3 Vragenuur: Vragen Van Nispen

Vragen van het lid Van Nispen aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, bij afwezigheid van de minister van Justitie en Veiligheid, over grote achterstanden bij de zedenrecherche.

De voorzitter:

Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Van Nispen van de SP aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het onderwerp betreft de grote achterstanden bij de zedenrecherche. We nemen even wat tijd om schoon te maken.

Het woord is aan de heer Van Nispen van de SP. Gaat uw gang.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. De problemen in het strafrecht zijn heel erg groot. Iedereen weet dat er fors geïnvesteerd zal moeten worden in onze veiligheid en in onze rechtsstaat om die problemen aan te pakken: in de rechtspraak, waar veel te weinig rechters zijn en zaken op de stapels liggen, bij het Openbaar Ministerie, waar mensen veel te weinig collega's hebben om al die belangrijke zaken aan te pakken, maar vooral ook bij de politie. Dat laatste is niet alleen het geval omdat er nog steeds geen eerlijke cao is voor al die hardwerkende agenten, maar ook omdat daar de stapels met zaken aan het toenemen zijn.

Daarvoor staan we hier vandaag, die stapels zaken bij de zedenrecherche. Het is eigenlijk gewoon echt een grof schandaal. Mensen moeten op dit moment meer dan twee jaar wachten totdat hun zaak behandeld kan worden door de zedenrecherche. Dus er overkomt je iets verschrikkelijks; je wordt bijvoorbeeld verkracht, zoals Eva, die heel dapper haar verhaal deed tegen de NOS. Zij is nu al meer dan negen maanden aan het wachten totdat haar zaak behandeld wordt. En dat valt dan nog mee. Zo afschuwelijk is het nu. De meeste mensen moeten meer dan twee jaar wachten. Dit gaat over het meest intieme wat iemand mee kan maken. Het gaat over je eigen lichaam. Er wordt grof inbreuk gemaakt op je lichamelijke integriteit. Wat zegt de overheid als je die drempels over bent gegaan en hulp bent gaan zoeken? Je zoekt hulp voor rechtvaardigheid, omdat je wil dat de dader gepakt wordt die jou dat heeft aangedaan. Dan zegt de overheid: uw zaak komt op de stapel; wacht u maar twee jaar. Dat kan natuurlijk echt niet. Ik heb vandaag eigenlijk maar één vraag aan de staatssecretaris: wat gaat zij doen om dit grove onrecht voor die mensen, die eigenlijk schreeuwen naar de overheid om rechtvaardigheid, op te lossen?

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de staatssecretaris. Ook aan haar het verzoek om de vragen kort en bondig te beantwoorden.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Voorzitter, dank. Ik sta hier namens de minister van Justitie, die verplichtingen heeft in de Eerste Kamer.

