blijkt dat mishandeling van minderjarigen een veelvoorkomende vorm van geweld is in Guinee. Dat wil echter nog niet zeggen dat iedere minderjarige ook daadwerkelijk het slachtoffer wordt van mishandeling. Dit vergt een individuele beoordeling. Wanneer aannemelijk is dat de minderjarige een reëel risico loopt op ernstige of stelselmatige mishandeling in Guinee waardoor sprake is van ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, lid 1 Vreemdelingenwet, zal een asielvergunning worden verleend.

Vraag 49

Draagt Nederland (via de Europese Unie (EU) of direct) middels bijvoorbeeld OS-geld bij aan het voorkomen van mishandeling van minderjarigen in Guinee en het vergroten van de rechtszekerheid van minderjarige slachtoffers van geweld?

Antwoord 49

In de periode 2015–2020 steunt de Europese Unie Guinee via het Europees Ontwikkelingsfonds met 244 miljoen euro. Deze steun is gericht op het verbeteren van de rechtstaat, stedelijke sanitaire voorzieningen en de gezondheidssector. Binnen de eerstgenoemde sector wordt aandacht besteed aan toegang tot onafhankelijke rechtspraak, met name voor kwetsbare groepen waaronder minderjarigen. Zo worden er juridische steunpunten opgezet en wordt een pool van advocaten gecreëerd die worden opgeleid om slachtoffers van geweld en misbruik te ondersteunen en verdedigen.

Vraag 50

Kunt u een beeld schetsen van wat onderwijsvoorzieningen naar «lokale maatstaven» in Guinee inhouden?

Antwoord 50

Zoals omschreven in het thematisch ambtsbericht van 1 mei 2020 is op grond van decreet N. 97/196/PRG/SGG van 21 augustus 1997 het primair onderwijs in Guinee verplicht. Het primair onderwijs duurt zes jaar en begint op zes- of zevenjarige leeftijd. Volgens verschillende bronnen van het thematisch ambtsbericht van 1 mei 2020 is het primair onderwijs verplicht tot de leeftijd van zestien jaar. In rurale gebieden beginnen kinderen in de praktijk op latere leeftijd met het basisonderwijs dan in stedelijke gebieden.

Uit informatie van de World Bank9 blijkt dat ongeveer 60% van de leerlingen in Guinee de basisschool afmaakt. Het basisonderwijs is officieel gratis, maar ouders moeten betalen voor o.a. uniformen, boeken, eten, etc. Klassen zijn groot, met een gemiddelde van 43 leerlingen per klas. Uit een rapport van het Global Partnership for Education10 bedroeg het aantal kinderen dat niet naar het voorgezet onderwijs gaat 43% voor de onderbouw en 60% voor de bovenbouw. In het voortgezet onderwijs er meer particuliere scholen dan openbare scholen. De particuliere scholen hebben betere omstandigheden dan de openbare.

Vraag 51

Kunt u een beeld schetsen van wat medische verzorging naar «lokale maatstaven» in Guinee inhouden?

Antwoord 51

Het Guineese gezondheidssysteem omvat particuliere en openbare actoren op alle niveaus, van gezondheidsposten en gezondheidscentra tot gezondheidsdistricten, regio's en het Ministerie van Volksgezondheid. Over het algemeen zijn verpleegkundigen de belangrijkste zorgverleners. De districts- (prefectuur), regionale en landelijke ziekenhuizen bieden meer gespecialiseerde zorg. Aan de privékant zijn er formele, informele en confessionele structuren. Er is een aanzienlijk verschil tussen de dekking in landelijke gebieden en in de steden. De toegang tot de zorg is problematischer in plattelandsgebieden vanwege de schaarste aan middelen (mens en materiaal), armoede, analfabetisme, geografische ontoegankelijkheid, gezondheidsstructuren en bepaalde praktijken zoals patronage en informele betaling voor zorg.11

