4 Voortgang van de implementatie van de Omgevingswet

Aan de orde is het tweeminutendebat Voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (33118, nr. 246).

De voorzitter:

Dan gaan we door naar het tweeminutendebat Voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (33118, nr. 246). Ik heet de leden welkom. Ik heet de mensen op de publieke tribune welkom. Ik zie iemand zitten. Van harte welkom! Welkom aan de mensen thuis en uiteraard aan de minister. Er zijn vier sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste spreker is de heer Geurts namens het CDA. Aan u het woord.

De heer Geurts (CDA):

Dank, voorzitter. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet concludeert dat de voorwaarden voor inwerkingtreding van de Omgevingswet voldoende zijn ingevuld en dat de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 draagvlak bij bestuurlijke en maatschappelijke partijen heeft;

overwegende dat de implementatie van de Omgevingswet, met name met betrekking tot het digitale stelsel, enkele onzekerheden heeft gekend;

overwegende dat het VNG-congres, mede gelet op het late uitstel, afgelopen najaar verzocht heeft om tijdige duidelijkheid van minimaal zes maanden te geven over de invoering, zodat zij zich er volledig op kunnen richten en de laatste noodzakelijke voorzieningen kunnen treffen;

van mening dat het wenselijk is na een lange tijd van onduidelijkheid de Omgevingswet spoedig van kracht te laten worden;

verzoekt de regering om te voldoen aan de wens van bestuurlijke partijen als de VNG en zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 juli 2023, definitief duidelijkheid te verschaffen over de inwerkingtreding per 1 januari 2024, of, indien daar op dat moment onvoldoende zekerheid over bestaat, met de VNG in gesprek te gaan over de consequenties voor de inwerkingtreding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts, Minhas, Grinwis, Pouw-Verweij en Boulakjar.

Zij krijgt nr. 248 (33118).

Dank u wel, meneer Geurts. U heeft een interruptie van mevrouw Bromet van GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik heb een vraagje aan het CDA: wat is belangrijker voor het CDA, snelheid of zorgvuldigheid?

De heer Geurts (CDA):

Beide. De zorgvuldigheid zit in een jarenlange wetsbehandeling. Die is al geruime tijd afgerond in de Tweede en Eerste Kamer. Het gaat nu om de inwerkingtreding. Deze partijen zijn van mening dat dat per 1 januari 2024 kan. Ik heb dat in drie lagen in mijn motie staan.

De voorzitter:

Dank u wel. Dank ook voor uw inbreng. Dan is het woord nu aan mevrouw Bromet namens GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Geurts zei het al: de Omgevingswet is een jarenlang traject. Eigenlijk is er in de manier waarop wij denken over decentrale overheden en ruimtelijke ordening best iets veranderd de afgelopen jaren. De Omgevingswet is bedacht in een tijd dat er veel verantwoordelijkheden decentraal belegd werden, terwijl deze minister keer op keer benadrukt dat hij vindt dat er ook een centrale sturing moet zijn vanuit de rijksoverheid op de ruimtelijke ordening. De vraag is: past deze Omgevingswet daar nog wel bij?

Voorzitter. Er zijn nog geen afspraken gemaakt over de kosten voor gemeenten na 2023, terwijl de invoering ongetwijfeld extra kosten met zich meebrengt. Wanneer krijgen wij daar duidelijkheid over?

Tot slot heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goed functionerend Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) noodzakelijk is om de Omgevingswet in werking te kunnen laten treden;

constaterende dat het Adviescollege ICT-toetsing in zijn briefing van 7 februari 2023 aan de Eerste Kamer heeft aangegeven dat het de betrouwbaarheid en de stabiliteit van het DSO op dit moment nog niet goed kan beoordelen;

overwegende dat de Kamer zich regelmatig uitspreekt over voldoende aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering;

van mening dat de Omgevingswet pas in werking kan treden als het DSO betrouwbaar en stabiel is;

verzoekt de regering alvorens de definitieve invoeringsdatum wordt bepaald, eerst een positief advies van het Adviescollege ICT-toetsing af te wachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bromet, Beckerman, Nijboer en Van Esch.

Zij krijgt nr. 249 (33118).

Dank u wel, mevrouw Bromet, voor uw inbreng. Ik kijk even rond. Er hadden zich nog twee andere sprekers ingeschreven, maar ik zie dat zij niet aanwezig zijn. Dan kan ik niet anders dan concluderen dat we hiermee aan het einde zijn gekomen van deze termijn. De minister geeft aan dat hij vijf minuten nodig heeft. Ik schors voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 10.20 uur tot 10.28 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is het tweeminutendebat Voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (33118, nr. 246). We zijn aanbeland bij de beantwoording door de minister van de resterende vragen en bij de appreciatie van de twee moties. Ik geef het woord aan de minister.

