4 Vragenuur: Vragen Sjoerdsma

Vragen van het lid Sjoerdsma aan de minister van Justitie en Veiligheid over onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake het bericht dat in 2017 Nederland bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers in Syrië (Vraagnummer 2019Z07000).

De voorzitter:

Dan zijn we nu toegekomen aan de laatste vraag. Dat is de vraag van de heer Sjoerdsma namens D66 aan de minister van Justitie en Veiligheid, die ik ook van harte welkom heet. Deze vraag is toegelaten in verband met onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake het bericht dat Nederland in 2017 bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers in Syrië.

De heer Sjoerdsma.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Ik stond met mijn oren te klapperen bij het bericht van de NOS van begin april. Nederland had in het voorjaar van 2017 contact met de Turkse en de Koerdische autoriteiten om Nederlandse Syriëgangers gecontroleerd uit het strijdgebied te halen. Daartoe zijn foto's uitgewisseld, om de identiteit te bevestigen, en daartoe is in totaal over vier jihadisten informatie doorgegeven aan de Turkse autoriteiten, omdat ze in de richting van de grens gingen.

Voorzitter. Er is nooit een woord gesproken over deze acties in deze Kamer, hoewel wij hierover regelmatig met deze minister en de minister van Buitenlandse Zaken debatteren en ondanks het feit dat D66 het kabinet in september 2017 expliciet heeft gevraagd wat er nou klopte van de verhalen dat er toch bijstand wordt verleend. Het antwoord drie maanden — drie maanden! — later luidde: "De Nederlandse overheid biedt geen bijstand aan Nederlandse uitreizigers om het strijdgebied te verlaten". Dat lijkt in directe tegenspraak te zijn met de WOB-berichten van de NOS. Ik vraag de minister of het klopt dat Nederland wel degelijk bijstand heeft verleend aan Nederlandse uitreizigers in Syrië. Zo ja, wanneer was dit precies? En ik vraag hem waarom dit niet door de minister is gemeld, ondanks de vele schriftelijke vragen en ondanks de vele debatten daarover met mij en andere collega's in deze Kamer. Klopt het dat de toenmalige minister van Justitie en Veiligheid, Blok, ingreep en het beleid wijzigde naar aanleiding van onze vragen?

Voorzitter. Daarnaast meldt de NOS dat de gehele ambtelijke veiligheidsketen van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid een andere analyse had, namelijk dat het in het belang van de veiligheid noodzakelijk zou zijn om Nederlanders gecontroleerd terug te halen. Waarom vonden zij dat? Kan die analyse met de Kamer worden gedeeld?

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. De heer Sjoerdsma heeft op 8 april 2019 Kamervragen gesteld aan minister Blok en aan mijzelf. Laat ik beginnen met mijn verontschuldigingen voor het feit dat die niet binnen de termijn beantwoord zijn. Ik zeg u bij dezen toe dat ze binnen één week na heden beantwoord zullen zijn. De vragen van het lid Sjoerdsma zien op de vraag of Nederland voor het aantreden van dit kabinet in 2017 bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers. Zoals gezegd zal op dit punt binnen één week worden ingegaan in de beantwoording.