Het huidige gezondheidssysteem in Guinee voldoet niet aan de eisen. De gezondheidzorg is inefficiënt en de aanwezige gezondheidsvoorzieningen, zowel in de publieke als private sector, kunnen niet voorzien in een voldoende dekking van essentiële diensten. Ook de kwaliteit van de zorg voldoet niet. De infrastructuur van de sector bestaat voornamelijk uit gezondheidsinstellingen verdeeld over de publieke en private sector. Alle aanwezige infrastructuren vertonen verschillende fysieke en functionele gebreken door slecht onderhoud. Veel instellingen functioneren niet naar behoren vanwege hun fysieke toestand, defecten en onvoldoende middelen en technische voorzieningen. Een gebrek aan bekwaam personeel is ook een probleem.1213

Vraag 52

Welke maatregelen neemt u als er in de toekomst geen plaats (meer) is voor amv’s in La Maison du Bonheur? Zijn er naast deze ook andere organisaties waar Nederland mee kan samenwerken om amv’s in Guinee op te vangen?

Antwoord 52

Indien opvang in La Maison du Bonheur niet mogelijk is op het moment van overdracht, zal de DT&V op zoek gaan naar andere mogelijke opvanghuizen om mee samen te werken. Er zijn verschillende andere (internationale) organisaties actief in Guinee die opvang bieden aan (alleenstaande) minderjarigen. Voordat terugkeer naar een ander opvanghuis echter aan de orde is, zal altijd eerst onderzocht worden of dat opvanghuis naar lokale maatstaven als adequaat kan worden aangemerkt.

Vraag 53

Wilt u erop inzetten dat de EU de beschikbare OS-gelden aanwendt voor initiatieven als la Maison de Bonheur, opdat de slachtoffers ter plaatse kunnen worden geholpen?

Antwoord 53

Nederland ondersteunt de huidige EU inzet in Guinee. Inzet op opvang in weeshuizen als la Maison de Bonheur is geen prioriteit van de EU.

Vraag 54

Indien de Dienst Terugkeer en Vertrek concludeert dat er geen plaats is voor een Guineese amv in La Maison du Bonheur, welke consequenties heeft dit dan voor zowel de asielaanvraag als voor terugkeer?

Antwoord 54

De DT&V probeert altijd in eerste instantie terugkeer te realiseren naar het gezin of de familieleden van een amv. Als dat niet mogelijk is, dan zal gekeken worden naar andere passende adequate opvang, zoals in Guinee bij La Maison du Bonheur. Als er geen passende alternatieven zijn, dan is er geen adequate opvang voor de amv en zal de amv niet worden uitgezet. De amv kan, onder bepaalde omstandigheden, in aanmerking komen voor een vergunning op grond van het buitenschuld beleid, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals omschreven in paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire. Dit betreft echter een andere vraag dan de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag.

Vraag 55

Hoeveel amv's uit Guinee vragen in Nederland asiel aan op grond van (slachtoffer zijn van) geweld?

Antwoord 55

In 2019 hebben ca. dertig Guinese amv’s een eerste asielaanvraag ingediend, en in 2020 waren dit er minder dan tien.

Het asielmotief wordt niet geregistreerd in de geautomatiseerde informatiesystemen van de migratieketen. Het is dan ook niet mogelijk om gegevens te verstrekken over het aantal amv’s dat vanwege geweld een asielaanvraag heeft ingediend.

Vraag 56

Kunt u nader motiveren waarom u op basis van de aantoonbare willekeur in het gewelddadige optreden van het Venezolaanse regime tegen demonstratiedeelnemers of omstanders daarvan tot de conclusie komt dat het aanmerken van deze mensen als risicogroep niet gerechtvaardigd is? Is het aanwijzen van risicogroepen juist niet bedoeld als bescherming tegen (willekeurig) geweld tegen een specifieke groep?

Antwoord 56

Zoals toegelicht in de Kamerbrief, wordt in Venezuela gebruik gemaakt van zowel gericht geweld als willekeurige oppressie door veiligheidstroepen of door aan de overheid gelieerde groeperingen om de macht van Maduro niet te doen afbrokkelen, bijvoorbeeld door demonstraties hardhandig neer te slaan. De omstandigheid dat hard en willekeurig wordt opgetreden tijdens een demonstratie betekent niet dat alle deelnemers en omstanders slachtoffer zijn geworden van het harde optreden en/of thans in de negatieve belangstelling staan en te vrezen hebben. Dit vraagt een individuele toekomstgerichte beoordeling.

