10 Wet op de Nederlandse Sportraad

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Regels omtrent de instelling van de Nederlandse Sportraad (Wet op de Nederlandse Sportraad) ( 35983 ).

De voorzitter:

Dan komen we nu toe aan het debat van het jaar, mag ik wel zeggen, het debat over de Wet op de Nederlandse Sportraad (35983).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

We hebben zes sprekers van de Kamer, waarvan sommigen een serieuze spreektijd hebben. De eerste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Inge van Dijk van de fractie van het CDA. Ik geef graag aan haar het woord.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag gaan we het hebben over het wel of niet instellen van de Nederlandse Sportraad als een permanent adviescollege op het terrein van sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport, en ook bewegen, zoals collega's Westerveld en Van Nispen terecht opmerken. Wie arme ouders heeft, ouders waarvan het leven vaker bijt dan lacht, kan minder sporten. Ondanks dat er al veel beleid is, waarvan veel gericht is op het verlagen van financiële drempels, blijft het beeld hetzelfde. Kinderen uit gezinnen met een laag inkomen sporten beduidend minder dan kinderen uit welgestelde gezinnen. Want met potten geld zijn we er niet als we kansenongelijkheid in de sport echt willen verminderen. Wat kansengelijkheid in de sport betreft: 75% van de mensen met een handicap sport niet. Op die kwetsbare kinderen en op deze mensen met een handicap, het zogenaamde hooghangende fruit, moeten we inzoomen.

Naast het hooghangende fruit zijn we in Nederland kampioen zitten. Ik weet niet hoe jullie hiernaar kijken, maar sinds ik hier in de Kamer werk, ben ik inderdaad opgeschaald van Nederlands kampioen naar wereldkampioen. Veel zitten accepteren we inmiddels ook als normaal. Zoals hoogleraar Erik Scherder al vaker betoogt en zoals de Sportraad het zelf in zijn werkagenda beschrijft: inactiviteit is die andere pandemie waar wij nu al jaren mee te maken hebben. Het is wereldwijd de vierde doodsoorzaak, zo schreven wetenschappers al in 2012. Wereldwijd overlijden jaarlijks 5,3 miljoen mensen als gevolg van te weinig bewegen. Dat zijn meer mensen dan het aantal mensen die jaarlijks aan de gevolgen van roken overlijden. In een brief aan minister Ernst Kuipers van VWS roept de Nederlandse Sportraad de overheid op om van sporten en bewegen een eerste levensbehoefte te maken. De urgentie van de bewegingsarmoede vraagt volgens de NLsportraad een verschuiving van gezondheidsbevordering naar gezondheidsbescherming. Onderzoek toont aan dat bewegingsarmoede het grootste gezondheidsprobleem van de eenentwintigste eeuw is. Daarom moeten we vooruitkijken en actie ondernemen. Het is de rol van de overheid om de Nederlandse bevolking hiertegen te beschermen. Sporten en bewegen zijn een essentieel onderdeel van deze bescherming.

Kortom, we bewegen met z'n allen te weinig. De strijd die de sector, de sportkoepels, de wetenschap en NLsportraad moeten voeren om sport tot essentiële sector te laten verklaren, is lang en hardnekkig. Toevallig kreeg ik zojuist een appje van een aantal sportschooleigenaren die met angst en beven uitkijken naar het signaal dat er in het najaar wellicht wederom een lockdown gaat komen. Hoe gaan we dan om met sport? Dat debat hebben we hier ook al vaak met elkaar gevoerd.

De voorzitter:

Appjes altijd goed bewaren, hè? Dat weet u.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Het was geen sms'je.

De voorzitter:

Oké.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dit terwijl fitte mensen sneller herstellen van ziekte en operaties, sport een supermedicijn is om bepaalde ziektes te voorkomen en je ook mentaal niet slechter wordt van af en toe een uurtje sporten of bewegen.

Voorzitter. Laten we ook eerlijk zijn: soms maken wij wet- en regelgeving die er vaak onbedoeld toe leidt dat mensen minder gaan bewegen. Een heel bekend voorbeeld is de invoering van de ov-studentenkaart begin jaren negentig. Vanaf dat jaar daalde het aantal gereden fietskilometers door jongvolwassenen dramatisch. Dat was natuurlijk onbedoeld, maar tegelijkertijd ook wel weer logisch. Toch zou het mij niet verbazen als een dergelijk gevolg van de invoering van het studenten-ov destijds geen enkele rol in de politieke besluitvorming heeft gespeeld. Mijn vraag aan de minister is daarom: krijgt de Sportraad ook de gelegenheid om te adviseren over en te waarschuwen voor mogelijke gevolgen op sport- en beweeggedrag bij wet- en regelgeving die daar op het eerste oog niets mee te maken lijkt te hebben? Hoe zouden we kunnen organiseren dat de Sportraad die rol op kan pakken?

Voorzitter. Gaat dit adviescollege al onze uitdagingen oplossen? Nee, dat doet het niet, want het heeft als enige taak om de regering en het parlement te adviseren over te voeren beleid van het Rijk. Maar wij geloven wél dat dit adviescollege een grote meerwaarde kan leveren met hun adviezen en de bruggen die zij kunnen slaan tussen experts en politiek, de samenleving en politiek, en sporters en politiek. De memorie van toelichting gaat in op het eventueel onderbrengen van het adviescollege bij twee andere adviescolleges, en het advies is om dit niet te doen. Dat delen wij. Sterker nog, was het advies geweest om ze maar samen te voegen, dan hadden we vast een amendement ingediend tot ontvlechting. Wij vinden het namelijk belangrijk, zeker gezien waar we nu staan in Nederland met betrekking tot sport en bewegen, dat deze adviesraad een apart podium krijgt en niet een klein onderdeel ergens van wordt, zoals nu van de VWS-begroting.

Tot het adviesdomein van de NLsportraad behoort sport in de breedste zin van het woord: sport in relatie tot maatschappelijke thema's en bewegen. Dit juichen we echt toe. De NLsportraad is een onafhankelijke adviesraad die op verschillende manieren het regeringsbeleid ten aanzien van sport ondersteunt dan wel uitdaagt en daarbij bovenal het maatschappelijke debat voedt, en zal een agenderende functie innemen voor de regering, het parlement en de maatschappij als geheel. Het streven hierbij is dat dit op korte en lange termijn leidt tot beter sportbeleid.

Natuurlijk willen we ook graag een aantal signalen meegeven aan de NLsportraad, want graag zouden we zien dat er in de advisering veel aandacht is voor kansengelijkheid — ik benoemde dat al eerder in mijn betoog — zodat ons beleid tot gevolg heeft dat iedereen een beetje meer gaat bewegen en niet alleen de happy few. Voor het CDA is sport in een verenigingsstructuur van ongekend belang voor een samenleving van minder ik en meer wij. We gaan niemand dwingen om lid te worden van een vereniging, maar het adviseren om elkaar te stimuleren om te gaan en blijven sporten is ook meer wij, en daar kunnen wij niet genoeg advies over krijgen.

Dank je wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van der Laan, van D66.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dank u wel, voorzitter. Als mensen denken aan sport, dan denken ze vaak aan hun vertrouwde club in de buurt of aan de topsportprestaties, of aan vol spanning zitten kijken naar wedstrijden. Ik denk dat minder mensen stilstaan bij de wereld die erachter schuilgaat. Dat dat een enorme wereld is, met onder andere een volwaardige arbeidsmarkt, is wel duidelijk. Hoe de sport nu georganiseerd is in Nederland is niet vanzelf gegaan, dat onze topsporters hebben gestraald en hebben gepresteerd is ook niet vanzelf gegaan en het toegankelijk maken van sport voor mensen met minder kansen gaat al helemaal niet vanzelf. Sport hoger op de politieke agenda krijgen is er eigenlijk een van de drijfveren voor geweest dat ik de politiek in ben gegaan. Een andere belangrijke drijfveer is om zo veel mogelijk mensen in beweging te krijgen. Daarvoor moet natuurlijk nog wel wat gebeuren. Ik denk dat alle woordvoerders dat hier ook met me eens zijn. Slechts 53% van de Nederlanders voldoet aan de beweegnorm; ik kan het niet goed genoeg benadrukken. We hebben als Nederland het doel om dit in 2040 naar 75% te brengen.

Voorzitter. Dat gaat echt niet vanzelf. De verschillen in sportparticipatie zijn groot. Het Mulier Instituut heeft hierover veelvuldig gepubliceerd. Vrouwen sporten minder en mensen met een migratieachtergrond sporten aanzienlijk minder, net zoals praktisch geschoolde mensen minder sporten dan theoretisch geschoolde mensen. De wettelijke borging van de Nederlandse Sportraad als adviesorgaan is volgens mij dus eindelijk erkenning. Ik zie dat als erkenning van de waarde van sport, en dat door het hoogste politieke niveau, maar ook als erkenning dat er nog veel moet gebeuren. Hoewel ik ook wel vind dat je terughoudend moet zijn met het instellen van allerlei adviesraden — we moeten namelijk voorkomen dat rapporten in de la verdwijnen — vind ik het wel goed dat de Nederlandse Sportraad nu wel officieel in de wet komt. Ze hebben goed werk geleverd en de meerwaarde is aangetoond; dat blijkt ook uit de evaluatie. Daarnaast leeft in de samenleving al langer de discussie over het belang van sport en bewegen, en door het wettelijk instellen van deze adviesraad laten we eigenlijk als politiek ook zien dat we dat geluid hebben gehoord; ik heb het gewogen. Dus het is gewoon een goede zaak dat dit gebeurt. Voor mij is sport ook een volwaardig beleidsonderwerp.

Maar, voorzitter, zoals u weet is bij elke wet ook zorgvuldigheid nodig, bijvoorbeeld als het gaat over de reikwijdte van de wet en dus het werk van de Sportraad. Waarover adviseert die wel en waarover juist niet? Ik denk dan vooral aan de samenhang met bestaande adviesraden, zoals de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. Ik heb de memorie van toelichting natuurlijk goed gelezen. Daarin werd meteen gezegd dat het werk van de Nederlands Sportraad niet overgenomen kon worden door de bestaande raden. Daar kan ik me ergens wel in vinden, maar sport en bewegen horen ook bij preventie. Kan de minister exact aangeven waar de scheidslijn zit en waar de Sportraad dan niet over gaat? Laat ik één voorbeeld noemen: het onderwerp bewegen. Dat staat nu niet expliciet omschreven in de taakomschrijving, terwijl de Sportraad daar natuurlijk wel over adviseert. Dat is een hele goede zaak want we hebben nog veel te doen om mensen in beweging te krijgen, maar het staat niet expliciet in een artikel. Dat willen we gewijzigd zien, maar daar zal meneer Van Nispen zo een nadere toelichting op geven.

Voorzitter. Bij elke adviesraad moeten we hardop de vraag stellen: zorgt dit nou daadwerkelijk voor verandering van beleid? Volgens mij is niets zo irritant als het verschijnsel dat een groep professionals of experts adviezen uitbrengt en daar vervolgens heel weinig mee gedaan wordt, zodat hun werk geen impact heeft. Volgens mij doen we het wel allemaal ergens voor, en dat benoemde de president van de Algemene Rekenkamer toevallig vanochtend ook: heb extra aandacht voor de afstand tussen de papieren werkelijkheid en de daadwerkelijke impact. Ik weet dat adviesraden geëvalueerd worden, maar wordt er ook echt gekeken of er daadwerkelijk beleidsveranderingen tot stand komen? Wordt er dus gekeken of onze beslissingen impact hebben? Wordt dit bijgehouden, of kunnen we dat vanaf nu gaan doen?

Ik vraag dit omdat al sinds de jaren negentig gesteld wordt dat we kritisch moeten zijn op het instellen van adviesraden. Natuurlijk, daar ben ik het mee eens. Maar nou heb ik gezocht, en ik kan maar mondjesmaat informatie vinden over het stoppen van adviesraden. Dat kan aan mij liggen; misschien zoek ik niet goed genoeg. Maar zijn er in de afgelopen 30 jaar wel adviesraden gestopt? En hoeveel zijn erbij gekomen? Ik vraag dit expliciet aan VWS omdat het als tegenargument in de toelichting wordt gebruikt.

Tot slot ben ik benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de wisselwerking tussen enerzijds de Nederlandse Sportraad en anderzijds de nog op te stellen sportwet? Vorig jaar dienden wij een motie in om het voorwerk te doen en te komen tot een sportwet. Ik denk namelijk dat dat nodig is voor afspraken over matchfixing, ongewenst gedrag, toegankelijkheid van sport et cetera. Is de minister het met mij eens dat deze toekomstige sportwet kan helpen als een soort kader voor de Nederlandse Sportraad, dus dat van de raad verwacht mag worden dat die juist adviseert over de dingen die worden opgenomen in die sportwet? Ik hoor het graag.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Van Nispen van de fractie van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. Inderdaad, dit is hét debat van het jaar. Zo is dat.