Laat ik allereerst dit zeggen: het is verschrikkelijk als iemand slachtoffer is van aanranding of verkrachting. Dat is echt verschrikkelijk. Zo iemand moet meteen hulp hebben. Gevraagd is wat eraan gedaan wordt. Het probleem is natuurlijk dat zedenzaken tijd en inspanning kosten en dat er vaak ook digitaal speurwerk naar gedaan moet worden. De zedenzaken zijn de afgelopen jaren veel complexer en langduriger geworden dan daarvoor. Er is dankzij uw Kamer 15 miljoen beschikbaar gesteld, dankzij de motie-Klaver in 2019. Er wordt nu hard aan gewerkt om invulling te geven aan die 15 miljoen. Dan hopen we dat we door daaraan hard te werken de capaciteit zo goed mogelijk weer op orde hebben. We kunnen in vier jaar tijd 90 fte extra hebben om de zedendelicten te vervolgen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik was er al bang voor dat de staatssecretaris hier vandaag zou zeggen: er is al extra geld beschikbaar gesteld en het is heel erg allemaal maar het is ook ingewikkeld en we werken er hard aan. Dat is echt onvoldoende. Ik zei het al: het klinkt abstract, twee jaar wachten, maar je zult maar dat slachtoffer zijn. Zoals Eva, die haar verhaal doet tegen de NOS of zoals de ouders die mij vlak voor dit vragenuur nog een mail stuurden en zeiden: het is goed dat hier aandacht voor is, want ons dochtertje is misbruikt, we hebben ons ook gemeld bij de politie en zijn ook al weer meer dan een halfjaar verder. Nou, dan ben ik "blij" dat ze weten dat dat misschien nog wel anderhalf jaar gaat duren als we kijken naar het gemiddelde. Het is verschrikkelijk. De staatssecretaris heeft het over extra geld, dat inderdaad niet door de regering maar door de Kamer extra beschikbaar is gesteld, omdat de regering onder leiding van opeenvolgende VVD-bewindspersonen zo hard had bezuinigd op de veiligheid en de rechtsstaat dat er echt meer nodig was. Maar dat extra geld is te weinig en het is te laat. Wat we ook allemaal weten, is dat die problemen niet opgelost gaan worden omdat de Politieacademie het niet aankan. Daar heb ik dan ook een vervolgvraag over. Er zijn extra agenten nodig. Dat heb ik de staatssecretaris nog niet horen erkennen, maar ik hoop dat ze dat nu alsnog doet. Er zijn natuurlijk extra mensen nodig bij de zedenrecherche om die achterstanden terug te dringen omdat het onaanvaardbaar is, maar die mensen zijn niet van de ene op de andere dag opgeleid. Daarom moeten we volgens mij ook fors investeren in de Politieacademie. Graag hoor ik nu van de staatssecretaris de toezegging dat we extra capaciteit gaan vrijmaken en dat we vanaf vandaag extra gaan investeren in de Politieacademie omdat we dit niet meer langer kunnen uitleggen. Niet naar die agenten die hun stinkende best doen, niet naar de slachtoffers die strijden voor rechtvaardigheid en niet naar de samenleving.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Voorzitter. Mijn ministerie heeft de inspectie gevraagd om een rapport op te stellen. De inspectie heeft geconcludeerd dat de zedenteams in algemene zin goed functioneren. Maar er zijn twee aandachtspunten. Het eerste is de capaciteit en het tweede is de effectievere werkwijze. Wat betreft de capaciteit heeft de motie van 15 miljoen van de heer Klaver in 2019 daar echt de middelen voor beschikbaar gesteld om te zorgen dat we die capaciteit kunnen ophogen. Er wordt aan gewerkt om tot en met 2023 90 fte erbij te krijgen. Daar wordt hard aan gewerkt en er wordt versneld op ingezet, ook om die werving voor elkaar te krijgen. Wat betreft het plan van aanpak voor de effectievere werkwijze, gelden vier punten. Er wordt meer digitaal gerechercheerd. Er wordt gewerkt aan meer intervisie tussen collega's. Er wordt een kortere en specifiek op zedenzaken gerichte opleiding verzorgd. Het vierde punt is dat er meer samenwerking komt met de ketenpartners in de zedenzaken. Aan dat alles wordt dus gewerkt. Daar beginnen langzamerhand resultaten van te komen maar dat is niet van de ene op de andere dag voor elkaar. Ten aanzien van de werving wijs ik erop dat het kabinet erop ingezet heeft om in deze kabinetsperiode 2.400 extra fte, politiemensen te krijgen. Dat betekent dus een hele zware inzet op werving en selectie. De 90 fte voor zedenzaken zijn daar een onderdeel van.

De heer Van Nispen (SP):

Dit zijn geen antwoorden op mijn vragen. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om extra te investeren, bovenop wat er dankzij de Kamer al is gedaan. Ook heb ik gevraagd om te erkennen dat de Politieacademie het op dit moment niet aankan. Dus ik constateer eigenlijk dat de staatssecretaris op beide vragen zegt: nee, daar zijn we niet mee bezig. En dat vind ik heel erg kwalijk. Waarom til ik hier zo zwaar aan? Omdat dit gaat over het vertrouwen dat mensen moeten hebben dat de overheid er voor je is als je die nodig hebt, als je het slachtoffer wordt van een zedenzaak. Daarom vind ik dit zo belangrijk. Dit gaat om grof onrecht. Dit gaat om grove inbreuken op de lichamelijke integriteit. En dan geeft de overheid eigenlijk niet thuis. Dan staat hier een staatssecretaris die wel zegt dat er allerlei problemen zijn en dat eraan wordt gewerkt, maar op de eenvoudige vraag of er extra capaciteit beschikbaar komt, moet het antwoord nee zijn en op de vraag wat we extra kunnen doen om ervoor te zorgen dat de Politieacademie ook die zedenrechercheurs op kan leiden die we zo hard nodig hebben, krijgen we ook niet thuis. Ik vind het onacceptabel. Het is echt onvoldoende wat de overheid hier laat zien, die er moet zijn voor de slachtoffers die strijden voor rechtvaardigheid.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Ik moet toch zeggen dat ik wil bestrijden wat de heer Van Nispen hier zegt. Er wordt hard gewerkt om ervoor te zorgen dat de zedenpolitie op sterkte is. De opleiding wordt verkort en wordt ook heel specifiek op zedenzaken ingezet. De samenwerking met het Openbaar Ministerie en de AVIM en dergelijke wordt heel erg versterkt. Daar wordt enorm op ingezet, dus ik ben het op dat punt niet eens met de heer Van Nispen.

Wat de versterking van de opleidingen van de Politieacademie betreft, denk ik dat mijn collega Grapperhaus de heer Van Nispen daar op een ander moment antwoord op kan geven. Wat betreft de zedenzaken zeg ik: daar wordt hard aan gewerkt en daar wordt hard op ingezet. Nogmaals, ook de opleiding is teruggebracht van drie jaar naar twee jaar, omdat die specifiek gaat over de zedenzaken. Op die manier wordt er wel hard aan gewerkt om ervoor te zorgen dat juist de zedenzaken goed kunnen worden opgepakt, want ik ben het helemaal met de heer Van Nispen eens dat een jaar of twee jaar wachten totdat je zaak eindelijk eens een keer behandeld kan worden, niet goed is. Het is ook heel erg traumatiserend voor degenen die een verkrachting hebben meegemaakt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan zijn er een aantal vervolgvragen. Allereerst de heer Bisschop van de SGP, dan mevrouw Ellemeet van GroenLinks, dan mevrouw Bikker van de ChristenUnie en dan mevrouw Van der Werf van D66. Daarna gaan we kijken wie nog meer. Allereerst is het woord aan de heer Bisschop van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Collega Van Nispen heeft een punt. Dit is een zo ingrijpende en verwerpelijke situatie waarin mensen verzeild kunnen raken dat er maar één aanpak is die je als overheid kunt accepteren. Als het even kan, is dat: lik-op-stuk, de volgende week sta je voor de rechter. Dat het twee jaar moet duren, kan niet waar zijn. Inderdaad zijn er extra middelen beschikbaar gekomen. Die mensen moeten opgeleid worden. De staatssecretaris zegt "2023", terwijl het om een verkorte opleiding gaat. Het geld is in 2019 beschikbaar gekomen. Dan denk ik "dat is toch de klassieke opleiding van vier jaar?", maar dat even tussen haakjes. Het zou dus volgend jaar, eigenlijk dit jaar, beschikbaar moeten komen als het een opleiding van twee jaar is. Klopt dat? Ook hebben we een uitstroom van gepensioneerde rechercheurs te verwachten. Wat gaat de staatssecretaris doen om te voorkomen dat we volgend jaar — eigenlijk al vanaf dit jaar — opnieuw in een gat vallen en het nog langer gaat duren dan twee jaar?