Uit het ambtsbericht blijkt dat personen met name risico lopen op gericht geweld en vervolging door de autoriteiten en daaraan gelieerde groeperingen wanneer zijsignificante kritiek geuit hebben op de autoriteiten. Bij demonstratiedeelnemers en/of omstanders is weliswaar sprake van enige mate van kritiek (of toegedichte kritiek in geval van omstanders), maar die kritiek is niet zonder meer zodanig van aard dat dit als significante kritiek kan worden aangemerkt. Gelet hierop is bepaald dat deelnemers en omstanders van demonstraties niet zonder meer als risicogroep worden aangemerkt. Zij zullen op individuele gronden hun vrees voor vervolging aannemelijk moeten maken.

Vraag 57

Hoe verhoudt de keuze om lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen niet als risicogroep aan te merken zich tot de passage in het ambtsbericht op pagina 47 waarin staat dat er in Venezuela weliswaar geen wetgeving is die een actief vervolgingsbeleid tegen LHBTI’s de jure mogelijk maakt, maar dat er de facto berichtgeving is van met name politieagenten die gebruik maken van de wettelijke lacunes om personen van een andere geaardheid (of genderdiverse personen) lastig te vallen of fysiek te bedreigen?

Antwoord 57

Op basis van het ambtsbericht kan mijns inziens niet worden geconcludeerd dat LHB’s aangemerkt dienen te worden als risicogroep. Hoewel er problemen zijn, zijn deze in algemene zin niet van dien aard dat ik aanleiding zie de LHB’s aan te wijzen als risicogroep. Verder kan uit het ambtsbericht niet worden afgeleid dat het openlijk uiting geven aan seksuele geaardheid voor LHB’s zonder meer tot zwaarwegende problemen zal leiden. Dit wijkt af van de situatie van transgenders, die vaker slachtoffer zijn van discriminatie en geweldsincidenten met dusdanig vergaande gevolgen dat zij aangemerkt worden als risicogroep. Bij het aanwijzen van transgender als risicogroep is tevens van belang geweest dat zij extra kwetsbaar zijn doordat zij geen identiteitskaart kunnen krijgen die hen representeert en zij zich staande moeten houden in de marges van de samenleving. Aan de hand van de individuele omstandigheden van de vreemdeling die zich beroept op problemen vanwege de seksuele gerichtheid en de situatie als omschreven in het ambtsbericht, zal door de IND bezien worden of er sprake is van gegronde vrees voor vervolging.

Vraag 58

Hoe verhoudt uw conclusie dat de humanitaire nood in Venezuela niet moedwillig is veroorzaakt door het regime zich tot de passage op pagina 16 van het ambtsbericht, waarin staat dat bronnen stellen dat de daadwerkelijke oorzaak van de economische situatie ligt in het economische beleid van Chávez en Maduro dat teveel op de olie-inkomsten is gericht?

Antwoord 58

Voorop moet worden gesteld dat mijn conclusie aangaande de humanitaire situatie is gedaan naar aanleiding van de vraag of deze aanleiding geeft om specifiek landgebonden asielbeleid te voeren. Hoewel de humanitaire situatie in Venezuela aanleiding geeft tot zorgen, zoals uiteen gezet in mijn brief, kan deze gelet op uitspraken van het Europese Hof van Justitie14 geen aanleiding vormen om verblijfsvergunning asiel te verlenen. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal een slechte economische of humanitaire situatie aanleiding zijn om asielbescherming te bieden. Dit zal het geval zijn indien partijen die betrokken zijn bij een conflict opzettelijke een humanitaire crisis veroorzaken als oorlogstactiek, bijvoorbeeld door watervoorzieningen en voedsel te vernietigen. Uit het ambtsbericht kan niet worden afgeleid dat de autoriteiten opzettelijk de economische situatie gebruikt hebben om een bepaalde groep of de bevolking te raken waardoor zij om die reden mogelijk in aanmerking komen voor bescherming.

Vraag 59

Hoe verhoudt uw uitspraak dat aanvragen van Venezolaanse vreemdelingen op individuele omstandigheden worden beoordeeld tot de mogelijkheden van het doen van een aanvraag en het doorlopen van een rechtmatige procedure in het Caribische deel van het Koninkrijk?

Antwoord 59

Het vreemdelingenbeleid is een landsaangelegenheid van de landen binnen het Koninkrijk. Het landenbeleid dat wij in Nederland voeren ten aanzien van asielzoekers uit Venezuela staat los van het beleid van de andere landen binnen het Koninkrijk, i.e., Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en bindt die landen niet. Aruba heeft een asielprocedure ingericht op basis van het Vluchtelingenverdrag (Protocol van New York). Op Curaçao en Sint-Maarten, geen partij bij dit verdrag, kan men om bescherming verzoeken op grond van artikel 3 EVRM. Op Caribisch Nederland (de Openbare Lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) is de Wet Toelating en Uitzetting BES van toepassing. Deze regelt een asielprocedure conform internationale verplichtingen.

Dit alles laat onverlet dat de informatie over de situatie in Venezuela die volgt uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken openbare, onafhankelijke en objectieve landeninformatie is, die ook door de landen binnen het Koninkrijk en de Openbare Lichamen in de besluitvorming kan worden betrokken. Zo heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een recente uitspraak (6 juli 2020) ook expliciet verwezen naar het algemeen ambtsbericht van juni 2020.

Vraag 60

Ondersteunt Nederland de opvang van Venezolaanse vluchtelingen in de regio? Zo ja, op welke manier?

Antwoord 60

Nederland geeft dit jaar 2 miljoen euro aan UNHCR in het kader van het Regional Refugee and Migrant Response Plan (RMRP) voor de ondersteuning van Venezolaanse vluchtelingen in de regio.

In de afgelopen jaren heeft Nederland eveneens een financiële bijdrage gedaan van in totaal 12,3 miljoen euro voor de regionale gevolgen van de crisis. Hieronder vielen behalve bijdragen aan VN-organisaties en de Wereldbank, ook de financiering van het Internationale Rode Kruis (1,1 miljoen euro) en een bijdrage via de Dutch Relief Alliance – een samenwerkingsverband van Nederlandse Humanitaire organisaties – voor de opvang van Venezolaanse vluchtelingen in Colombia (3,7 miljoen).

Belangrijk is daarnaast te melden dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken jaarlijks ook substantiële niet geoormerkte bijdragen geeft aan ICRC en VN-organisaties, die een belangrijke rol spelen in het humanitaire werk voor Venezuela en Venezolaanse vluchtelingen en migranten in de regio.

Vraag 61

Hoe groot is de instroom van Venezolanen naar Nederlands grondgebied? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken tussen Caribisch Nederland en het Europese Nederlandse grondgebied en het percentage behorende tot de risicogroep?

Antwoord 61

Blijkens het IND rapport «Asylum Trends August 2020» zijn er in 2019 in het Europese Nederlandse grondgebied in totaal 182 eerste asielaanvragen door Venezolanen ingediend. In 2020 zijn er tot 1 september in het Europese Nederlandse grondgebied 65 eerste asielaanvragen door Venezolanen ingediend.15 De IND houdt geen cijfers over asielgronden bij. Daarom kan geen antwoord worden gegeven op de vraag welk percentage van hen tot een risicogroep behoort.

Uit informatie van de IND unit te Caribisch Nederland is gebleken dat de asielinstroom van Venezolanen in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) in 2019 nul en in 2020 tot dusver afgerond minder dan vijf aanvragen betrof.

Vraag 62

Van het aantal Venezolanen dat asiel heeft aangevraagd op Nederlands grondgebied, hoeveel daarvan zijn (hooggeplaatste) militairen en hoeveel oppositieleden?

Antwoord 62

De IND registreert niet het asielmotief in het IND informatiesysteem Indigo. De gevraagde informatie is derhalve niet beschikbaar.

Vraag 63

Hoe controleert Nederland of dissidenten die een militair verleden hebben geen oorlogsmisdaden of andersoortige misdaden hebben gepleegd, aangezien de kans groot is dat deze (hooggeplaatste) militairen (ook) onder Maduro of Chavez hebben gediend? Vallen familieleden van deze militairen ook onder de risicogroep?

