4 Vragenuur: Vragen De Hoop

Vragen van het lid De Hoop aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over het bericht "Problematische ongelijkheid in schoolkansen tussen kinderen in Randstad en daarbuiten".

De voorzitter:

Dan wil ik de heer De Hoop van de PvdA vragen om zijn vraag te stellen aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, die ik van harte welkom heet in ons midden. De heer De Hoop heeft een vraag aan de minister over het bericht "Problematische ongelijkheid in schoolkansen tussen kinderen in Randstad en daarbuiten". Het woord is aan de heer De Hoop van de PvdA.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank, voorzitter. Als kind fietste ik elke dag door de weilanden naar mijn basisschool OBS De Opslach in Wommels, waar elke leraar iedere dag keihard werkte om elk kind het beste onderwijs te geven dat er is. Voor hen stond namelijk één ding vast: het mag niet uitmaken waar je wieg staat voor de kansen die je krijgt als kind.

Voorzitter. Toch is de ongelijkheid in Nederland groot, te groot. We wisten dat het opleidingsniveau van je ouders, de dikte van hun portemonnee en de wijk waarin je woont een te grote invloed hebben op de kansen die je krijgt als kind. Het maakt ook uit of je in de stad of op het platteland opgroeit.

Voorzitter. Een op de twee kinderen die in een dorp naar school gaat, wordt ondergeadviseerd. Een op de twee. Bij hun eindtoets halen zij een hoger resultaat dan het schooladvies dat hun leraar had gegeven. Dat concludeert het AD na onderzoek van de eindtoetsresultaten van de afgelopen vijf jaar. Nu hebben we gelukkig de mogelijkheid om een schooladvies opwaarts te kunnen bijstellen, maar de kans op zo'n bijstelling verschilt enorm. Kinderen in de Randstad krijgen in 40% van de gevallen nog een hoger schooladvies, maar op het platteland is het slechts 21%. We weten al tijden dat kansrijk adviseren van enorm belang is. Ook voorgangers van deze minister hebben zich daar al hard voor gemaakt. Toch gaat het nog niet goed. Er is daadwerkelijk een kloof tussen de Randstad en de rest van Nederland. Hoe kan dit nog steeds het geval zijn, vraag ik de minister, want dit is enorm zorgelijk. Het mag niet zo zijn dat de kansen die je krijgt, afhangen van of je in de grote stad of in je dorp naar school gaat. Deelt de minister met de Partij van de Arbeid dat wat hier ook de redenen voor zijn, we moeten zorgen dat kinderen uit de regio evenveel kansen krijgen als kinderen uit de Randstad? Hoe scherpt dit onderzoek zijn aanpak op kansengelijkheid aan?

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de minister.

Minister Wiersma:

Voorzitter, dank. Dank aan de heer De Hoop voor het stellen van deze vraag, want het is een belangrijke zorg. Ik had hem ook toen ik vorige week dit artikel las. Of je nou op De Opslach in Wommels zit, de Toermalijn in Franeker of in een grote stad zoals Amsterdam of Utrecht, het moet niet uitmaken voor de kansen die je krijgt. Ieder kind moet de beste kansen kunnen krijgen. Wat betekent dat dan? Dat je het best passende schoolniveau krijgt en vindt, de best passende school en het best passende schoolniveau. Als dat niet gebeurt — dit artikel laat dus zien dat het uitmaakt waar je woont — dan vind ik dat slecht, ook omdat achter al die cijfers zo'n verhaal zit van iemand die in een dorp woont en een lager advies krijgt, feitelijk een lager advies dan iemand die misschien in een grote stad woont.

Voorzitter. Dat artikel laat zien dat je buiten de Randstad minder kans hebt op een schooladvies dat past bij je capaciteiten, een kleinere kans dan wanneer je in de grote stad woont. Het schooladvies moet vaker worden heroverwogen, omdat het toetsadvies naar aanleiding van de eindtoets ook hoger uitvalt. Maar als de toets beter wordt gemaakt dan het schooladvies aangeeft, dan wordt dat nu heel vaak niet bijgesteld als je in een dorp woont. Dat verschil tussen de Randstad en de minder stedelijke gebieden vind ik niet goed. Het is al langer bekend, maar het vraagt ook om actie. De heer De Hoop vraagt of ik dat met hem eens ben. Ja, dat ben ik zeer met hem eens.

Eén belangrijke actie die we doen, is een aanpassing van de centrale eindtoets. De leerlingen die vanaf volgend jaar, 2023, starten met school, krijgen niet meer zoals vroeger de Cito-toets, die wij kenden, die ergens eind april gehouden wordt. Dat wordt een nieuwe toets: de doorstroomtoets. Die wordt ook eerder gehouden, namelijk half februari. Met die toets is het de bedoeling dat als je het schooladvies hebt en je bij de doorstroomtoets een beter resultaat krijgt, het uitgangspunt automatisch is, dus de standaard, dat je dat advies volgt. Dus als het advies uit de doorstroomtoets hoger is dan het schooladvies, dan wordt het de standaard dat dat advies gevolgd moet worden voor de opleiding die je daarna kiest. We doen de toets ook eerder, omdat we nu vaak zien dat leerlingen bij wie dat advies niet wordt bijgesteld, pas later de mogelijkheid hebben om zich in te schrijven op een school. Dan zijn heel veel plekken op scholen al weg. We moeten dus zorgen dat de toets eerder wordt afgenomen en dat het advies ook eerder komt. We moeten automatisch sturen op basis van het resultaat van de doorstroomtoets, dus niet meer op basis van het schooladvies. De standaard is dan: als je een hoger eindresultaat hebt bij de doorstroomtoets, dan is dat leidend voor je vervolgadvies. Dat maakt dat die afweging vervolgens veel duidelijker wordt op scholen, dus dan moet het schooladvies omhoog worden bijgesteld. Ik denk dat die ingreep in het systeem voor leerlingen een hele hoop gaat helpen.

De heer De Hoop (PvdA):

Ik hoor de minister zeggen dat hij toegewijd is. Dat vind ik mooi, maar dit probleem bestaat natuurlijk al heel lang. We staan hier opnieuw met dezelfde zorgen. De minister heeft scholen opgeroepen om kansrijk te adviseren en kansrijk te plaatsen. Hij concludeerde toen ook dat daar goed gehoor aan werd gegeven. Maar dit onderzoek van het AD, geverifieerd door DUO, laat dit zorgelijke beeld nog steeds zien. Dan lijkt het nog altijd te vrijblijvend te zijn als we echt willen dat elk kind dezelfde kansen krijgt, zoals de minister zegt. Ik vraag de minister dan ook of hij bereid is om boven op de bestaande aanpak een onderzoek te verrichten naar de specifieke redenen voor het verschil tussen de Randstad en de rest van Nederland in lagere schooladviezen en het lagere aantal opwaartse bijstellingen van schooladviezen. Welke concrete maatregelen wil hij hier nog verder op nemen dan alleen de doorstroomtoets? Over de doorstroomtoets hebben we het afgelopen jaar het wetgevingsdebat gehad. Een van de nadelen van die toets is dat je als kind nog minder tijd hebt om je te bewijzen. Ik zou de minister dan ook willen vragen of hij bereid is om een latere selectie en bredere brugklassen als oplossingsrichting mee te nemen.

Minister Wiersma:

Kort en goed: ja, daar ben ik toe bereid. Ik ben het ook eens met de heer De Hoop. Ik noemde die aanpassing in de eindtoets net bewust. Als een kind een bepaald resultaat haalt bij de eindtoets, is dat het best passende schoolniveau om te volgen voor het schooladvies. Dat vinden we met elkaar en dat laat het onderzoek in het AD ook zien. Het gaat alleen mis op het moment dat de school dan toch niet het advies volgt dat uit die toets komt, maar teruggaat naar het eigen schooladvies. Blijkbaar doen scholen dat in de niet-stedelijke gebieden vaker dan in de stedelijke gebieden. Wij moeten ervoor zorgen dat het glashelder is dat als de eindtoets een hoger niveau aangeeft, dit ook het niveau is dat als advies wordt gegeven voor het schoolniveau om zich voor in te schrijven. Dat gaat helpen, maar dat is niet het enige wat helpt.

De heer De Hoop heeft gelijk; we hebben ook de mogelijkheid tot het vormen van brede brugklassen. Dat is een manier om verschillende leerlingen op de best passende niveaus bij elkaar te zetten. Daarmee kan ook worden gekeken wat een leerling aankan, wat hem past. De leerling kan daar vervolgens naartoe groeien. We hebben er de afgelopen jaren ook heel veel voorbeelden van gezien dat dat lukt. We hebben nu al een subsidieregeling waar meer dan 600 scholen zich op hebben ingeschreven. Na de zomer kunnen nog meer scholen dat gaan doen. We hebben doorstroomprogramma's in het p.o., het primair onderwijs. Die hebben we om ervoor te zorgen dat je soms ook in de school extra hulp en begeleiding kan bieden om de leerling het niveau dat die heeft zo meteen ook waar te laten maken in het voortgezet onderwijs. Er is dus een heel scala aan mogelijkheden om dit te doen. Maar ik ben het met u eens: deze cijfers geven aanleiding om er opnieuw naar te kijken en er beter op te letten. Dat betekent dat ik ook aan DUO, die hier onderzoek naar doet, ga vragen om daar nog eens een scherpe analyse van te maken. De uitkomsten daarvan neem ik dan ook weer mee bij het beleid dat we hier de komende jaren voor moeten maken.