Minister De Jonge:

Voorzitter. Er zijn twee moties ingediend en er zijn twee vragen gesteld door de GroenLinksfractie. Ik ga ze gewoon na op volgorde van binnenkomst.

Mevrouw Bromet stelde in haar interruptie de vraag: snelheid of zorgvuldigheid? Ik denk eerlijk gezegd dat het snelheid én zorgvuldigheid is.

Ik begrijp de motie op stuk nr. 248 als volgt. De coalitie en JA21 zeggen: juist om zorgvuldig te kunnen implementeren moeten het besluit tot implementatie en het vaststellen van de implementatiedatum snel volgen. Dat herken ik heel erg uit het overleg met de medeoverheden en het bedrijfsleven. Eind vorig jaar hadden we het Eerste Kamerdebat over het feit dat de invoeringsdatum zo dicht op de daadwerkelijke invoering zat. De gemeenten zeiden toen: wij moeten nog de legesverordening veranderen en die moeten we nog door de raad zien te krijgen. De projectontwikkelaars zeiden: wij willen weten onder welk wettelijk gesternte we aan gebiedsontwikkeling moeten doen. Ze zeiden: laat er voldoende tijd zitten tussen het vaststellen van de inwerkingtredingsdatum, het politieke besluit, en de daadwerkelijke inwerkingtreding zelf. De VNG zegt dat daar minstens zes maanden tussen moeten zitten. Ik weet niet of het echt zes maanden moeten zijn, maar er moet in ieder geval voldoende tijd tussen zitten opdat de verordening kan worden aangepast, opdat de projectontwikkelaars zich kunnen voorbereiden en opdat de mensen bij zowel de medeoverheden als het bedrijfsleven kunnen worden getraind, zodat je zeker weet dat het ingaat. De onzekerheid over de invoeringsdatum ondermijnt eigenlijk een zorgvuldige invoering. Dat maakt dat ik bij de motie op stuk nr. 248 het oordeel aan de Kamer laat. Ik ondersteun de gedachte erachter en ik herken die ook uit onze gesprekken met het bedrijfsleven en de medeoverheden.

De voorzitter:

Dank u wel. De motie op stuk nr. 248 krijgt oordeel Kamer. U heeft nog een interruptie van mevrouw Bromet. U heeft natuurlijk dinsdag de gelegenheid om hierover te stemmen. Excuses, u stemt er vanmiddag over. Ik verzoek u om een verduidelijkingsvraag te stellen en om niet opnieuw een debat over het oordeel te voeren.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Zeker, voorzitter. Mijn vraag is: als het allemaal zo logisch is, waarom is er dan een motie nodig van een partijgenoot?

De voorzitter:

Dat lijkt me meer een vraag aan de indiener. Ik zou zeggen ...

Minister De Jonge:

Volgens mij wordt hiermee onderstreept dat het noodzakelijk is om snel tot een besluit te komen over de inwerkingtredingsdatum opdat er voldoende zorgvuldigheid kan worden betracht. Dat sluit aan bij datgene wat ik zelf terughoor vanuit de VNG, het IPO en het bedrijfsleven.

Ik kom op de vragen van mevrouw Bromet. Zij stelde allereerst de terechte vraag of de Omgevingswet niet al te zeer is vormgegeven in een tijdsgewricht waarin het geloof in decentrale sturing in het fysieke domein wat groter was dan op dit moment. Die vraag heb ik al eerder gehoord van GroenLinks. Vergt dat eigenlijk niet dat je de Omgevingswet eerst moet aanpassen voordat die pas echt werkt?

Eén. Ik herken de observatie dat het geloof in decentralisatie in het afgelopen decennium groot was. Dat gold zowel voor het sociale domein als het fysieke domein. Ik denk dat we inmiddels onze bekomst hebben gehad van een al te groot geloof in de stelling dat je in het fysieke domein louter via decentrale sturing tot goede oplossingen kunt komen. Dat is geen verwijt richting decentrale overheden. Het is eerder een verwijt in de richting van onszelf dat dat geloof te groot is geweest. Kijk naar de woningbouw. Je kan natuurlijk niet via de optelsom van allerlei decentrale besluiten verwachten dat het woningtekort als vanzelf wordt opgelost. Alle grote transities die er op ons afkomen, zoals in de landbouw, wat er nodig is aan natuurbehoud en natuurherstel en wat er nodig is in de energietransitie, vragen zulke grote besluiten, die zo vaak juist het gemeentelijk of het provinciaal niveau overstijgen, dat er natuurlijk meer regie moet zijn vanuit het Rijk.