De voorzitter:

Ik hoor twee vragen. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Voorzitter. Het gaat specifiek om de hoeveelheid rechercheurs die beschikbaar zijn, als ik de heer Bisschop goed begrepen heb, en om de werving en selectie. Daar wordt heel hard aan gewerkt. In z'n totaliteit komt er deze kabinetsperiode voor de politie 2.400 fte. Ik erken volledig dat er tegelijkertijd ook uitstroom is vanwege pensionering. Aan dat laatste kunnen wij niks doen, maar wat we wel doen — dat doen we ook met veel inzet — is ervoor zorgen dat we zo goed mogelijk nieuwe mensen kunnen krijgen. Maar de selectie moet wel plaatsvinden en de opleiding moet wel plaatsvinden. Dat gebeurt. Dat gebeurt ook voor de zedenpolitie. Een speciale, specifieke opleiding is daarvoor speciaal ingericht. Ik wil ook nog een misverstand wegnemen. Iedere zaak, iedere zedenaangifte wordt opgepakt door de politie. Dat moet ik er toch wel even bij zeggen. We moeten niet de indruk hebben dat een zedenaangifte niet wordt opgepakt. Die wordt opgepakt, maar het is vaak langdurig omdat dingen digitaal moeten worden uitgewerkt. Het is veel complexer geworden dan in het verleden.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Ellemeet van GroenLinks.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks):

Ik durf wel te zeggen dat het waarschijnlijk een van de ergste dingen is die je als vrouw kunnen overkomen om slachtoffer te worden van een zedenmisdrijf. Het is ook niet voor niks dat mijn collega Kathalijne Buitenweg zich de afgelopen vier jaar met hart en ziel heeft ingezet voor deze slachtoffers en er dankzij haar en de heer Klaver extra geld beschikbaar is gekomen. Ik snap ook dat we niet kunnen toveren. Volgens mij willen we allemaal dat we die extra zedenrechercheurs nu hebben. Die hebben we nu niet; daarom moeten we kijken naar wat we wél op korte termijn kunnen doen.

Ik heb twee suggesties waarop ik graag de reactie van de staatssecretaris zou willen hebben. Nu vindt er eerst een informatief gesprek plaats met mensen die overwegen om een aanklacht in te dienen. Mijn vraag is: is het niet veel effectiever om meteen aangifte te doen en die informatie te verwerken in dat gesprek? Dat scheelt tijd voor de rechercheurs.

Mijn andere vraag — of nee, ik moet zeggen: mijn tweede suggestie, niet mijn andere vraag — is als volgt. Zou het niet verstandig zijn om juist de capaciteit van het Centrum Seksueel Geweld uit te breiden, zodat vrouwen in ieder geval niet twee jaar hoeven te wachten, maar meteen hulp kunnen krijgen bij in ieder geval een deel van het verwerken van het trauma?

De voorzitter:

Ik wil niet heel flauw zijn, maar één vraag is wel één vraag, ook al vertaalt u het in twee suggesties. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Voorzitter, ik begrijp dat mevrouw Ellemeet zegt: "Luister eens, waarom eerst dat informatieve gesprek? Waarom is er geen andere aanpak mogelijk?" Dat is een punt dat ik absoluut mee wil nemen naar degenen die zich bezighouden met de zedenpolitie en met de opleiding in zedenzaken, want ik denk dat het een punt is waar we naar moeten kijken. Ik vind het belangrijk om naar al die dingen te kijken. Ik ben het ook met mevrouw Ellemeet eens dat een zedendelict echt verschrikkelijk is. Ik moet er niet aan denken. Het is dus inderdaad iets wat we met ons hoofd en met ons hart moeten oplossen.