Voorzitter. De aandacht voor het maatschappelijk belang van sport en bewegen, is toegenomen in de maatschappij en in de politiek. Gelukkig maar, want sporten en bewegen zijn niet alleen leuk om te doen of naar te kijken, maar ook van groot belang om onze samenleving sportief en gezond te houden in de toekomst. Er zijn niet heel veel sportdebatten, maar er zijn wel allemaal sportieve sportwoordvoerders met veel bevlogenheid en goede voorstellen. De afgelopen jaren is er veel bereikt, maar nog lang niet genoeg. Ik noem bijvoorbeeld de Kamerbreed ondersteunde motie-Marijnissen. Midden in de coronapandemie groeide het besef dat sporten en bewegen niet het probleem, maar de oplossing zijn in een gezondheidscrisis. Daarom diende onder andere de SP een motie in die zei: we willen in de toekomst een gezondere en sportievere samenleving. Er ligt al heel veel onderzoek en er zijn al heel veel voorstellen om werk te maken van meer sporten en bewegen in de verschillende sectoren in onze samenleving, zoals het onderwijs, de arbeidsmarkt en de zorg. Bewegen en sport hebben namelijk een positieve invloed op de gezondheid, de fitheid en de weerbaarheid van mensen. Daarom was de opdracht aan de regering: kom nou met een plan om verschillende sectoren van sporten en bewegen te stimuleren om Nederland meer in beweging te krijgen. Daartoe moesten dan een aantal departementsoverstijgende scenario's en doorrekeningen opgesteld worden. Die motie werd met algemene stemmen aangenomen, maar wat daar uiteindelijk mee gebeurd is, vind ik twee jaar later toch eigenlijk wel teleurstellend. De revolutie die nodig is en waar wij op gehoopt hadden, blijft eigenlijk uit. We hebben hier dus nog heel erg veel werk te verrichten.

Dat is zeker niet de schuld van de Nederlandse Sportraad, het adviesorgaan dat al jaren gevraagd en ongevraagd adviezen geeft om sport en bewegen te stimuleren en dat vandaag inderdaad een wettelijke basis en een permanente status krijgt. Ik las in het verslag dat de leden van de VVD vroegen: wat gebeurt er nou eigenlijk met die adviezen; wat hebben die adviezen nou precies veranderd? Ik vind dat een terechte vraag. Maar als het zo is dat de nuttige adviezen van de Sportraad niet of onvoldoende zijn opgevolgd — volgens mij is dat zo — dan is het wel de vraag aan wie dat dan ligt. Is dat dan de schuld van de Sportraad of van de ontvanger, de beleidsmakers en de minister die daar eigenlijk onvoldoende mee gedaan hebben? Ik werp die vraag hier op, maar mij lijkt het laatste het geval.

Voorzitter. De Nederlandse Sportraad speelt juist een belangrijke rol in het agenderen van maatschappelijke relevante thema's rondom sport en bewegen en komt met doorwrochte adviezen: goed van kwaliteit, inhoud en diepgang. De SP vindt het goed dat de Sportraad een wettelijke basis krijgt, zeker omdat het grote vraagstuk van sport en bewegen van bijzonder belang is voor onze samenleving. Ik noem hier twee adviezen die mij in het bijzonder zijn bijgebleven. Dat is allereerst het advies Plezier in bewegen van 2018. Sport en bewegen zouden vanzelfsprekend onderdeel moeten zijn van het onderwijs. "Scholen, rijksoverheid, gemeenten en sportverenigingen kunnen het samen mogelijk maken dat er meer aandacht komt voor sporten en bewegen op school", aldus de Nederlandse Sportraad, want "jong geleerd is oud gedaan". Dit advies heeft mij geïnspireerd. Ik vind nog steeds dat we hier meer mee zouden kunnen en eigenlijk moeten doen. Ik weet dat er veel van scholen wordt gevraagd, maar sporten en bewegen bevorderen juist de leerprestaties. Laten we de scholen dus helpen om meer aandacht voor sport en bewegen mogelijk te gaan maken.

Het tweede advies dat mij in het bijzonder is bijgebleven, is De opstelling op het speelveld uit 2020, over een toekomstbestendige organisatie en financiering van de sport. Dat was vrij abstract, maar wel ongelofelijk belangrijk, want topsport, breedtesport en bewegen kunnen een wezenlijke pijler vormen onder een vitale en veerkrachtige samenleving. Om dat te bereiken is én een sterke sportbranche én een sterke overheid nodig, aldus wederom de Nederlandse Sportraad.

Voorzitter. Een vraag aan de minister: hoe staat het nou eigenlijk met de sportwet, die hier qua idee eigenlijk uit is voortgevloeid? Die is inderdaad geland in een Kamermotie, maar nog niet in de praktijk gebracht. Althans, we hebben nog geen conceptwet gezien. Graag een nadere toelichting. Wat is precies het doel van de verdiepingsslag die de minister nog aan het maken is? Wanneer kunnen we die verwachten? En is de minister al aan de slag met iets van een concept van die wet? Want er zijn al heel veel ideeën uit de praktijk. Dat vraag ik juist om een beetje de vaart erin te houden. Heeft dit nou prioriteit?

De SP vindt het erg belangrijk dat er meer duidelijkheid komt: wie is nou waarvoor verantwoordelijk? We willen niet dat een gemeente in tijden dat het financieel even wat moeilijker is kan zeggen: "Nou, dan bezuinigen we toch even op onze maatschappelijke taak sport en bewegen? De ouderen of de mensen met een beperking kunnen wel even met wat minder." Nee dus! Laten we dit wettelijk vastleggen met voldoende financiering. Graag een stand van zaken van de minister.

De Nederlandse Sportraad heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld. Men adviseerde eerst vooral over sportevenementen — dat was de taak — maar inmiddels veel breder. De SP vindt dat goed en waardevol. Wij onderschrijven en waarderen die brede reikwijdte, van breedtesport en bewegen tot topsport en evenementenbeleid, vanwege het grote maatschappelijke belang van sporten en bewegen voor de samenleving.

De minister zegt daarover in de nota naar aanleiding van het verslag: "De Nederlandse Sportraad heeft als opdracht de regering, en de minister van VWS in het bijzonder, en het parlement te adviseren over sport in de breedste zin van het woord." Daar valt ook bewegen onder. Vervolgens wordt nog een keer expliciet gevraagd of ook het thema bewegen onder deze adviestaak valt. Daarop is het antwoord: "Ja. De scope van de Nederlandse Sportraad strekt zich uit tot waar de sport de potentie heeft een bijdrage te leveren aan maatschappelijke vraagstukken, zo ook bewegen."

Nou, laten we dat dan ook zo uitdrukkelijk in de wet brengen door in artikel 2 niet te spreken van "sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport", maar van "sport én bewegen en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport én bewegen". Hiertoe heb ik samen met mevrouw Westerveld en mevrouw Van der Laan een amendement ingediend. Wij denken namelijk dat dit recht doet aan de praktijk van nu, aan de realiteit van vandaag, maar zeker ook aan wat wij wensen, aan hoe wij vinden dat het zou moeten zijn. Dan is het beter om dat uitdrukkelijk in de wet vast te leggen.

De voorzitter:

Dat is het amendement op stuk nr. 8.

De heer Van Nispen (SP):

Dank, voorzitter, dat klopt.

Nog enkele vragen over deze wet. Wij hebben binnenkort een veel uitgebreider sportdebat, waarin nog veel meer aan de orde komt. De regering geeft aan dat er na vier jaar gekeken wordt of handhaving van het adviescollege wenselijk is. Waarom precies? Is dat gebruikelijk? We geven de Sportraad nu toch juist een wettelijke basis omdat die met belangrijke en waardevolle adviezen komt? Graag een toelichting daarop.

De Raad van State merkt op dat een gevolg van de wettelijke basis voor de Nederlandse Sportraad kan zijn dat zijn rol als bruggenbouwer en verbinder op de achtergrond raakt. Ik zie dat zelf niet direct voor me, maar ik zou het toch goed vinden als de minister daarop reageert. Hoe gaat de minister dat samen met de Nederlandse Sportraad voorkomen?

Tot slot, voorzitter. Vandaag zagen wij een advertentie in de krant — die is misschien niemand ontgaan — met de kop: "50,4 miljoen van Nederlandse Loterij onmisbaar voor sport, een recordbedrag naar de Nederlandse sport." Dat is hartstikke mooi, zou je kunnen denken. Meer geld naar de sport, wie wil dat nou niet? Maar als je goed leest, dan lees je dat onder anderen de voorzitter van NOC*NSF de Nederlandse deelnemers aan kansspelen bedankt voor het feit dat zij deze bijdrage aan de sport hebben geleverd. Dat verwijt ik de voorzitter van NOC*NSF niet — dat is namelijk hoe het systeem nu werkt — maar ik heb er wel moeite mee. Ik vind het in ieder geval ongemakkelijk, niet zozeer dat bedankje, maar gewoon hoe de financiering van onze sport nu is ingericht. De sport is erg afhankelijk van de opbrengsten uit kansspelen, maar bijvoorbeeld ook van sponsoring door gokbedrijven.

Wij doen, onder andere in deze Kamer, juist alle moeite om verslaving in de hand te houden en om gokreclames in de ban te doen, omdat die aanzetten tot meer gokken en dat weer tot meer ellende en problemen leidt. Zouden we nou niet moeten streven naar een andere financiering van de sport, in ieder geval naar een verminderde afhankelijkheid van opbrengsten uit kansspelen? En zouden we nou niet — dat is de link met de wet die wij vandaag behandelen — een advies moeten vragen aan de Nederlandse Sportraad om te bezien hoe de Nederlandse sport minder afhankelijk kan worden van opbrengsten uit kansspelen en sponsoring door gokbedrijven? Althans, dat is het voorstel dat ik hier vanavond neerleg. Ik denk namelijk dat dat kan leiden tot een gezondere financieringsstructuur in de toekomst.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Toch wat ongemakkelijk, dit. We hebben de afgelopen tijd met enige regelmaat debatten gevoerd in de Kamer over gokken en over geld dat uit gokken voortkomt en ook naar sport gaat. We hebben daarbij steeds een heel duidelijk onderscheid gemaakt tussen risicovolle en risicoarme kansspelen. De Nederlandse Loterij is een risicoarm spel. Dat hebben we hier allemaal gezien en geaccordeerd. Daar hebben we ook nog over gesproken. We hebben gezegd: we gaan vol inzetten om te bekijken of we de risicovolle kansspelen, zoals de onlinemarkt, kunnen verminderen. Door het vandaag toch over één kam te scheren, geeft dat mij het heel erg ongemakkelijke gevoel dat u toch op een koers zit om de sport geld af te nemen. Ik heb daar moeite mee, want dat geld komt de sport eigenlijk toe. Risicoarme kansspelen zorgen voor geld voor de sport. Bij La Française des Jeux en de British Lottery in Engeland gebeurt dat ook gewoon; het is heel normaal. Volgens mij moeten we die kant niet opgaan. Ik kan me voorstellen dat u zegt dat we vanuit de overheid misschien meer moeten doen. Prima. Maar laten we wel afblijven van de normale gelden van de risicoarme loterijen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het heel goed dat de heer Heerema hier zegt dat er een onderscheid is tussen risicovolle en risicoarme kansspelen. Ik weet dat de heer Heerema dat altijd zegt. Dat zeg ik ook heel vaak. Ik had nu, vanwege de korte spreektijd, niet de moeite genomen om die opmerking ook te maken, maar dat onderscheid is er wel degelijk. Wel is deelname aan de TOTO ook niet helemaal risicoloos. Door alle gokreclames worden ook jongeren die op VI.nl bekijken wat een bepaalde uitslag is geweest op het idee gebracht om een gokje te wagen. Daar was die legalisering van de markt niet per se voor bedoeld. Er worden dus nieuwe groepen gokkers aangeboord. De heer Heerema zegt ook dat het heel normaal is dat de opbrengsten uit kansspelen toekomen aan de sport. Dat vind ik eigenlijk nogal wat. Het is jaren zo geregeld, maar dat wil niet zeggen dat we er niet over mogen nadenken of we het wel wenselijk vinden. Vinden we het wel wenselijk dat het gevolg hiervan is dat de voorzitter van NOC*NSF zegt: bedankt voor deelname aan het gokken, want u heeft daarmee een bijdrage aan de sport geleverd? Ik werp de vraag op of er niet een slimmere financiering van de sport mogelijk is. Volgens mij heeft de heer Heerema dat in het verleden ook gedaan. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken: de afdrachten van loterijen of een hogere kansspelbelasting komen toe aan de Nederlandse Staat en die financiert de sport op een solide niveau. De heer Heerema moet dus niet net doen alsof de SP de sport iets aan het afnemen is wat de sport toekomt. Integendeel, ik wil een solide financiering van de sport. Daar is heel mijn betoog mee doorspekt. Maar ik denk wel dat het gezonder en verstandiger zou zijn om de sport minder afhankelijk te maken van de opbrengsten uit kansspelen, uit welke kansspelen dan ook. Daar hoeft de sport niet onder te lijden. Het moet op een solide niveau blijven. Maar dat we hier bijvoorbeeld niet eens een fatsoenlijk debat kunnen hebben over een verbod op gokreclames zonder dat er iemand zegt "ho ho, pas op de sport" vind ik gezond noch wenselijk. Daarom pleit ik voor een advies van de Nederlandse Sportraad om dit juist heel goed in kaart te brengen. Dat is nog niet eens zo radicaal.

De voorzitter:

Uw radicale dingen komen in tweede termijn. De volgende spreker is mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks. Zij had aanvankelijk een spreektijd aangevraagd van Castroïaanse proporties, maar zij heeft die teruggebracht tot acht minuten na lichte druk van de voorzitter.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat valt ook wel weer mee, voorzitter, maar inderdaad is mijn spreektijd wat korter dan ik eerst had opgegeven.

Voorzitter. Terwijl wij hier aan het debatteren zijn, lopen er weer duizenden kinderen de avondvierdaagse. Na twee jaar zien we eindelijk weer lange stoeten van kinderen, zien we hoeveel kinderen plezier beleven aan bewegen, zien we dat de ouders vaak meelopen en het eigenlijk ook hartstikke leuk vinden. Ik hoop ook dat door die avondvierdaagse weer meer kinderen gaan sporten en bewegen.

Voorzitter. Dat zou natuurlijk ook de doelstelling van de Sportraad moeten zijn: zo veel mogelijk mensen aan het bewegen krijgen, juist ook groepen die nu nog achterblijven bij de rest. Bij sommige groepen zitten er nu eenmaal grotere problemen als het gaat over gezondheid, sporten en bewegen.

Voorzitter. De Sportraad geeft natuurlijk ook heel waardevolle adviezen. Zo was er recent, eind maart, nog een waardevol advies over de paralympische sport. Ik ben met dat soort adviezen ontzettend blij. Hier gaat het om. We moeten ook mensen voor wie het wat moeilijker is om te sporten en te bewegen, mee laten doen. Dit zijn heel belangrijke adviezen van de Sportraad. Ik kijk ook uit naar de reactie van het kabinet op dit advies.

Voorzitter. Ik zou het ook graag hebben over de zichtbaarheid van topsportevenementen. Lang niet alle mensen, lang niet alle toernooien krijgen gelijkwaardige aandacht. Zo krijgen de paralympische disciplines vaak net wat minder aandacht dan de Olympische Spelen. Datzelfde geldt voor de Special Olympics, de spelen voor mensen met een verstandelijke beperking. Daar hebben wij natuurlijk ook een verantwoordelijkheid in.

Ik zie regelmatig Kamerleden en ministers bij hele grote topsportevenementen. Dat is natuurlijk hartstikke mooi en waardevol, want sport verbindt en het is goed om erbij te zijn, maar ik zie ons minder vaak bij de paralympische disciplines en bij de Special Olympics. Als je kijkt naar het plezier op sportgebied, dan zijn daar toch wel mijn hoogtepunten. Ik zag een paar jaar geleden een team dat bewust een ander team liet scoren bij het voetbal, omdat ze het zo zielig vonden dat de tegenstander geen doelpunt had gemaakt. Vervolgens waren beide teams aan het juichen. Dat is natuurlijk ontzettend mooi. Het adagium was ook heel erg lang: je wint al als je meedoet. Dat vond ik mooi en dat is natuurlijk ook de essentie van sport: we kunnen allemaal meedoen, we hebben allemaal plezier, of je nu sport of kijkt.

Ik zou tegen alle sportwoordvoerders en tegen de minister willen zeggen: ga vrijdag 10 juni mee naar de Special Olympics. Natuurlijk kan er wat tussen komen, maar laten we als Kamer laten zien dat we ook dit heel belangrijk vinden, dat we sport en bewegen voor mensen met een handicap belangrijk vinden. Het is ook nog eens hartstikke leuk. Misschien zouden we daar met elkaar naartoe kunnen gaan en deze mensen de aandacht kunnen geven die ze verdienen.

Voorzitter. Dan een andere vraag over de Special Olympics. Volgend jaar zijn de World Special Olympics in Berlijn. Dan gaan 72 Nederlandse sporters de strijd aan met 7.000 sporters uit 190 landen. Dat is natuurlijk ook een ontzettend mooi en inspirerend voorbeeld voor deze sporters, ook omdat deze groep harde klappen heeft gehad tijdens corona en een stuk minder is gaan bewegen. Ik zou de minister willen vragen op welke manier zij de Nederlandse sporters en de vrijwilligers ondersteunt. Worden zij begeleid en ondersteund? Is er bijvoorbeeld een onkostenvergoeding, ook voor vrijwilligers? Ik weet van Nederlandse evenementen dat dat de afgelopen jaren niet altijd het geval was, dus ik ben er benieuwd naar. Voorzitter. Dan ga ik verder met de wet. Mijn vragen omvatten drie thema's. Allereerst heb ik een vraag over de reikwijdte van de adviesraad, dan heb ik een paar vragen over de samenstelling en dan heb ik een vraag over de financiën.

Voorzitter. In artikel 2 van de wettekst staat het volgende: "De Raad heeft tot taak de regering en beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over beleid ten aanzien van sport en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport". Maar het draait natuurlijk om sport en bewegen. Sport is een manier waarop dat kan. Een van onze doelstellingen zou moeten zijn om zo veel mogelijk mensen te laten bewegen, of dat nu via de sportvereniging of via een wandelclub is. Adviseren over bewegen zou dus net zo goed een kerntaak moeten zijn. De heer Van Nispen diende daarover een amendement in. Ik heb dat amendement met heel veel liefde ondertekend, want juist ook voor mensen met een beperking, voor ouderen en voor kleinere kinderen is bewegen van ontzettend belang. Vanuit de nota naar aanleiding van het verslag begrijp ik dat de minister dat eigenlijk ook vindt. Daarom ben ik heel benieuwd naar de reactie van de minister op dit amendement. Daarmee kunnen we dan ook wettelijk vastleggen dat de adviezen breder zijn dan alleen sport.

Voorzitter. Ik heb ook een vraag over de adviezen. Wat gebeurt daar nu precies mee? Ik ken ook een aantal andere adviescolleges. Soms zie je weleens dat er van alles wordt gedaan met adviezen die de regering goed uitkomen, terwijl andere adviezen diep in een la worden gestopt. Dat is natuurlijk doodzonde. Ik had inderdaad hetzelfde advies als de heer Van Nispen op het oog, namelijk het advies dat de Sportraad samen met de Raad voor Volksgezondheid en de Onderwijsraad maakte over het belang van bewegen, ook tijdens het onderwijs. Bewegen tijdens onderwijs is juist van belang, omdat kinderen daardoor beter leren. Dat is een voorbeeld van een heel mooi advies dat volgens mij door een van de voorgangers van de minister in ontvangst werd genomen. Daarbij zei iedereen: hier ligt een goed advies; hier moeten we wat mee doen. Dan zie je toch dat er te weinig mee is gebeurd. Ik zou de minister willen vragen hoe zij dit ziet. Zou zij het misschien in haar termijn als minister hier ook nog met de andere minister, namelijk van Onderwijs, over willen hebben? Ik vind het doodzonde dat dit soort goede adviezen wordt uitgebracht door niet een, maar door drie adviesraden, en dat daar vervolgens weinig mee gebeurt.

Voorzitter. Mijn tweede deel gaat over de samenstelling van de adviesraad. In de Kaderwet adviescolleges is vastgelegd dat adviesraden een bepaalde diversiteit moeten hebben. Zo moet er bijvoorbeeld worden gestreefd naar een gelijke verdeling van mannen en vrouwen en een evenredige vertegenwoordiging van mensen die tot een culturele en etnische minderheid behoren. Voor de Sportraad is dat eigenlijk niet genoeg. Er zijn een aantal groepen in Nederland waarbij sporten en bewegen achterblijft ten opzichte van de rest. Vrouwen sporten wat minder vaak, net als groepen met een migratieachtergrond. Ik noemde net al mensen met een handicap. Zij sporten en bewegen ook minder vaak. Daarom is het ook heel fijn dat zij goed vertegenwoordigd moeten zijn in de Sportraad of dat mensen met specifieke kennis in die Sportraad zitten. We zien in Nederland bijvoorbeeld ook dat pubers in de leeftijd van 12 jaar tot 17 jaar minder sporten dan jonge kinderen en volwassenen en dat ouderen minder bewegen. Daarom zou die specifieke kennis aanwezig moeten zijn.

Wij hebben dus ook een amendement ingediend waarbij we vragen om daar rekening mee te houden. We zeggen echt dat diversiteit in de brede zin van het woord en kennis over verschillende groepen heel belangrijk is. Dat zijn dus niet harde cijfertjes op afvinklijstjes. Ik weet ook dat de huidige samenstelling van de Sportraad heel mooi is. Daar zitten verschillende mensen in. Verschillende disciplines en kennis over allerlei niveaus zijn daar aanwezig, maar het zou goed zijn om ook zo'n streefnorm in de wet vast te leggen. Ik heb samen met collega Van der Laan een amendement ingediend om dat vast te leggen.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 9.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Tot slot de financiën. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de leden van de Raad worden betaald vanuit de hoogste trede van schaal 18. De "gewone" leden werken vier uur en de voorzitter werkt acht uur. Ik ben best wel vaak kritisch op geld dat wij in de publieke sector stoppen. Ik heb bijvoorbeeld recent nog Kamervragen gesteld over de beloningen van bestuurders en toezichthouders. Loopt dit niet spaak als je kijkt naar de beloningen op de werkvloer? Ik wil hier toch ook wel een vraag over stellen aan de minister. Als ik goed heb gerekend, betekent deze beloning dat de leden van de Raad voor een halve dag per week ongeveer €1.000 per maand krijgen. De voorzitter werkt een hele dag en krijgt het dubbele. Ik vind dat een vrij hoge beloning. Ik weet niet zo goed hoe dat in verhouding staat tot andere adviescolleges en -raden, zoals de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, maar ik zou de minister willen vragen om daar toch eens naar te kijken. Kan de minister reageren op mijn kritische kanttekening bij de hoogte van dit bedrag?

Voorzitter. Dan ben ik klaar met mijn bijdrage. Ik vind het heel fijn dat we met elkaar dit gesprek over de installatie hebben. Ik vind het ontzettend mooi om hier weer de collega's te zien. Ik kijk uit naar ons volgende brede debat over het sportbeleid.

De voorzitter:

Dank u wel. De volgende spreker is de heer Rudmer Heerema van de fractie van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. De Sportraad bestaat sinds 20 mei 2016. We debatteren dus over de Sportraad, twee dagen voor zijn zesde verjaardag. Het is heel goed dat we vandaag met elkaar spreken over de wettelijke verankering van de Sportraad als volwaardig adviesorgaan van de overheid, zowel Kamer als kabinet. Andere belangrijke sectoren, zoals de gezondheidszorg of het onderwijs, hebben ook eigen adviesraden. De sportsector is minstens zo belangrijk. Vanuit dat oogpunt is het dus logisch dat ook de sportsector zijn eigen adviesorgaan krijgt.

Voorzitter. Dit debat is echter ook het moment om kritisch te zijn op de afgelopen zes jaar, met als doel om een betere en effectievere wettelijk verankerde Sportraad te krijgen. De Sportraad was in eerste instantie vooral belast met het advies over evenementen en evenementenbeleid. De keuze welke evenementen wel of geen subsidie zouden moeten krijgen, lag in eerste instantie bij een werkgroep van NOC*NSF. Ik ben de afgelopen jaren kritisch geweest op de adviezen als het gaat om de beoordeling van de subsidieaanvragen voor grote evenementen. Ik heb bijvoorbeeld vragen gesteld over de negatieve beoordeling van het EK wielrennen in Alkmaar, waarbij we terugkijkend moeten vaststellen dat dit een misser is geweest van de Sportraad. Het was fantastisch georganiseerd. Het was in korte tijd overgenomen van een andere stad, maar wat subsidieaanvraag betreft liep het vast in de bureaucratie van de Sportraad. Of denk aan de Gymnaestrada, waar ik ook vragen over heb gesteld. Dat is een evenement waarbij tienduizenden mensen zelf in beweging komen, maar wat buiten de scope van de Sportraad viel. Er werd niet gekeken hoe het wel mogelijk gemaakt kon worden, maar of de aanvraag precies past binnen de lijntjes van ons kader.

Voorzitter. Het binnenhalen van evenementen is een precair proces, waarbij een netwerk, bidbook, gunningsfactor, persoonlijke relaties, steun van het bedrijfsleven maar ook een politieke antenne van belang zijn. Dat valt niet af te vinken in een lijstje. Het helpt zeker ook niet als subsidieaanvragers stukken moeten aanleveren bij het ministerie van VWS en andere stukken moeten aanleveren bij de Sportraad. Met ingang van 1 januari 2021 is er een einde gekomen aan de opdracht van de beoordelingscommissie sportevenementen van de Sportraad om subsidieaanvragen voor internationaal aansprekende sportevenementen te beoordelen. Ik denk dat dit een heel goede verbetering is. Als ik het goed begrijp, is deze taak nu volledig belegd bij het ministerie van VWS. Daarom zou ik de minister de vraag willen stellen of hierbij expliciet het adagium "hoe kunnen we mooie evenementen mogelijk maken?" wordt gehanteerd. Wat is er nodig om samen successen te vieren? Kunnen wij ervoor zorgen dat Nederlandse sporthelden steeds vaker de kans krijgen om goud te winnen in Nederland op steeds mooiere en grotere evenementen, met als effect dat steeds meer kinderen geïnspireerd worden om ook te gaan sporten?

Voorzitter. De Sportraad heeft de afgelopen jaren een groot aantal adviezen, een hele rits, gegeven op veel verschillende onderwerpen, zoals de organisatie en financiering van topsport, pedagogisch klimaat in de sport, gelijkwaardig en inclusief advies over de doorontwikkeling van paralympische topsport, organisatie en financiering van de sport, Regie op kennis, Nederland evenementenland en Open kaart bij impact. Bij een aantal van die adviezen ben ik kritisch geweest. Ik was kritisch als het ging om timing en als het ging om inhoud. Ik was dat bijvoorbeeld bij het advies over plezier in bewegen — collega Van Nispen heeft het er ook over gehad — dat samen met de Raad voor Volksgezondheid en de Onderwijsraad werd aangeboden op een moment waarop we politiek een doorbraak konden veroorzaken met betrekking tot de verankering van twee uur bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Dit advies heeft toen tot een flinke vertraging geleid. Sterker nog, deze verankering is vervolgens alleen nog maar tot stand gekomen door om het CDA, D66 en de ChristenUnie heen te werken, die met dit advies in de hand op dat moment aangaven dat eerst naar dit advies gekeken moest worden. Er was toen een goede samenwerking met de oppositie, met name de heer Van Nispen. Ik ben nog steeds dankbaar voor het resultaat dat we op een ander moment gehaald hebben. Mijn vraag aan de minister is: welke van deze adviezen zijn op verzoek van de minister tot stand gekomen? Heeft de minister een verwachtingspatroon van de kwaliteit en de kwantiteit van de adviezen die wij en zij ontvangen? En kan de minister voorbeelden geven van een advies dat tot een significante koersverlegging geleid heeft? Dat is volgens mij een vraag die breder speelt, want meerdere partijen hebben het in feite daarover gehad.

Voorzitter. Als we het hebben over de adviezen, moeten we het ook hebben over hoe zo'n traject precies gaat. De Sportraad is de afgelopen jaren niet wettelijk verankerd geweest. Wellicht verklaart dat het verschil met andere adviesorganen van de overheid. Ik ben namelijk jarenlang onderwijswoordvoerder geweest en ik zie een duidelijk verschil tussen hoe de Onderwijsraad met advisering omgaat en hoe de Sportraad dat doet. In mijn optiek doet een adviesraad gedegen onderzoek, levert hij na dat onderzoek een doortimmerd advies en laat hij het vervolgens aan de politiek — dat is belangrijk — hoe wij dat advies wegen en welke beslissingen er genomen moeten worden. Ik zeg het maar heel eerlijk: ik heb er moeite mee en ik vind het ronduit ingewikkeld als een officieel adviesorgaan van de overheid naast het geven van advies vervolgens ook een activistische lobby gaat voeren om het eigen advies overgenomen te krijgen. Ik heb dat bij de Gezondheidsraad of de Onderwijsraad nog nooit meegemaakt. Maar bijvoorbeeld met betrekking tot het advies over de sportwet, iets waar wij als Kamer breed over spreken en moties over aannemen, is er een niet aflatende stroom activisme die aandringt op de sportwet. Dat vind ik niet passen bij dit adviesorgaan van de overheid. Enige terughoudendheid en ons de ruimte geven om als politici gewoon te doen waarvoor wij zijn aangesteld, zou de Sportraad sieren.

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben zelf nogal activistisch aangelegd, dus misschien voel ik me daarom aangesproken. Maar ik heb dat type activisme in alle eerlijkheid bij de Sportraad niet aangetroffen. Ja, er zitten bevlogen mensen die het beste willen met de sport, daarom zitten ze ook in de Sportraad en komen ze met adviezen, die overigens lang niet allemaal zijn overgenomen door de regering. Helaas, bijna. Maar wat verwijt de heer Heerema nou de Nederlandse Sportraad precies? Dat ze hun advies onder de aandacht hebben gebracht? Hoe moet ik het plaatsen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb geprobeerd dit aan te geven. Ik vind dat een adviesraad onderzoek moet doen, een doortimmerd advies moet geven en het vervolgens aan de politiek laat hoe wij iets wegen en hoe wij daar vervolgens mee aan de slag gaan. In mijn persoonlijke ervaring is er onderzoek gedaan, is er een doortimmerd advies gegeven, is het bij ons teruggelegd en krijg ik als politicus in ieder geval belletjes, mailtjes, vragen. Meermalen. Ik vind dat onprettig, omdat ik vind dat een adviesorgaan na het geven van het advies afstand moet bewaren, om zo ons ons werk te laten doen.

De voorzitter:

Ja. Is dat voldoende?

De heer Van Nispen (SP):

Nou goed, ik heb daar zelf minder moeite mee. Misschien heb ik ook wel een andere ervaring. Ik heb er niet zo veel moeite mee als een adviesraad denkt: wij hebben een goed advies en het zou zonde zijn als daar weinig mee gebeurt. Volgens mij was het ook in reactie op een vraag van ons dat zij een verdiepingsslag hebben gemaakt op het advies, wat uiteindelijk heeft geleid tot het idee van een sportwet. Dit is dus juist nog beter onderbouwd, precies wat de heer Heerema wil.

Maar laat ik er nog een vraag over stellen. Ik beproefde een ietwat kritische houding bij de heer Heerema over het feit dat niet van alle adviezen veel terecht is gekomen. Begrijp ik het goed dat de heer Heerema het punt dat er met een aantal voorstellen te weinig is gedaan, niet de Sportraad verwijt, maar eigenlijk de regering? Ik doel er dan bijvoorbeeld op dat er voor Plezier in bewegen of voor de sportwet een initiatief uit de Kamer moest komen. Is de heer Heerema kortom tevreden met wat de regering de afgelopen jaren heeft gedaan op het gebied van sporten en bewegen? Of heeft de regering al te vaak de adviezen vanuit de Sportraad naast zich neergelegd?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

De Sportraad is in mijn optiek opgericht om te adviseren over evenementen, subsidies over evenementen en evenementenbeleid. Mijn eerste vraag, die ik ook bij de minister heb teruggelegd, is: welke van de adviezen die nu gegeven zijn, zijn eigenlijk in overeenstemming met, in overleg met of op verzoek van tot stand gekomen? Ik vind dat best belangrijk. Want het is natuurlijk heel goed dat een adviesorgaan advies geeft over een heel breed scala aan onderwerpen op het gebied van sport, maar het moet wel passen in het beleid waarmee we bezig zijn en waarvoor we geld hebben. Natuurlijk kan er, bijvoorbeeld als het gaat over Plezier in bewegen, een fantastisch advies gegeven worden — weliswaar op het verkeerde moment gegeven, maar een fantastisch advies. Maar als je kijkt naar het realisme waarmee we dat vervolgens voor elkaar proberen te krijgen, bijvoorbeeld binnen scholen, kan ik het de regering niet verwijten dat zij niet in elke klas kan zorgen voor meer beweegmogelijkheden, bijvoorbeeld elke 30 minuten even 5 minuten opstaan en bewegen, zoals de heer Scherder aanraadt. Dat kan ik het kabinet niet verwijten. Maar ik zeg wel, en ik kom daar later in mijn spreektekst op terug: zouden wij als overheid, of dat nou als Kamer of kabinet is — ik denk als Kamer — niet veel beter moeten kijken naar het werkprogramma van de Sportraad? We hebben daar als Kamer één keer over gesproken, maar een heel aantal onderzoeken en adviezen heeft niet in dat werkprogramma gestaan. Dat vind ik best ingewikkeld, want dat is wat mij betreft niet het kader waarmee we op pad zijn gegaan.

De heer Van Nispen (SP):

Hierdoor begin ik me wel echt zorgen te maken. Nou lijkt het net alsof de adviesraad ... Ik zou toch graag een onafhankelijke adviesraad willen die zelf over het werkprogramma gaat. Daar mogen wij natuurlijk tips over geven. Immers, ook de Kamer kan een advies vragen. Daar heb ik toevallig een voorstel voor gedaan. De regering kan een advies vragen. Maar laten we nou niet net doen alsof — ik zeg het nou even oneerbiedig; de heer Heerema heeft dat niet gezegd — de Sportraad een soort loopjongen van de politiek is. Want zo moet het volgens mij niet zijn. Het zou heel vreemd zijn als de Nederlandse Sportraad bij wijze van spreken zou zeggen: het kader van het regeerakkoord maakt het niet mogelijk dat we meer gaan bewegen in het onderwijs. Dat is toch hopelijk niet hoe de heer Heerema zijn opmerking zojuist bedoelde: toch niet binnen de financiële kaders die door de politiek zijn gesteld? Laat de Sportraad alsjeblieft een adviesorgaan zijn dat ons met z'n allen scherp houdt: doen we wel genoeg? Daar zijn we het toch hopelijk over eens.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Jazeker, daar zijn we het over eens. Maar de vraag van de heer Nispen in de vorige ronde was: wie verwijt je dat er weinig mee is gedaan? Als er een advies wordt gegeven waar wij op dat moment als overheid, als Kamer, als minister, bijvoorbeeld vanwege financiële beperkingen weinig mee kunnen doen, wie neem je dat dan kwalijk? Volgens mij is dat helemaal niemand kwalijk te nemen. Ik neem het de minister niet kwalijk en ik neem het de Sportraad niet kwalijk dat ze met het advies komen. Ik zie alleen dat er een hele rits aan adviezen ligt waar we onvoldoende mee kunnen doen of gedaan hebben, omdat die ruimte er niet is. Daarom vind ik de vraag van de heer Van Nispen best ingewikkeld. Volgens mij is er geen schuldige, waarnaar gezocht wordt, aan te wijzen die dan het onvoldoende uitvoeren van adviezen op zijn geweten heeft.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik maak me ook een beetje zorgen, misschien wel over twee dingen. Allereerst over de definitie van "diep activistisch", want telefoontjes, sms'jes en mailtjes vallen in ieder geval niet onder mijn definitie van "diep activistisch", maar ook over hoe de heer Heerema de Sportraad ziet. Ziet hij hen als een orgaan dat onafhankelijk advies moet geven, waarbij wij inderdaad vervolgens de politieke weging maken "is dit realistisch, is daar geld voor, willen we dit met elkaar?" en zij het advies geven waar het naartoe moet gaan? Of vindt de heer Heerema dat wij ons veel meer met het inhoudelijke programma zouden moeten — "bemoeien" klinkt onaardig — bezighouden?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij ben ik het met beide eens. Ik vind dat de Sportraad onafhankelijk advies moet geven, maar wij kunnen in het werkprogramma best aandachtspunten meegeven. Volgens mij hebben wij samen bij de Onderwijsraad gezeten, die hun werkprogramma aan ons voor hebben gelegd en met ons hebben gespard over: welke onderwerpen vindt u als Kamer nu belangrijk om ook bij de hoorns te vatten? Zoiets kan ik me ook voorstellen bij de Sportraad. We hebben één keer gesproken over het werkprogramma van de Sportraad. Daar hebben wij ook opmerkingen over gemaakt. Ik zie daarna ook een heel aantal adviezen waar we niet over hebben gesproken met de Sportraad. Dat mag natuurlijk, maar je kan het niemand kwalijk nemen dat daar op dat moment niet alles mee gedaan kan worden. Ik heb de term "diep activistisch" niet genoemd; "activisme" heb ik wel genoemd. Ik ben er gewoon niet voor dat niet wordt nagevraagd hoe het staat met het advies dat ze hebben gegeven, maar dat er wordt geprobeerd om te sturen in een bepaalde richting van het advies dat zij gegeven hebben. Dat hoeft voor mij niet. Ik kan prima zelf nadenken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Nadenken kan ik gelukkig ook. Maar ik vind het niet heel gek dat als je een advies schrijft en je daar met bevlogen mensen zit die willen dat er veel meer wordt gesport en bewogen in Nederland, je niet alleen een advies schrijft maar vervolgens ook graag wil dat er wat mee gebeurt. Daarom vind ik dit niet gek.

Ik zou nog een laatste vraag willen stellen. Als we met elkaar zeggen dat er misschien wel te weinig is gebeurd met een aantal adviezen, dan moeten we natuurlijk ook naar onszelf kijken en de Sportraad of andere deskundigen misschien wel vaker uitnodigen of vaker met hun adviezen aan de slag gaan. Ik zeg niet dat daar per se altijd tijd voor is. Ik weet ook wel dat we bij bijvoorbeeld adviezen van de Onderwijsraad — wij zitten allebei in de commissie Onderwijs — niet altijd de Onderwijsraad uitnodigen om het erover te hebben, maar we zouden zoiets natuurlijk wel vaker kunnen doen met belangrijke adviezen van de Sportraad, zodat we die kunnen nabespreken en we kunnen kijken wat we als politiek met die adviezen kunnen doen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

In de Onderwijsraad zitten heel bevlogen mensen. In de Gezondheidsraad zitten heel bevlogen mensen. En toch zie ik een verschil tussen de Sportraad en de andere raden die wat mij betreft vanuit de overheid op hetzelfde niveau staan en zeker komen met de wettelijke verankering die vandaag voorligt. Als we het idee hebben dat we te weinig hebben gedaan of hebben kunnen doen met name met de adviezen die gegeven zijn — ik zie een aantal prachtige adviezen voorbijkomen — heeft dat ook te maken met bijvoorbeeld de financiële middelen of de organisatorische vormen die we niet kunnen inzetten om er meer vorm aan te geven. Dat heeft te maken met de vraag of het ons lukt om voldoende middelen voor sport vrij te maken. Het budget is gestegen van 125 miljoen in 2016 naar nu 195 miljoen, even de btw-compensatie weglatend. Wat mij betreft zou het natuurlijk ook hoger mogen. Dan kunnen we misschien ook meer vorm geven aan een aantal van de adviezen die gegeven zijn.

De voorzitter:

Prima. Afrondend, heel kort. Kort, kort.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

"Lukt het ons" is natuurlijk ook een kwestie van politieke wil. Dat is niet een hard iets, van: lukt het, ja of nee? Daar kunnen we het hier met elkaar ook over hebben.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ja, maar dan wordt politiek natuurlijk over het totaal bekeken wat wel of niet mogelijk is, waar je wel of niet geld voor reserveert en hoe hard het je lukt om iets voor elkaar te krijgen. Mevrouw Westerveld is politicus genoeg om te snappen hoe dat spel werkt.

Voorzitter. Ik denk dat het daarom ook belangrijk is om hier in ieder geval genoemd te hebben dat het adviesrapport van de Raad van State zeer terughoudend spreekt over het instellen van grote aantallen adviesraden en dat juist de laatste decennia soberheid is betracht. Mijn vraag aan de minister is hoe zij de opmerkingen van de Raad van State meegewogen heeft in dit wetsvoorstel en waarom de afweging is gemaakt om het punt omtrent terughoudendheid van de Raad van State zo weinig mee te wegen.

Voorzitter. Bij een wettelijke verankering wordt alle raadsleden ontslag verleend en komen de tien posities vacant. Er komen dus tien vacatures voor de Sportraad. Ik heb echter vernomen dat het dringende beroep op de zittende raadsleden is gedaan om te solliciteren naar deze tien vacatures. Ik zou me ook goed kunnen voorstellen dat deze nieuwe fase van de Sportraad een, wellicht deels, andere personele invulling kan gebruiken, in ieder geval als het gaat om eigen maatschappelijke achtergrond in de sport, als het gaat om afstand kunnen houden na het aanbieden van advies en als het gaat om de meest effectieve sportraad in deze nieuwe fase. Daarom was ik wel blij met de inbreng van mevrouw Westerveld, die zei: er zijn ook aandachtsgebieden en er zijn ook doelgroepen die misschien meer aandacht verdienen dan wij nu in de Sportraad terug kunnen vinden. Daarom de vraag aan de minister of zij kan schetsen hoe het traject voor invulling van vacatures zal gaan. Ik mag er toch vanuit gaan dat er een serieuze sollicitatieprocedure gelopen gaat worden? Ik zou teleurgesteld zijn als de vacatures zonder serieus nadenken over wat deze fase nodig heeft een-op-een ingevuld gaan worden door de huidige leden van de Sportraad.

Voorzitter. U hoort dat ik best kritisch ben over deze wettelijke verankering van de Sportraad, maar die kritische houding komt vooral omdat ik vind dat de Sportraad de potentie heeft om te groeien. Daar horen wat mij betreft vanuit ons nog twee dingen bij, namelijk het werkprogramma van de Sportraad meer aandacht geven en vanuit de Kamer ook opdrachten voor onderzoek aanleveren. In feite heeft de heer Van Nispen dat met zijn bijdrage gedaan. Ik zal daarom in tweede termijn met een motie komen die verzoekt om een advies te vragen aan de Sportraad over ouderen in relatie tot bewegen en sport, de afstand die zij tot sport ervaren en hoe we daar verbetering in aan kunnen brengen. Want daar stappen kunnen zetten, brengt een fitter, gezonder en weerbaarder Nederland weer een beetje dichterbij.

De voorzitter:

Heel goed, dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Maeijer van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

Mevrouw Maeijer (PVV):

Dank u, voorzitter. Sport is belangrijk, bewegen is belangrijk en goede adviezen kunnen waardevol zijn, maar mijn fractie vindt het ook belangrijk dat we terughoudend zijn met het instellen van adviesraden. Want voor je het weet is er een wildgroei aan adviesraden en een steeds groter wordende stapel aan adviezen. En hoe goed die ook kunnen zijn, ze moeten wel worden gelezen, ze moeten tot discussie leiden en ze moeten misschien wel omgezet worden in beleid. Daarom wil ik mijn tijd vandaag graag benutten om heldere antwoorden te krijgen van de minister over nut en noodzaak. Ik wil graag weten wat er concreet gedaan is met eerdere adviezen. Daarnaast heb ik vragen over andere mogelijkheden en de overlap met andere adviesraden en kenniscentra.

Voorzitter. De Raad van State schrijft: "Sinds de herziening van het adviesstelsel is het streven van de regering om terughoudend te zijn met het instellen van nieuwe afzonderlijke adviescolleges." Hoe is dat de regering de afgelopen tien jaar vergaan? Kan de minister misschien een overzicht geven van wat erbij gekomen is of eraf is gegaan? En kan de minister motiveren wat maakt dat de Nederlandse Sportraad als afzonderlijk permanent adviescollege moet worden opgericht? De Raad van State stelt verder: "Dat sport een bijzonder terrein is en de leden van de Sportraad deskundig zijn maakt niet dat voorbij kan worden gegaan aan het hiervoor genoemde uitgangspunt van terughoudendheid." Wat maakt volgens de minister dan dat hier wel aan voorbij kan worden gegaan?

In de antwoorden op de schriftelijk gestelde vragen schrijft de minister dat de impact van de adviezen wordt meegewogen. Wat is die impact dan precies en waar meet de minister die impact aan af? De adviestaak van de Nederlandse Sportraad overlapt voor een deel met de adviesterreinen van de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid. De Raad van State zegt daarover: "Immers, sport kan potentieel worden ingezet ter ondersteuning van doelen als gezondheid, welzijn, onderwijs en leefbaarheid." In hoeverre is er de afgelopen jaren sprake geweest van overlap? Is er sprake van samenwerking en coördinatie? Wat is de verhouding tot bijvoorbeeld het Kenniscentrum Sport & Bewegen? Kan de minister nog eens expliciet uitleggen waarom de Nederlandse Sportraad niet bij een van deze raden zou kunnen worden ondergebracht?

Voorzitter. Het kabinet schrijft over de Sportraad als een soort legitimatie voor sport als volwaardig beleidsterrein. Is er echt een Nederlandse Sportraad nodig om sport te legitimeren als volwaardig beleidsterrein? Zit dat niet in een politieke actie die ondernomen wordt in plaats van het instellen van een adviesraad?

Voorzitter. De minister schrijft dat de adviezen serieus zijn meegewogen, maar aan welke beleidsveranderingen hebben de adviezen concreet bijgedragen? Zou de minister wat specifieker kunnen zijn?

In het evaluatierapport lezen we dat de stakeholders van mening zijn dat de Nederlandse Sportraad een minder open benadering heeft en zijn onafhankelijkheid minder vanzelfsprekend is dan bij andere adviesraden. Hoe ziet de minister dit?

Voorzitter. Vanaf 2022 is er jaarlijks meer dan een miljoen begroot. Is dit vergelijkbaar met andere adviesraden van dezelfde samenstelling? Wat verdienen de raadsleden nu concreet? Kan de minister bedragen noemen? Ik sluit mij graag aan bij de vragen die mevrouw Westerveld daarover heeft gesteld.

Voorzitter, tot slot. De PVV onderkent het belang van sport en goede adviezen. Wij vinden echter dat er terughoudend moet worden omgegaan met het instellen van nieuwe adviesraden om te voorkomen dat er een soort wildgroei aan adviesraden ontstaat. Wij horen de minister dan ook graag expliciet over het nut en de noodzaak van het instellen de Nederlandse Sportraad als permanent adviesorgaan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Maeijer was de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Ik schors tot 20.10 uur en dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 19.48 uur tot 20.10 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Helder:

Dank u wel, voorzitter. Het is een bijzonder moment om hier te staan — en sportief dat iedereen weer binnenkomt — om voor het eerst met de Kamer in gesprek te kunnen gaan over sport en dan ook nog over een wetsvoorstel. Dat gebeurt niet vaak als het over sport gaat. Met het wetsvoorstel wil ik de Nederlandse Sportraad instellen als permanent adviescollege op het terrein van sportbeleid en maatschappelijke vraagstukken in relatie tot sport. Het doet me deugd dat de Kamer het belang daarvan steunt.

Sporten in z'n algemeenheid is van onschatbare waarde voor de samenleving door onder meer het plezier en de voldoening die het mensen geeft, maar ook door het positieve effect op de fysieke en geestelijke gezondheid en doordat het mensen samenbrengt als sociaal bindmiddel. Een adviescollege dat hierover adviseert aan politiek en maatschappij is ook van onschatbare waarde. Sinds de oprichting van de Sportraad als tijdelijk adviescollege in 2016 heeft de Sportraad verschillende goede en impactvolle adviezen gegeven die een bijdrage hebben geleverd aan het Nederlandse sportbeleid. Ik kom straks in de beantwoording van de vragen nog terug op de specifieke vraag: over welke adviezen gaat het en waartoe hebben die geleid? Uit de evaluatie van de Sportraad in 2019 bleek in ieder geval dat breed gedeeld wordt dat de adviezen zinvol en impactvol zijn. Veel geïnterviewden gaven aan dat een eigen adviesraad de sportsector volwassen maakt.

Voorzitter. De reikwijdte van de adviezen van de Sportraad beperkt zich niet tot de sport zelf, maar strekt zich ook uit tot waar sport de potentie heeft om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke vraagstukken. Tot het adviesdomein van de Nederlandse Sportraad behoort sport in de breedste zin van het woord. Het gaat niet alleen over sportspecifieke onderwerpen, zoals breedtesport, paralympische sport, topsport en een goede en voor iedereen toegankelijke sportinfrastructuur, maar het gaat ook over sport in relatie tot maatschappelijke thema's, zoals pedagogiek, integriteit en welzijn. Uiteraard staat hierbij buiten kijf dat bij alle adviezen sport leidend is en centraal staat. Dit geldt eveneens voor de kennis en expertise in de raad. De huidige raad is al divers van samenstelling — ik kom straks nog terug op de vragen daarover — en beschikt al over kwaliteit, kennis en maatschappelijke ervaring om impactvolle en waardevolle adviezen te kunnen geven over sport in de breedste zin van het woord. Het is duidelijk dat ik dat in ieder geval wil behouden. Nogmaals, ik ga zo dadelijk in op de vragen.

Voorzitter. Ik heb de vragen verdeeld in vier blokjes: de rol en taakinvulling van de Sportraad, de adviezen van de Sportraad, de samenstelling van de Sportraad en de financiën en governance. Ten slotte zal ik nog een reactie geven op wat algemene inhoud en op de amendementen. Het kan zijn dat de beantwoording van sommige vragen zal na-ijlen. Ik bied alvast mijn excuses daarvoor aan, maar dat heeft alles te maken met de technische problemen die we zojuist ervaarden. Het was echt topsport om dat voor elkaar te krijgen; dat zei ik net al.

De voorzitter:

Dat was om u een beetje in de stemming te brengen.

Minister Helder:

Ja, dat is een beetje de stemming van topsport, maar ook van teamsport!

Voorzitter. Er zijn terecht een aantal vragen gesteld over de rol en taakuitvoering van de Sportraad. De heer Heerema van de VVD vroeg hoe ik ervoor ga zorgen dat de Sportraad iets terughoudender wordt met het voeren van hun activistische lobby om de eigen adviezen overgenomen te krijgen. Dat ga ik bespreken met de raad. Ik hecht veel waarde aan de onafhankelijke positie van de raad. Ze zijn vrij om zelf te bepalen wat en hoe ze adviseren, en met wie ze daarover willen spreken. Maar ik vind het wel belangrijk dat de raad daar open en transparant over is. Uiteraard moet dat passen binnen de wettelijke kaders die we met elkaar hebben afgesproken. Als zich een situatie voordoet waarover twijfel ontstaat, dan zal ik dat met de raad bespreken. Maar ik zeg bij dezen tegen de heer Heerema dat ik dat sowieso met de raad ga bespreken.

De heer Van Nispen van de SP vroeg of de Tweede Kamer ook een adviesopdracht aan de raad kan geven. Ja, dat recht heeft u. Volgens mij heeft u dat zelf ook gezegd. U heeft het recht om direct adviesvragen aan de adviesorganen te stellen. Daar is ook een procedure voor. Het zou wel mijn voorkeur hebben om daarover met u in gesprek te kunnen gaan, aangezien wij regelmatig met elkaar van gedachten wisselen over het sportbeleid. Op die manier kunnen we kijken of we geen dubbele adviezen vragen aan de Sportraad en of we het enigszins in samenhang en afgestemd op elkaar kunnen doen. Dat is mijn vraag.

Dan de vraag van ...

De voorzitter:

De heer Van Nispen op dit punt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp de reactie van de minister. Daar ben ik ook graag toe bereid. Alleen, wij hebben slechts twee keer per jaar een sportdebat. Dat is wat weinig, want dan moet je vrij lang wachten totdat je dat kunt bespreken met de minister. Maar in dit geval hebben we een debat. Dit is het moment waarop in ieder geval twee concrete voorstellen zijn gedaan, dus dit zou wat mij betreft ook het moment zijn waarop de minister kan zeggen "goh, dat is een interessant onderwerp, maar het is op dit moment wat druk bij de Sportraad" of "ik heb zelf al een vergelijkbaar advies". Ik zou toch willen voorstellen dat we deze twee voorstellen vanavond inhoudelijk bespreken, maar ik heb er alle waardering en begrip voor dat we onder normale omstandigheden niet te pas en te onpas voorstellen moeten indienen. Dat begrijp ik.

Minister Helder:

Ik kom daar straks nog op terug.

Dan de vraag waaruit blijkt dat de Sportraad meerwaarde creëert. Dat was een vraag van onder andere D66. Uit de evaluatie van de Sportraad in 2019 blijkt de opvatting dat de Sportraad al meerwaarde creëert en dat dat breed wordt gedeeld, dat de raad fungeert vanuit een onafhankelijke rol als verbinder tussen beleid en de sportsector en dat de raad zich kenmerkt doordat hij in het veld bruggen kan slaan tussen de verschillende partijen. Dat komt onder andere door de brede kennis en expertise over sport en bewegen. Zij kunnen een bredere blik creëren op het sportbeleid in samenhang met maatschappelijke vraagstukken. Op die manier dragen zij ook bij aan het versterken van de maatschappelijke betekenis die aan sport wordt toegekend.

De vraag die daar terecht bij hoort, is wat voor status dan hangt aan de adviezen van de Sportraad en in welke mate de regering deze adviezen serieus neemt. Die adviezen worden serieus meegewogen in de eigen keuzen en beslissingen van het ministerie van VWS bij de ontwikkeling van het sportbeleid. De eerder uitgebrachte adviezen over bijvoorbeeld evenementen zijn meegenomen in het nieuwe evenementenbeleid. Het advies De opstelling op het speelveld wordt meegenomen in de uitvoering van de motie-Van der Laan die vraagt om een verdiepingsslag ten behoeve van het toekomstige sportbeleid. Dat advies heeft een brede discussie op gang gebracht over het sportstelsel. De Sportraad adviseert daarbij om ook een grote financiële impuls te geven aan de sector. Dat advies kan ik volgen. Ik wil daarbij wel stellen dat een dergelijke financiële impuls natuurlijk plaatsvindt binnen een bredere financiële overweging in het kabinet. Dat was eigenlijk ook het punt dat de heer Heerema maakte. Ik heb uw Kamer deze week een stand van zaken gestuurd over het proces dat ik samen met de sector doorloop om aan de slag te gaan met de verdiepingsslag. Ik verwacht u na het zomerreces te kunnen informeren over mogelijke governancevormen voor een nieuw sportstelsel, met daarbij een overzicht van de financiële en juridische consequenties. Dan ga ik daar graag met u over in debat.

Dan de vraag van mevrouw Van Dijk wat ik vind van de suggestie dat de Sportraad een adviserende functie zou moeten krijgen over het effect van alle wet- en regelgeving op sport en bewegen. In alle eerlijkheid is het nogal een stap om de raad standaard en formeel deze adviserende rol te geven. Er komt natuurlijk ook een veelheid aan wetgeving langs. Ik ben wel van mening dat de adviezen van de raad eerder in het beleidsproces dat aan de wet- en regelgeving voorafgaat echt effectief kunnen zijn en impact kunnen hebben. Die zijn dus van belang. De raad heeft echt in een vroeg stadium zijn inbreng geleverd ten aanzien van het advies over het sportstelsel, waarop ik nu dus de verdiepingsslag aan het maken ben en waarover ik met uw Kamer van gedachten kan wisselen. Dat neemt overigens niet weg dat de raad altijd gevraagd of ongevraagd advies kan geven over bepaalde wet- en regelgeving. Ik ben er dus niet voor om dat in z'n algemeenheid verplicht te stellen. Ik ga wel mee met mevrouw Van Dijk in die zin dat we er doorlopend over moeten nadenken of een advies van de Sportraad wel of niet nog van invloed zou kunnen zijn op de behandeling van wet- en regelgeving — u gaf volgens mij het voorbeeld van de ov-kaart voor studenten — maar dan het liefst in een vroeg stadium.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Eigenlijk gaat het mij er ook vooral om dat we, op het moment dat we in dit huis wetgeving voorbereiden die wellicht grote impact kan hebben op bewegen, dat ook gewoon meenemen in de afweging. Dat staat los van de adviesraad.

Minister Helder:

Ja. Dat kan ik toezeggen.

Dan de vraag van de heer Heerema of ik een verwachtingspatroon heb van de kwantiteit en de kwaliteit van de adviezen die ik ontvang. Nogmaals, de Sportraad is onafhankelijk en adviseert gevraagd én ongevraagd. In de praktijk verwacht ik dat de Sportraad gemiddeld drie adviezen per jaar zal leveren. Ik denk dat de adviezen mogelijk ook weer moeten inboeten aan kwaliteit als de productie hoger ligt. Dat zou ik niet willen. De hoeveelheid adviezen is wel afhankelijk van de omvang van het advies. Zo is de Sportraad anderhalf jaar bezig geweest met het advies over de organisatie en de financiering van sport. Dat was ook een gedegen advies. Gezien de omvang van dat advies heb ik er begrip voor dat bijvoorbeeld andere aangekondigde adviezen langer op zich laten wachten. Wat betreft de kwaliteit verwacht ik van de Sportraad impactvolle en vernieuwende adviezen, onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek, op transparante wijze ontwikkeld met de betrokkenen uit het veld.

Mevrouw Van der Laan vroeg of bijgehouden wordt of de adviezen impact hebben, of dat we daarvoor kúnnen gaan zorgen. U zei ook dat we nu kritisch moeten zijn op het aantal adviesraden. U vroeg ook nog of er adviesraden gestopt zijn of erbij zijn gekomen. U vroeg dat heel specifiek aan VWS, omdat het als tegenargument in de toelichting werd genoemd. Eerst de vraag over de impact van de adviezen. Zoals ik net al heb gezegd, worden de adviezen van de Sportraad serieus meegewogen in de eigen keuzes en beslissingen van het ministerie van VWS bij de ontwikkeling van sportbeleid. Ik heb net de voorbeelden al genoemd van de evenementen en de opstelling op het speelveld. Wat dat laatste betreft: er is al een advies om een grote financiële impuls te geven aan de sector. Dat is een gedegen advies, dat wel degelijk in de uitwerking hiervan zijn impact zal gaan hebben.

Dan de vraag over het aantal adviescolleges. Met de Herzieningswet adviesstelsel, de "Woestijnwet", is een sanering doorgevoerd, waarbij het aantal van ongeveer 200 adviescolleges is teruggebracht naar ongeveer 40 adviescolleges. U vroeg hoeveel adviescolleges er sinds de inwerkingtreding van de Kaderwet adviescolleges wel of niet bij zijn gekomen. Dat overzicht heb ik niet. Ik ga daar als minister voor Langdurige Zorg en Sport ook niet over; dat valt onder de stelselverantwoordelijkheid van de minister van BZK. Als u het op prijs stelt, kan ik met haar in overleg treden om u het overzicht schriftelijk te doen toekomen, maar ik heb het nu niet.

Dan de vraag van de heer Heerema welke adviezen op verzoek van de minister tot stand zijn gekomen. Ik heb hier een rijtje: "Nederland op de kaart, een analyse van 25 grote sportevenementen in Nederland", u welbekend; "Open kaart bij impact", het advies om de impact van sportevenementen te vergroten; "Nederland evenementenland?", een advies over een strategische evenementenagenda en een beleidskader voor sportevenementen; "Fiscaliteit bij sportevenementen"; "Regie op kennis", een advies over de kennisketen van sportevenementen; "Organisatie en financiering van de sport", een advies over de toekomstbestendigheid van het sportstelsel; het advies "Gelijkwaardig en inclusief", dat gaat over de doorontwikkeling van de paralympische topsport; en het advies "Topsport en media", dat in voorbereiding is.

Dan een vraag van de heer Heerema. De Raad van State was terughoudend om de Sportraad als adviesorgaan op te nemen. Waarom is er zo weinig met dat advies gedaan? De terughoudendheid van de Raad van State was gelegen in twee argumenten. Ten eerste kan de instelling van de Sportraad als adviescollege betekenen dat de raad zijn rol als bruggenbouwer verliest. Dat hoeft niet, maar dat kan. Ik deel die vrees iets minder. Ik heb de heer Heerema ook al aangegeven dat ik daarover in gesprek zou willen met de raad. Ik heb er vertrouwen in dat de Sportraad die rol goed kan behouden.

Het tweede argument van de Raad van State was dat de adviestaak van de Sportraad kan overlappen met die van de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. Ik heb onderzoek gedaan naar het onderbrengen van deze taak van de Sportraad bij deze raden. Uit dat onderzoek kwam dat het voor beide adviesraden niet wenselijk was, met name omdat er te weinig overlap was. In de laatste evaluatie van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving uit 2019 door de commissie-Van der Schoot is geconstateerd dat de wettelijke taak van de RVS erg breed is en dat meer inhoudelijke focus gewenst is. Alleen al om die reden is het onlogisch en ondoenlijk om ook nog eens een breed adviesterrein zoals de sport aan de scope van de RVS toe te voegen. De Gezondheidsraad heeft ook een breed takenpakket en geeft adviezen die meer technisch, specialistisch en wetenschappelijk van aard zijn. Uitbreiding van het takenpakket met adviezen over sport in de breedste zin van het onderwerp sport en bewegen acht ik niet passend. Dat zou de huidige adviesonderwerpen van beide raden ook geen recht doen, net zomin als dit recht zou doen aan het belang van de adviezen over sport. Daarbij kunnen de adviezen van de Sportraad zowel strategisch toepasbaar zijn als een grote mate van praktische toepasbaarheid hebben. Diversiteit en aard verhouden zich niet tot de aard van de adviezen van zowel de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving als de Gezondheidsraad. Daarom ben ik van mening dat met de instelling van de Sportraad als permanent adviescollege sprake is van een gedifferentieerd en complementair adviesstelsel op het brede terrein van VWS.

Dan nog een vraag van meneer Heerema. Hij vraagt of ik voorbeelden kan geven van een advies dat tot significante koersverlegging heeft geleid. Ik zou daarvan — ik heb net een aantal adviezen opgenoemd — toch nog heel kort twee concrete voorbeelden willen benoemen. De gevraagde adviezen op het terrein van de evenementen zijn echt gebruikt om het evenementenbeleid te herijken. Dat heeft geresulteerd in de Nederlandse topsportevenementenstrategie, waarover uw Kamer eind 2020 geïnformeerd is. En het advies over de organisatie en de financiering van sport vormt echt de basis voor de verdiepingsslag met betrekking tot het sportstelsel. Ik heb de Kamer deze week over de voortgang daarvan geïnformeerd.

Dan was er nog een vraag van de heer Heerema. Ik zat even te kijken of ik nog meer vragen heb; dat geeft niet. Hij vroeg: hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de Sportraad iets terughoudender wordt met activistisch lobby voeren? Volgens mij heb ik die vraag net al beantwoord, dus die is dubbel. Dat scheelt.

Dan de vraag van mevrouw Van der Laan of ik het ermee eens ben dat de sportwet kan helpen als kader voor het werk van de Sportraad. Zoals het nu in de wet staat, heeft de Nederlandse Sportraad een brede scope. Dat heeft u kunnen lezen. Het proces met betrekking tot de sportwet dat we met elkaar doorlopen in de verdiepingsslag staat daar op zich los van. Ik kan me wel voorstellen dat de uitkomst van die verdiepingsslag, afhankelijk van of er een sportwet komt — daar hebben we namelijk natuurlijk nog geen ei over gelegd; daar hebben we nog geen besluit over genomen — zeker ook mede voor de Sportraad een vorm van toetsingskader zal zijn.

Dan vroeg de heer Van Nispen hoe het eigenlijk staat met de sportwet, wat precies het doel is van de verdiepingsslag en wanneer we die kunnen verwachten. Ik heb uw Kamer daar deze week een brief over gestuurd met een beschrijving van het proces. Ik zeg u een inhoudelijke analyse toe en ga daarover op een later moment graag met u in debat.

De heer Van Nispen (SP):

Die brief had ik inderdaad gezien. Ik had alleen gehoopt dat de minister iets uitgebreider kon toelichten wat nou het doel is van de verdiepingsslag, waarom daarvoor eigenlijk met die wet wordt gewacht en hoe de minister de vaart erin houdt voor iets wat de Kamer zo belangrijk vindt.

Minister Helder:

De minister vindt dit ook belangrijk. Daarom heb ik u deze week juist ook de brief gestuurd over de voortgang. Ik vind het ook belangrijk dat we de verdiepingsslag goed doen. We doen het ook met een breed gezelschap en het is heel erg belangrijk om ook het veld mee te nemen in wat nou de beste weg voorwaarts is, vandaar dat ik u ook deze week een procesbrief — dat was het min of meer — heb gestuurd over de voortgang. U kunt ervan op aan dat ik de voortgang daarin ook wil behouden en dat ik erop zal toezien dat we niet onnodig tijd verliezen omdat ik het ook van belang vind om die verdiepingsslag af te ronden met elkaar en een conclusie te trekken. Dieper dan dat zou ik daar in dit debat, waarin het over het instellen van de Sportraad gaat, niet op in willen gaan.