Mijn punt is juist dat de Omgevingswet daar eigenlijk een uitgelezen kans voor is. Binnen de Omgevingswet kom ik straks met de Wet regie op de volkshuisvesting. Binnen de Omgevingswet zijn we al gekomen met een aanscherping van datgene wat er mogelijk is op het gebied van datacenters, namelijk eigenlijk niks meer, op twee plekjes na. Binnen de Omgevingswet gaan we zon op dak normeren boven zon op land bijvoorbeeld. Dus de Omgevingswet helpt ons juist om integrale besluiten te nemen met alles wat er afkomt op het fysieke domein, en om daarin heel helder te zijn en heel helder de rijksregie te nemen die doorwerkt in de provinciale regie en die doorwerkt in de gemeentelijke regie. Ik denk dus dat je, zoals je ook niet omwille van kritiek op een strafmaat bijvoorbeeld tegen het Wetboek van Strafrecht kunt zijn, ook niet vanwege kritiek op een bepaalde normering tegen de Omgevingswet kunt zijn. Ik denk dat de Omgevingswet meer te zien is als een wettelijk stelsel dat ons ook helpt om de nationale regie veel meer te gaan hernemen. Ik denk dat ik op dat punt veel meer op de bladzijde van mevrouw Bromet zit.

De voorzitter:

Ik zou u willen vragen of u in het vervolg iets korter en bondiger kunt antwoorden, want ik zou toch wel graag het volgende debat op tijd willen beginnen.

Minister De Jonge:

Dat is ook weer zo. Maar we hebben wel de traditie hooggehouden dat het doorgaans slechts een kwartier duurt voordat ik moet worden geïnterrumpeerd door de voorzitter om mijn antwoorden bondig te houden. En aan tradities hecht ik wel.

De voorzitter:

Dan moet u wellicht nog een beetje aan deze voorzitter wennen.

Minister De Jonge:

Ik spring gelijk in de houding. Ik ga de volgende vraag, namelijk of er is voorzien in een oplossing voor de kosten, heel kort beantwoorden. Er zijn goede afspraken gemaakt over de kosten. De exacte kosten voor dit uitstel brengen we samen met medeoverheden in beeld en we kijken of die passen binnen de bestaande afspraken. Over de kostenontwikkeling na invoering en de doorontwikkelkosten hebben we bestaande afspraken en die zijn ook gewoon passend.

Dan de motie op stuk nr. 249, die zegt: "verzoekt de regering alvorens de definitieve invoeringsdatum wordt bepaald eerst een positief advies van het AcICT af te wachten". Het AcICT heeft al geadviseerd, namelijk om de integrale ketentesten anders en beter te organiseren. Wij hébben de integrale ketentest, IKT-3, anders en beter georganiseerd. Daarop is ex ante door AcICT als oordeel gegeven: ja, dit is de manier waarop je het eigenlijk zou moeten doen. We hebben dat vervolgens ex durante, dus tijdens die IKT, ook nog eens onafhankelijk laten volgen door een extern bureau. Dat maakt dat de uitkomst, namelijk dat er geen blokkerende bevindingen voor daadwerkelijke inwerkingtreding zijn, ook AcICT-proof tot stand gebracht is, zou je kunnen zeggen. Er volgt nu niet een nieuw oordeel van AcICT, behalve dan dat AcICT zegt: na IKT-3 komt IKT-4 en dan komt IKT-5. Zo gaan we door. Ieder kwartaal komen we dus met een nieuwe integrale ketentest, omdat dat gewoon een goede manier is om een IT-systeem verder te brengen. Deze motie ontraad ik dus, maar uiteraard ben ik het eens met het uitgangspunt dat we moeten blijven integraal ketentesten, om het systeem te verbeteren.

De voorzitter:

Dank u wel. De motie op stuk nr. 249 wordt dus ontraden. U heeft daarover een interruptie van mevrouw Bromet, GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Heel kort: deze motie wordt ook ingediend namens de Partij voor de Dieren.

De voorzitter:

Dan voegen we dat toe.

Minister De Jonge:

Dat maakt het oordeel overigens niet anders.

De voorzitter:

De motie blijft ontraden. Dat noteren we dan. Dan dank ik de minister voor de beantwoording en de appreciaties.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik wijs de leden, die mij eerder al terecht hierop wezen, erop dat we vanmiddag bij aanvang van de middagvergadering over de beide moties gaan stemmen. Dan schors ik voor een enkel moment, zodat wij conform schema om 10.40 uur kunnen beginnen met het volgende debat.

De vergadering wordt van 10.36 uur tot 10.42 uur geschorst.

Naar boven