De heer De Hoop (PvdA):

Dank voor de toezeggingen van de minister. Ik dank hem ook voor de erkenning dat de aanpak tot nu toe in ieder geval nog niet gezorgd heeft voor de resultaten die we wilden. Misschien is de aanpak dan ook wel een beetje te vrijblijvend geweest. Maar ik ben blij dat u nu zegt deze stappen te zetten. Ik sta hier ruim een jaar nadat ik mijn maidenspeech hield. Die ging ook over kansengelijkheid. Vandaag spreek ik weer over kansengelijkheid. Zolang het nodig is om deze problematiek aan te pakken, blijf ik dat doen. Dat doe ik omdat het een van de grootste problemen van onze samenleving is. We hebben als samenleving, maar met name ook als politiek, de opdracht om er alles aan te doen om juist kansengelijkheid te organiseren voor ieder kind in ons land.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Hoop. Er is een aantal vervolgvragen. Ik wil aan u vragen om die niet uitgebreid in te leiden. Stel de vraag kort of maak een korte opmerking.

Mevrouw Paul (VVD):

Voorzitter, ik ga mijn best doen. De minister refereert aan het naar boven bijstellen van het schooladvies. Het goede nieuws is dat de VVD daar vorig jaar een wetswijziging voor heeft doorgevoerd. Daarmee wordt dit steviger verankerd. Nu heb ik begrepen dat die wijziging pas per schooljaar 2023-2024 wordt doorgevoerd. Mijn vraag is hoe de minister ervoor gaat zorgen dat de kinderen waar de heer De Hoop ook al aan refereerde — dat zijn kinderen van buiten de Randstad, kinderen uit sociaal kwetsbare gezinnen en kinderen, en dan vooral meisjes, met een migratieachtergrond — al in het voorjaar van 2023 een passend schooladvies gaan krijgen, dat past bij hun ambities en kwaliteiten.

Minister Wiersma:

Dat is terecht. Dat klopt. Het schooladvies moet dus omhoog worden bijgesteld wanneer het toetsadvies hoger uitvalt. Dat is inderdaad het amendement van de VVD geweest. Dat amendement zit nu in deze wet. Dat is heel goed. Het is ook waar dat het pas geldt voor de leerlingen vanaf het schooljaar 2023. Dat heeft ermee te maken dat iedereen zich moet voorbereiden op deze nieuwe manier van toetsen. Maar ik vind niet dat het dan kan wachten om meegenomen te worden in de aanbevelingen en adviezen die dit jaar, of eigenlijk volgend jaar, gegeven worden. Dit jaar zijn we al voorbij. Wat ik toe kan zeggen, is dat wij ook een afwegingskader zullen maken. Dat zullen we ook naar die scholen brengen en in hun richting communiceren. Daarin wordt hulp geboden bij het maken van deze afweging. Dat gebeurt eigenlijk in de geest van het amendement van mevrouw Paul. Wanneer het toetsadvies hoger uitvalt, wordt het schooladvies namelijk ook omhoog bijgesteld.

De heer Van Meenen (D66):

Je hoort het ook weer aan het debat: de selectie van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs komt vroeg en is hard. Die komt te vroeg voor veel kinderen. Binnen dat kader proberen we er het beste van te maken. Dan is het wel schrijnend om te zien dat het niet alleen iets uitmaakt waar je wieg gestaan heeft, in de zin van wie je ouders zijn, maar ook waar je woont. Ik vraag de minister om daar goed nader onderzoek naar te doen en dat mee te nemen in het beleid dat we in het regeerakkoord hebben afgesproken, namelijk verlengde en brede brugklassen, zodat ieder kind de beste kansen krijgt.

Minister Wiersma:

Dank voor die vraag. We wachten niet met een aantal ambities in het coalitieakkoord totdat alle plannen van het kabinet uitgevoerd zijn, maar we gaan ook door met plannen die op dit moment al gaande zijn. De heer Van Meenen noemde terecht de brede brugklassen. Daar zijn nu al heel veel voorbeelden van. Ik zei ook niet voor niets dat als de scholen op dat gebied nog ideeën of wensen hebben, we daar een subsidieregeling voor hebben; ook na de zomer kan je daar nog een aanvraag voor doen. Verder is deze discussie, zoals de heer De Hoop ook noemde, terecht onderdeel van een wat groter advies van de Onderwijsraad. Ik heb uw Kamer er ook over geïnformeerd dat wij een grotere strategie gericht op kansengelijkheid in het onderwijs nodig hebben en die ook vóór de begrotingsbehandeling naar de Kamer sturen. Daar nemen we al deze elementen ook in mee.

De heer Peters (CDA):

Ik hoor de minister in antwoord op de vragen van meneer De Hoop van de Partij van de Arbeid zeggen dat kinderen in het buitengebied eigenlijk niet passend worden geadviseerd, best vaak in ieder geval. Ik vind dat nogal een conclusie. Ik kan ook heel andere conclusies trekken, bijvoorbeeld dat in de Randstad de opwaartse druk veel groter is, dat er veel meer geoefend wordt op Cito-toetsen enzovoort.

De voorzitter:

Uw vraag?

De heer Peters (CDA):

Gelukkig onderneemt de minister een hoop actie om dit probleem dat hij heeft getackeld, nog beter te tackelen. Mijn vraag is de volgende. Als die toets zo leidend is, kan hij dan niet beter zeggen: laat dat advies maar zitten en de toets is alles?

Minister Wiersma:

Nee, maar de heer Peters heeft wel gelijk dat er heel veel redenen zijn. In het artikel in het AD wordt ook een school uit Zeeland aangehaald, waarvan de leraar zegt: ik heb heel goed zicht op mijn leerlingen en ook op wat er wel en niet werkt voor hen. Dus het uitgangspunt is het best passende niveau; daar heeft die leerling recht op.

Er is vervolgens natuurlijk inderdaad een weging mogelijk tussen de eindtoets en het schooladvies. Het probleem is alleen dat wij zien dat je, als je de standaard hebt, die niet automatisch hoeft aan te passen. Dat is eigenlijk ook het voorstel dat de VVD toen gedaan heeft. Dat zorgt er toch nog vaak voor dat je misschien niet het best passende niveau vindt. Dat is zorgelijk. Als dat gewoon het niveau is van het schooladvies, is daar alle ruimte voor. Daar is natuurlijk ook alle expertise voor bij de leraar, die daar het beste beeld van heeft, om dat ook met die leerling en die ouders te bespreken. Dat is het probleem dus niet. Het is alleen een probleem op het moment dat het niveau eigenlijk een ander niveau zou kunnen zijn. Dan wil je dat die leerling ook goed geholpen wordt. Aan de hand van deze cijfers ontstaat de indruk dat we daar meer aandacht aan moeten besteden. Dat doen we allereerst met de nieuwe doorstroomtoetsen, maar ook met een aantal andere maatregelen, bijvoorbeeld de brugklassen, die ook genoemd zijn.

De heer Peters (CDA):

Als ergens een indruk wordt gewekt, is dat voor mij nog geen reden tot wijziging van beleid, maar dat terzijde. Ik heb een ander punt. Ik lees overal dat het opleidingsniveau van jongeren stijgt en dat steeds meer jongeren niet meer naar het vmbo maar naar havo en vwo gaan en zeker niet naar praktijkgericht vmbo. Zou de minister daar in het licht van deze discussie zijn licht op willen laten schijnen?

Minister Wiersma:

Dat vind ik een goede vraag. Dat is ook een terechte vraag, want dat ongemak heb ik soms ook bij deze discussie. Het gaat om het best passende niveau. Dat kunnen heel veel verschillende niveaus zijn. Al die niveaus zijn goed. Ik vind dat we daar in de richting van de ouders maar ook in de richting van de samenleving soms wel wat overspannen over doen. De heer Peters noemde ook de Randstad. Het kan zijn dat ouders daar dit soms wat overspannener doen. Dat zien wij ook. Ik wil alleen voorkomen dat we doen alsof de discussie over het best passende niveau een discussie is die je alleen moet laten afhangen van cijfers en de schooladviezen. Die eindtoets is een dubbele check. Daar komt iets uit. Het kan ook zijn dat je daar iets mee moet, maar als het schooladvies en het toetsadvies gelijk zijn, vind je in heel veel gevallen natuurlijk het best passende niveau. Als dat het vmbo is, zou ik zeggen dat we daar met z'n allen heel trots op en blij mee moeten zijn. Dat hoor ik de heer Peters eigenlijk zeggen. Als je nu ziet wat we in Nederland allemaal aan vakmensen nodig hebben, is dat iets wat juist meer erkenning behoeft, eerlijk gezegd ook aan de keukentafel met ouders.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kansenongelijkheid is een kernprobleem van het onderwijs. Het is heel pijnlijk als leerlingen niet op de plek komen waar ze zouden kunnen zitten. Ik vrees dat dat te maken kan hebben met perverse prikkels van ons onderwijs. Scholen worden namelijk opgejut om leerlingen snel door de schoolloopbaan heen te jassen.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijn vraag is of het in plaats van een perverse prikkel niet goed zou zijn om een soort ambitieprikkel te bestuderen. Misschien kan die wel betrokken worden bij het onderzoek waar de heer Van Meenen het over had. Kunnen scholen beloond worden als ze kinderen op het niveau neerzetten waar ze zouden kunnen zitten, zonder bang te hoeven zijn dat het te lang duurt?