Voorzitter. Dan kom ik nog even met de beantwoording van één vraag over het … O nee, sorry, die had ik ook al gedaan.

Dan zijn er een aantal vragen gesteld over de samenstelling van de raad.

Dat was ook een vraag van de heer Heerema. Ik acht de continuïteit in de Sportraad wenselijk, vandaar dat het niet voor de hand lag om de Sportraad in z'n geheel te vernieuwen. Dat is omdat er bij de wettelijke verankering van de raad nadrukkelijk wordt voortgebouwd op een ontwikkeling die in gang is gezet met de zittende raadsleden van de tijdelijke raad. Die continuïteit vond ik van belang. Dat is de reden dat de zittende raadsleden van de tijdelijke raad dus eigenlijk zijn uitgenodigd om te reageren op de vacatures. Dat is wel degelijk een vacatureprocedure, maar wel een zogeheten geredekandidaatprocedure. Dat wil zeggen dat de vacatures worden opengesteld en dat expliciet wordt vermeld dat er gerede kandidaten zijn, te weten de zittende leden, waarvan er een stopt. Die zal zeker worden vervangen. Daarbij ga ik mee met de vraag of we gezien de scope van de adviezen van de Sportraad niet heel goed moeten nadenken over de samenstelling van de raad. Dat was volgens mij ook de vraag van mevrouw Westerveld. We hebben op dit moment deze procedure opgestart en daar zou ik graag mee voort willen. Die procedure is ook opengesteld. Maar ik zeg u toe om na te denken over de vraag hoe we in de toekomst kunnen zorgen dat de raad inderdaad de juiste samenstelling heeft, waarbij we ook kijken naar de scope: wat zijn de onderwerpen die aan de orde kunnen komen en zijn we dan op deze manier goed vertegenwoordigd?

Daarnaast heeft de adviesraad ook de mogelijkheid om andere experts in te zetten. Dat is ook een mogelijkheid om met elkaar de inspraak en de input uit te bouwen die we in den brede zouden willen organiseren. Misschien is dat ook per onderwerp wel zo verschillend dat het goed is om ook daar gebruik van te maken. Ik zal dat nadrukkelijk meenemen bij de instelling van de Sportraad als ik met hen praat over de werkwijze. Ik zal daarmee niet wachten op het instellen van de Sportraad, maar dat eerder doen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Zoals ik al heb aangegeven in mijn eerste termijn, vind ik dit wel wat teleurstellend. Ik had gedacht dat we hier toch wel wat invloed zouden kunnen uitoefenen op het toekomstbestendig maken van die Sportraad. Ik snap best het argument van continuïteit, maar volgens mij is negen van de tien wel een heel overdreven continuïteit. Als je op de website van de Sportraad kijkt, zie je 10 raadsleden staan, maar ook 40 of 50 adviseurs, die ook allemaal verbonden zijn aan de Sportraad. Ik zou het onder die adviseurs schuiven van de kennis en de expertise waar mevrouw Westerveld om vraagt, de minst optimale optie vinden. Ik zou me ook kunnen voorstellen dat we daar meer ruimte voor creëren in de Sportraad. En op het moment dat een vacature wordt opgesteld en er al wordt aangegeven dat er gerede kandidaten zijn, tja, wie reageert er dan nog? Dan weet je al dat je bijna geen kans maakt. Dus als wij mogen meedenken over — dat is volgens mij het verzoek dat de minister doet — hoe de samenstelling van zo'n Sportraad er uit zou moeten zien, dan ben ik naar twee dingen benieuwd. Een. Beginnen alle raadsleden, nu het wettelijk verankerd wordt, weer opnieuw aan hun eerste termijn vanaf de dag dat die ingesteld wordt? Als dat niet zo is, zou ik heel graag een rooster van aftreden willen krijgen. Ook zou ik de momenten willen weten waarop wij als Kamer kunnen meedenken over een zo optimaal mogelijke invulling van de Sportraad.

Minister Helder:

Daar kan ik denk ik een kort antwoord op geven. Het lijkt me meer dan logisch om het niet te markeren als de eerste termijn, omdat zij al een termijn hebben gehad. Ik denk dat het voor alle adviesraden heel gezond is om zich aan de termijnen te houden en op die manier de samenstelling te verversen. Daar zie ik wel mogelijkheden. Ik zou daar in de tweede termijn eventueel even op terug willen komen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Heel goed, dank u wel voor dit antwoord. Volgens mij is een termijn drie of vier jaar. Volgens mij heeft een aantal van deze raadsleden vanaf 2016 daar zitting. Zij zijn dus aan het einde van hun termijn. Zij zouden dus al dan niet voor herbenoeming in aanmerking komen. Ik heb als Kamerlid heel graag inzicht in wanneer die periodes aflopen, nu dit niet als eerste termijn gaat gelden, zodat we kunnen zien of er dit jaar, volgend jaar of het jaar daarna daadwerkelijk verandering in die Sportraad kan komen.

Minister Helder:

Dat kan ik toezeggen. Dat lijkt me vrij logisch. Excuus, ik kan dat meteen toezeggen, want dat is eigenlijk een vrij logische gevolgtrekking van het eerdere antwoord.

Oké, dan ga ik door met de vragen. Ik heb er al een paar gehad. Het is een voordeel als de printer het weer doet, maar kennelijk komen er dan ook dingen dubbel uit.

Ik kom nu eigenlijk meteen in het blokje governance en financiën. Over de scheidslijn tussen de adviestaak van de Sportraad en de al bestaande adviesraden, zoals de Gezondheidsraad en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving heb ik net al iets gezegd. Ik heb daar al een antwoord over gegeven. Ik heb dat goed onderzocht. Er zijn wat dat betreft overeenkomsten, maar niet heel veel. De Sportraad heeft naar mijn mening wel degelijk een meerwaarde. Dat heb ik ook in de stukken tot uiting gebracht. Er werd ook gevraagd naar de samenhang en hoe de adviescolleges elkaar kunnen raken. Daarvoor geldt dat we ervoor zorgen dat ze frequent met elkaar in contact staan en waar nodig met elkaar kunnen afstemmen. Het scheelt natuurlijk ook dat ze, als het gaat om de backoffice, delen van het secretariaat delen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben het eens met de redenering van de minister, zeker met de inhoudelijke lijn. Ik heb in de toelichting natuurlijk ook gelezen dat er op zijn minst gesteld werd dat de werkwijzen van de twee andere adviesraden niet overeenkomen met de werkwijze van de Nederlandse Sportraad. Ik vind dat op zijn minst suggestief, want dat zou je natuurlijk ook op elkaar kunnen afstemmen. Maar dit is de manier waarop er gewerkt wordt. Ik ben het eens met de inhoudelijke argumentatie. Ik zou alleen nog even willen inzoomen op preventie, want dat heb ik expliciet genoemd. Preventie is al een taak van een van de andere adviesraden. Sport en bewegen zijn zeer belangrijk bij preventie. Graag een reactie daarop.

Minister Helder:

Als sport de boventoon voert, dan is het logisch om de adviesaanvraag bij de Sportraad te doen. Als preventie de boventoon voert, is het logisch dat de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving het daarvoor meer aangewezen adviescollege is. Ik begrijp de vraag van mevrouw Van der Laan, omdat we het over sport en bewegen hebben en bewegen ook een vorm van preventie is. Dan is de afweging, waar de vraag moet worden neergelegd en of we er mogelijk ook een gecombineerde c.q. samenhangende adviesvraag van zouden kunnen maken. Omdat het combineren van sport en beweging in de vorm van preventie er sinds het aantreden van het nieuwe kabinet, dus nog vrij vers, is en de staatssecretaris en ik dat nog verder aan het uitwerken zijn, stel ik voor dat ik de vraag van mevrouw Van der Laan daarin meeneem. Ik zal separaat op een later tijdstip even bij haar erop terugkomen hoe ik denk daar in de toekomst mee om te gaan.

U had ook gevraagd hoeveel adviescolleges er de afgelopen 30 jaar gestopt dan wel bij gekomen zijn. Ik heb net al aangegeven dat dat niet onder mijn verantwoordelijkheid valt, maar ik kan in overleg treden met de minister van BZK — zij is de hoeder van de Kaderwet adviescolleges — en u dat overzicht doen toekomen. Volgens mij had ik dat net ook al aangegeven.

Dan de vraag van mevrouw Westerveld, en volgens mij ook van mevrouw Maeijer, over de bezoldiging van de voorzitter en de leden van de Sportraad in vergelijking met die van de Gezondheidsraad en de RVS. Op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies kunnen er twee soorten vergoedingen worden toegekend, aan de voorzitter en aan de leden van een adviescollege. Dat kan een vergoeding per vergadering zijn of een vaste vergoeding per maand. Bij de instelling van de Sportraad in 2016 waren de vergoedingen van zowel de voorzitter als de andere leden vastgesteld op een vergoeding per vergadering. Dat is vastgelegd in het Vergoedingenbesluit Nederlandse Sportraad. Vanaf 2018 wordt aan de voorzitter van de Sportraad een vaste vergoeding per maand toegekend, inderdaad ter grootte van 0,2 fte. Dat komt neer op één dag in de week.

Vervolgens bleek in de praktijk dat de inzet van de raadsleden vaker nodig was dan voor de raadsvergadering alleen. Zo zijn de leden nauw betrokken bij de totstandkoming van adviezen, commissies en overige producten van de raad, zoals onderzoek en communicatie, bij representatie van de raad tijdens bijeenkomsten, evenementen en gesprekken, en bij de bedrijfsvoering van de raad. De inzet van de raadsleden komt gemiddeld uit op twee dagen per maand. Gelet op deze grotere tijdsinzet is besloten om vanaf 1 januari 2021 ook een vaste vergoeding per maand toe te kennen aan de raadsleden. Die is dus gebaseerd op 0,1 fte. Alle wijzigingen zijn doorgevoerd in het Vergoedingenbesluit Nederlandse Sportraad.

De Raad voor Volksgezondheid & Samenleving bestaat momenteel uit een voorzitter en ten hoogste acht andere leden. Zowel de voorzitter als de andere leden van de RVS ontvangen een vaste vergoeding per maand. De vergoeding van de voorzitter is gebaseerd op een arbeidsduurfactor van 18 uur op 36 uur per week, dus 0,4 fte. De vergoeding van de andere leden komt neer op 0,2 fte.

De Gezondheidsraad bestaat momenteel uit een voorzitter, een vicevoorzitter en 107 andere leden. De voorzitter en de vicevoorzitter ontvangen een vaste vergoeding per maand. De andere leden kunnen aanspraak maken op een vergoeding per vergadering.

U had ook nog vragen gesteld over de hoogte van de inschaling. Ik heb dat antwoord volgens mij nog niet hier, maar ik meen mij te herinneren dat dat een vaste inschaling is, dus dat dat niet een separaat besluit was. Maar ik ga dat nog even na. Ik kom er in de tweede termijn op terug.

Ik ben er bijna, voorzitter. De heer Van Nispen had het over de rol van de verbinder en de bruggenbouwer op de achtergrond en vroeg hoe ik dat ga oplossen. Ik heb net al gezegd dat ik daarover in gesprek ga. Ik zal daarop sturen. Ik wil er ook weer niet te veel op sturen — ze zijn onafhankelijk — maar ik wil er in ieder geval op toezien.

Dan de vraag van de heer Van Nispen waarom er na vier jaar bekeken wordt of de Sportraad als adviescollege wenselijk is. Dit wetsvoorstel beoogt een permanente verankering. Het wetsvoorstel beoogt inderdaad de instelling van de Sportraad als een permanent adviescollege. Dat laat onverlet dat evalueren van belang is. Op grond van de kaderwet moet een adviescollege ten minste elk vierde jaar een evaluatieverslag opstellen. In dit evaluatieverslag dient het adviescollege aandacht te besteden aan de taakinvulling.

Dan de vraag van de heer Van Nispen over sporten die afhankelijk zijn van inkomsten. Ik vind het zeker een interessante vraag. Ik vind de discussie hierover ook interessant, maar ik wil in het kader van dit debat eigenlijk geen inhoudelijke reactie geven. Ik wil erop terugkomen in het debat dat wij eind juni hebben. Ongetwijfeld zullen we daar ook op terugkomen als het gaat over de financiering van het sportbeleid.

Voorzitter, ik maak even een overgang, want er waren inderdaad nog een aantal vragen die inhoudelijk van aard waren. Ik wil toch nog even aangeven dat ik eind juni een commissiedebat heb over het brede sportbeleid. Daar komen die onderwerpen terug. Er was ook een vraag over de ondersteuning van vrijwilligers en het evenementenbeleid. Mijn voorstel is om het dan uitgebreid aan de orde te laten komen en daar van gedachten te wisselen, en het bij dit debat echt bij de instelling van de Sportraad te houden.

Dan de appreciatie van het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Westerveld.

De voorzitter:

Het amendement-Westerveld is nr. 9.

Minister Helder:

Ja, nr. 9. Ik begrijp de intentie van het amendement heel goed. Ik benoem als minister leden. Daarbij beraad ik me uiteraard over de vraag welke kennis en expertise nodig zijn. De Sportraad moet immers beschikken over leden met de juiste deskundigheid om de adviestaak goed te kunnen uitvoeren. Ik geef het amendement oordeel Kamer.

