Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juni 2010
Tijdens het VAO Vreemdelingen- en Asielbeleid van 21 april 2010 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 79, blz. 6704–6708) zijn drie moties ingediend door respectievelijk de leden Van Velzen (19 637, nr. 1338), Azough (19 637, nr. 1339) en Spekman/Anker (19 637, nr. 1340). Op 22 april 2010 zijn deze moties door uw Kamer aangenomen. Hieronder treft u mijn reactie aan op de eerste twee moties.
Op de motie van de leden Spekman en Anker heb ik reeds gereageerd bij separate brief (d.d. 1 juni 2010; kamerstuk 19 637, nr. 1345).
Motie-Van Velzen (19 637, nr. 1338)
In de motie wordt de regering verzocht, in relatie tot de afronding van het wetgevingstraject voor de nieuwe asielprocedure,
om tot de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure ruimhartig om te gaan met gemeenten die op basis van hun zorgplicht
opvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers met rechtmatig verblijf.
Zoals ik heb aangegeven tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 24 maart 2010 (kamerstuk 19 637, nr. 1341), wordt voortdurend contact onderhouden met gemeenten die zich zorgen maken over het op straat terecht komen van asielzoekers.
Dit strookt met de gezamenlijke doelstelling van het in 2007 met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten bestuursakkoord
over de uitvoering van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet. Inmiddels is een groot aantal structurele
maatregelen genomen om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers met rechtmatig verblijf op straat terecht hoeven te
komen.
Van veel belang, gelet op de ervaringen uit het verleden, is dat uitgeprocedeerde asielzoekers die op medische gronden een
aanvraag indienen, onder voorwaarden opvang kunnen krijgen. In mijn brief van 7 december 2009 (2009–2010, 30 846, nr. 16) heb ik u hierover uitgebreid geïnformeerd. Tevens heeft Justitie door middel van een projectmatige aanpak een extra inspanning
geleverd om op verblijfsaanvragen snel te beslissen en de gemeenten te faciliteren bij het beëindigen van de noodopvang. Waar
het gaat om vreemdelingen met rechtmatig verblijf, bestond en bestaat deze inspanning uit het bij voorrang behandelen van
openstaande aanvragen. De inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure op 1 juli aanstaande vormt het sluitstuk van dit pakket
maatregelen.
Inmiddels is met gezamenlijke inspanning van gemeenten en Justitie uitvoering gegeven aan de sluiting van de noodopvang. Het
op structurele wijze aanbieden van opvang aan uitgeprocedeerde asielzoekers is daarmee doorbroken en een terugkeer naar die
situatie is zowel onwenselijk als overbodig. Hierover bestaat generlei verschil van inzicht tussen de VNG en mij.
Vanzelfsprekend zal ik de gemeenten blijven ondersteunen bij het beëindigen van het beperkte aantal noodopvangplaatsen dat
nog resteert, maar hen ook onverkort blijven aanspreken op een goede uitvoering van de gemaakte afspraken. Zoals de motie
vraagt zal dit op ruimhartige wijze geschieden. Tijdens het Bestuurlijk Overleg van 28 april jl. met de VNG heb ik dan ook
aangegeven dat gemeenten altijd terecht kunnen bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) met vragen over ex-asielzoekers die
zich in de gemeente melden met een verzoek om opvang. Zij kunnen zich hiertoe wenden tot de afdelingsmanager van de DT&V of
de zaak inbrengen in het Lokaal Terugkeer Overleg. Tevens heb ik voor eventuele noodgevallen een dag en nacht bereikbare interventielijn
bij de DT&V opengesteld. Zo kan de gemeente snel duidelijkheid krijgen over status en achtergronden van betrokkene(n) en kan
zonodig maatwerk worden geboden, zoals de beoordeling of zich daadwerkelijk een buitenschuldsituatie voordoet, die aanleiding
geeft tot het verlenen van een vergunning.
Motie Azough (19 637, nr. 1339)
Bij de Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2009 (d.d. 31 mei 2010; kamerstuk 32 123 VI, nr. 106) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de kennis bij het Team Internationale Misdrijven van het OM en de 1F-unit van de IND met
betrekking tot de informatie in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van februari 2000 inzake veiligheidsdiensten
in communistisch Afghanistan. Daarmee heeft uw Kamer de in de motie verzochte informatie ontvangen.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin