2 Vragenuur: Vragen Omtzigt

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 12.3 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Omtzigt aan de minister voor Rechtsbescherming over het bericht "Inspectie velt hard oordeel over jeugdzorg: feiten rond uithuisplaatsing in geen enkel dossier op orde".

De voorzitter:

Aan de orde is het mondelinge vragenuur. Ik heet de minister voor Rechtsbescherming van harte welkom, evenals de woordvoerders, de mensen op de publieke tribune en de mensen die op een andere manier het mondelinge vragenuur volgen.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Omtzigt, die vragen heeft over het bericht "Inspectie velt hard oordeel over jeugdzorg: feiten rond uithuisplaatsing in geen enkel dossier op orde" aan de minister voor Rechtsbescherming. Het woord is aan de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dank u wel, voorzitter. Er zijn meerdere dossiers, zeg ik ook tegen de mensen die hier zijn, waarop de rechtsstaat niet goed functioneert. Een daarvan is de uithuisplaatsing van kinderen. Het is het ergste wat je als ouder kan overkomen, je kind dat gedwongen uit huis geplaatst wordt. En het gebeurt ongeveer 3.000 keer per jaar in Nederland. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft daar gisteren een rapport over uitgebracht. De centrale discussie daarvan is dat in geen enkele casus — er zijn 45 uithuisplaatsingen onderzocht — het feitenonderzoek volledig op orde was. Het feitenonderzoek is datgene waarop de rechter het besluit neemt om een kind uit huis te plaatsen. Dat kan op zitting zijn, maar dat kan ook met een spoedprocedure zijn, waarbij de rechter gebeld wordt, de ouders niet eens hun verhaal kunnen vertellen en pas na maximaal twee weken mogen vertellen wat hun kant van het verhaal is, maar dan is het kind al uit huis geplaatst. Als dat feitenonderzoek, dat dossier, niet klopt, kloppen de uithuisplaatsingen niet. En dat is wat we al heel lang zien en waar we voor waarschuwen. Er is een rapport van de heer Woittiez dat op het ministerie van Justitie lang in een la gelegen heeft.

Mijn eerste vraag aan de regering is dan ook: zijn de huidige uithuisplaatsingen te vertrouwen? Kunt u garanderen als minister voor Rechtsbescherming dat die feitenonderzoeken vanaf vandaag wel op orde zijn? Als dat niet zo is, op welke wijze zitten we dan in de rechtsstaat en op welke wijze voldoen wij dan aan artikel 3.3 van de Jeugdwet, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen verplicht zijn rapportages of verzoekschriften die van belang zijn voor de feiten, volledig en naar waarheid aan te voeren, oftewel dat het dossier op orde is? Hoeveel kinderen zijn er volgens deze regering uit huis geplaatst? Want soms zal een verschil in een dossier klein zijn en niet te veel uitmaken, maar als die fout groot is of het erom hangt, dan kan dat een verschil zijn tussen wel of niet uit huis plaatsen. Hoeveel kinderen denkt u dat er op onjuiste gronden de afgelopen tijd uit huis geplaatst zijn?

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de minister.

Minister Weerwind:

Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ik start met het bedanken van de heer Omtzigt voor het feit dat hij dit onderwerp op de agenda plaatst. Echter, liever had ik hier niet gestaan voor deze terechte mondelinge vragen.

Voorzitter. De inspectie constateert dat geen enkel dossier 100% op orde is. Een stevige conclusie. De aanbevelingen vragen daarom om een serieuze opvolging en een stevige aanpak van alle betrokken partijen. De inspectie concludeert ook dat professionals van de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen hun werk naar beste vermogen, met hart en ziel binnen de bestaande kaders en randvoorwaarden uitvoeren. De inspectie stelt ook dat er geen grote fouten zijn geconstateerd in de onderzochte dossiers. Ik onderstreep dit omdat ik zie hoe de professionals in de praktijk worstelen met een caseload, met een uitstroom van collega's uit de verschillende gecertificeerde instellingen en met een stelsel — dan zeg ik het maar in rond Hollands — dat piept en kraakt en waarbij ik sinds het begin van mijn ambtsperiode heb moeten constateren, ook in de gesprekken met kinderrechters, dat juist dat feitenonderzoek, zoals Kamerlid Omtzigt terecht opmerkt, van wezenlijke importantie is. Ik vind het goed dat de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland al hebben aangegeven prioriteit te geven aan goed feitenonderzoek en dat zij een vervolg willen geven aan het actieplan Verbetering feitenonderzoek dat vorig jaar is afgerond. Ik spreek daarover. Zoals we hier staan, is dit voor mij an ongoing concern. Ik geef dit een hoge prioriteit en de komende maanden ga ik hierover met de sector verder in gesprek. Ik zal ook zeker een vervolg faciliteren. Bij dit vervolgtraject horen zeker de conclusies en aanbevelingen van de inspectie, maar ik kijk ook naar de geleerde lessen. Dan doel ik bijvoorbeeld op de eindevaluatie van het actieplan, die in oktober 2022 verschijnt.

Mevrouw de voorzitter. Als follow-up zal ik vervolgens in november 2022 uw Kamer informeren over de stand van zaken van het plan van aanpak voor het vervolg. Alleen werken aan zorgvuldig feitenonderzoek is mijns inziens niet voldoende. Het is noodzakelijk, maar het gaat ook om de vakbekwaamheid van professionals. Dat is ook primair noodzakelijk, maar daarnaast moeten de randvoorwaarden — laat ik het zo formuleren — op orde zijn. Professionals moeten om te beginnen voldoende rust en ruimte hebben om het feitenonderzoek zorgvuldig uit te voeren. Ik heb het dan over een caseload, waarmee ik kijk naar hoeveel verschillende cases, zaken, een professional aan moet kunnen. Een beslissing over een uithuisplaatsing moet goed onderbouwd worden en moet, zo is mijn stellingname, helder aan de kinderen worden overgebracht, maar ook aan de ouders. En dan moet de basis op orde zijn. Ik herhaal het nogmaals: ik zie dat de basis niet op orde is.

Ik kijk naar de reële caseload, zoals ik zojuist zei, maar ik kijk ook naar tarieven. Ik besef terdege dat ik in een stelsel werk dat gedecentraliseerd is. Daarvoor ben ik weliswaar stelselverantwoordelijke, maar de gemeenten zijn nu nadrukkelijk in gesprek met de gecertificeerde instellingen om hier verder afspraken over te maken. Ook heb ik kennisgenomen van de opmerkingen die de inspectie gemaakt heeft over de rechtsbescherming. Er wordt nadrukkelijk gesteld: zorg ervoor dat de rechtsbescherming van kinderen en ouders beter wordt. U mag in dit grote dossier ook van mij verwachten dat ik u in november een plan van aanpak ga voorleggen voor de manier waarop ik daar invulling aan wil geven.

Mevrouw de voorzitter. De heer Omtzigt stelde mij drie vragen. Zijn de huidige uithuisplaatsingen te vertrouwen, is een vraag. Laat ik vooropstellen: als een dossier wordt aangedragen bij een kinderrechter, die ten slotte de beslissing neemt of een uithuisplaatsing wel of niet geëffectueerd wordt, dan staat het die kinderrechter te allen tijde vrij — dat hoort bij zijn arsenaal — om iets terug te sturen en te zeggen dat het niet compleet is en opnieuw moet. Een andere mogelijkheid is het doorvragen van de rechter. Een derde mogelijkheid is om een beslissing te nemen. De kinderrechters die ik gesproken heb, die actief zijn binnen dit domein, hebben hun zorg uitgesproken over het dossier; dat hebben ze mij aangegeven. Maar hun werkwijze is conform de wijze die ik net schetste.

De tweede vraag die mij gesteld werd, gaat over het feitenonderzoek dat niet op orde is. Artikel 3.3 van de Jeugdwet wordt daarbij terecht aangehaald: je mag juist van die gecertificeerde instellingen, van de Raad voor de Kinderbescherming, verwachten dat ze de dossiers goed op orde hebben. Kan ik garanderen dat alle uithuisplaatsingen die nu plaatsvinden, gebaseerd zijn op een goed feitenonderzoek? Het onderzoek is gebaseerd op de dossiers uit 2021. Mag ik nu, in 2022, verwachten dat er een verbetering is opgetreden? Het antwoord dat ik daarop moet geven, is: neen. Maar er is een rechter die weegt, controleert en doorvraagt en wij voeren al gesprekken met de hele Raad voor de Kinderbescherming, met gecertificeerde instellingen — die gesprekken vinden nu plaats en worden volgende week door mijn departement afgerond — en wijzen hen op de verbeteringen die moeten plaatsvinden, verbeteringen op de korte termijn en verbeteringen op de lange termijn, omdat het stelsel als zodanig aanzienlijke verbetering behoeft.

De voorzitter:

Dank u wel. Wilt u afronden?

Minister Weerwind:

Mevrouw de voorzitter, tot zover mijn beantwoording.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dit is schrikbarend: een minister die niet klip-en-klaar kan zeggen of de huidige uithuisplaatsingen op orde zijn. Ik vraag het nog een keer: zijn de huidige uithuisplaatsingen op orde? Bij hoeveel uithuisplaatsingen zijn er twijfels? Hij garandeert niet dat het feitenonderzoek nu op orde is. Dat betekent iets voor de minister voor Rechtsbescherming. Hij noemde het actieplan en zei dat zij dit moeten verbeteren. Dat actieplan is afgerond, maar met dat afgeronde actieplan hebben we de dossiers nog steeds niet op orde. Ik heb dus niet zo veel zin in een nieuw actieplan of een nieuwe kabinetsbrief. Ik wil weten wat deze minister gaat doen om te kunnen zeggen dat de huidige uithuisplaatsingen op orde zijn. Als ze niet op orde zijn en er dus kinderen onterecht uit huis geplaatst zijn, hoe ziet hij zichzelf dan als systeemverantwoordelijke voor rechtsbescherming?

Minister Weerwind:

Mevrouw de voorzitter, ik neem systeemverantwoordelijkheid; laat ik dat vooropstellen in de richting van deze Kamer. Ik ben zeer actief bezig met een stuk bemensing, want met name daar zit het probleem, maar ook met het samenspel tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen. Ik ben bezig ervoor te zorgen dat er goede afspraken gemaakt worden, dat er zorg gedragen wordt voor goede dossiers en dat de randvoorwaardelijke kaders geschetst worden, zodat de professional, de jeugdbeschermer, zijn of haar werk goed kan doen en kan komen met een goed feitenonderzoek, op basis waarvan de rechter dan een standpunt kan innemen. De heer Omtzigt vraagt mij om nu te zeggen dat alle feitenonderzoeken op dit moment kloppen. Dat zeg ik niet, maar ik zeg wel dat er in deze rechtsstaat ook een kinderrechter is die een weging maakt en die kijkt of het dossier op orde is. Het is aan hem of haar, dus aan de rechter, om te zeggen "dit klopt niet; terug" alvorens de rechter een beslissing neemt. Dat vertrouwen heb ik in deze rechtsstaat.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Het is een wettelijke plicht, volgens artikel 3.3 van de Jeugdwet, om ervoor te zorgen dat die dossiers kloppen, en daar is de minister voor Rechtsbescherming voor verantwoordelijk. Ik heb ook niet gelezen dat er geen grote fouten in zitten, zoals de minister zegt. Er zitten een aantal kleine fouten in, maar ook een aantal grotere. Wij willen weten dat de dossiers van ouders die de komende weken van hun kinderen gescheiden worden, soms zelfs zonder rechtszitting, op orde zijn. Wat wordt daarvoor gedaan? Daar wil ik een klip-en-klaar antwoord op hebben.

Minister Weerwind:

Eerder heb ik aangegeven dat voor de ouders die het idee hebben dat er een beslissing genomen is die niet juist is, te allen tijde de weg naar de rechter openstaat. Dat staat hun vrij. Ik hou mij daaraan vast. In onze rechtsstaat bestaat die mogelijkheid. Daarnaast vinden er nadrukkelijk gesprekken plaats met de hele keten, met de gecertificeerde instellingen en met de Raad voor de Kinderbescherming, om er werk van te maken om de dossiers op orde te hebben.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

Dit is een schijnwerkelijkheid. De dossiers zíjn niet op orde. Er is voor ouders en kinderen geen wettelijk recht op juridische bijstand bij het meest ingrijpende besluit dat je kunt krijgen, namelijk uithuisplaatsing. Bij een spoeduithuisplaatsing is er een telefoontje van de gecertificeerde instelling naar de jeugdrechter die een besluit neemt, zonder dat de ouder ook maar iets kan zeggen. Dan staat die met 10-0 achter. Ik verwacht actie. Met zes partijen hebben we al een initiatiefnota geschreven. De heer Azarkan van DENK, mevrouw Arib van de Partij van de Arbeid, de heer Dassen, mevrouw Simons, mevrouw Van der Plas: alle partijen hebben inbreng geleverd. Wij doen zeven aanbevelingen om dit te verbeteren. We zeggen het niet alleen; we zeggen ook "dit moet je doen".

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):

De enige die uitstel gevraagd heeft, is de regering. Wij wisten dat dit probleem bestond. Er gebeurt niets. Ik verwacht van de minister voor Rechtsbescherming binnen twee weken een brief over wat hiermee gebeurt en wat er met lopende uithuisplaatsingen gebeurt. Mag ik die toezegging hebben?

Minister Weerwind:

Gelet op de urgentie van dit dossier begrijp ik de vraag en wil ik daar ook invulling aan geven. Ik ga de initiatiefnota die daar ligt wegen. U kunt een reactie van mij tegemoetzien.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een aantal vervolgvragen. Ik wil aan u vragen om kort en bondige vragen te stellen, want er zijn veel vragen. Allereerst de heer Azarkan van DENK, dan de heer Van der Staaij, SGP, dan de heer Ceder, ChristenUnie, en dan de heer Raemakers, D66. Gaat uw gang, meneer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):

Hier staat de minister voor Rechtsbescherming. Ik vind dat een ongelofelijk belangrijke taak in een tijd waarin de rechtsbescherming onder druk staat en waarin het voor heel veel burgers lastig is om rechtsbescherming te krijgen. Dat zien we ook in dit dossier. Het valt me op dat de minister zegt: de professionals doen hun werk, daar sta ik achter, de rechter kan te allen tijde anders beslissen, en ik ben verantwoordelijk voor het stelsel. Ik zou tegen de minister voor Rechtsbescherming willen zeggen: kijk naar de resultaten. Als een kwart van alle kinderen en alle mensen die daarbij betrokken zijn tegen zijn of haar wil uit huis wordt geplaatst, als we zien dat mensen niet snappen wat de reden is voor uithuisplaatsing, als we zien dat die dossiers niet op orde zijn, dan kan de minister in plaats van een reactie op het stelsel ook een reactie geven op wat dat betekent voor die kinderen en ouders die niet weten waar ze naartoe moeten en die geen steun krijgen.

Minister Weerwind:

De ouders en de kinderen horen centraal te staan. Wij delen dat. Ik deel dat met u. Die moeten uitleg hebben waarom een uithuisplaatsing plaatsvindt. Bij 50% van de gevallen wordt gezegd: ja. Maar het is duidelijk dat een heleboel ouders zeggen: het is een black box; we snappen het niet. Dat is nu exact wat ik aan de gecertificeerde instellingen vraag, om daar werk van te maken. Dat is niet morgen; dat moet nu al gebeuren. Daar mag u mij op aanspreken. In november kunt u een plan van aanpak tegemoetzien dat laat zien hoe ik daar harder invulling aan geef, want juist die rechtsbescherming is zo belangrijk voor deze mensen.

De voorzitter:

De heer Azarkan. Nee? Dan gaan we naar de heer Van der Staaij, SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

We zijn het er allemaal over eens dat het ernstig is voor ouders en kinderen als die uithuisplaatsingen falen, als daar dingen in misgaan. De inspectie heeft bepaalde bevindingen gedaan, maar doet ook hele concrete aanbevelingen voor bestuurders, raadsonderzoekers en jeugdbeschermers. De minister zegt dat hij later dit jaar met een plan komt, maar zou het niet goed zijn om in de brief die hij heeft toegezegd al te kijken waar gelijk mee aan de slag kan worden gegaan? Want een aantal van die aanbevelingen kunnen volgens mij vandaag al worden ingevuld.

Minister Weerwind:

Sommige van de aanbevelingen betreffen zaken die we al hebben opgepakt, dus dat zijn de quick wins voor mij. Maar ik laat u zien wat de aanbevelingen zijn, wanneer ik met een antwoord kan komen en wat ik al in werking heb gezet. Ik neem het dus mee.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Ceder, en dan de heer Raemakers.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Hier is echt sprake van meningen en niet van feiten. Dit zijn woorden die ik jarenlang in de rechtszaal heb gebezigd. Vaak kreeg je nul op het rekest. Wat we gisteren gelezen hebben, is niet nieuw. Wat wel nieuw is, is dat kennelijk in elk dossier de feiten niet helemaal op orde zijn. Dat is zorgelijk.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Het gaat om een heel ingrijpende situatie. Wat vaak een probleem is, is dat een dossier is opgebouwd uit een eerder dossier of eerdere verslagen. Als daar iets insluipt wat niet klopt, kan dat gevolgen hebben voor het laatste verslag. Ik hoor de minister aangeven dat hij vertrouwt op de rechtspraak. Daar vertrouw ik ook op, maar hoe kunnen we in de maanden tot oktober ervoor zorgen dat de fouten die er eerder in zijn geslopen, nu tijdig gedetecteerd worden?

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag is dus: kunt u hierover met de rechtspraak en met de gecertificeerde instellingen in gesprek gaan, om een en ander bij hen onder de aandacht te brengen? Dan heb ik het niet alleen over de huidige verslagen, maar ook over de verslagen waarop die gebaseerd zijn.

De voorzitter:

Ik wil u wel vragen, meneer Ceder, om echt korter te zijn. Dat geldt ook voor de andere leden. Anders is er geen tijd meer over voor de andere vragen. De minister.

Minister Weerwind:

Op 4 juli spreek ik met de hele keten. Dat is de zogenaamde grote oploop. Ik kijk dan naar het toekomstscenario. Wat kan ik naar voren halen om er sneller invulling aan te geven? Dit is een van de grote aandachtspunten die ik per direct meeneem. Dus ja, ik doe het al, is het antwoord.

De heer Raemakers (D66):

Ik was gisteren op werkbezoek bij jeugdbeschermers. Ik zag jeugdbeschermers die hard werken en ook goed werken. Dat bevestigt de inspectie ook. Het is niet zo dat de jeugdbeschermers niet aan feitenonderzoek willen doen, maar ze kunnen niet aan perfect feitenonderzoek doen, vanwege tijdgebrek. De vraag die ik heb, is: wat kunnen we daar nou aan doen, zodat de jeugdbeschermers meer tijd krijgen om dat feitenonderzoek te doen en recht te doen aan de ouders en de kinderen?