Er is nog een amendement, op stuk nr. 8, over sport én bewegen en de terminologie in artikel 2. Ook dit amendement geef ik oordeel Kamer.

De voorzitter:

Prima. Mevrouw Van der Laan nog en daarna gaan we naar de tweede termijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Volgens mij staat er nog een vraag van mij open over waarom bewegen niet expliciet is meegenomen in de omschrijving van het wetsartikel.

Minister Helder:

Het antwoord daarop is dat het voortschrijdend inzicht is. Daarom geef ik het amendement ook oordeel Kamer. Het lijkt mij een goed idee om het op die manier te verbreden. De inschatting was dat het met de wijze waarop het in het wetsvoorstel was opgeschreven — "sport" in de breedste zin des woords — al voldoende breed was, maar ik voel mee met de wens om "bewegen" expliciet toe te voegen. Vandaar ook "oordeel Kamer" voor het amendement. Dat is het antwoord.

De voorzitter:

Heel goed. Tot zover de termijn van de minister. Bestaat er bij de hoogmogende leden behoefte aan een tweede termijn? Ik hoor in ieder geval één lid ja zeggen. Mevrouw Maeijer heeft al gezegd af te zien van een inbreng in tweede termijn. Ik geef graag het woord aan mevrouw Inge van Dijk van de fractie van het CDA.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik geloof dat je alleen zaken kunt veranderen als een brede groep daartoe bereid is. Vandaar mijn vraag om sport en bewegen veel vaker te betrekken in besluitvorming, ook als het niet direct over sport en bewegen gaat. Dank voor de toezegging van de minister dat zij zich hier hard voor wil maken. Ik verwees al naar het appje dat ik had ontvangen. Zodra het bericht "wellicht weer een lockdown" verschijnt, zie je mensen die bij de sport betrokken zijn, onmiddellijk op de lijn komen: wat gaat dat betekenen en kunnen we daar in een vroegtijdig stadium over nadenken? Wat mij betreft laten wij mensen zo veel mogelijk blijven sporten mocht er überhaupt weer iets in die trant gebeuren.

Ik heb een motie. In mijn betoog heb ik ervoor gepleit om het hooghangende fruit aan het sporten te krijgen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voldoende sporten en bewegen van groot belang is voor gezondheid en welzijn;

van mening dat gelijke toegang tot sport en bewegen daarmee een belangrijke factor is voor kansengelijkheid;

constaterende dat blijkt dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen beduidend minder sporten dan kinderen uit welgestelde gezinnen;

constaterende dat tevens blijkt dat mensen met een beperking beduidend minder sporten dan mensen zonder een beperking;

verzoekt de regering aan de Nederlandse Sportraad de wens van de Kamer mee te geven in de advisering in het bijzonder rekening te houden met bevordering van kansengelijkheid, waarbij specifiek wordt ingegaan op het bevorderen van sporten en bewegen door enerzijds kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en anderzijds mensen met een beperking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Inge van Dijk.

Zij krijgt nr. 10 (35983).

Dank u wel. Een vraag van mevrouw Westerveld, kort en puntig.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Betekent dit dat wij de Sportraad gaan vragen om in alle adviezen rekening te houden met mensen met een beperking en mensen die minder doen aan sportdeelname? Hoor ik het zo goed?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik zou het wel belangrijk vinden dat we de intentie met elkaar hebben dat de Sportraad in de adviezen dit hoofdstuk wel even aanraakt.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik denk dat wij dit allemaal ontzettend belangrijk vinden, maar ik aarzel een beetje als wij de Sportraad allerlei extra voorwaarden gaan meegeven. We hebben in het debat namelijk gezegd dat de Sportraad onafhankelijk advies geeft. Ik ga straks nog even heel goed nadenken over deze motie.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dat is uiteraard uw goed recht. Ik heb gewoon heel erg nagedacht over de vraag: waar zitten de hardnekkige, lastige problemen die we graag zouden oplossen? Ik zie zo'n adviesraad echt als een instrument om zaken in beweging te krijgen. Vandaar dat wij het verstandig vinden om dit toch op de een of andere manier bij de adviesraad neer te leggen: alsjeblieft, kijk hier expliciet naar en neem het mee in je advies. Als je een breed advies uitbrengt, is er volgens mij niks mis mee om ook na te denken wat het betekent voor specifieke doelgroepen.

De voorzitter:

Prima. Mevrouw Van der Laan ziet af van haar spreektijd. Dan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben niet tevreden met het tempo waarmee de sport-en-beweegrevolutie zich in Nederland voltrekt. Die revolutie is nodig en er gebeurt eigenlijk gewoon onvoldoende. Met elkaar wisselen we hier ieder debat uit hoe belangrijk sport en bewegen zijn voor een gezonde en sportieve samenleving in de toekomst. Ik vind het tempo van de veranderingen echt te traag. De Sportraad kan daar een belangrijke aanjagende rol in vervullen.

Ik denk ook nog even na over de zojuist door het CDA ingediende motie. Ik snap de vraag van mevrouw Westerveld. Wij weten dat mensen met lagere inkomens achterblijven bij het bewegen. Wij weten dat mensen met een beperking achterblijven. Volgens mij hebben wij vooral behoefte aan hele concrete voorstellen om de regering aan te sporen om daar verandering in te brengen. Die hebben wij in het verleden ook gedaan.

Ik heb zelf ook een voorstel, zoals ik al had aangekondigd. Ik vind dat we de Nederlandse Sportraad om advies mogen vragen over dat specifieke punt van de afhankelijkheid van de opbrengsten uit kansspelen. Als er straks nog een voorstel komt, dan begrijp ik het ook als de minister zegt: ze kunnen niet alles tegelijk. Dat is waar, maar dat horen we dan graag. Ik zou er begrip voor hebben als dit advies niet al volgende maand bij ons in de postbus zou liggen. Maar nu het voorstel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse sport op dit moment voor haar financiering voor een groot deel afhankelijk is van bijdrages van loterijen en sponsorovereenkomsten met gokbedrijven;

stelt de Kamer voor om de Nederlandse Sportraad om advies te vragen over de vraag of en zo ja hoe de Nederlandse sport minder afhankelijk kan worden van opbrengsten uit kansspelen en van sponsoring van gokbedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen.

Zij krijgt nr. 11 (35983).

De heer Van Nispen (SP):

Tot slot. Het is heel goed dat we deze wet nu behandelen en dat de Nederlandse Sportraad een wettelijke en een permanente status krijgt. De SP steunt dit wetsvoorstel dus van harte.

De voorzitter:

Dat is hartstikke goed. Dan mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Het is goed dat we hier vanavond dit debat hebben gehad. Drie puntjes zijn nog even blijven liggen. Ik begrijp dat de minister zegt: laten we het punt dat u maakt over de Special Olympics doorschuiven naar het volgende sportdebat. Dat lijkt me prima. Tegelijkertijd zou ik wel graag van haar willen weten of zij op korte termijn nog wat extra aandacht wil besteden aan de evenementen die al gepland staan. Het is dus niet een diepinhoudelijke vraag, maar ik vind dat wij ook met elkaar het goede voorbeeld hebben te geven. Laten we met elkaar uitstralen dat sport en bewegen juist voor mensen met een beperking ontzettend belangrijk zijn. Dat kunnen we natuurlijk ook doen door er te zijn, door te zorgen dat vrijwilligers worden ondersteund, enzovoorts.

Voorzitter. Dan hoor ik heel graag wat de minister gaat doen met het eerdere advies over bewegen op school. Dat advies is een aantal jaar geleden uitgebracht door de Sportraad, de Onderwijsraad en de Raad voor Volksgezondheid. De heer Van Nispen heeft ook al gezegd dat hij dat een mooi advies vond. Mijn vraag aan de minister was: ga nou eens opnieuw met uw collega van Onderwijs praten over in hoeverre we toch meer kunnen doen met sport en bewegen op school. Ik hoor dus graag of zij daar deze periode mee aan de slag wil gaan.

Dan is er nog een punt open blijven staan over de hoogte van de vergoedingen van adviescolleges. Ik begrijp inderdaad wat de minister zegt, namelijk dat daar in generieke zin afspraken over zijn gemaakt. Ik wil hier toch de opmerking maken dat ik vind dat adviescolleges vrij veel krijgen. Ik snap best dat we daar niet bij deze minister over moeten aankomen, maar ik ga er wel even verder over nadenken of we hier in bredere zin nog iets mee moeten. Ik ben namelijk in het algemeen best kritisch op geld dat naar de publieke sector gaat. Ik vind ook dat we heel erg moeten uitkijken met de bezoldiging van mensen die in adviserende colleges zitten. Maar goed, ik snap goed dat ik dat moet meenemen naar een ander debat.

De voorzitter:

Dat is heel goed. Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Rudmer Heerema van de fractie van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Ik heb één motie. Maar voordat ik bij die motie kom, heb ik wat anders. Ik ben tevreden over de antwoorden die de minister mij heeft gegeven op de vragen die ik heb gesteld. Maar één antwoord trekt specifiek mijn aandacht. De minister heeft aangegeven dat bij de overgang van niet-wettelijk verankerd naar wettelijk verankerd de zittingstermijn van de Raad niet opnieuw gaat gelden. Ik ben mijn termijn begonnen met dat het vandaag zes jaar min twee dagen geleden is dat de Sportraad is geïnstalleerd of is begonnen. Als de minister inderdaad aangeeft dat die zittingstermijn niet opnieuw begint, maar doorloopt, dan betekent dat volgens artikel 5.1 van de Kaderwet adviescolleges dat er een zittingstermijn van vier jaar is die maximaal met twee jaar mag worden verlengd. Dat betekent dat de raadsleden die vanaf het begin in de Raad zitten, overmorgen hun laatste dag hebben. Klopt dat, vraag ik via de voorzitter.

Voorzitter. Dan de motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een groot deel van de 55-plussers te weinig beweegt en naarmate zij ouder worden, steeds minder voldoet aan de beweegrichtlijnen;

overwegende dat te weinig bewegen het risico op een verscheidenheid aan aandoeningen en lichamelijke beperkingen verhoogt;

overwegende dat gezonde en fitte ouderen minder vaak een beroep hoeven te doen op maatschappelijke ondersteuning;

constaterende dat geen van de adviezen van de Nederlandse Sportraad is toegespitst op het stimuleren van de sportparticipatie van ouderen;

verzoekt de Nederlandse Sportraad een onderzoek te laten uitvoeren naar het bevorderen van de sportparticipatie van ouderen, waarbij betrokken wordt of er een ouderensport- en beweegfonds moet komen en hoe de afstand van ouderen tot sport kan worden verkleind of weggenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema.

Zij krijgt nr. 12 (35983).

Dank u wel. Tot zover de termijn van de Kamer. Ik schors voor vijf minuten en dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 20.57 uur tot 21.02 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister. Dan staan we over een paar minuten buiten.

Minister Helder:

Dank u wel, voorzitter. De heer Heerema vroeg of het klopt dat met de herbenoeming van de nu zittende leden de wettelijke termijn wordt overschreden. Volgens mij is dat niet zo. Leden kunnen voor maximaal twaalf jaar worden benoemd. De maximale termijn van zes jaar, vier plus twee, die de heer Heerema net noemde, is de maximale termijn van een tijdelijk adviescollege. Voor geen van de raadsleden geldt dat dit hun eerste termijn zal zijn. Dat klopt. De leden kunnen conform de Kaderwet adviescolleges twee keer worden herbenoemd voor een periode van vier jaar. Ik zeg u toe om een overzicht te sturen van de termijnen van de raadsleden. Ik begrijp de vraag achter de vraag.

Dan de vraag van mevrouw Westerveld, over het advies over bewegen op school. Ik ben samen met de staatssecretaris in gesprek over de invulling van een rijke schooldag. Ik stel voor dat u mij en mijn collega wat tijd geeft om met een concreet voorstel te komen. Ik zal proberen hier in het commissiedebat van 29 juni op terug te komen.

Dan nog uw vraag over de hoogte van de vergoedingen, over schaal 18, over de specifieke vergoeding. U gaf aan dat u het belangrijk vindt. Ook ik vind het belangrijk. Het is conform de cao Rijk.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 10 krijgt oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 11 is volgens mij niet aan mij.

Het is volgens mij ook niet aan mij om een appreciatie te geven van de motie op stuk nr. 12.

De voorzitter:

Oké, bij dezen. Het laatste woord is aan de minister.

Minister Helder:

Ja, als allerlaatste inderdaad. Mevrouw Westerveld vroeg nog terecht aandacht voor de Special Olympics. Vrijdag 10 juni heb ik, zoals u weet, de ministerraad. Dan kan ik overdag helaas niet. Ik zal even naar het programma kijken. Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat er hoogambtelijke vervanging is. Ik ben het namelijk echt hartgrondig met u eens dat we daar ook aandacht aan moeten geven en dat we met onze aandacht kansengelijkheid kunnen versterken. Bij dezen dus de toezegging.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot zover dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de moties en de beide amendementen. Dank aan de minister voor haar aanwezigheid hedenavond. Bij dezen sluit ik de vergadering van 18 mei 2022.

Naar boven