Minister Wiersma:

Mijn eerste prioriteit is om ervoor te zorgen dat de leraar, die de leerling het beste kent, die weet welke resultaten de leerling haalt, die weet wat de situatie van de leerling is, in staat wordt gesteld om op basis van het schooladvies en de eindtoets de goede afweging te maken. De vraag van de heer Van Dijk is: hoe kunnen we dat nog meer ondersteunen? Dat kan ik doen door een afwegingskader te maken om ervoor te zorgen dat we leraren helpen bij het maken van de keuze. Zij weten soms niet precies hoe ze dat moeten doen. Heel veel leraren weten echter wel heel goed hoe ze dat moeten doen. Zij doen dat overigens ook heel goed. Dat wil ik wel gezegd hebben. Wij kunnen helpen bij het ondersteunen van de scholen. Dat lijkt me een hele goede. Die suggestie neem ik graag mee. Dat is bijvoorbeeld ook het idee achter kansrijk adviseren. Dat houdt in: kijken wat het beste werkt voor jou. Ik wil toezeggen dat we onderzoeken hoe we scholen daar beter in kunnen ondersteunen.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld, tot slot.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Hoewel ik nog niet heel lang in de Kamer zit, krijg ik soms een déjà vu bij dit soort discussies. Een aantal jaar geleden was al bekend dat leerlingen op het platteland vaker een lager schooladvies krijgen. Datzelfde geldt in brede zin. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor leerlingen die een handicap hebben en voor leerlingen die ADD of ADHD hebben. Voor hen is het vaak nog moeilijker om de eindtoets te maken, omdat les- en toetsmateriaal niet altijd op hen is afgestemd. Ik zou de minister willen vragen: als hij de komende jaren verdergaat met dit onderwerp, zou hij dan specifiek willen kijken naar leerlingen met een beperking? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zij niet worden onderschat? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat de toets goed op hun leerbehoeften en capaciteiten is aangepast?

Minister Wiersma:

Dat is een specificatie van waar we het net over hadden, namelijk dat het betekent dat je alle aandacht en ondersteuning nodig hebt om ook voor jou het best passende niveau te kunnen vinden. Dat mag niet aan de omstandigheden of de leermiddelen liggen. Daar ben ik het mee eens, mevrouw Westerveld. Als het helpt om daar een specifiek kader voor te maken, dan zeg ik graag toe dat ik daarnaar kijk.

De heer Stoffer (SGP):

Stel, je hebt een meisje van een jaar of 12 op de Veluwe dat een vwo-advies krijgt. De docent was echter wat behoudend, en dat blijft hij ook. Hij denkt: havo is wel oké. De ouders hebben daar eigenlijk niet zo veel sjoege van. Zij denken: wat de meester of juf zegt, zal wel goed zijn. Hoe gaat het dan? Wie zorgt er dan voor dat dat meisje de kans krijgt om op het vwo te beginnen?

Minister Wiersma:

Dat is een goede vraag. Precies daarom begon ik mijn betoog met te zeggen dat het zo belangrijk is dat het schooladvies na de eindtoets, de doorstroomtoets, omhoog wordt bijgesteld als het toetsadvies hoger uitvalt. Haalt dit meisje op de Veluwe op basis van de doorstroomtoets het vwo, maar was het schooladvies havo, dan moet het totaaladvies naar vwo gaan. Het schooladvies gaat dan dus ook naar vwo. We realiseren ons zeer dat dit meisje last heeft van haar omgeving, waar ze op dat moment door beschermd wordt. Ze krijgt dan dus de kans om het best passende niveau te vinden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik de minister bedanken voor zijn beantwoording en ook voor zijn aanwezigheid bij de stemmingen straks. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van het mondelinge vragenuur. Ik schors de vergadering voor een enkel moment en dan gaan we over tot de stemmingen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven