19 Wijziging Wet basisregistratie personen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het bevorderen van de goede uitvoering van die wet op enkele onderdelen en het herstellen van enige omissies, alsmede van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn ( 35648 ).

De voorzitter:

Aan de orde is de Wijziging van de Wet basisregistratie personen. Ik heet de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom. Ook de leden in de zaal en de kijkers thuis heet ik van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef eerst het woord aan mevrouw Rajkowski van de VVD. Ik wil met de woordvoerders afspreken dat u in de eerste termijn vier vragen aan elkaar mag stellen, en daarna vier vragen aan de bewindspersoon.

Mevrouw Rajkowski (VVD):

Dank je wel, voorzitter. Vanavond praten we over de Basisregistratie Personen, de BRP. Dat klinkt wat technisch en wellicht wat stoffig, maar het raakt ons allemaal. Al onze inwoners staan namelijk in de BRP met hun voornamen, achternaam, geslacht, burgerservicenummer, adres en zo nog veel meer. Het is dan ook erg belangrijk dat deze gegevens kloppen. Ze moeten feitelijk kloppen, zodat je huurtoeslag of een andere voorziening kunt ontvangen als je daar recht op hebt. Maar er zit ook een wenselijke component aan, want de BRP kan ook gebruikt worden om bestaande problemen op te lossen. Daar ga ik een aantal suggesties voor doen.

Allereerst spreek ik namens mijn fractie grote dank uit aan de staatssecretaris, omdat hij in dit wetsvoorstel een aantal zeer belangrijke dingen regelt. Een ervan, volgens ons de allerbelangrijkste, gaat over het overlijden van een kind. Dat is natuurlijk een zeer zware en emotionele gebeurtenis. Door deze wetswijziging wordt geregeld dat ouders de gegevens van hun overleden kinderen kunnen laten registreren, en daarmee erkenning krijgen voor hun kind. Ik heb hiervoor mogen strijden in de Utrechtse gemeenteraad, en in de afgelopen jaren is dit voor een groot gedeelte ook al geregeld in de wet. Ik ben verheugd te zien dat het nu ook voor álle ouders die het betreft, goed geregeld wordt, hoe verdrietig de aanleiding ook is.

Daarnaast wordt in de wet geregeld dat burgemeesters en wethouders er nu niet meer omheen kunnen om daklozen van een briefadres te voorzien, zodat zij niet worden uitgesloten van deelname van een deel van de maatschappij. Deze mensen voorzien van een briefadres kon ook al wel, maar het gebeurde nog niet altijd.

Als laatste noem ik de modernisering van de BRP. Die juicht mijn fractie toe. Voorzitter, u zou eens in het BRP-systeem moeten kijken. U schrikt dan van de grote hoeveelheid handmatig kopieer- en plakwerk dat onze ambtenaren moeten doen om het BRP-systeem van juiste en feitelijke informatie te voorzien.

Voorzitter. Ik zou nog graag twee problemen met de Kamer delen. Ik heb ook de oplossingen voor die problemen, zoals u mag verwachten van iemand die hier staat. Het eerste probleem gaat over arbeidsmigratie. Onze tomaten, asperges en bollen worden vaak geplukt, gestoken of gepeld door arbeidsmigranten. Meestal zijn het Polen, Bulgaren of Roemenen, die hier verblijven maar niet altijd geregistreerd staan. Gemeenten weten dus ook niet of ze hier überhaupt nog zijn. Gemeenten weten niet waar ze wonen en weten ook niet hoe ze te bereiken zijn. Dat is problematisch. RTL Nieuws kopte een paar dagen geleden: "Gemeente haalt Roemenen uit aftandse woning: Geen idee waar ze nu zijn" Het ging over 50 Roemenen die leefden in erbarmelijke omstandigheden. Het is problematisch dat we deze arbeidsmigranten niet eens kunnen terugvinden, juist als er misstanden zijn. De Inspectie SZW heeft zich hier al eerder over beklaagd. Het opnemen van een telefoonnummer, e-mailadres en tijdelijke verblijfsplaats in de Registratie Niet-Ingezetenen was dan ook vorig jaar een van de belangrijke aanbevelingen van de commissie-Roemer. Die commissie deed onderzoek naar het aanpakken van misstanden. Die registratie helpt ook om bredere problemen zoals overlast of fraude in beeld te krijgen. Er is dus alle reden om deze aanbeveling nú uit te voeren. Het probleem doet zich al jaren voor. Wij willen dit graag vandaag regelen. Daarom hebben wij een amendement hiervoor ingediend, met de steun van het CDA, de PvdA, de SP, D66, GroenLinks en Fractie Den Haan. Dit amendement regelt dat contactgegevens van niet-ingezetenen zoals arbeidsmigranten, bij de gemeenten in de BRP worden geregistreerd.

Ik kom op mijn tweede en laatste punt. Op dit moment kan iedereen zich inschrijven op een adres zonder dat degene die daar woont daarvan afweet. Dus voorzitter, u hoort het goed: misschien schrijf ik me wel graag in op úw adres, maar u weet daar dan niets van af. Het is een mooie maas in de wet, maar wel een potentieel risico voor degene die er woont, want die moet misschien uitkeringen en toeslagen terugbetalen. Daarom zou mijn fractie graag willen dat degene die al op zo'n adres woont, een seintje krijgt als iemand zich bij hem of haar op hetzelfde adres heeft ingeschreven. Ook hiervoor heb ik een amendement ingediend, samen met het CDA en D66. In dat amendement wordt geregeld dat degene die al op een adres woont, een seintje krijgt als iemand anders zich ook op dat adres heeft ingeschreven.

Voorzitter, afsluitend. Mijn fractie ziet de nood van de modernisering van de BRP. Wij steunen de staatssecretaris dan ook in al zijn voorstellen om van de BRP naast een feitelijk ook een wenselijk systeem te maken, zodat ouders erkenning kunnen krijgen van eventueel leed, zodat daklozen niet uitgesloten worden van onze maatschappij en zodat we misstanden met arbeidsmigratie kunnen aanpakken. De BRP is van ons allemaal en moet ook werken voor ons allemaal.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Ginneken van D66.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Dank u wel, voorzitter. Van alle onderwerpen die onderdeel zijn van de wetswijziging die vanavond voorligt, gaat er een mij bijzonder aan het hart. Van dichtbij weet ik hoe waardevol het is voor ouders van levenloos geboren kinderen om hun band met hun kind tot uitdrukking te kunnen brengen. Inschrijving in de BRP is een manier om dat te doen. Het is mooi dat die mogelijkheid sinds 2019 bestaat, maar helaas nog niet voor iedereen. Daarom ben ik blij dat deze wetswijziging dit nu ook mogelijk maakt voor ouders die niet als ingezetenen ingeschreven stonden toen hun kind geboren werd. Wel vraag ik de staatssecretaris nog in hoeverre het uitmaakt of een ouder het levenloze kind kan erkennen in het land waar het kind ter wereld is gekomen. Zijn er landen waar dat eventueel niet mogelijk is? Heeft dat rechtsgevolgen in Nederland? Welke bewijslast moet in Nederland geleverd worden voor het laten bijschrijven van een levenloos geboren kind op de persoonslijst?

Ik begrijp uit de antwoorden op vragen van mijn collega Bergkamp, die zich lange tijd heeft ingezet voor dit onderwerp, dat de staatssecretaris ook onderzoekt of ook van personen die ingeschreven staan als niet-ingezetenen gegevens kunnen worden opgenomen in de persoonslijst. Hoe staat het met dit onderdeel van de ontwikkelagenda?

Voorzitter. De wetswijziging voor registratie van levenloos geboren kinderen maakt maar weer eens duidelijk dat we niet meteen alle situaties voorzien. Daarom snap ik heel goed de wens van dit kabinet voor een nieuwe grondslag in de wet die ruimte biedt voor proeven. Want als voor iedere proef een wetswijziging nodig is, zal verandering en verbetering trager gaan en daar zijn de mensen in ons land niet bij gebaat. Ik wil hier wel duidelijk zeggen dat waakzaamheid geboden is, want het gaat wel om persoonsgegevens en wat betreft de bescherming daarvan heeft de overheid op zijn zachtst gezegd niet de beste reputatie. De nieuwe grondslag moet dan ook geen carte blanche worden, maar duidelijk afgebakend zijn en aan hoge veiligheidseisen voldoen.

In de memorie van toelichting wordt gesproken van een gelijkwaardig alternatief voor de huidige waarborgen. Als ik kritisch lees, lijkt het toch meer of de waarborgen uit de BRP kunnen worden losgelaten en alleen de AVG als ondergrens dient. Daarom wil ik van de staatssecretaris weten hoe gelijkwaardig "gelijkwaardig" is als juist ruimte moet worden geboden die de waarborgen in de BRP niet bieden. Hoe is gewaarborgd dat ook bij proeven steeds de hoogste privacystandaarden in acht worden genomen? Klopt het dat de AVG in alle gevallen de absolute ondergrens is? Kan de staatssecretaris bij de beantwoording hiervan specifiek ingaan op experimenten met oogmerk d — bijhouding van gegevens over niet-ingezetenen — en e, namelijk digitale contactgegevens op tweede-adresgegevens, aangezien dat een uitbreiding van de registratie van persoonsgegevens betreft? Alvast mijn excuses voor het zo technisch maken van mijn vraag.

De laatste vraag over dit onderdeel is: hoe worden deze proeven gemonitord? We moeten er echt voor waken dat we met het mogelijk maken van proeven gegevens gaan verstrekken op een andere manier of aan andere partijen zonder dat we de basis op orde hebben, namelijk bescherming van gegevens van burgers.

Voorzitter. Dan het voorstel voor een expliciete wettelijke verplichting om personen ambtshalve te registreren op een briefadres. Daar werd ik gelijk enthousiast van. De Nationale ombudsman heeft de afgelopen jaren meermaals aandacht voor de problemen die burgers ondervinden bij het inschrijven in de BRP en de impact die dit ook heeft op dak- en thuislozen. Nog te vaak laten colleges na om hun ambtshalve briefadressen toe te kennen. Als je niet staat ingeschreven, zijn de gevolgen groot. Je kunt geen opleiding volgen, geen zorgpolis afsluiten en geen identiteitsbewijs aanvragen. Kortom, een hoop niet, terwijl juist dak- en thuislozen dit soort dienstverlening keihard nodig hebben. Ik hoop dan ook dat de wettelijke verplichting echt een verschil gaat maken, want iedereen telt mee en iedereen doet mee wat mij betreft. Wel wijs ik erop dat mensen pas een briefadres krijgen als ze, al dan niet via een maatschappelijke instantie, bij de gemeente in beeld zijn gekomen. Dan vallen er dus nog steeds mensen buiten de boot. Wat kunnen we volgens de staatssecretaris doen om die signalen nog vaker en sneller bij het college te krijgen?

Daarnaast hoor ik graag van de staatssecretaris hoe hij gemeenten gaat ondersteunen bij de uitvoering en de implementatie van deze wettelijke plicht, want een goede naleving gaat echt het verschil maken en kan schrijnende situaties voorkomen.

Voorzitter. Dan het voorstel om niet langer iedereen die op hetzelfde adres woont bij aangifte van vertrek naar het buitenland, in persoon te laten verschijnen als het geen leden van hetzelfde gezin zijn. D66 steunt dit voorstel, want bij jonge kinderen wil je signalen kunnen opvangen over de vrijwilligheid van hun vertrek, maar dat gaat natuurlijk niet op voor alle personen die eventueel op hetzelfde adres wonen. Denk aan studenten die een huis delen.

Ik heb tot slot nog één vraag. Nou, dat ga ik maar niet meer wagen. Ik houd me keurig aan de tijd. Ik laat deze vraag even zitten. Ik kijk uit naar de beantwoording van mijn vragen door de staatssecretaris.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ook dank voor het binnen de tijd blijven.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Ik zag u al streng kijken.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. De Basisregistratie Persoonsgegevens, de BRP, is meer dan een handige database voor de overheid. Ze bevat gegevens over onze ontstaansgeschiedenis, over onze familie. Ze is van fundamenteel belang voor mensen die bijvoorbeeld een beroep willen doen op de sociale zekerheid. Door het wetsvoorstel dat nu voorligt, worden de BRP en de werking ervan naar het oordeel van onze fractie verbeterd, juist voor groepen voor wie registratie in de BRP van belang is en voor wie dit allesbehalve een automatische handeling is. In mijn bijdrage ga ik eerst in op het wetsvoorstel en vervolgens op het onderwerp gegevens van adoptiekinderen in de BRP en mijn amendement daarover.

Ik begin bij de bepaling van briefadressen. Voor dak- en thuislozen is dit al jaren steevast een van de grootste hindernissen waartegen ze aanlopen. Zonder briefadres geen zorgpolis, geen ID, geen opleiding en geen verlenging van het rijbewijs. Natuurlijk is meer huisvesting de meest duurzame oplossing, maar dat kan niet van de ene op de andere dag geregeld worden. Ook in mijn eigen praktijk als advocaat en in mijn tijd als gemeenteraadslid in Amsterdam heb ik gezien dat wat op papier staat soms kan botsen met de praktijk. Het is soms heel lastig om te kunnen bepalen en te definiëren waar een dak- en thuisloze feitelijk rechtmatig verblijf heeft, omdat het niet zo maakbaar en zo op één vaste plek is als we misschien zouden willen.

Een briefadres kan in principe snel geregeld worden, maar ondanks aandacht in circulaires en herhaaldelijke oproepen schrijven gemeenten dak- en thuislozen niet altijd in op een briefadres. De staatssecretaris schrijft ook in de memorie van toelichting dat colleges het nog te vaak nalaten om briefadressen toe te kennen. Wij zijn daarom een groot voorstander van de wettelijke verplichting voor gemeenten om over te gaan tot inschrijving wanneer het college kennis krijgt van iemand in de gemeente zonder vaste woon- of verblijfplaats. Maar hoe zien die kennisgeving en kennisneming er dan uit? Gaat het bijvoorbeeld om signalen van hulpverleners?

Een vraag waar ik nog geen antwoord op heb, is: hoe vindt de toets plaats of iemand feitelijk wel in de gemeente verblijft? En hoe gaan we om met de situatie dat meerdere gemeenten zeggen dat iemand daar niet feitelijk verblijft? Want zoals ik eerder aangaf, is de situatie van dak- of thuislozen heel ingewikkeld. Die mensen weten niet waar ze morgen slapen. Dat kan bijvoorbeeld de ene dag in de gemeente Amsterdam zijn en de dag erna in Weesp, Abcoude of ergens anders als een vriend daar een bed of een bank aanbiedt, wat iemand dan ook maar aangrijpt. Zo kan het eigenlijk heel lang doorgaan. Waar verblijft iemand dan?

In de praktijk zie je vaak dat gemeenten aangeven dat er geen feitelijk verblijf plaatsvindt. Maar als elke gemeente dat doet, dan hebben we een probleem. Dan valt iemand dus tussen wal en schip, wat heel vaak plaatsvindt. Ik vraag mij af of dit het specifieke probleem oplost hoe we omgaan met het gegeven dat een gemeente na een rechtmatigheidstoets concludeert dat iemand daar niet verblijft, maar eigenlijk elke gemeente in dit land of eigenlijk elke gemeente waar de persoon daadwerkelijk slaapt dat doet. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we een gemeente er dan alsnog toe kunnen zetten om iemand in te schrijven? Wat is de rol van de staatssecretaris daarbij? Ik hoop dat we daar vandaag wat meer duidelijkheid over kunnen krijgen, want dit is een van de grootste problemen waar dak- en thuislozen tegen aanlopen. Het gaat niet alleen om het briefadres, maar ook om de mogelijkheid om vervolgens op het gebied van zorgverzekering en op tal van andere vlakken informatie te krijgen. Dat is cruciaal, dus graag een antwoord daarop.

Voorzitter. De experimenteerbepaling kan het mogelijk maken om ervaringen op te doen die kunnen leiden tot verbetering van de BRP. Het is goed dat die experimenteerbepaling naar aanleiding van de inbreng van de Raad van State wel begrensd is en dat er ook voorhang plaatsvindt. Toch ben ik op zoek naar waarborgen die nodig zijn. In welke gevallen wordt er gebruikgemaakt van een privacy-assessment en wanneer niet? Of zou dat eigenlijk niet standaard moeten? Moeten we dat gewoon niet regelen? Is het mogelijk om bij nieuwe experimenten bijvoorbeeld de AP te vragen om een advies te schrijven? Kan de staatssecretaris aangeven waarom de experimenten vier jaar moeten duren en niet bijvoorbeeld twee? En valt bij een dergelijke lange scope nog wel te spreken van een experiment?

Een van de punten waarop die verbetering hard nodig is, is voor de registratie van de arbeidsmigranten. Het nieuws van de 50 arbeidsmigranten die onder mensonterende omstandigheden leefden in Limburg, en inmiddels van de radar zijn verdwenen, bevestigt dat opnieuw voor mijn fractie. Ik weet dat de staatssecretaris werkt aan een experimentenbesluit juist op dit punt, en roep hem daarom op om daar snel werk van te maken. Op welke termijn verwacht de staatssecretaris dat na aanneming van dit wetsvoorstel met het experiment kan worden aangevangen?

Dan ten opzichte van de registratie van levenloos geboren kinderen in Nederland. Het is hartstikke fijn dat de staatssecretaris na signalen van ouders en Kamervragen de mogelijkheden voor registratie van levenloos geboren kinderen in Nederland verruimt. Daardoor is het mogelijk voor ouders die eerder niet tot registratie konden overgaan om dit alsnog te doen. Hoe kan het kabinet over deze uitbreiding communiceren? Is het mogelijk om ouders van wie de aanvraag misschien eerder is afgewezen, in het bijzonder te attenderen op de verruiming van deze mogelijkheden? Worden ook gemeenteambtenaren goed geïnstrueerd over deze bevoegdheid? Uiteindelijk is op basis van Kamervragen en signalen uit de uitvoeringspraktijk tot deze wijziging gekomen. Het lijkt de ChristenUnie niet ondenkbaar dat er ook in de toekomst nieuwe gevallen kunnen ontstaan waarin je mensen tegemoet zou willen komen om registratie in de BRP toch mogelijk te maken. Waar kunnen deze mensen zich melden, die toch vastlopen bij dit vaak ook emotionele proces? Is er een centraal punt waar knelpunten kunnen worden geconstateerd en gemeld, wat mogelijk behulpzaam is?

Bijzonder aan dit wetsvoorstel is ook dat er opvolging is gegeven aan de motie van het lid Özütok en mijn oud-collega Van der Graaf om registratie ook op de BES mogelijk te maken. In Europees Nederland vonden er veel meer registraties plaats dan verwacht. De behoefte hieraan bleek groot en mensen waren ook op de hoogte vanwege de aandacht in de media. De staatssecretaris kent de eilanden goed. Hoe wordt het voorstel daar onder de aandacht gebracht in de specifieke context?

Voorzitter. Tot slot adoptie. Voor de ChristenUnie is het van groot belang dat ieder kind weet waar hij of zij vandaan komt. Voor veel kinderen is dat gelukkig duidelijk, maar voor adoptiekinderen kan dat soms een moeilijke en levenslange zoektocht zijn. We hebben het deze week in een andere commissie ook over dit onderwerp gehad. Momenteel bevat de Wet BRP de mogelijkheid voor ouders en kinderen tot 16 jaar om de gegevens van adoptiekinderen uit de BRP te laten verwijderen. Ouders die dit doen, zullen dit ongetwijfeld vanuit de beste intenties doen of hebben gedaan. Toch denkt de ChristenUnie dat het verstandig is om deze keuze ook echt aan het kind te laten. Als we kijken naar het Haags Adoptieverdrag, maar ook naar het EVRM en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, zien we dat consequent de verplichting op landen rust om het recht voor kinderen op goede borging van afstammingsgegevens te garanderen. Zoals het nu in de wet omschreven staat, staat die wat betreft mijn fractie hiermee enigszins op gespannen voet. Daarom heb ik een amendement ingediend dat de mogelijkheid om gegevens uit de BRP te laten verwijderen enkel bij het kind neerlegt, wanneer hij of zij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Ik hoor graag de reactie van de minister op dit amendement.

Tot zover, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kathmann van de PvdA.

Mevrouw Kathmann (PvdA):

Dank u, voorzitter. Het is toch ook weer een belangrijke avond. Deze wet wordt gewijzigd, zodat arbeidsmigranten en mensen die niet tot een familie horen maar wel bij elkaar wonen, niet langer in persoon hoeven te verschijnen bij aangifte van vertrek uit Nederland. Het wordt wettelijk verplicht gesteld aan gemeenten om mensen een briefadres te bieden. Het wordt mogelijk om een levenloos geboren kind te registreren. Ik denk dat dit wel het allerbelangrijkste is van vanavond. Heel veel mensen hier — ik ook — zijn altijd op een zoektocht om het verschil te maken. En dan moet je ook nog aan je naasten, vrienden en op feestjes uitleggen hoe je dat doet, wetgeving. Ik denk dat dit zo'n wezenlijk voorstel is. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er geen aandeel in heb gehad, als kersvers Kamerlid. Ik wil iedereen die dat wel heeft gehad ongelofelijk bedanken, want ik heb ook mensen in mijn nabije kring voor wie dit heel veel gaat betekenen.

Ook steun voor het amendement van de heer Ceder. We hebben een best emotioneel beladen maar goed, respectvol adoptiedebat gehad, eerder deze week. Ik denk dat met het amendement van de heer Ceder kinderen veel meer mogelijkheden krijgen, geheel in lijn met het Haagse Adoptieverdrag, of in ieder geval dat de mogelijkheid niet wordt afgesneden om hun roots te ontdekken, hun biologische ouders te vinden, als ze dat heel graag willen. Dat doet ook recht aan het debat dat we eerder deze week hebben gehad.

Een waardevolle avond dus, maar ook één bijsluiter en ook meteen een brandbrief van een aantal gemeenten waaruit blijkt dat waar we vanavond over spreken en de amendementen die we indienen, alweer zijn ingehaald door de praktijk. Die bijsluiter is de wettelijke plicht tot registratie van daklozen. Die zorgt ervoor dat daklozen gemakkelijker in aanmerking komen voor hulp en financiële ondersteuning. De Partij van de Arbeid is daar ongelofelijk blij mee, maar de bijsluiter is wel dat gemeenten hier gewoonweg voldoende geld voor moeten krijgen, want anders gaat het mis in de praktijk.