Wat betreft het extra geld voor de Centra Seksueel Geweld het volgende. Er zijn er daar zestien van in Nederland. Het is goed om te kijken wat we daar nog zouden kunnen doen ter verbetering. Het is wel zo dat wanneer iemand zich meldt bij het Centrum Seksueel Geweld, daar ook aangifte gedaan kan worden. Wat dat betreft is er een heel goede samenwerking. Alle signalen die ik krijg om te zorgen dat we goed in gesprek gaan om de zedenzaken aan te pakken, neem ik graag mee.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Bikker, dan aan mevrouw Van der Werf en dan aan de heer Ellian. Mevrouw Bikker.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. De staatssecretaris benoemt terecht hoe heftig dit delict is en hoe heftig het is voor slachtoffers om dit soms ook te herbeleven bij het doen van aangifte en in de afwachting van het hele onderzoek. Ik zou de staatssecretaris toch het volgende willen vragen. Zij zegt nu eigenlijk: we zetten alles op alles, maar uiterlijk in 2023 hebben we de zedenrecherche op volle sterkte. Zou zij, in aansluiting op de waardevolle inbreng en suggesties van collega Ellemeet, alsjeblieft willen ingaan op juist de periode tot 2023? Hoe staan we naast die slachtoffers? Wat kan het kabinet daar extra betekenen, nu het niet lukt om voor die tijd de capaciteit van de zedenrecherche op orde te hebben? Kan ze daarbij specifiek ingaan op de informatieve gesprekken die Nederland als enige land in Europa vraagt van zedenslachtoffers — andere landen doen dat niet — en op hoe we in de tussentijd, als mensen langer moeten wachten, de hulp zo goed mogelijk op orde krijgen? Ik bedoel dat die hulp onmiddellijk wordt aangeboden bij politiebureaus. Kan ze op die beide punten ingaan bij een schriftelijke, nadere toelichting op de positie van het slachtoffer?

De voorzitter:

Dank u wel. Ik hoor hier ook weer twee vragen. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Ik begin even met het laatste punt over de hulp. Dat is wat als eerste aan het slachtoffer aangeboden wordt. Of het slachtoffer nou bij het Centrum Seksueel Geweld komt of bij de politie, het eerste wat er gebeurt is hulp aanbieden. Dat is het allerbelangrijkste op dat moment. Het informatieve gesprek hebben we in Nederland omdat er misschien mensen zijn die niet weten hoe of wat, die misschien ook helemaal geen aangifte willen doen, maar gewoon willen informeren naar wat er gaat gebeuren, enzovoorts. Het is meer om het slachtoffer even wat ruimte te geven, op zijn of haar gemak te stellen en hulp te bieden, in de zin van: kijk eens even wat het gevolg is en dergelijke. Het informatieve gesprek is dus met de beste bedoelingen. Het is niet zo van: je doet aangifte en we gaan erachteraan. Zo werkt het niet, want sommige mensen willen ook helemaal geen aangifte doen en zijn soms ook gebaat bij heel andere vormen van hulp dan aangifte, want een aangifte kan ook een vorm van hulp zijn.

Mevrouw Van der Werf (D66):

Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Ellemeet over dat informatieve gesprek. Als het nou voor dusdanige vertraging zorgt bij slachtoffers die eigenlijk heel goed weten dat ze aangifte willen doen, vind ik dat echt een punt van aandacht. Mijn vraag gaat eigenlijk over de strafrechtketen in bredere zin. Als achterstanden bij het OM en bij rechtbanken ervoor zorgen dat het proces wordt vertraagd, lijkt het mij goed om niet alleen naar de zedenpolitie te kijken, maar ook naar het proces dat daarna komt. Zou de staatssecretaris ons kunnen informeren over de achterstanden die er op dit moment in de strafrechtketen zijn?

Staatssecretaris Broekers-Knol:

De vraag van mevrouw Van der Werf klinkt makkelijk, maar vraagt om een heel uitgebreid antwoord. Het gaat ook om het Openbaar Ministerie. Zo zie ik de vraag van mevrouw Van der Werf ook een beetje. Laat ik dit zeggen. Als het een spoedzaak betreft, wordt die meteen opgepakt door het Openbaar Ministerie. Daar is geen twijfel over. Betreft het jonge mensen — die worden als kwetsbaar aangemerkt — dan wordt de zaak meteen aangepakt. We proberen daar dus zo veel mogelijk aan te voldoen als het gaat om mensen die kwetsbaar zijn of als er spoed vereist is. Ook het Openbaar Ministerie heeft zijn grote werklast. Ik moet wel zeggen — dat is misschien even goed ter verduidelijking — dat er op dit moment 620 zedenrechercheurs zijn. Daar komen er in totaal 90 bij. Van die 90 zijn er dan 10 voor de informatietechnologie en 20 voor digitaal. Wat dat betreft werkt de politie dus mee om ervoor te zorgen dat we in de moderne tijd terecht kunnen komen. Alles bij elkaar is er straks een aantal van ruim 700 zedenrechercheurs. Het is helaas nodig dat die er zijn. Dat vind ik dus wel heel erg. Wat de samenwerking betreft: er wordt veel gepraat met het Openbaar Ministerie, want er moet meer samenwerking komen met de ketenpartners, ook met het Openbaar Ministerie. Dat is een van de punten van het plan van aanpak, zoals ik het in het begin noemde. Dat alles om ervoor te zorgen dat het allemaal vlot, goed en voorspoedig kan verlopen, zodat lange wachttijden inderdaad tot het verleden kunnen gaan behoren en er goed opvolging wordt gegeven aan degenen die aangifte hebben gedaan van een zedendelict.

De heer Ellian (VVD):

Ik zou graag het punt en de vraag van collega Ellemeet kracht willen bijzetten, maar om een andere reden. Ik denk namelijk niet dat die twee weken zo veel verschil maken op de lange doorlooptijd, maar wat ik wel heel belangrijk vind, is het vertrouwen van slachtoffers in een adequate rechtsgang. De Inspectie Justitie en Veiligheid was al kritisch op het informatieve gesprek, namelijk om de reden dat slachtoffers het gevoel hebben dat ze ontmoedigd worden om aangifte te doen. Met de ruimere strafbaarstelling van seksuele misdrijven die het kabinet aan het voorbereiden is, wil je juist dat slachtoffers sneller en vaker aangifte doen. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of zij bereid is op de kortst mogelijke termijn te reflecteren op het informatieve gesprek, en of zij de Kamer zo spoedig mogelijk kan informeren of het een mogelijkheid is om te stoppen met dat informatieve gesprek, zodat het vertrouwen van slachtoffers in de rechtsgang niet afneemt.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Ik begrijp wat de heer Ellian zegt, dat het informatieve gesprek inderdaad eerder contraproductief werkt dan productief; misschien heeft mevrouw Ellemeet dat ook willen zeggen. Dat is natuurlijk nooit de bedoeling; de bedoeling is dat het informatieve gesprek het slachtoffer juist kan helpen. Maar als het precies andersom werkt dan de bedoeling is, dan denk ik dat het heel goed is … Ik heb het ook tegen mevrouw Ellemeet gezegd: wat zij opgemerkt heeft over het informatieve gesprek en wat de heer Ellian nu zegt over het informatieve gesprek, neem ik graag mee. Ik ga meteen in gesprek over hoe dat gaat en hoe het zich ontwikkelt, en ook over hoe de zedenrechercheurs er zelf tegen aankijken.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Simons van BIJ1 en dan aan mevrouw Kuiken van de PvdA.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik ben blij dat collega Ellian voor mij was, want hij had precies dezelfde vraag als ik. Dat geeft mij de ruimte om de volgende vraag te stellen. Die gaat over de extra capaciteit die eraan komt met betrekking tot zedenrechercheurs. Nou betreft een van de veelgehoorde klachten niet alleen dat het vaak lang duurt om geholpen te worden, maar ook de manier waarop. Bij zedenzaken is behoefte aan een zeer specifieke vorm van hulp en begrip voor de complexiteit die vaak gepaard gaat met dit soort situaties. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: op welke manier wordt er aandacht besteed, juist ook bij deze nieuwe recherchestudenten, aan de wat minder tastbare kant van het onderzoek, die juist bij zedenzaken zo'n belangrijke rol speelt? Dat is de zachte kant van het onderzoek, zal ik maar zeggen.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Er is een handleiding zedenonderzoek. Die is nu juist veranderd, en veel meer gespecificeerd op de zedenzaak zelf en alles wat daarbij komt kijken. Ik begrijp mevrouw Simons zo dat zij ook de psychologische effecten en de psychische effecten bedoelt, of heb ik haar misschien verkeerd begrepen?

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik zal het kort toelichten. Ik zei in het verlengde van wat de heer Ellian zei: in het eerste gesprek, dat wordt aangeboden als een ondersteunend gesprek, is heel vaak sprake van het ontmoedigen van slachtoffers om aangifte te doen. In dat eerste gesprek wordt ook vaak onbegrip ervaren over de complexiteit die bij zedenzaken kan horen, bijvoorbeeld als het gaat om een bekende van het slachtoffer, wat in de meeste zedenzaken het geval is. Dat is een veelgehoorde klacht. Het eerste gesprek wordt gebruikt om te zeggen: "Weet u nou wel zeker dat u aangifte wil doen? Want het wordt een heel ingewikkeld traject. Ach, u kent deze persoon; kunt u het niet op een andere manier oplossen?"

Staatssecretaris Broekers-Knol:

De speciale opleiding tot zedenrechercheur is nu juist op een speciale manier, veel compacter en beter, in elkaar gezet om al deze aspecten het hoofd te kunnen bieden. Als het inderdaad zo is dat het informatieve gesprek ertoe leidt dat wordt gezegd "joh, misschien moet je maar geen aangifte doen, want er komt zo veel op je af en het is allemaal naar", dan is dat niet de bedoeling. De bedoeling van de zedenopleiding die de zedenrechercheurs krijgen, is dat op al die aspecten, ook of het juist een naaste is die de verkrachting of wat dan ook gepleegd heeft, een goede begeleiding plaatsvindt. De bedoeling is ook op een goede manier in te voelen en er heel professioneel mee om te gaan, juist om het slachtoffer zo goed mogelijk te kunnen bijstaan en de hulp te bieden die het slachtoffer op dat moment zo heel hard nodig heeft.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Simons, uw tweede vraag.

Mevrouw Simons (BIJ1):

Ik heb geen enkele twijfel aan de goede intentie van de mensen die de opleiding volgen om vervolgens goede zedenrechercheurs te worden. Mijn vraag is eigenlijk heel concreet: gaan deze 90 mensen dezelfde opleiding krijgen als de mensen die dit vak tot nu toe al uitoefenden? Als dat zo is, denk ik dat het nog steeds niet goed is, ondanks de intentie om het beter te doen dan het was.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

De zedenopleiding die elke zedenrechercheur moet volgen om zich te kunnen certificeren, heet Handelen in zedenzaken. Die opleiding is nu juist heel specifiek aangepast op de zedenzaken, veel specifieker dan voorheen het geval was. Voorheen kregen ze ook allerlei algemene zaken voor een rechercheur, maar de opleiding is nu juist zeer zedenspecifiek gericht. Het is dus een heel speciale opleiding.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Door zedenrechercheurs in het hele land wordt heel hard gewerkt, maar ze kunnen het werk simpelweg niet aan. We zien de doorlooptijden voor aangiftes oplopen. Op papier klopt er veel, maar als je een meisje van 7 bent dat is aangerand en/of verkracht en het moet een halfjaar duren voordat een potentiële dader wordt verhoord, als bewijsstukken niet worden onderzocht omdat de kosten te hoog zijn of men te weinig capaciteit heeft, dan hebben we met elkaar wel allemaal een probleem. Ik zou de staatssecretaris als vertegenwoordiger van het kabinet nu vooral willen vragen om met een open blik te blijven kijken, want de cijfertjes en de papieren werkelijkheid zeggen niets over wat er nu ervaren wordt door slachtoffers en advocaten en over de werkdruk die de rechercheurs zelf ervaren. Als we daar niet naar kijken, gaan we de wereld niet veranderen. Dat is mijn hulpvraag voor het kabinet nu en het kabinet dat er mag komen.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Ik ben het met mevrouw Kuiken eens. Als het zolang duurt als in het voorbeeld dat zij noemde, is dat verschrikkelijk. Maar dat zijn de kwetsbare zaken. Die worden snel opgepakt. Die worden ook met spoed opgepakt door het Openbaar Ministerie. Dat daar goed op gelet moet worden en dat er nog steeds harder aan gewerkt moet worden om te zorgen dat dat soort zaken nog veel sneller, nog veel beter en nog veel meer op korte termijn wordt aangepakt, ja, dat ben ik met mevrouw Kuiken eens. Maar er wordt wel heel veel op ingezet om te zorgen dat dat voor elkaar kan komen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ja, die intenties zijn er wel, maar in de praktijk gebeurt het niet. Een verhoor regelen met een kind zou snel moeten, maar als een zedenrechercheur niet slim genoeg is om een verhoor meteen in te plannen, zijn ze niet na twee weken aan de beurt maar kan het wel zes weken duren. Als er niet voldoende budget is om ondersteunend bewijsmateriaal zoals kleding te onderzoeken, loopt een dader vrijuit en maakt vervolgens zijn derde slachtoffer. Het gaat mij dus niet om de intentie of om de manier waarop we het op papier geregeld hebben, maar onze telefoonboekjes staan vol met slachtoffers die allemaal deze ervaringen hebben. Dan heb ik het nog niet over de strafzaken die lopen en tot vijf jaar kunnen duren. Dus ik herhaal nogmaals: laten we minder kijken naar hoe we het op papier hebben geregeld en laten we meer oog hebben voor de verhalen van slachtoffers en zedenrechercheurs zelf. Laten we vervolgens echt kijken wat er nodig is qua budget, qua organisatie en qua opleiding om echt goede hulp te bieden aan slachtoffers: omdat zij dat verdienen, omdat ze niet voor de tweede keer slachtoffer mogen worden, maar ook om nieuwe slachtoffers te voorkomen.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Als de uitkomst van dit vragenuur op dit onderwerp is dat het ministerie en het kabinet — dit demissionaire kabinet maar ook het volgende kabinet — de boodschap moeten meekrijgen dat er nog veel meer inzet gepleegd moet worden, dat men echt nog veel meer aandacht voor deze vreselijke verhalen wil, dat daar veel meer focus op moet komen, dat men doorziet dat dat echt snel moet en dat er geen bewijsmateriaal verloren moet gaan doordat het te lang geduurd heeft, dan geef ik dat graag mee aan het departement, aan mijn collega, maar ook aan een toekomstig kabinet. Want zoals ik aan het begin ook al zei: zedendelicten zijn verschrikkelijk en traumatiseren met name vrouwen en jonge meisjes voor de rest van hun leven. Daarop moet inderdaad ingegrepen worden.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het zijn ook mannen.

Staatssecretaris Broekers-Knol:

Ja, ook, maar het merendeel betreft toch wel vrouwen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording van deze mondelinge vraag, omdat zij de minister vervangt.

Naar boven