Antwoord 63

De Nederlandse overheid wil geen vluchthaven zijn voor oorlogsmisdadigers of plegers van andere internationale misdrijven. Daarom onderzoekt de IND tijdens de asielprocedure of artikel 1F van toepassing is. Artikel 1F is een van de uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag en ziet onder andere toe op oorlogsmisdaden, misdaden tegen de vrede of misdaden tegen de menselijkheid.

De IND onderzoekt tijdens de asielprocedure of artikel 1F van toepassing is, dus ook in Venezolaanse zaken. De omstandigheid dat een vreemdeling als militair in Venezuela werkzaam is geweest, kan reden geven voor onderzoek, maar maakt nog niet dat dit op zichzelf voldoende grond biedt om artikel 1F tegen te werpen. Familieleden van militairen vallen niet onder de risicogroep van oppositieleden / politieke activisten / dissidenten (inclusief militairen) die significante kritiek uiten op de autoriteiten, behalve als uit signalen in het individuele dossier blijkt dat dit wel het geval is. De IND heeft een gespecialiseerde unit die behulpzaam is bij het onderkennen van dergelijke 1F-indicaties.

Vraag 64

Hoeveel OS-gelden heeft Venezuela de afgelopen vier jaar ontvangen van Nederland en welk percentage is besteed aan het beschermen van de LHBTI-gemeenschap en het verbeteren van de rechtsstaat?

Antwoord 64

De afgelopen vier jaar is er ruim 6 miljoen euro besteed aan projecten in Venezuela zelf vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget. Het merendeel, 5,88 miljoen, is gegaan naar VN en andere internationale organisaties voor het lenigen van de humanitaire noden in Venezuela. Vanuit het Accountability fonds is 273.000 euro besteed aan projecten met als doel het versterken van het maatschappelijk middenveld. Tot slot implementeert het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) onder het Dialogue for Stability programma een project (250.000 euro) in Venezuela ten behoeve van democratisering.

Vanuit het centrale mensenrechtenfonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt een regionaal project gefinancierd. Dit betreft weliswaar geen OS-geld, maar het project uitgevoerd door lokale ngo’s, richt zich op het bevorderen van gelijke rechten van LHBTI’s in een aantal Latijns-Amerikaanse landen, waaronder Venezuela.

Vraag 65

Kunt u toelichten wat het concrete verschil is tussen politieke activisten en personen die kritisch zijn op het Venezolaanse regime maar geen «significante kritiek» hebben geuit? Hoe heeft u bij het gemaakte onderscheid in beleid voor deze twee categorieën het willekeurige gebruik van geweld jegens demonstraten, omstanders en personen die voor de oppositie hebben gestemd (de tweede categorie) meegewogen? Wat wordt verstaan onder «significante kritiek»?

Antwoord 65

Waar het bij dit onderscheid om gaat, is de vraag in hoeverre het regime deze kritiek als bedreiging beschouwt. Onder significante kritiek wordt verstaan kritiek die door de Venezolaanse autoriteiten beschouwd worden als een bedreiging voor het voortbestaan van het huidige regime. Dit leidt tot een extra risico op gericht geweld en vervolging door de autoriteiten of de daaraan gelieerde groeperingen. Bij het bepalen of van significante kritiek sprake is, wordt aandacht besteed aan de aard, het bereik en de impact van de kritiek. Naarmate meer sprake is van een concrete kritische boodschap jegens (een bepaald onderdeel van) het regime, naarmate met de kritiek een grotere groep mensen wordt bereikt, en naarmate de geuite kritiek anderen meer aanzet tot verzet tegen de autoriteiten, zal eerder aangenomen worden dat van significante kritiek sprake is. Per zaak worden de voornoemde punten in samenhang bezien en wordt een individuele afweging gemaakt of van significante kritiek sprake is. Kritische personen die weliswaar kritiek hebben geuit, maar waar de kritiek niet als significante kan worden aangemerkt, staan minder in het kwade daglicht van de Venezolaanse autoriteiten en zij zullen minder snel zwaarwegende problemen ondervinden.

