3 Vragenuur: Vragen Van der Molen

Vragen van het lid Van der Molen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, viceminister-president over het bericht dat het ministerie maandenlang niets deed met het boerkaverbod.

De voorzitter:

Dan gaan we nu naar de vraag van de heer Van der Molen namens het CDA aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik heet de minister ook van harte welkom. De vraag gaat over het bericht dat het ministerie maandenlang niets deed met het boerkaverbod. Het woord is aan de heer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het is alweer bijna een jaar geleden dat de Eerste Kamer instemde met wat wij het boerkaverbod noemen: het verbod in scholen, overheidsgebouwen, bij zorginstellingen en in het openbaar vervoer. Dat is er niet voor niets, want het dragen van een boerka past wat het CDA betreft niet bij de vrije Nederlandse samenleving. Het staat symbool voor onvrijheid en het belemmert ook de integratie. Ik viel daarom een halfjaar geleden van mijn stoel toen de burgemeester van Amsterdam zei: ik ga het verbod niet handhaven, want ik vind het niet bij onze stad passen. Een burgemeester die de wet niet wil uitvoeren, is al een slechte zaak. Laat staan dat ze daarmee ook nog zo'n boerka verdedigt.

Maar na een WOB-verzoek van het Algemeen Dagblad blijkt dat ook het ministerie van Binnenlandse Zaken, en daarmee deze minister, allesbehalve haast had om de invoering van het boerkaverbod te regelen. Pas op 1 november 2018, vier maanden nadat de wet was goedgekeurd, ging een ambtenaar op het ministerie aan de slag met gesprekken over invoering en handhaving van het verbod. Deze ambtenaar werkte volgens de krant ook nog halve dagen omdat zij — ik citeer het maar even — "genoeg andere druktes had".

Voorzitter. Dan is de vraag: wat is er inmiddels dan wél gebeurd op het ministerie? Waarom moest hier überhaupt, met zo veel ambtenaren, een aparte ambtenaar voor worden aangenomen? Waarom moest daarop gewacht worden? Maar ook: is die tijd dan wel nuttig besteed? Want zorg, onderwijs, openbaar vervoer wachten op heldere instructies. Als het UWV vervolgens het ministerie vraagt "wat wordt van ons verwacht?", krijgt het het antwoord "in verband met de zomervakanties liggen de activiteiten momenteel even stil". Daar word ik dan ook even stil van. Dus de indruk die de minister op deze manier wekt, is: laat maar waaien. Ik vraag dus ook nog helder aan de minister: heeft deze wet wel prioriteit voor haar? De krant wekt namelijk een andere indruk. Of — dat is de laatste vraag — heeft de minister een hele andere uitleg bij het beeld dat uit de krant naar voren komt?

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de minister.

Minister Ollongren:

Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de heer Van der Molen, de steller van de vraag naar aanleiding van berichtgeving in het Algemeen Dagblad. De Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding heb ik verdedigd in de Eerste Kamer. Het was een wet van het vorige kabinet, zoals u weet. Deze wet is in juni aangenomen door de Eerste Kamer. Een aangenomen wet moeten we natuurlijk in uitvoering brengen en moet geïmplementeerd worden. Ik heb toen al in de Eerste Kamer gezegd daar minstens zes maanden de tijd voor nodig te hebben vanwege het overleg met sectoren.

De heer Van der Molen heeft in de krant gelezen — en dat klopt ook — dat de implementatie langer heeft geduurd. Uit de informatie uit het WOB-verzoek is ook gebleken dat een deel van de tijd is gaan zitten in het werven van extra inzet voor de implementatie. Ik doe daar niets aan af. Inderdaad, de implementatie kost tijd. Soms gaat die iets langzamer dan je verwacht, dan je wilt en dan je misschien hebt voorzien. Ik voeg daar graag het volgende aan toe. Ik zei al dat er echt tijd voor nodig is om met de koepels en de sectoren overleg te voeren over de implementatie van die wet. Na dat overleg en aan de hand van dat overleg hebben we de definitieve invoeringsdatum met elkaar bepaald op de volgende zomer, dus 1 augustus 2019. Dat is ook met reden. Dat heeft te maken met het onderwijs, dat ertegen opzag om dit gedurende het schooljaar in te voeren. Daarom is er gekozen voor de zomerperiode.

Op de vraag van de heer Van der Molen wat er is gebeurd, heb ik het volgende antwoord. Betrokkene is geworven. Nog veel belangrijker is dat overleg, dat heel zorgvuldig is gebeurd. Hebben de sectoren dan in die tijd wel voldoende antwoord gekregen op hun vragen? We zijn daar nog steeds mee bezig, want het lijkt misschien een overzichtelijke wet, maar het is wel belangrijk dat die sectoren hier zelf mee uit de voeten kunnen. Dat is waar we ook de tijd in hebben geïnvesteerd. Tot slot. We hebben dus gekozen voor een invoeringsdatum waarvan ook de sectoren zeggen dat ze hiermee uit de voeten kunnen.

Voorzitter. Daarmee doe ik niets af aan het feit dat de wet er ligt en dat wetten die worden aangenomen, horen te worden geïmplementeerd. Ik heb dat zorgvuldig proberen te doen. Sterker nog, ik ben er nog steeds mee bezig om dat zorgvuldig te doen, want dat overleg loopt nog. Overigens loopt dat ook nog met politie en OM. Ik ben vol vertrouwen dat als de wet ingaat per 1 augustus aanstaande, dit goed gebeurt.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Ik wil er niks aan afdoen dat de minister probeert deze wet zorgvuldig uit te voeren. Dat is het minste wat we als Staten-Generaal van de minister mogen verwachten.