Minister Weerwind:

Met de directeuren van de jeugdbeschermingsregio's heb ik hier gesprekken over. Ook met de jeugdbeschermers zelf, net als u. Daarin geef ik aan dat ik bijvoorbeeld regelingen tref zoals menskracht vergroten, via een zijinstroomregeling die ik stimuleer. Ik werk er ook aan om het imago van de jeugdbeschermingsregio nadrukkelijk te verbeteren, samen met de jeugdbeschermingsregio's, juist om ervoor te zorgen dat die menskracht versterkt wordt en men echt aan een dossier kan werken.

De voorzitter:

Eerst de heer Peters, CDA. Dan de heer Verkuijlen, mevrouw Maeijer, de heer Van Haga en, ten slotte, mevrouw Leijten.

De heer Peters (CDA):

De minister stelt terecht dat het systeem piept en kraakt. Het is ook bere-ingewikkeld. Het gaat via wijkteams naar Veilig Thuis, naar de Raad voor de Kinderbescherming, naar de jeugdrechter, naar de gecertificeerde instelling, naar de gespecialiseerde zorg, en weer terug naar het wijkteam. Wij noemen dat de duurste en meest ingewikkelde rotonde van Nederland. Wij hebben daar moties over ingediend. Wij hebben daar rondetafelgesprekken over gehouden. Er zijn pilots opgestart. Kortom, er gebeurt van alles. Ik ben eerlijk gezegd van mening dat er eigenlijk helemaal niets gebeurt. Mijn vraag is: wanneer komt de minister met een brief? En staat daar dan ook in dat er iets in het systeem gaat veranderen, zodat het ook kan gaan lukken?

Minister Weerwind:

De heer Peters zegt dat het stelsel piept en kraakt. Ik vind dat het stelsel flink aan verbouwing toe is. Daarom kijken we op dit moment naar verschillende toekomstscenario's. Dat doe ik samen met de staatssecretaris van VWS. In het najaar — dat betekent dus november — laat ik u weten hoe ik daar invulling aan geef.

De heer Verkuijlen (VVD):

Er wordt een harde conclusie getrokken. Ik zie de urgentie bij deze minister. Dat vind ik goed. Hij gaf net aan dat de rechter de mogelijkheid heeft om stukken terug te sturen als ze niet voldoen. Ik ben benieuwd of de minister in zijn brief ook zou willen aangeven in hoeveel gevallen dat echt gebeurd is. In hoeveel gevallen was het feitenrelaas niet op orde?

Ten slotte wil ik nog een suggestie doen. De kwaliteit van het feitenonderzoek moet namelijk verbeterd worden. Dat staat ook in het rapport. Mijn suggestie is: kijk eens of gepensioneerde politiemensen, gepensioneerde rechercheurs hun kennis willen delen met de mensen in de gecertificeerde instellingen. Ik heb deze suggestie ook aan hen gedaan en heb gemerkt dat die in positieve aarde viel.

De voorzitter:

Dat zijn twee vragen, meneer Verkuijlen.

Minister Weerwind:

De laatste vraag beschouw ik als een opmerking. Ik zie dit meer als constructief meedenken. Ik weet niet of dat een mogelijkheid is, meneer Verkuijlen. U hoorde mij over de zijinstroomregeling praten. Wellicht kan dit daarin meegewogen worden. Dat is één.

U vroeg verder: hoe beslissen rechters? Hebben wij daar facts and figures van? Dat weet ik niet, want dan ga ik op de stoel van de rechtspraak zitten. Dat moet ik dus nagaan. Als die data er zijn, wil ik die graag met u delen.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Mijn vraag gaat specifiek over de categorie spoeduithuisplaatsingen. Uit het rapport blijkt dat slechts 60% van de ouders en kinderen zijn betrokken bij die beslissing. Er worden voorbeelden genoemd van spoeduithuisplaatsingen die gedaan zijn naar aanleiding van een melding door een derde partij. Daarbij heeft de jeugdbeschermer niet eens zelf de ernst van de situatie bekeken. Dat moet toch niet kunnen? Dat moeten we toch niet willen? Hoe gaat de minister voorkomen dat dit in de toekomst nog het geval kan zijn?

Minister Weerwind:

Met u heb ik dit gelezen in het rapport. Ik heb het rapport nog niet zo grondig kunnen bestuderen. Er heeft nog geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Ik weet dus niet of dit de werkelijkheid is. Als dit echt zo is, moet ik me beraden. Ik ga dan ook aan de deskundigen vragen hoe we dit kunnen veranderen en hoe we dit structureel beter kunnen inbedden. U hoorde mij praten over een beter stelsel. Dit is een van de belangrijke aandachtspunten bij zo'n stelsel.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Dat de dossiers niet op orde zijn, is één ding. Er lijkt echter nog iets anders aan de hand te zijn. De betrokken organisaties en pleeggezinnen kunnen namelijk een financieel motief hebben. Klopt dit? Is het zo dat hierdoor een perverse prikkel kan ontstaan, waardoor bepaalde dossiers erger kunnen worden gemaakt, diagnoses kunnen worden verzwaard en er zelfs meer kinderen uit huis kunnen worden geplaatst?

Minister Weerwind:

De heer Van Haga vraagt naar een perverse prikkel waardoor, als ik zijn woorden goed interpreteer, hieraan verdiend zou kunnen worden. Dat sluit ik niet uit, maar ik zie dat niet direct. Ik wil goede afspraken hebben tussen de gemeenten en de gecertificeerde instellingen. We ondersteunen gemeenten bij het ontwikkelen van een goede tarifering en eenduidige afspraken. Daardoor wordt duidelijk dat er ruimte is voor de professional om zijn of haar werk goed te doen. Daar focus ik mij nu op. U merkt dit op als probleem. Dit probleem ken ik niet direct, maar ik ontken het ook niet direct. Dit is voor mij even een aandachtspunt. Dat neem ik mee en dat ga ik nader onderzoeken.

Mevrouw Leijten (SP):

Negen kinderen per dag, inclusief de zon- en feestdagen, worden in ons land gedwongen uit huis geplaatst. Dat zijn drie schoolklassen per week, inclusief alle vakanties. Het gaat om ontzettend veel kinderen en ontzettend veel gezinnen, en in alle dossiers die zijn bekeken, is het feitenrelaas niet op orde. Ik snap dat de minister niet nu kan zeggen: er is voldoende personeel en voldoende tijd. Maar de minister kan nu wel zeggen: in de rechtszaal worden vanaf nu standaard de ouders, het kind en de instelling gehoord. Juist degenen om wie het gaat, worden vaak niet gehoord. De minister heeft het over november, oktober, een plan van aanpak, maar hij kan nu zeggen: wij zorgen ervoor dat de kinderrechters altijd spreken met ouders en kinderen, en dat wij dat wegen in de rechtszaal. Is hij daartoe bereid?

Minister Weerwind:

Waar ik toe bereid ben in die grote oploop van 4 juli dit jaar, waar ik net over sprak, is nadrukkelijk aangeven dat het parlement wenst dat de kinderen en de ouders goed in de rechtszaal worden gehoord. Zelf vind ik ook dat ze gehoord moeten worden, dat ze betrokken moeten worden bij het dossier. Dit signaal zal ik doorgeven, maar ik beslis niet over hoe de rechter haar werk doet. Dat weet mevrouw Leijten ook.

Mevrouw Leijten (SP):

Dit is de minister voor Rechtsbescherming. De rechten van kinderen en hun ouders worden ernstig geschaad, ondanks alle inzet van mensen die in de jeugdzorg werken. We weten dat kinderrechters onvoldoende tijd hebben om ouders en kinderen goed te horen. Als deze minister hier zegt "dit is mijn wens, dit ga ik maandag 4 juli bespreken en daar geef ik dan direct de ruimte en de middelen voor" dan komen we een stap verder. Anders blijven we maar in de papieren werkelijkheid hangen. En daar hebben die negen kinderen per dag, die drie schoolklassen per week, helemaal niks aan.

Minister Weerwind:

Zoals ik net aangaf, haal ik de hele keten bij elkaar. Ik zal dit urgentiegevoel bij hen duidelijk maken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dit rapport zegt nog wat anders, namelijk ook dat de wachtlijsten de afgelopen jaren een groot probleem zijn, dat situaties soms escaleren met als gevolg dat kinderen uit huis worden geplaatst omdat er niet op tijd goede hulp beschikbaar is in de gezinnen. Daarom heb ik ook wat moeite met de krokodillentranen van sommige collega's van coalitiepartijen. Er staat voor 500 miljoen aan bezuinigingen op de agenda. Dat staat nog steeds in het coalitieakkoord. Ik wil de minister vragen of hij het met mij eens is dat het evident is dat als deze bezuinigingen worden doorgezet, dat alleen maar leidt tot een verdere schending van rechten van kinderen en van gezinnen.

Minister Weerwind:

In dit stelsel waar ik mij als stelselverantwoordelijke heb neergezet, zie ik dat het piept en kraakt en dat ik in de problemen zit. De gezinnen, de kinderen, die horen centraal te staan. Dat is ook wat ik kenbaar en duidelijk maak. Daar zoek ik naar oplossingen, niet naar bezuinigingen.

De heer Van Houwelingen (FVD):

Wij hebben een maand geleden met de premier en met u een debat gehad over die 1.675 kinderen die waarschijnlijk voor een groot deel onterecht uit huis zijn geplaatst in het kader van de toeslagenaffaire. Toen hebben wij als FVD gepleit om dat onrecht te herstellen en om die kinderen onmiddellijk terug te plaatsen bij hun ouders. Het verhaal van het kabinet was toen: nee, nee, nee, we moeten dat in zes maanden zorgvuldig laten beoordelen door de jeugdzorg. Nu is er dat rapport waaruit blijkt dat jeugdzorg geen enkel dossier op orde heeft. Gezien dat vernietigende rapport vraag ik de minister of hij alsnog bereid is om die kinderen onmiddellijk terug te plaatsen in de gezinnen waar ze vandaan komen.

Minister Weerwind:

Wij spraken toen over de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen, in die correlatie. Nu hebben we het over het systeem in totaliteit. Tegelijkertijd zegt het rapport ook dat er veelal een meervoudige problematiek was, waardoor er besloten is om het kind in veiligheid te brengen. Dat behoort ook centraal te staan. Daarom is men gekomen tot die uithuisplaatsingen. Dus om kinderen nu terug te plaatsen, waardoor ze mogelijk in een risicovolle gezinssituatie terecht kunnen komen, dat wenst u ook niet. Daarom zeg ik: die zorgvuldigheid moeten we betrachten.

De voorzitter:

Tweede vraag, de heer Van Houwelingen.

De heer Van Houwelingen (FVD):

Dit is echt ongelofelijk. Dit is de minister voor Rechtsbescherming. Alles wijst erop dat die kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst. En u laat vervolgens het oordeel over aan een instantie, aan de jeugdzorg, waarvan u zelf zegt: die functioneert niet; die heeft geen enkel dossier op orde. Dus u doet helemaal niets voor die kinderen. U laat ze aan hun lot over.

Minister Weerwind:

Ik merk dat de heer Van Houwelingen een andere werkelijkheid ziet dan ik.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik de minister voor Rechtsbescherming danken voor zijn aanwezigheid hier en voor de beantwoording van de vragen.

Naar boven