Er is een verschil tussen personen die, al dan niet geregeld, deelnemen aan grootschalige demonstraties en daarbij in de menigte opgaan, en personen die significante kritiek uiten en op die manier zichzelf onderscheiden van de rest. Wanneer een vreemdeling significante kritiek uit, wordt de kans groter dat hij zowel bekend is bij de autoriteiten als door hen structureel wordt gemonitord en als gevolg hiervan problemen ondervindt. Gelet hierop is ervoor gekozen een onderscheid te maken tussen de twee in de vraag genoemde categorieën.

Vraag 66

Hoe kwalificeren andere EU-lidstaten de veiligheidssituatie in Venezuela, volgens artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?

Antwoord 66

Bijna alle EU+-landen beoordelen de aanvragen op individuele basis en voeren geen specifiek beleid ten aanzien van Venezolaanse asielzoekers voor internationale bescherming.

Vraag 67

Kunt u de geringe indicaties specificeren waarmee risicogroepen kunnen volgens het landenbeleid hun vrees aannemelijk maken?

Antwoord 67

Indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen kan een vreemdeling die behoort tot een risicogroep met geringe indicaties aannemelijk maken dat er sprake is van gegronde vrees voor vervolging. De eerdere problemen moeten dan wel verband houden met één van de vervolgingsgronden. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling die behoort tot een risicogroep. Allerlei verschillende problemen kunnen dus als geringe indicaties dienen, voor zover de vreemdeling deze problemen heeft ondervonden vanwege één van de vervolgingsgronden, van dien aard en gewicht zijn dat voldoende reden bestaat dat er een gerede kans op vervolging bestaat en er niet een langere tijd is verstreken sinds de problemen en vertrek van de vreemdeling uit zijn land van herkomst.

Vraag 68

Als het gaat om het ontbreken van adequate bescherming door de autoriteiten aan Venezolaanse burgers, wat wordt dan bedoeld met dat hier «bij de beoordeling van de asielaanvraag rekening mee gehouden wordt»? Hoe zwaar weegt het feit dat burgers uit Venezuela geen adequate rechtsbescherming kunnen ontvangen van de autoriteiten aldaar in de beoordeling van een asielverzoek?

Antwoord 68

De Venezolaanse autoriteiten kunnen doorgaans geen bescherming bieden aan hun burgers. Er kan zodoende veelal geen bescherming door de autoriteiten worden tegengeworpen bij een asielaanvraag, tenzij er sprake is van evidente en concrete individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming wel mogelijk is. Bij de afweging of het verkrijgen van bescherming mogelijk is, kan afhankelijk van overige aspecten in de zaak en met name ook voor wie men te vrezen heeft, het sociale netwerk en de sociaaleconomische positie van de vreemdeling in Venezuela worden meegewogen. Blijkens het ambtsbericht kan dat van invloed zijn op het al dan niet serieus in behandeling nemen van een aangifte door de politie Hier wordt rekening mee gehouden bij de beoordeling van asielaanvragen. Slechts in een beperkt aantal zaken zal naar verwachting kunnen worden tegengeworpen dat het mogelijk is om bescherming te vragen.


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2637.

X Noot
2

Zie o.a. Kamerstukken 21 501-28 en 25 295, nr. 203.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2503.

X Noot
4

Bron: KMI 14 oktober 2020, afgerond op tientallen.

X Noot
5

Kamerstuk 19 637, nr. 2637.

X Noot
9

The World Bank (20 maart 2019), Guinea Education Project for results in Earlu Childhood and Basic Education, report nr. PIDA26579.

X Noot
10

Final Report (januari 2020) van de Summative GPE Country Program Evaluation, Republic of Guinea.

X Noot
11

Keita, M.F. (25 november 2019) «L’accès aux soins de santé en Guinée: La couverture sanitaire universelle est encore loin» https://www.internationalhealthpolicies.org/.

X Noot
12

République de Guinea, Santée: Invest in Guinea (https://www.invest.gov.gn/document/note-sectorielle-sante).

X Noot
14

Zie uitspraken van het Europese Hof van Justitie inzake M’bodj (C-542/13), maar ook in M.P. (C-353/16) en Bilali (C-720/17).

X Noot
15

IND, Asylum Trends August 2020, https://ind.nl/en/Documents/AT_August_2020_Main_report.pdf, geraadpleegd op 8 oktober 2020.

Naar boven