En dan de wijze waarop we eigenlijk alweer zijn ingehaald door die praktijk, via een brief van een aantal gemeenten. Ik weet niet eens of die brief wel officieel is ingediend of alleen maar officieus. De Partij van de Arbeid tekent in ieder geval mee het belangrijke amendement van de VVD dat regelt dat de contactgegevens en tijdelijke verblijfplaatsen van niet-ingezetenen moeten worden opgenomen in het BRP; een hele mooie stap, om casussen zoals in het Limburgse Linnen, waarover de collega van de VVD al sprak, te voorkomen.

Een aantal gemeenten geven nu al aan dat er nog een stap nodig is om arbeidsmigranten beter te beschermen en overlast te voorkomen. Nooit meer overvolle kelderboxen in Rotterdam, nooit meer Linnen, nooit meer een brandweer die in Den Haag een huis aantreft en over mensen heen moet stappen en niet eens weet hoeveel mensen daar aanwezig zijn. Daarvoor zijn twee dingen nodig, zeggen die gemeentes. Het is nodig dat er een wettelijke grondslag komt voor gegevensuitwisseling tussen RNI en anderen om effectief te kunnen handhaven op de maximale inschrijvingstermijn, en dat de verblijfplaats van de arbeidsmigrant vanaf dag één in het BRP komt.

Ik hoop dat de staatssecretaris zijn licht alvast kan laten schijnen over beide punten en kan laten weten of bespreking van deze aanvullende wensen binnenkort mogelijk is.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Inge van Dijk van het CDA. Eerst even schoonmaken.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. We vinden het belangrijk dat we de wetten die we met elkaar vaststellen regelmatig tegen het licht houden, om te bekijken of ze inderdaad doen wat we verwacht hadden, of om te constateren dat tijden veranderd zijn en aanpassingen noodzakelijk. Dit voorstel is het gevolg van onder andere een dergelijke evaluatie. We gaan de uitvoerbaarheid op een aantal onderdelen bevorderen en een paar omissies herstellen. Ik wil graag ingaan op een paar van die wijzigingen.

Allereerst het ambtshalve registreren van een persoon op een briefadres. Waarom is dit belangrijk? Door mijn voorgangers is al uitgebreid uitgelegd dat deze registratie bijdraagt aan het goed bijhouden van de basisregistratie. Het heet niet voor niets "basis op orde"-registratie. Daarnaast is een van de taken van ons als overheid om mensen te helpen die zelf daartoe minder goed in staat zijn. Ze maken onderdeel uit van onze samenleving. Samenleven betekent: elkaar ook helpen als dat nodig is. Om mensen te kunnen helpen, is inschrijving in het BRP vaak een voorwaarde. Uit onderzoek is helaas gebleken dat de voor het bijhouden van het BRP verantwoordelijke colleges van burgemeester en wethouders nog te vaak nalaten om ambtshalve briefadressen toe te kennen.

Met deze aanpassing gaat de vrijblijvendheid er een stukje af. Maar wel ben ik benieuwd waarom gemeenten dit nalaten. Ik ken geen of heel weinig gemeentes die niet de intentie hebben om hun inwoners te helpen. Heeft dat dan te maken met het risico om fraude te plegen met adresafhankelijke overheidsvoorzieningen? Het belang om dit type fraude te voorkomen onderschrijven wij ook. We lezen ook dat er maatregelen zijn om dit te voorkomen. Onze vraag is of deze maatregelen inderdaad voldoende effectief, maar ook voldoende praktisch toepasbaar zijn. Graag een reactie.

Dan een voor het CDA heel belangrijke aanpassing: het uitbreiden van de registratie van levenloos geboren kinderen en de registratie van kinderen die vóór de inschrijving in de GBA of de BRP zijn overleden. Want je kind verliezen, is een traumatische gebeurtenis; een pijn die je niemand toewenst, maar die helaas wel regelmatig voorkomt. Vaak zien andere mensen deze pijn niet, maar je moet die wel met je partner een plekje zien te geven. Een erkenning van het kindje kan ouders daarbij misschien helpen. Want ook deze kinderen moeten gezien blijven worden.

Het derde puntje: het in de wet opnemen van een experimenteerartikel. Het gaat hier in het bijzonder om het voornemen om de burger meer regie te geven over de registratie en het delen van hem betreffende gegevens. Wat hier onder andere voor nodig is, is dat er ook in het proces meer ruimte moet worden ingebouwd voor het houden van pilots en experimenten. Om dit op een verantwoorde wijze te kunnen doen, wordt voorgesteld om in de Wet BRP een zogenoemd experimenteerartikel op te nemen op grond waarvan tijdelijk kan worden afgeweken van bepalingen van deze wet met betrekking tot het bijhouden en verstrekken van gegevens. Maar wij denken dat deze toevoeging anticipeert op gewenste ontwikkelingen vanuit onze burgers, en staan daar positief tegenover.

Voorzitter. Deze wijzigingen maken onze wetgeving een stukje socialer en empathischer. Wetten zijn soms zwart-wit, maar dat wil niet zeggen dat we ze niet met gevoel kunnen opstellen. En daar is wat ons betreft met deze wijzigingen weer een stapje in gezet. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij ongeveer twintig minuten nodig heeft om zich voor te bereiden. Ik schors de vergadering tot 20.10 uur. Nee, dat is langer. Ik denk: ik plak er nog wat aan! Zullen we 20.00 uur doen? Ja, 20.00 uur.

De vergadering wordt van 19.41 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik wil aan de leden vragen om hun plaats weer in te nemen. Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Knops:

Dank u wel, voorzitter. Het is een eer om bij dit onderwerp aanwezig te zijn. Het is door een aantal van de leden al gezegd: het lijkt misschien een saai onderwerp als je uitlegt wat de Wet BRP is, maar tegelijkertijd gaat er heel veel achter schuil en blijkt ook dat het een wet is die heel veel voor mensen betekent. De BRP is sinds 2014 de juridische basis voor onze bevolkingsadministratie en is daarmee een onmisbare schakel in de informatievoorziening voor de gehele overheid. Het bevat de persoons- en adresgegevens van onze burgers en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid. Het bevat gegevens die nodig zijn in veel overheidsprocessen en om die reden zijn verzameld en worden gebruikt, maar waarbij nooit uit het oog mag worden verloren dat het uiteindelijk altijd over mensen gaat.

Sinds 2014 hebben twee noemenswaardige wijzingen van de Wet BRP plaatsgevonden. Die wijzigingen zagen op de implementatie van de AVG en de mogelijkheid om niet-levend geboren kinderen te registreren in de BRP. Vandaag bespreken we dus de derde aanpassing van de Wet BRP en een wijziging van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES. In deze inleiding zal ik achtereenvolgens ingaan op drie onderwerpen van dit voorstel, waarvan de belangrijkste al door de leden zijn genoemd. Dat zijn: de mogelijkheid voor registratie van niet-levend geboren kinderen uitbreiden naar Caribisch Nederland, oftewel de BES, de verplichte ambtshalve registratie van een briefadres en nieuwe mogelijkheden om experimenten uit te voeren ten behoeve van de doorontwikkeling van de BRP, zodat we wellicht op een later moment een volgende wetswijziging van de BRP hebben. De BRP is namelijk niet statisch, maar die pas je aan aan de behoeftes en maatschappelijke inzichten die er zijn. Ik zou aan de hand van die drie punten nog even een paar noties willen meegeven. Daarna wil ik op dezelfde thema's en op een aantal andere onderwerpen de gestelde vragen beantwoorden en wil ik ook de amendementen die zijn ingediend door de leden becommentariëren.

Allereerst de uitbreiding van de registratiemogelijkheid van niet-levend geboren kinderen. In 2015 werd de petitie "Ik wil ook in het BRP!" onder die naam gestart door ouders van niet-levend geboren kinderen. Voor hen was het een groot emotioneel gemis dat registratie van niet-levend geboren kinderen niet mogelijk was in de BRP. Die petitie was begin 2016 meer dan 82.000 keer ondertekend. Uw voorzitter was daar toen ook in persoon bij betrokken. Ik waardeer het ook zeer dat zij vanavond dit debat wil voorzitten — dat is het voorrecht van de voorzitter; dat bepaal je dan zelf — omdat zij dit onderwerp zo belangrijk vindt. Op 4 oktober 2018 mocht ik met uw Kamer spreken over de wijziging van de Wet BRP die deze registratie mogelijk zou gaan maken. Ik moet zeggen: dat debat vergeet ik nooit meer. Dat heb je soms met bepaalde debatten. Het was een debat van grote eensgezindheid in de Kamer met veel persoonlijke bijdragen van de leden die allemaal in hun eigen omgeving hiermee te maken hadden gehad. Daarmee werd het sinds 3 februari, nadat het voorstel met algemene stemmen was aangenomen, in Europees Nederland mogelijk om niet-levend geboren kinderen te registreren. Het hoeft niet, het mag. Maar er zijn heel veel mensen die hier gebruik van hebben gemaakt. We kennen allemaal mensen die in die situatie hebben gezeten en die ook met terugwerkende kracht hiervan melding konden maken en hun kinderen konden registreren. Ik denk dat het ook een van de mooie dingen is van de wetgevende taak, en in dit geval de medewetgevende taak van de Tweede Kamer, om met een wijziging van een aantal letters in de wet dit soort wetgeving met grote gevolgen voor mensen tot stand te brengen.

Tegelijkertijd bleek toen we die wetswijziging hadden doorgevoerd — zo hoort het ook te gaan — dat er dan signalen komen vanuit de praktijk dat er misschien toch nog wat losse eindjes waren. Dat was naar aanleiding van vragen van de Kamer en signalen uit de uitvoeringspraktijk. Daaruit bleek dat die registratiemogelijkheden in sommige gevallen onnodig beperkend zijn, terwijl het uitgangspunt altijd is geweest, zoals we in het debat ook hebben aangegeven: we gaan uit van vertrouwen, en als er een diepgevoelde wens is van ouders om hun kinderen te registreren, dan moet dat kunnen.

Ik noem een voorbeeld. Verzoeken van ouders die tijdens de geboorte van het kind niet in Nederland woonachtig waren en vervolgens terugkeerden naar Nederland, moesten worden afgewezen. Met dit wetsvoorstel worden die voorwaarden verruimd en vereenvoudigd. De enige voorwaarde is nog dat de ouder op het moment van verzoek tot registratie zelf als ingezetene in de basisregistratie is ingeschreven. Het maakt dus niet meer uit waar de ouder woonachtig was op het moment van de geboorte van het kind.

Daarnaast wordt het ook mogelijk om kinderen die levend ter wereld zijn gekomen maar vervolgens zijn overleden, zonder dat zijzelf in de BRP stonden, op verzoek van de ouders alsnog in de BRP op te nemen.

Met dit wetsvoorstel wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie-Özütok/Van der Graaf van 10 oktober 2018 om registratie van niet-levend geboren kinderen ook mogelijk te maken in de bevolkingsadministraties van de BES. Ik zeg weleens tegen de mensen op de BES: je moet niet alle wetten uit Europees Nederland willen hebben, maar deze wet gun ik hen van harte. Zo kunnen ook de mensen die wonen op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius hiervan gebruikmaken.

Wij denken met deze mogelijkheden recht te doen aan de wensen van mensen die met ingrijpende gebeurtenissen te maken hebben gehad. Op die manier worden zij ook erkend.

Dan het briefadres. Dat is natuurlijk een wijziging van een geheel andere aard, namelijk de verplichting tot ambtshalve registratie van dat briefadres. Door meerderen van u is al gezegd dat het van belang is dat iedereen die langere tijd in Nederland verblijft, daadwerkelijk geregistreerd staat op een adres in de BRP. Dat is ook van groot belang voor burgers zelf, bijvoorbeeld om aanspraak te kunnen maken op voorzieningen van diezelfde overheid. Het uitgangspunt is dat je staat geregistreerd waar je woont, je woonadres. Voor mensen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, zoals dak- en thuislozen, is het van belang dat zij een briefadres krijgen. Dat is een adres waarop je niet zelf hoeft te wonen of woont, maar waarop de correspondentie van de overheid terecht kan komen. Uit onderzoek van de Nationale ombudsman, waar al eerder aan gerefereerd is, is gebleken dat gemeenten in de praktijk nog te vaak nalaten om ambtshalve briefadressen toe te kennen. Daar zijn meerdere Kamervragen over gesteld en meerdere oproepen toe gedaan, maar het blijkt nog niet te gaan zoals zou moeten. De Ombudsman wijst er in zijn rapport op dat dit er in de praktijk toe leidt dat met name dak- en thuislozen niet of met heel veel moeite gebruik kunnen maken van de dienstverlening door de overheid en andere instellingen, terwijl juist zij daar vanwege hun maatschappelijke positie veel behoefte aan hebben. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt expliciet in de wet vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn om een briefadres te registreren als iemand in Nederland verblijft, maar niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats.

Dan het derde onderdeel, de experimenteerbepaling. In september vorig jaar heb ik de eerste versie van de Ontwikkelagenda BRP aan uw Kamer aangeboden. Daarin hebben we aangegeven dat we de BRP stapsgewijs verder willen ontwikkelen, toegesneden op de bestaande wensen. Het past binnen deze aanpak om een aanpassing eerst op kleine schaal uit te proberen. Over de digitale overheid heb ik gezegd: klein experimenteren; als het werkt, kun je het groot uitrollen. In de Wet BRP en de daarop gebaseerde regelgeving is echter exact vastgelegd welke gegevens in de basisregistratie geregistreerd kunnen worden en aan wie deze gegevens mogen worden verstrekt. Daardoor zijn pilots met andere gegevens, verstrekking aan andere partijen en experimenten waarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens over bestaande personen, op dit moment niet goed mogelijk. Wil je het verantwoord doen — het gaat, zoals terecht is gezegd, over persoonsgegevens; die moeten goed beschermd worden — dan moet je dat ook goed borgen. Daarom wordt voorgesteld om dat experimenteerartikel op te nemen. Dan kan dus tijdelijk worden afgeweken van de bepalingen van deze wet.

Ik hecht eraan om ook de waarborgen die in dit experimenteerartikel zijn opgenomen, nog eens te noemen. Een experiment kan maar maximaal vier jaar duren en moet worden geëvalueerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Verder geldt voor het besluit waarin het experiment geregeld wordt een voorhangprocedure. Dat betekent dat de Kamer vooraf kennis kan nemen van het experiment. In veel gesprekken met gemeenten wordt bevestigd dat verbeteringen en vernieuwingen in het BRP-stelsel nodig zijn en dat de mogelijkheid om door te experimenten het stelsel beter houdbaar te maken voor de toekomst, zeer gewenst is.

In mijn ogen kan met een experiment sneller worden ingespeeld op maatschappelijke vraagstukken — want die kunnen nog weleens veranderen — zoals de problematiek rond de positie van arbeidsmigranten; die werd al aangehaald. Het eerste experiment onder deze nieuwe wettelijke grondslag is al in voorbereiding. Ik kan u melden dat op zeer korte termijn, nog voor de zomer, de openbare consultatie wordt gestart van een experimentbesluit waarmee de registratie van tijdelijke verblijfsadressen en contactgegevens van arbeidsmigranten die korter dan vier maanden in Nederland verblijven, in de BRP mogelijk wordt. Daarmee kunnen we in de praktijk aantoonbaar onderzoeken of, en zo ja, hoe door de registratie in de BRP een bijdrage kan worden geleverd aan het oplossen van maatschappelijke problemen, in dit geval het gebrekkige zicht op het verblijf van arbeidsmigranten in Nederland, zoals door de commissie-Roemer eerder gerapporteerd is.

Dan nog een niet onbelangrijk punt; ik hecht eraan dat hier te zeggen. De BRP vindt plaats onder mijn verantwoordelijkheid, onder verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken, maar het is heel belangrijk dat heel veel organisaties, zoals gemeenten, de Inspectie SZW en de Belastingdienst, daarbij betrokken worden, vanuit hun eigen kennis en ervaring. Ik geloof er heel sterk in dat mensen in de uitvoering — dat is ook wel gebleken bij de totstandkoming van deze wetswijziging — vanuit de praktijk kunnen aangeven waar er moet worden bijgestuurd en hoe het beter kan. Daarnaast zijn er een aantal kleinere technische wetsvoorstellen die onderdeel uitmaken van dit voorstel.

Voorzitter. Aan de hand van de vragen die uw leden gesteld hebben, waarvoor dank, zou ik mijn beantwoording willen beginnen met het thema "levenloos geboren kinderen". Allereerst de vragen van mevrouw Van Ginneken: maakt het uit waar het kind geboren is, maakt het uit of het kind in dat land erkend wordt of is, en welke bewijslast is er voor ouders die een kind willen laten registeren? Het maakt niet uit waar het kind geboren is en of het kind in het buitenland erkend wordt of is. Als er een akte van geboorte of overlijden is, een Nederlandse of een buitenlandse, dan worden die gegevens geregistreerd aan de hand van de gegevens op die akte. Als er geen akte is — dat hebben we indertijd ook al bepaald — dan kan de registratie plaatsvinden op grond van een verklaring onder ede, omdat we uitgaan van vertrouwen. Dat is toch wel belangrijk om op te merken, denk ik. We gaan ervan uit dat mensen geen aangifte doen van een situatie die zich niet heeft voorgedaan. Ik heb er overigens geen zicht op hoe vaak het gebeurt, maar ik kan me het debat herinneren waarin mij werd gevraagd hoe ik dat ga controleren. Nou, als mensen dat verklaren, gaan we dat niet controleren. Dan gaan wij ervan uit dat het zo is. Daarmee doen we ook recht aan wat ze hebben meegemaakt en krijgen ze die erkenning.

De heer Ceder vroeg hoe we daarover op de BES-eilanden gaan communiceren en hoe we dat onder de aandacht gaan brengen. Toen ik op de BES kwam, nadat de wet hier was aangenomen, vroegen mensen: wanneer gaat dat bij ons gebeuren? Daar kwam de motie natuurlijk nog overheen, dus mensen zijn er op zich al op voorbereid. Maar communicatie is altijd belangrijk, om ook daar aandacht te vragen voor de mogelijkheid die zich nu voordoet. In Europees Nederland hebben we ervaring opgedaan met hoe we dat goed kunnen doen. Het feit dat zo veel mensen zich hebben aangemeld, geeft al aan dat het heel snel rondging. Dat kwam ook door de mediaberichtgeving daaromheen, ook van de initiatiefnemers, die ik daarvoor nogmaals dank zeg. Die ervaring zullen we dus gebruiken in de aanloop naar de inwerkingtreding, bijvoorbeeld via de kanalen van RCN, openbare lichamen rijksoverheid, om mensen daarop te wijzen.

De afdelingen burgerzaken op de BES-eilanden zijn al geïnformeerd over de voorgenomen wijziging en zij worden ook door ons ondersteund met Q&A en algemene informatie. De eerder genoemde Rijksdienst Caribisch Nederland zal met persberichten daarover communiceren. Aangezien de Caribische media zeer precies verslag doen van dit soort dingen, ga ik er ook van uit dat dit de mensen op de eilanden bereikt.

Dan ten aanzien van het briefadres. Mevrouw Van Ginneken vroeg: krijgen mensen een briefadres als ze in beeld zijn bij de gemeente en hoe ondersteunt u gemeenten? Het mooie van deze vragen vind ik dat ze allemaal uitgaan van het samenspel tussen wetgever, medewetgever en de gemeenten, want die moeten het inderdaad uitvoeren. Het is zo dat een gemeente moet handelen zodra deze kennis krijgt van de situatie dat iemand zonder woonadres in de gemeente verblijft. Dat is geen mogelijkheid, maar een verplichting. Op grond van de Wet BRP bestaat de mogelijkheid om daklozen en anderen zonder woonadres op een briefadres in te schrijven in de BRP. Registratie van een briefadres is in die zin niet iets geheel nieuws voor de gemeente. Het is meer de dwingende bepaling die er nu onder komt te liggen die het verschil maakt. Omdat in de praktijk, zoals gezegd, te weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid, wordt de bevoegdheid tot het registreren omgezet in een ambtshalve verplichting. Daarmee verandert de aard van de werkzaamheden niet, maar is het niet meer vrijblijvend. Dat is tot stand gekomen naar aanleiding van de openbare consultatie van dit voorstel in mei 2020, waarbij we met de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, al eerder genoemd, contact hebben gehad. Daar komen de experts vandaan. Zij gaan dat uitvoeren.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Dank aan de staatssecretaris voor de heldere, aanvullende toelichting. Mijn vraag betrof ook wat u kunt doen om mensen die juist niet door instanties in beeld gebracht worden bij de gemeenten, snel in beeld te krijgen, zodat ook zij van een briefadres kunnen worden voorzien.

Knops:

Het probleem is natuurlijk dat je niet kunt acteren op wat je niet weet. Op het moment dat de gemeente op wat voor manier dan ook signalen bereiken, moet de gemeente daarop acteren. Even vrij vertaald: los je daarmee alle problemen op? Nee, maar je verkleint wel de kans dat mensen tussen wal en schip vallen, zoals eerder aangegeven. Als iemand zich meldt, moeten gemeenten registreren. Maar dat kan ook via andere organisaties gaan. Als organisaties zoals die voor de opvang van dak- en thuislozen gemeenten erop wijzen dat iemand niet geregistreerd is, zijn gemeenten alsnog verplicht om dat te doen.

Mevrouw Van Ginneken (D66):

Mag ik van de staatssecretaris de toezegging vragen dat hij de maatschappelijke organisaties die actief zijn in het veld actief gaat informeren over deze mogelijkheid en dat zij daar een rol in hebben, om zo veel mogelijk mensen in beeld te krijgen?

Knops:

Ja. Zeker. Dat is ook iets wat ik samen met gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken zal gaan doen. Het is ook een belang van de organisaties die u noemt dat dit gebeurt. Op het moment dat er geen briefadres is en mensen geen aanspraak kunnen maken op voorzieningen die wettelijk geregeld zijn, worden de problemen over het algemeen niet minder, maar eerder meer. Dus dat zullen wij doen. Wij zullen ook gemeenten vragen om hun netwerk daarop te wijzen. Daarmee hoop ik dat we het aantal mensen dat tussen wal en schip valt, waar in het verleden een aantal Kamervragen over zijn gesteld, echt tot een minimum kunnen beperken. Dus ik ben graag bereid om dat te doen.

De heer Ceder vroeg eigenlijk in het verlengde daarvan: wat kunnen we doen om signalen over mensen die een briefadres nodig hebben vaker en sneller bij het college te krijgen? Die vraag heb ik eigenlijk al beantwoord. Du moment dat het college daar kennis van neemt, moet het acteren.

Hij vroeg zich ook af hoe die kennisgeving briefadres eruitziet en hoe wordt getoetst of iemand daadwerkelijk in de gemeente verblijft. Bij het aanvragen van een briefadres is er geen beslistermijn en die kan ook niet worden opgelegd. Bij het ambtshalve opnemen van een briefadres is er in juridische zin geen sprake van een aanvraag. De beslistermijn uit de Algemene wet bestuursrecht geldt daarom niet voor de ambtshalve opneming. De verplichting voor de gemeente gaat in op het moment dat de gemeente kennis krijgt van de situatie — dat is dus van belang — die noopt tot het ambtshalve handelen. Dat betekent dat, zodra het college van B&W op de hoogte wordt gesteld van de aanwezigheid van een persoon in de gemeente die niet als ingezetene met een woonadres in de BRP is ingeschreven en zelf niet in staat of bereid is om aangifte te doen, het college ambtshalve dient over te gaan tot opneming van een briefadres van deze persoon. Daarbij geldt wel dat de gemeente eerst de identiteit en de rechtmatigheid van het verblijf in Nederland moet vaststellen — dat is natuurlijk wel van belang — voor ze iemand ambtshalve kan inschrijven. Die toets gebeurt aan het loket door de gemeente door het stellen van een aantal vragen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank. Deze regels ken ik ook. Dat werkt bij mensen die bijvoorbeeld naar een vaste opvang gaan. Ik ken de situatie in Amsterdam, maar het zal ook in andere gemeenten plaatsvinden. Daarbij gaat iemand naar een vaste opvang en is duidelijk dat diegene feitelijk in Amsterdam verblijft. Op een gegeven moment wordt er een signaal afgegeven aan de gemeente dat iemand consequent op een bepaald adres slaapt. Dat is voor een bepaalde groep waar. Het is ook fijn dat deze wet daarin voorziet. Maar de werkelijkheid is volgens mij weerbarstiger. Je hebt ook mensen die om welke reden dan ook niet bij een opvang kunnen slapen, maar van bank tot bank trekken. Dat is een vrij grote groep. Die spreek ik ook geregeld. Die bank staat niet altijd in Amsterdam. De bank staat vaak waar het aanbod zich voordoet. Dat kan in de praktijk soms betekenen dat meerdere gemeenten stellen dat er geen sprake is van regelmatig en feitelijk verblijf in hun gemeente. Als elke gemeente dat zegt, valt iemand tussen de wal en het schip. Volgens mij voorziet de wet voor die gevallen nog niet in een oplossing, terwijl dat, als je naar de problematiek kijkt, toch een vrij grote groep dak- en thuislozen is. Mijn vraag is hoe we in een oplossing kunnen voorzien. Hoe kunnen we gemeenten ertoe zetten om alsnog het briefadres mogelijk te maken?

Knops:

Dat is een terechte vraag. Het is van belang dat de BRP voor heel Nederland geldt. Wanneer iemand zich meldt en regelmatig in die gemeente verblijft, ook al gaat hij of zij af en toe de gemeentegrens over, geldt nog steeds het principe dat je, als je je meldt bij de gemeente, een briefadres moet kunnen krijgen. Kenmerkend voor deze groep is dat hij zich vaak niet op een vaste woon- of verblijfplaats bevindt. Doordat die BRP werking heeft voor heel Nederland, zou die gemeente moeten vaststellen of het niet rechtmatig is dat iemand in een gemeente verblijft. Dat is heel lastig vast te stellen. Om te voorkomen dat iemand van het kastje naar de muur gestuurd wordt, ligt die verplichting er dat de gemeente een briefadres moet opnemen. Feitelijk maakt het, zou je kunnen zeggen, niet uit of het de gemeente X of Y is, omdat het gaat om de toegang voor die mensen tot nationale publieke voorzieningen. Wanneer mensen, wat nu weleens gebeurde, zich meldden, ook bij Kamerleden die dan vragen stelden, en zeiden dat ze niet geregistreerd mochten worden, dan ontstond er een probleem. Wanneer je ergens geregistreerd bent — het is logisch dat dat op de plek is waar je het meeste verblijft — dan is dat probleem in ieder geval opgelost en daar voorziet deze wet in. Rechtmatig verblijf kun je dus alleen maar koppelen aan het rechtmatig verblijf in Nederland, niet aan een rechtmatig verblijf in een gemeente.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ook daar kan ik u in volgen. Maar er bestaat nog wel een situatie waarin gemeenten — ik neem weer als voorbeeld Amsterdam en buurgemeente Ouder-Amstel — beide stellen, na onderzoek, dat deze persoon niet feitelijk in hun gemeente verblijft. Ze wijzen dan naar elkaar en zeggen: deze persoon is hier maar één keer per week. Misschien is het ook zo dat de persoon ook echt niet weet waar hij zich de volgende dag of de volgende week bevindt. Wat gebeurt er en welke gemeente is aan zet op het moment dat elke gemeente stelt dat die persoon feitelijk niet bij haar verblijft? Voor welke gemeente geldt dan die ambtshalve inschrijving? Ik denk dat dat heel belangrijk is.

Knops:

Het lijkt me heel moeilijk voor een gemeente om vast te stellen dat iemand zich niet in die gemeente bevindt. Dat is heel moeilijk te bewijzen. Bij dak- en thuislozen lijkt me dat bijvoorbeeld heel lastig, want je zou iemand moeten volgen om dat vast te kunnen stellen. Volgens mij is dat ook niet het doel van deze wet, want het doel van deze wet is om inschrijving mogelijk te maken, zodat mensen ook een briefadres kunnen krijgen. Dat is van belang. Het is niet de taak van een gemeente om te volgen waar mensen verblijven, maar gemeenten konden zich er in het verleden dus op beroepen dat iemand niet in de gemeente woonde en dat ze hem of haar daarom niet hoefden in te schrijven. Het is niet logisch dat iemand als dak- en thuisloze verblijft in Amsterdam en zich in Maastricht laat inschrijven. Dat is niet logisch, maar ik wil in tweede termijn nog wel even wat preciezer terugkomen op de mogelijkheid dat zo'n situatie zich in de praktijk toch voordoet. Hoe moet er dan gehandeld worden? Ik kom in tweede termijn nog even terug op deze hele specifieke kwestie, want het is wel een belangrijk punt.

Mevrouw Van Dijk vroeg zich in dit kader af waarom gemeenten op dit moment nog nalaten om briefadressen te registeren. Heeft dat misschien te maken met het risico op adresgerelateerde fraude met het briefadres? Het is niet zo dat op dit moment alle gemeenten tekortschieten, maar het is ook weer niet zo dat ze het allemaal goed doen, want dan was deze wetswijziging niet nodig. Ik vind het van belang om te voorkomen dat er mensen tussen wal en schip vallen, want we moeten deze mensen ook een plek kunnen geven.

Zoals zojuist in het debat met de heer Ceder aangegeven, is het best wel lastig om in de praktijk vast te stellen of te bepalen waar iemand het merendeel van de tijd verblijft of in welke gemeente iemand verblijft. Ik weet ook dat gemeenten daarom in het verleden zeiden: "Dan gaan we het niet doen. We kunnen het niet vaststellen en dan doen we het niet." Maar ik vind dat je hier de geschade belangen van de mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats moet afwegen tegen de belangen van de gemeente, de overheid. Het zijn namelijk mensen die vaak al in een kwetsbare positie zitten. Door dat briefadres in te voeren ontsluit je voor deze mensen feitelijk de voorzieningen die ook voor hen bedoeld zijn.

We moeten ook niet naïef zijn. We zijn al heel lang bezig met de landelijke aanpak adreskwaliteit. Ook op basis daarvan weten we natuurlijk dat er wel gefraudeerd wordt. Er zijn altijd mensen die proberen de regels te omzeilen. Het is moeilijk vast te stellen hoe groot dat probleem precies is, maar ook hier geldt dat het een afweging van belangen, van proportionaliteit, is. Ik vind dat we die risico's op fraude moeten afwegen tegen de situatie dat mensen voorzieningen waar ze recht op hebben, niet krijgen. Vandaar ook dat we met dit wetsvoorstel gekomen zijn. Ik zeg het nogmaals, maar we doen dat dus in samenspraak met de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank je wel voor het antwoord. Ik begrijp de afweging heel goed en daar staan we ook helemaal achter. Mijn vraag was echter vooral of we voldoende in beeld hebben waarom de gemeenten het niet doen. Wat zit daarachter? Ik ga ook uit van vertrouwen en misschien hebben ze dus wel een hele goede reden om het niet te doen als ze zich ergens zorgen over maken. Vooral dat was de intentie van mijn vraag.

Knops:

In algemene zin geldt: als een gemeente vermoedt dat er sprake is van fraude, kan die gemeente daar gewoon onderzoek naar doen. Dat moet dan natuurlijk gewoon worden aangepakt. Maar het werd hier omgedraaid: omdat er in algemene zin een risico bestaat, doen we het niet en gaan we dat risico niet lopen. Daardoor viel een kwetsbare groep dus buiten de boot. Ik zeg dat hier heel open, omdat elk besluit, elke redenering en alle regelgeving een schaduwkant heeft. Maar in dit geval hebben we het dus over kwetsbare mensen. We leven in een land waar we rechten en plichten hebben en deze mensen hebben dus ook rechten. Als ze die niet kunnen verzilveren, doordat ze geen adres hebben en daardoor niemand kan weten waar je moet zijn voor post en dat soort zaken, dan vind ik dat zeker voor die categorie mensen onevenredig zwaar. Vandaar dus dit voorstel. Ik zeg niet dat de aarzelingen die gemeenten hadden, altijd onterecht waren. Misschien is er in sommige gevallen echt wel sprake van, maar als er een vermoeden is van fraude, staat het gemeenten ook vrij om er onderzoek naar te doen.

Dan vroeg mevrouw Rajkowski hoe het mogelijk is om je ergens in te schrijven als je daar helemaal niet mag wonen, bijvoorbeeld krakers. De vraag lag een beetje in het verlengde van die van mevrouw Van Dijk, of de inschrijving dan niet geweigerd kan worden. Kan de gemeente niet als voorwaarde stellen dat iemand een huurcontract toont? Uitgangspunt van de BRP is het vastleggen van de feitelijke situatie. Dat betekent dat iemand moet worden ingeschreven op het adres waar hij daadwerkelijk woont, ongeacht of hij daar mag wonen. Omgekeerd geeft inschrijving op een adres op zichzelf niet het recht om daar te wonen. Het vereisen van bewijzen voordat iemand kan worden ingeschreven, is bovendien zeer onwenselijk, omdat het er zoals eerder gezegd voor kan zorgen dat kwetsbare burgers in de knel komen.

Het kan dan namelijk voorkomen dat iemand zich niet kan inschrijven op het adres waar hij of zij verblijft. Diegene zou dan onvindbaar zijn voor de overheid; er is immers geen adres bekend. Denk bijvoorbeeld aan de acute situatie dat iemand na een echtscheiding geen woning meer heeft en tijdelijk op een vakantiepark gaat wonen. Vaak is het niet toegestaan om op zo'n vakantiepark te wonen. Dat is andere regelgeving. Maar van die persoon zou dan geen adres kunnen worden geregistreerd in de BRP, met alle gevolgen van dien. Dan zou uitschrijving uit de BRP volgen. Dat is een zeer onwenselijke maatregel, omdat het ingeschreven staan op een adres het fundament is van het kunnen uitoefenen van je rechten en plichten.

Het niet-ingeschreven staan in de BRP met een woonadres kan grote negatieve gevolgen hebben. Er draagt dan geen enkele gemeente verantwoordelijkheid voor de niet-ingeschreven burger, waardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op de rechten. Het feit dat iemand bijvoorbeeld in een kraakpand woont of op een vakantiepark, wat niet legaal is, doet daar niets aan af. Daar kan de gemeente gewoon tegen handhaven, maar dat betekent niet dat je je rechten op basis van de BRP zou verliezen. Dat zijn twee verschillende trajecten.

Dan de experimenten. Mevrouw Van Ginneken vroeg wat een gelijkwaardig alternatief is voor de huidige BRP-waarborgen en of het klopt dat de AVG de ondergrens is. Ze vroeg om een specifieke toelichting daarop. En ze vroeg ook nog hoe deze experimenten gemonitord worden. Het gaat om algemene waarborgen voor de privacy van burgers en de AVG is inderdaad de ondergrens. Dat is correct. Die geldt altijd, ook tijdens een experiment. Onderdeel d is de mogelijkheid om de Registratie Niet-Ingezetenen uit te breiden. We willen kijken of er meer gegevens van niet-ingezetenen bijgehouden kunnen worden en of dat effectief is, bijvoorbeeld over familieleden, maar ook over verblijf in Nederland.

Over het verblijfsadres en contactgegevens is door mevrouw Rajkowski een amendement ingediend. Het doel daarvan is nú een maatschappelijk probleem oplossen en het zicht op arbeidsmigranten verbeteren. Een experiment moet dus ook maatschappelijke problemen kunnen agenderen binnen die kaders. Omdat een experiment altijd een beperkte omvang heeft, kun je dan bepalen of het wel of niet wenselijk is en of het ook proportioneel is. Het wordt achteraf ook gemonitord. Dan pas kan zo'n experiment leiden tot een wetswijziging. Eigenlijk is het dus een heel veilig mechanisme, zou je kunnen zeggen, om te kijken of de beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk gerealiseerd gaan worden, op basis van bijvoorbeeld maatschappelijke inzichten.

De heer Ceder vroeg ook iets over de waarborgen. Hij had het ook over de termijn van vier jaar. Die termijn van vier jaar is een maximumtermijn. Voor alle duidelijkheid: dat lijkt heel lang, maar indien gewenst kan in de AMvB, die nog voorbijkomt, een experiment met een kortere duur dan vier jaar worden uitgewerkt. In het kader van de voorhangprocedure wordt uw Kamer alsnog in de gelegenheid gesteld om daar een oordeel over te geven. Daar komt u nog over aan zet. Die duur van vier jaar lijkt lang, maar dat is in de praktijk niet zo, want voor de inzet van nieuwe voorzieningen en nieuwe gegevensverwerkingen is voldoende ruimte nodig voor achtereenvolgens de uitvoering, de evaluatie en de eventuele wettelijke verankering. Dat moet allemaal binnen die vier jaar plaatsvinden. Je hebt dus tijd nodig om die uitvoering op te starten, je zult wellicht nog moeten bijsturen en er moet geëvalueerd worden. Je wilt ook voldoende gegevens en ervaringen verzamelen om daaruit eenduidige conclusies te kunnen trekken gedurende een bepaalde tijd. Als dat experiment dan succesvol is, dan zal een wetsvoorstel moeten worden opgesteld dat leidt tot wijziging van de Wet BRP om het zo te verankeren. Dat voorstel van wet moet al aanhangig worden gemaakt voordat het experiment eindigt, dus ook binnen die vier jaar. Daarom heb je die tijd nodig om dat goed te kunnen doen. Nogmaals, als het sneller kan, dan is dat mooi, maar dit is dus de reden dat het op die manier gebeurt.

Wat betreft de privacy: in het experimenteerartikel is de reikwijdte waarbinnen experimenten kunnen plaatsvinden uitputtend geregeld. Er is een limitatieve opsomming opgenomen van de artikelen waarvan kan worden afgeweken. Buiten deze kaders zijn experimenten niet toegestaan, dus wat dat betreft is afgebakend waarover en waarmee geëxperimenteerd kan worden. Van de rechten van de burger op inzage in zijn persoonsgegevens kan niet worden afgeweken. In geen enkel experiment kan dat een onderdeel zijn. Voor ieder experiment wordt een privacy impact assessment uitgevoerd, zodat de risico's van de met een experiment gemoeide gegevensverwerking in kaart kunnen worden gebracht en zo nodig kunnen worden beperkt. Daarnaast worden experimentbesluiten ter advisering toegestuurd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De AP houdt op grond van de Wet BRP toezicht op de Wet BRP en alle onderliggende regelgeving, dus ook op deze experimentbesluiten. Eigenlijk is het helemaal afgezekerd: ondergrens AVG en toezicht door de Autoriteit Persoonsgegevens.

Dan het laatste blokje vragen voordat ik bij de amendementen kom, voorzitter. Dat zijn allerlei zaken, waaronder de vragen van mevrouw Kathmann, want die denkt natuurlijk: waar blijven de antwoorden op de door mij gestelde vragen?

Allereerst de vraag van mevrouw Van Ginneken ten aanzien van de Ontwikkelagenda BRP en de vraag hoe het staat met de uitbreiding van de gegevens van niet-ingezetenen binnen de BRP. Bij de doorontwikkeling wordt stapsgewijs gewerkt, zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld. Dat geldt ook voor de uitbreiding van de gegevens van niet-ingezetenen. Een eerste stap nu is het registreren van de contactgegevens en de verblijfsadressen. Dat heeft de allerhoogste prioriteit vanwege de problemen met het zicht op verblijf van arbeidsmigranten. Dat is als eerste uitgewerkt. Zoals gezegd werkt mijn ministerie aan de voorbereiding van de benodigde technische aanpassingen. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om die uitbreiding al in 2022, dus volgend jaar, te gaan realiseren. Ondertussen wordt er ook met gebruikers van de BRP overlegd over volgende uitbreidingen. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag hoe gezorgd kan worden dat de gegevens actueel gehouden kunnen worden. Ik zal u daarover in een stand-van-zakenbrief nog dit jaar informeren.

Dan had mevrouw Kathmann de vraag of er een wettelijke grondslag is voor de uitwisselingsgegevens RNI. Ja. Hier is ook geen aanpassing van de Wet BRP voor nodig. Voor RNI-gegevens geldt hetzelfde als voor BRP-gegevens: de afnemers, dus de overheidsorganisaties, kunnen worden geautoriseerd om de gegevens te verkrijgen.

Dan de vraag van mevrouw Kathmann of verplichte registratie van arbeidsmigranten vanaf dag één mogelijk is. Ja, dat is wel mogelijk, maar het is niet verplicht, want de Burgerschapsrichtlijn vrij verkeer van EU-burgers maakt dit onmogelijk. De eerste drie maanden verblijf zijn zonder registratieverplichtingen, behalve dan de gegevens van het ID-document. Het leidt ook tot veel administratieve lasten voor zowel de arbeidsmigranten als andere tijdelijk in Nederland verblijvende EU-burgers, zoals studenten, expats et cetera. Het kan dus wel, maar het is niet verplicht.

Mevrouw Kathmann (PvdA):

Ik heb nog twee verhelderende vragen, want de vraag ging juist over het volgende. Ik zei het net al: er is een beetje officieus snel een brief geformuleerd door drie gemeenten waarin ze eigenlijk zeggen "bedankt voor het amendement, VVD en iedereen die het heeft gesteund, maar we hebben meer nodig om de acute problematiek op te lossen". Het ging dus vooral over de wettelijke grondslag voor uitwisseling van gegevens door niet alleen de overheid, maar ook door bijvoorbeeld woningcorporaties of de DUO. Dat is de ene vraag. Een andere vraag is of we alsnog die plicht kunnen regelen, op dag een. Is dat nog mogelijk? Dan kijk ik ook even naar de VVD, om te zien of zij dat bijvoorbeeld kunnen toevoegen aan hun amendement.

Knops:

Die verplichting is dus niet mogelijk, zoals ik zei. Daar geldt het vrije verkeer van EU-burgers. De EU-richtlijn geldt daarvoor. Op uw andere vraag kom ik in tweede termijn even terug.

Dan kom ik bij de beoordeling van de amendementen. Allereerst het amendement op stuk nr. 9 van de heer Ceder over adoptie. Ik heb dat adoptiedebat eerlijk gezegd niet gevolgd. Althans, ik heb het niet letterlijk gevolgd, maar ik ken natuurlijk het maatschappelijke debat daarover en ook de overwegingen zoals die door de heer Ceder en anderen zijn ingebracht. Ik heb ook heel veel begrip daarvoor. Ik denk dat het van groot belang is dat mensen — eerst zijn het kinderen, maar later worden ze natuurlijk volwassen — hun eigen afstamming kunnen achterhalen. Het is ook een taak van de overheid om dat recht te waarborgen. Dat ben ik met de heer Ceder eens.

Tegelijkertijd is het niet aan de overheid om gevoelige persoonsgegevens in een basisregistratie op te slaan indien dat niet strikt noodzakelijk is. Dat is eigenlijk de afweging. Het opslaan van deze gegevens in de BRP is niet strikt noodzakelijk, omdat de oorspronkelijke gegevens, die daaronder liggen, altijd terug te vinden zijn in brondocumenten. Dus in die zin is de BRP in dezen niet het brondocument. Daar liggen nog andere documenten onder. Tot 16 jaar wordt het kind onder de Wet BRP vertegenwoordigd door zijn ouders. Dat is nou eenmaal zo geregeld. We gaan ervan uit dat de ouder handelt namens en dus ook in het belang van het kind. Dat is de aanname die daaraan ten grondslag ligt. Dit belang kan zijn, het verwijderen van die gegevens als daarvoor een verzoek wordt ingediend, dat de confrontatie met deze gegevens als pijnlijk wordt ervaren door die ouders handelend in het belang van het kind. Evengoed kan het van belang zijn om deze gegevens juist te laten staan, omdat eraan wordt gehecht dat de gegevens over de afstamming zichtbaar zijn. Dat is dus in deze situatie, bij minderjarige kinderen, primair aan de ouders.

Dit amendement van de heer Ceder biedt een waarborg voor de situatie waarin de ouders niet in het belang van het kind handelen, door de ouders dat recht tot verwijderen te ontnemen. Ik moet eerlijk zeggen dat je dit amendement van twee kanten kunt bekijken. Als je ervan uitgaat dat ouders altijd in het belang van het kind handelen, hoeft dat, zoals ik zojuist aangaf, niet te betekenen dat dat iets is wat kinderen zelf zouden willen. In die zin heb ik veel sympathie voor dit amendement en begrijp ik het ook. Ik zou het oordeel, ook omdat ik denk dat het een persoonlijke afweging is van fracties en van individuele leden, aan de Kamer willen laten. Dat is het amendement op stuk nr. 9.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 9 van de heer Ceder wordt ontraden. Niet iedereen heeft het amendement, dus het wordt even gekopieerd en dan wordt het verspreid. Ik denk dat de heer Ceder daar even wat over wil zeggen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik heb de overweging van de staatssecretaris gehoord, maar ik heb ook gehoord dat het oordeel aan de Kamer is. Volgens mij gaf de voorzitter aan dat het ontraden was.

De voorzitter:

Ah. Gaf u oordeel Kamer?

Knops:

Ja.

De voorzitter:

Excuus. Dat heb ik inderdaad verkeerd gezegd. Er was hier even wat ruis op de lijn. Het amendement op stuk nr. 9 krijgt oordeel Kamer. Dank u wel.

Knops:

Heel scherp en wel van belang. Het was mij niet opgevallen.

Dan het amendement op stuk nr. 12 van mevrouw Rajkowski en vele anderen om het zicht op verblijf van arbeidsmigranten te verbeteren. Ik denk dat we het over de inhoud van dit amendement allemaal eens zijn. Als je het rapport-Roemer serieus neemt, kun je niet anders dan daar op die manier naar kijken. Ik heb dus geen onoverkomelijk bezwaar tegen het amendement, maar er zijn wel meerdere wegen die kunnen leiden tot deze uitkomst. Dat kan via een amendement. Men weet inmiddels uit ervaring met amendementen dat die onmiddellijk kracht van wet krijgen. Dat lijkt dus snel te gaan. Maar het gaat erom, de problematiek goed op te lossen. En het voordeel van het experimentbesluit BRP is dat je tijdens en na afloop van het experiment kunt bijsturen en eventuele onvolkomenheden kunt ondervangen, onvolkomenheden die we bijvoorbeeld ook hadden bij de registratie van levenloos geboren kinderen. Dus als u mij vraagt een oordeel te geven over dit amendement, dan zou ik zeggen: mijn voorkeur gaat uit naar een route via het experimenteerartikel, zoals zojuist ook aangegeven. Daar gaat mijn voorkeur naar uit, omdat je daarmee echt kunt finetunen en ervaring kunt opdoen. En op basis daarvan kun je het bijsturen en uitrollen.

Het is ook niet zo dat dit amendement ervoor zorgt dat dit allemaal sneller van kracht wordt dan met een experiment. Maar het wordt wel onmiddellijk naar het niveau van een wetstekst getild. Dus u voelt het al aankomen: omdat ik geen onoverkomelijke bezwaren heb, laat ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer. Maar daarbij wil ik dus nadrukkelijk de kanttekening gemaakt hebben dat juist dit experimenteerartikel dat nu wordt opgenomen, de mogelijkheid biedt om dit soort initiatieven op te pakken. Dat is dus niet iets minders of iets lagers dan een directe bepaling in de wet. En mochten er hiermee straks problemen in de uitvoering ontstaan, dan moet de wet opnieuw worden aangepast. Dus dat geef ik de Kamer wel mee in haar overweging bij de stemkeuze.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 12 van de leden Rajkowski c.s. krijgt oordeel Kamer.

Knops:

Ja.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 13, van mevrouw Rajkowski, de heer Koerhuis en volgens mij ook nog anderen. Daarmee krijgen gemeentes de wettelijke verplichting om, als er nieuwe inschrijvingen op een adres zijn, andere bewoners van hetzelfde adres daarover actief te informeren. Het doel is om iedereen daarover te informeren. Ook dit amendement heeft rechtstreeks kracht van wet als het wordt aangenomen, en het gaat over iets wat gemeenten moeten uitvoeren. Nog even los van het amendement zelf, heb ik er wel moeite mee om dit amendement op deze wijze positief te beoordelen, omdat degenen die het moeten gaan uitvoeren, de gemeenten, hier niet bij betrokken zijn. Er wordt, ook in dit huis, vaak gezegd: kijk nu naar de uitvoeringslasten en kijk ook naar wat er allemaal voor moet gebeuren. Sterker nog, de gemeenten hebben hier inmiddels op gereageerd en zij hebben ons laten weten dat zij grote bedenkingen hebben bij dit amendement. Ik heb een passie voor de BRP en voor de andere onderdelen daarvan. Maar ik heb in de afgelopen jaren ook gemerkt dat we medeoverheden of uitvoeringsorganisaties soms onnodig belasten met taken die zij moeten vervullen om een op zichzelf nobel doel te realiseren. Dat laatste zeg ik met nadruk tegen mevrouw Rajkowski. Ik zou het echter niet heel zorgvuldig vinden om dit nu in een amendement weg te zetten zonder dat we de consequenties scherp voor ogen hebben en zonder dat daarover overleg met partijen heeft plaatsgevonden. Ik wil hier dus ook even opkomen voor de gemeenten die dit dadelijk allemaal moeten gaan uitvoeren. Dit kan gewoon leiden tot een grote verhoging van de uitvoeringslasten. Dit kan leiden tot vele brieven die verstuurd moeten worden, vooral in studentensteden, waar heel veel verhuizingen plaatsvinden en waar vaak verschillende wooneenheden op één adres staan. Mensen zouden daar dan elke maand een brief van de gemeente kunnen krijgen waarin staat dat ze weer een nieuwe buurman of -vrouw hebben. Op zich is dat wel aardig om te weten, maar het is de vraag of dit een taak is die gemeenten moeten uitvoeren.

Ik zie wel het probleem dat hiermee wordt aangesneden. Dus ik heb twijfels bij de uitvoering, en ook bij het draagvlak voor die uitvoering. Ik vind dat ik dat hier toch even stevig moet markeren. Ik ben wel bereid om samen met gemeenten te bekijken hoe we dubbele inschrijvingen op één adres, en de negatieve gevolgen daarvan, het beste kunnen voorkomen. Daarbij zouden gemeenten van elkaar kunnen leren. En wellicht is er ook wel een mogelijkheid, zeg ik tegen mevrouw Rajkowski, om eens te kijken of dit amendement kan worden aangepast, of dat de stemming erover wordt uitgesteld. Maar goed, dat laat ik aan uw Kamer. Dat zou echter wel de mogelijkheid bieden om dit bijvoorbeeld onder een experimenteerartikel te laten vallen. Zo zou dit dan het tweede ... Nou, als het eerste amendement wordt aangenomen, hoeven we daar niet meer mee te experimenteren. Maar dan zou wat er in dit amendement op stuk nr. 13 wordt voorgesteld, het eerste experimenteerartikel worden. Daarbij zou je samen met gemeentes kunnen kijken hoe je dit op de beste manier kunt doen. Dus ik moet het amendement om die reden ontraden.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Rajkowski wordt ontraden. Mevrouw Rajkowski, VVD.

Mevrouw Rajkowski (VVD):

Dank voor de beantwoording. Het gaat inderdaad om het geven van een seintje. Dat seintje kan een brief zijn, zoals ik de staatssecretaris net hoorde zeggen, maar het mag ook een e-mail zijn; het hoeft van mij niet allemaal via de post. Dat seintje betekent wel dat de mensen die daar wonen, zekerheid hebben. Net werd in de wandelgangen gedeeld dat iemand zelf had meegemaakt dat een bewoner die er pas later zou komen wonen, zich eerder had ingeschreven dan de bedoeling was. Dat kan voor degene die er woont grote gevolgen hebben voor toeslagen, subsidies en andere dingen. Die zekerheid wil ik graag aan bewoners geven. Nou ben ik ook wel gevoelig voor het uitvoeringsargument. Ik hoorde de staatssecretaris net wat zeggen. Ik ga daar nog over nadenken en ik ga er ook nog over overleggen met de andere indieners van het amendement. Stel dat wij dit amendement toch niet indienen of dat we het intrekken, laat ik het zo zeggen. Heb ik dan bij dezen de toezegging dat dit een van de eerste dingen is waarmee wordt geëxperimenteerd onder het experimenteerartikel?

Knops:

Nou, voorzitter, ik vind dit een buitengewoon goede geste van mevrouw Rajkowski. Volgens mij proberen we hier goede wetten te maken. Ik kan dat dus toezeggen. Ik wil de gemeentes daar graag bij betrekken, want zij moeten het uiteindelijk gaan uitvoeren. Het probleem dat u beschrijft, is er absoluut. Dat heb ik ook geenszins gebagatelliseerd. Alleen, inmiddels hebben we de ervaring met wetgeving dat als iets meteen kracht van wet krijgt en het niet blijkt te werken, we elkaar geen dienst bewijzen. Dus ja, ik kan toezeggen dat we dat gaan doen. We kunnen dat wellicht samen met de gemeentes uitwerken. Een toezegging geldt net zozeer als een motie, zeg ik in uw richting: die staat als een huis. Volgens mij kunnen we het samen oppakken.

Mevrouw Rajkowski (VVD):

Helder. Dank u wel.

Knops:

Voorzitter, ik heb dus nog twee vragen die ik in tweede termijn beantwoord. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel. Dank aan de staatssecretaris. We zijn bij de tweede termijn van de Kamer gekomen. Ik kijk even of er behoefte is aan een tweede termijn. Ik kijk naar mevrouw Rajkowski: heeft zij behoefte aan een tweede termijn? Mevrouw Van Ginneken? De heer Ceder? Ja. Mevrouw Kathmann? Nee. Mevrouw Inge van Dijk? Nee. Dan geef ik alleen het woord aan de heer Ceder voor zijn tweede termijn.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Ook dank voor de beantwoording door de minister en voor de toelichting op het amendement.

Voorzitter. De situatie van dak- en thuislozen gaat mij aan het hart, omdat ik van dichtbij heb gezien dat zij in een kafkaëske situatie terecht kunnen komen. Daarbij heb ik het over een groep waarbij meerdere gemeenten constateren dat de persoon feitelijk niet in hun gemeente verblijft. Dat gebeurt vaak, ook omdat er financiële belangen zijn. Waar een persoon staat ingeschreven kan een uitkering worden aangevraagd of Wmo of schuldhulpverlening. Ergens is er een prikkel om hier repressief op te toetsen. Ik zoek een oplossing en ik hoop dat we die vandaag kunnen bereiken: hoe kunnen wij vaststellen waar iemand ambtshalve zou moeten worden ingeschreven op het moment dat meerdere gemeenten zeggen dat de persoon niet feitelijk in de gemeente verblijft? Is dat de grootste gemeente? Is dat de kleinste gemeente? Is dat waar de persoon het eerst is ingeschreven? Ik denk dat dit belangrijk is. We kunnen heel veel mensen hiermee helpen vandaag. Het is een onzichtbare groep, maar ik denk dat dit echt een cruciaal punt is waar al jaren gesteggel over is. Ik hoop dus dat we elkaar hierin kunnen vinden.

In dat kader heb ik een motie voor een experiment, maar dat staat even los van de hoop die ik heb om vandaag meer duidelijkheid te geven. De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten niet altijd overgaan tot registratie op een briefadres wanneer het naar hun oordeel niet vaststaat dat een dak- of thuisloze feitelijk in die gemeente verblijft;

overwegende dat door de aard van de problematiek het soms lastig is vast te stellen in welke gemeente een dak- of thuisloze verblijft;

overwegende dat dit de overheid niet moet ontslaan van de verantwoordelijkheid om te voorzien in een briefadres voor deze doelgroep;

overwegende dat het juridisch aanvechten van een gemeentelijk besluit inherent met zich meedraagt dat een persoon voor langere periode geen adres heeft en dus niet bereikbaar is voor de overheid;

verzoekt de regering op korte termijn een experiment te starten waarin wordt gezorgd dat mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats bij een gemeente een briefadres kunnen krijgen, waar dan ook in Nederland, ook wanneer niet of lastig valt vast te stellen in welke gemeente deze persoon feitelijk verblijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.

Zij krijgt nr. 14 (35648).

Dank u wel, meneer Ceder.

Ik kijk even naar de staatssecretaris. Kan hij meteen antwoorden? Nee, dan schors ik de vergadering voor vijf minuutjes.

De vergadering wordt van 20.51 uur tot 21.03 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor zijn appreciatie van de moties en voor de beantwoording van nog een enkele vraag.

Knops:

Dank u wel, voorzitter. De heer Ceder had de vraag die in mijn setje van twee zat nog een keer in de tweede termijn gesteld, dus die kon ik zeker niet vergeten. Ik ga die vraag zo beantwoorden, maar ik begin bij de dames, bij mevrouw Kathmann in dit geval.

Mevrouw Kathmann stelde mij de vraag over de uitwisseling van gegevens uit de RNI tussen de overheid en bijvoorbeeld DUO of een woningcorporatie. Is dat mogelijk? Voor DUO geldt dat zonder meer, omdat dat ook een overheidsorganisatie is. Er is dus ook een wettelijke basis voor om die gegevens te kunnen uitwisselen. Bij de woningcorporatie is dat niet zo. Woningcorporaties maken geen deel uit van de overheid, dus die hebben ook niet zomaar toegang tot de BRP. Het is aan gemeenten om met de lokale woningcorporatie afspraken te maken over eventuele gegevensuitwisseling uit de BRP, waarbij het uitgangspunt geldt van terughoudendheid. Er moet een aantoonbare noodzaak zijn om die gegevens te delen. Daar zijn ook voorbeelden van uit de praktijk, bijvoorbeeld bij woonfraude. Gemeenten maken daar dan afspraken over met corporaties, maar daar moet dus een gerede aanleiding voor zijn.

Dan de vraag van de heer Ceder, en eigenlijk ook zijn motie; die liggen in het verlengde van elkaar. We hadden daar al een debat over. Het mooie van dat debat is dat we de zaak nog verder in kaart en in beeld kunnen brengen. Zoals u weet, maken de beraadslagingen over deze wet ook onderdeel uit van de totale wet en de wijze waarop daarnaar gekeken wordt. Het is dus heel goed dat dat ook in dit debat aan de orde komt, zodat ik dat nog een keer heel precies uiteen kan zetten.

Belangrijk is dat er een verplichting geldt om mensen in te schrijven. Daar begint het mee. Dat kan zijn in de gemeente waar de persoon zich meldt. Dat kan ook de gemeente zijn waar de persoon wordt aangetroffen. Dat kan de gemeente zijn die door bijvoorbeeld een belangenorganisatie van daklozen op de hoogte wordt gesteld van het feit dat een persoon een briefadres nodig heeft. Eén gemeente hoeft het maar te doen, en het belang van degene zonder vaste woon- en verblijfplaats prevaleert daarbij. Als de situatie die de heer Ceder beschrijft zich dus inderdaad voordoet — dat is de situatie dat niet exact is vast te stellen hoe vaak, waar, wanneer, et cetera — wordt van gemeenten verwacht dat ze onderling afspraken maken voor deze situatie waarin iemand geregistreerd wordt. Als alle gemeenten die ik in dit verband noemde — dat kunnen er in principe dus een stuk of vier zijn, of misschien nog wel meer — weigeren om iemand in te schrijven, kan bij de lokale ombudsman een klacht worden ingediend. Dat kan worden gedaan door de betrokkene zelf, maar bijvoorbeeld ook door de belangenorganisatie voor daklozen, of door een arts, of wat dan ook. Wij zullen dat als BZK met de VNG bespreken. Mocht de situatie zich voordoen dat alle gemeenten weigeren, omdat ze denken "wij willen dat niet" of "wij weten wel dat het een verplichting is, maar die ligt dan bij de buurgemeente of bij een andere gemeente", dan lopen ze uiteindelijk wel allemaal het risico om bakzeil te halen bij de bestuursrechter. Daar zit dus een stevige wettelijke borging in.

Dan kom ik meteen bij uw motie waarin u de regering verzoekt om op korte termijn een experiment te starten. Ik ben heel erg voor experimenten, maar in dit geval is dat experiment dus overbodig omdat de wet en wat wij daarover met elkaar wisselen zodanig is dat gemeenten dat moeten doen. We zeggen op dit moment alleen niet welke gemeente dat is. Die vraag die u hier concreet op tafel legde met dat dilemma hoeft hier dus niet beantwoord te worden, maar een van die gemeenten moet die inschrijving doen. Daarmee moet ik de motie dus ontraden, omdat die overbodig is. Ik ben heel erg voor experimenteren, maar in dit geval is dat niet nodig.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik heb eerder aangegeven dat een dak- of thuisloze inderdaad naar de rechter kan gaan, maar uit ervaring weet ik dat het een jaar of anderhalf jaar kan duren, en soms met een beetje pijn en moeite twee jaar, voordat er een uitspraak is in een procedure. De facto heeft die persoon in die een à twee jaar geen lijntje met de overheid, want zolang er geen uitspraak is, zal geen enkele gemeente zich aangesproken voelen om die persoon in te schrijven. Dat is wat we gewoon niet willen. Je wilt dat iemand een lijntje heeft met de overheid. Ik snap wat u zegt, maar ik heb ook aangegeven dat we het volgens mij allemaal onacceptabel en onwenselijk vinden dat iemand pas na twee jaar duidelijkheid krijgt. Dat is wel de situatie nu, ook als we deze wet op deze wijze aannemen en dit soort gevallen vóórkomen. En dit soort gevallen kómen voor.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag aan de staatssecretaris is daarom de volgende. Mijn motie vraagt om een experiment waarin op korte termijn een beslissing wordt genomen. Dat is een afzienbare periode. Dat is wel degelijk anders dan een stap naar de rechter. Als het geen afzienbare periode is, is dat niet in het belang van de persoon. Daarom hoort deze motie een ander oordeel te krijgen. Als meerdere gemeenten in onderling overleg eruit moeten komen, misschien wel met de Ombudsman, bestaat alsnog het risico dat ze er niet uitkomen. Wat dan? Is de staatssecretaris het met me eens dat een persoon dan alsnog tussen wal en schip valt en dat we dat eigenlijk gewoon niet willen?

Knops:

Nogmaals dank aan de heer Ceder voor dit punt. Zoals ik al zei, willen we het net laten sluiten. De wet is volstrekt helder: gemeenten móéten inschrijven. Ik ben hierover in contact met Valente, de organisatie van dak- en thuislozen, maar ook met collega Blokhuis, die op dit moment bezig is met het regelen van opvang op tal van plekken. Ik treed ook in contact met de gemeentes, zeg ik toe aan de heer Ceder. Met de inwerkingtreding van deze wet ontstaat namelijk echt een nieuwe situatie. Ik zeg eigenlijk hetzelfde als bij de wetswijziging voor de registratie van levenloos geboren kinderen, toen mij die vraag werd gesteld door de heer Van Raak. Hij vroeg mij indertijd hoe ik dat ga controleren. Ik vertrouw erop dat gemeentes dat met deze nieuwe wetswijziging gaan doen, omdat ze het risico lopen dat ze dan wel bot vangen bij de Ombudsman of bij de bestuursrechter. Ik kan niet uitsluiten dat dit gebeurt, maar ik zou u allemaal willen oproepen om de situaties waarin dat niet goed gaat, te melden. Dat kan desnoods met Kamervragen. Laten we uitgaan van het feit dat de wet volstrekt helder is. De situatie die u beschrijft kan best voorkomen; het is geen ondenkbare situatie. Het kan best voorkomen dat gemeentes met elkaar om tafel moeten en dat dan de balans moet worden opgemaakt waar diegene bijvoorbeeld het meest verblijft of waar de aanmelding heeft plaatsgevonden. Mochten die gemeentes er niet uitkomen, dan lopen ze een groot risico. Ik treed hierover in contact met de VNG, net als met de organisatie voor dak- en thuislozen, die hier natuurlijk signalen over krijgt. Ik doe de oproep aan hen om met de signalen terug te komen als zij die krijgen, net zoals wij die kregen bij de uitwerking en uitvoering van de registratie van levenloos geboren kinderen. Dat zou dan kunnen leiden tot een wetswijziging. Een of twee voorbeelden zouden ertoe kunnen leiden dat het probleem is opgelost, omdat iedereen zich ervan bewust is dat het niet in het belang is van deze kwetsbare groep om iemand van het kastje naar de muur te sturen.

De voorzitter:

Heel kort, meneer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik heb toch wel een beetje moeite met de beantwoording door de staatssecretaris. Dat heeft ermee te maken dat deze wet een verduidelijking is, zoals zelfs in de memorie van toelichting staat, van bestaand beleid. Deze gemeenten wisten al of hadden moeten weten dat ze deze mensen hadden moeten inschrijven. Deze wet creëert geen nieuwe situatie, maar is een verduidelijking van iets wat al jaren had moeten plaatsvinden, maar wat al jaren niet plaatsvindt. In dat kader ontbreekt ergens toch wel een nieuwe situatie en daarmee ook een nieuwe oplossing. Mijn vraag is: zou u in overleg met de VNG en Valente misschien terug kunnen komen richting de Kamer, en dan misschien wel op korte termijn? Ik denk namelijk dat zij er ideeën over hebben welke gemeente aan zet is.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dat is misschien de eerste gemeente waar een eerste aanmelding plaatsvindt. Dat is prima, maar er moet op een gegeven moment duidelijkheid zijn. Kunt u dat toezeggen?

De voorzitter:

Dank u wel. De vraag is of u op dit punt wilt terugkomen richting de Kamer nadat u gesprekken heeft gehad met de dak- en thuislozenorganisatie en de VNG.

Knops:

Allereerst denk ik dat het goed is om te constateren dat als gemeenten na deze wetswijziging niet inschrijven op basis van de trits die ik noemde — dat is geen trits van een soort van volgordelijkheid, maar dat zijn nevengestelde mogelijkheden waar iemand zich kan aanmelden — ze contra legem handelen. Ze handelen daarmee dus tegen de wet. Dan loop je dus nogal een risico als gemeente. Maar ik ben zeer gaarne bereid om in de richting van de heer Ceder de toezegging te doen om de casuïstiek, zoals hij die beschrijft — en nogmaals: die is zeker niet ondenkbaar — te bespreken met beide organisaties en de Kamer daarover te informeren. Ik weet niet of hij dat wil voordat de wet in stemming komt, want we hebben enige haast, zeg ik er eerlijk bij. Ik geef in overweging dat u ook over de wet zou kunnen stemmen en de motie eventueel zou kunnen aanhouden totdat u de brief ontvangen heeft. Dat lijkt mij een ordentelijker wijze, want dan lopen we verder geen vertraging op bij deze wet, die zo snel mogelijk in werking moet treden.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Ceder, of hij zijn motie wil aanhouden of er nog even over na wil denken. Over nadenken.

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze beraadslaging.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We gaan volgende week dinsdag stemmen over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties. Ik wil de staatssecretaris van harte bedanken, net als de Kamerleden en de kijkers thuis.

Naar boven