Ik wil in ieder geval duidelijk maken dat door dit kabinet geen bijstand is verleend aan Nederlandse jihadisten om het strijdgebied te verlaten. Ik heb dat bij verschillende gelegenheden mondeling en schriftelijk aan uw Kamer meegedeeld. We halen geen mensen uit strijdgebied terug. Ik heb ook steeds gezegd dat er drie vaste criteria zijn: de veiligheidssituatie in de regio, de diplomatieke betrekkingen en de veiligheid van betrokkenen. We sturen geen mensen naar onveilig gebied om daar jihadisten weg te halen. Bij de afweging die ik maak, kijk ik altijd naar het belang van de nationale veiligheid. En zoals gezegd — daar sluit ik mee af — werken wij echt hard aan een zorgvuldige en volledige beantwoording van de vragen van de heer Sjoerdsma over die periode tot aan dit kabinet.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik dank de minister uiteraard voor het feit dat hij hier vandaag is, en ook voor het feit dat hij de antwoorden binnen een week naar de Kamer gaat sturen. Ik dank de minister ook voor zijn verontschuldigingen. Maar we staan hier natuurlijk omdat die antwoorden er niet zijn. En dat is niet de eerste keer. De vragen waar deze ronde over gaat, zijn al in september 2017 gesteld. Ook toen duurde het drie maanden voordat de antwoorden er waren. Nu zegt de minister: er is geen bijstand verleend. Dat is een categorische ontkenning van hetgeen begin april door de NOS is gebracht. De NOS zei: er zijn foto's uitgewisseld om de identiteit van Nederlandse jihadi's vast te stellen en de Turkse autoriteiten zijn gewaarschuwd dat deze mensen naar de grens gaan, met het oogmerk om dat te faciliteren. Ik wil eigenlijk gewoon die antwoorden. Niet voor niets, zo zou ik ook tegen de Voorzitter willen zeggen, hebben wij artikel 68 van de Grondwet, over de passieve en actieve informatievoorziening. Als dit het beleid was, als dit echt is gebeurd, had de Kamer dat gewoon moeten weten, zo zeg ik tegen de minister. En de Kamer had het niet alleen moeten weten; er is ook zeer vaak naar gevraagd, niet alleen door mijn fractie in deze schriftelijke vragen, maar door alle fracties, van de PVV aan de rechterkant tot aan de Socialistische Partij aan de linkerkant, in schriftelijke vragen en in debatten.

Ik waardeer het dat de minister hier nu staat, maar dat het niet mogelijk is om nu, vandaag, die antwoorden te krijgen, vind ik gewoon niet goed. Ik wil die antwoorden dus en ik wil eigenlijk nog wel meer dan deze minister geeft. Ik wil ook weten — volgens mij kan die vraag prima vandaag worden beantwoord — wanneer die koerswijziging is ingezet en of het bijvoorbeeld klopt dat minister Blok die koerswijziging heeft ingezet naar aanleiding van de vragen die wij hebben gesteld. Dat zijn feitelijke vragen en de antwoorden daarop moeten binnen één dag te achterhalen zijn. Ik had eigenlijk een heel andere tweede termijn voor ogen: inhoudelijk, over wat er is gebeurd. Maar nu moet het procedureel. Ik hoop dat de minister hier wel antwoord op kan geven.

Minister Grapperhaus:

Ik heb gezegd dat door dit kabinet geen bijstand is geleverd aan Nederlandse jihadisten om het strijdgebied te verlaten. Wat ik daar nog meer over heb gezegd, ga ik hier niet herhalen. Ik heb gezegd dat de beantwoording van de vragen van de heer Sjoerdsma die betrekking hebben op de periode voor 26 oktober 2017, binnen één week volgt. Het spijt mij zeer, ook namens collega Blok, dat het niet is gelukt binnen de termijn. Dat moet een uitzondering zijn, maar dat was hier helaas niet anders.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Sjoerdsma. U heeft nog 13 seconden.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dan ga ik geen vraag stellen, maar ik wil nog wel iets zeggen. Als ook die antwoorden ontoereikend zijn, na zo veel tijd, zal ik naar de Voorzitter kijken. Wellicht kan er dan een brief van de Voorzitter naar het kabinet gaan over de werking van de informatieplicht. Ik snap heel goed dat de minister zegt dat dit kabinet dat beleid niet heeft gehad, maar de vragen zagen natuurlijk op wat het vorige kabinet heeft gedaan. Ook die antwoorden zou ik graag binnen zeer afzienbare tijd krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Sjoerdsma. Dan ga ik naar de heer De Graaf, namens de PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Ik heb ook maar eens wat op een briefje geschreven. Vlak voordat de minister aantrad, hebben wij een probleem gemaakt van het feit dat de minister als privépersoon vond dat jihadisten niet het staatsburgerschap ontnomen moest worden, maar dat ze terug moesten komen naar Nederland. Toen deze minister nog geen minister was, zei hij ook: ik wil met jihadisten in debat; na het afleggen van verantwoording en berechting moet er genade zijn. Dat waren de woorden van de privépersoon Ferdinand Grapperhaus, voordat hij minister werd. Daar maakten wij een probleem van, maar toch werd hij minister. Hij zei: als minister heb ik een andere mening en als privépersoon moet ik mijn mening kunnen geven.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer De Graaf (PVV):

Nou is het zo dat meneer Sjoerdsma hele terechte vragen heeft gesteld, toen al schriftelijk, met meneer Verhoeven, en nu komt hij erop terug. Ik heb veertien, vijftien maanden geleden een debat aangevraagd over deze kwestie en alles daaromheen.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, meneer De Graaf?

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter, de inleiding is nodig, sorry.

De voorzitter:

Nee, echt alleen de vraag.

De heer De Graaf (PVV):

Ja, maar dan wordt de vraag duidelijker. Ik heb daar nog één regel voor nodig. We zien nu eerder de privépersoon Grapperhaus dan de minister Grapperhaus terugkeren aan het front. Die persoon maakt Nederland onveiliger in plaats van veiliger. Mijn vraag daarbij is, na al dat getalm, na al dat zich verschuilen achter zijn drie criteria en toch op de achtergrond opereren om mensen terug te krijgen: wat doet de minister nog op zijn post?

Minister Grapperhaus:

Ik zal de zaak, als u het goedvindt, in overdrachtelijke zin opvatten, want ik weet niet of u erin geïnteresseerd bent om van mij te horen wat ik zoal doe op deze post.

Twee dingen. In de eerste plaats vind ik — dat heb ik altijd gevonden — dat jihadisten streng berecht en bestraft moeten worden. Dat is ook te vinden in het door de heer Graaf aangehaalde stuk. In de tweede plaats heb ik uw Kamer op 21 februari 2019 geïnformeerd over het feit dat de rechtbank van Rotterdam een aantal beschikkingen had afgegeven waarin hij aangaf dat het kabinet de mogelijkheid zou moeten onderzoeken om vrouwelijke jihadisten die op dat moment in Nederland terechtstonden, waar dus een strafrechtprocedure tegen liep, daadwerkelijk voor de Nederlandse rechter te laten verschijnen. In die beschikking heeft de rechtbank ook verwezen naar gesprekken met de Iraakse autoriteiten. Ik neem aan dat dit was, omdat de rechtbank over een Bosatlas beschikte. De regering heeft gezegd dat te zullen onderzoeken, voor zover dat mogelijk is. Teneinde de vertrouwelijkheid van die gesprekken niet te schaden, kan ik niet ingaan op de details van die besprekingen. Dat is al aan de Kamer bericht op 21 februari. Dat weet de heer De Graaf. Dat gebeurde op indringend verzoek van de rechtbank. We zijn nu een maand of drie verder en ik geloof niet dat daar nu erg veel urgentie zit.

De voorzitter:

Goed. Ik ga naar mevrouw Laan-Geselschap namens de VVD.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

De minister verwijst inderdaad naar de uitspraak van de rechtbank in januari. Wat ons betreft is die multi-interpretabel en zou een briefje naar Irak voldoende zijn geweest. Wat ons nu nog wel bezighoudt, is de vraag of de minister ons gaat inlichten over alle stappen die hij op dit dossier gaat ondernemen naar aanleiding van deze uitspraak, de vragen van de heer Sjoerdsma en de debataanvraag van de heer De Graaf, die wij zo meteen wederom zullen gaan steunen. Dan zouden wij daar als Kamer nadrukkelijk een uitspraak over kunnen doen. Blijft hij dan in de lijn zoals tot nu toe toegezegd?

Minister Grapperhaus:

Als er door mij, door het kabinet — laat ik daar duidelijk over zijn — op dit dossier of op een ander — maar laat ik het hierop toespitsen — stappen worden gezet, zullen wij de Kamer daar natuurlijk over rapporteren. Dat lijkt mij logisch. Ik geef aan dat je juist om de vertrouwelijkheid en de veiligheid van bepaalde betrokkenen niet in gevaar te brengen, altijd terughoudend bent in de verkenningen die je doet die niets te maken hebben met stappen zetten.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit mondelinge vragenuur. Om 15.00 uur hebben we stemmingen.

De vergadering wordt van 14.52 uur tot 15.00 uur geschorst.

Naar boven