Minister Ollongren:

Zeker.

De heer Van der Molen (CDA):

Maar als je jezelf dan in zo'n periode vier maanden de tijd gunt om een ambtenaar te zoeken, ga je ermee akkoord dat dit vertraging oploopt. U geeft aan de Tweede en Eerste Kamer aan een halfjaar nodig te hebben, maar daarvan reserveert u vier maanden om iemand te zoeken. Ik vraag me dan echt af — daar heb ik nog geen antwoord op gekregen, voorzitter — waarom er in zo'n groot ministerie eerst gezocht moet worden naar iemand die dat parttime er even bij kan doen. Volgens mij zit daar dan geen haast in. Als de burgemeester van Amsterdam dan zegt "ik voer het niet uit" en een topambtenaar dan pas vraagt "wil je mij even op een briefje geven wat er de afgelopen periode is gedaan" en de topambtenaar het antwoord "helemaal niks, geloof ik" krijgt, dan heeft de uitvoering van een door de Staten-Generaal aangenomen wet gewoon geen prioriteit gehad. Ik vraag de minister dan ook om daar nog wat nader op in te gaan. Want over die zorgvuldigheid hebben we geen discussie, maar een Kamer mag verwachten dat een wet die aangenomen is, vlot wordt ingevoerd, want de buitenwereld wacht er wel op.

Minister Ollongren:

Zonder meer. Om bij dat laatste aan te sluiten: de Staten-Generaal mag ervan uitgaan dat een wet die wordt aangenomen, wordt ingevoerd. Ik heb bij de behandeling al gezegd dat ik minstens zes maanden de tijd nodig heb. Ik heb dus een waarschuwing gegeven voor de invoeringstermijn. Het is ook nog een feit dat wetten doorgaans ingaan op 1 januari of 1 juli. De verwachting was dus dat 1 januari de eerst denkbare datum was, als we dat zouden kunnen halen. De tweede denkbare datum was de zomer van dit jaar. Die laatste is het geworden.

De heer Van der Molen vraagt ook naar het personeelsbeleid op het ministerie. Ik wil daar niet al te diep op ingaan, maar ik doe er ook niet ingewikkeld over. Het is een feit dat het om allerlei redenen op het punt van het personeelsbeleid nodig was om voor deze specifieke opdracht een specifieke, daartoe toegeruste persoon te werven. Dat is gebeurd. Dat heeft langer geduurd dan ik had gewild, maar dat zijn de feiten. Daar loop ik dus verder niet voor weg.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Van der Molen (CDA):

Ik kan me er iets bij voorstellen, maar tegelijkertijd kan ik me er ook niets bij voorstellen, omdat deze persoon volgens de krant naast het uitvoeren van dit punt in ieder geval "nobelere taken" had. Daar gaat volgens mij het gevoel van uit dat dit geen prioriteit heeft.

Ik zou nog een vervolgvraag willen stellen over de behandeling in de Eerste Kamer. In de Eerste Kamer is er een motie ingediend door het lid Schalk en door nog een aantal andere leden, die u ook gevraagd heeft of we na het aannemen van deze wet zouden kunnen kijken naar de toepassing van zo'n verbod op gelaatsbedekkende kleding bij demonstraties. We hebben dit jaar meegemaakt dat collega Baudet is bedreigd tijdens een demonstratie door een persoon met gezichtsbedekkende kleding. Hoelang moet de Eerste Kamer nog wachten op een antwoord van de minister op de vraag of zij deze maatregelen wenselijk vindt? Het CDA vindt het wel wenselijk om dit verbod uit te breiden tot demonstraties. Ik wil in ieder geval niet dat het antwoord van de minister op dit punt weer vertraging oproept.

Minister Ollongren:

Dat zal ook geen vertraging oproepen. Ik heb de Kamer geïnformeerd, ook in verband met de inwerkingtreding van de wet. Wij hebben daar volgens mij op 3 juli aanstaande een algemeen overleg over. Ik hoop ook de heer Van der Molen dan te zien. Dit heeft dus mijn volle aandacht.

Mevrouw Becker (VVD):

Het gaat hier niet over zomaar iets. Het gaat hier over veiligheid en elkaar kunnen aankijken. Het gaat hier over vrijheid voor heel veel vrouwen die onderdrukt worden. Voor de VVD is het dus heel erg van belang dat dit verbod op gezichtsbedekkende kleding zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Burgemeester Halsema heeft in het verleden gezegd: "Wij gaan daar in Amsterdam in ieder geval geen prioriteit aan geven". Toen is namens het kabinet gezegd: "Het is prematuur en ongepast dat Amsterdam dat zegt". Heeft deze minister burgemeester Halsema daar inmiddels al op aangesproken? En kan zij de Kamer voor de zomer wellicht een brief sturen over de uitvoering, zodat de gemeenten en de sectoren het echt gaan doen en zodat we niet achteraf, pas in augustus, horen dat er toch nog wel heel veel bezwaren zijn en dat het misschien nog langer moet duren?

Minister Ollongren:

Een paar dingen. Destijds, toen staatssecretaris Knops hier was om de vragen van uw Kamer te beantwoorden, heeft ook hij al gezegd dat er contact was tussen BZK en de gemeente Amsterdam over deze kwestie. Wat mij betreft is dat dus op dat moment gebeurd en ook besproken en afgehandeld. De invoering per 1 augustus heb ik nu aangekondigd. Daar heb ik uw Kamer een brief over gestuurd. Ik heb ook gezegd dat er nog een aantal zaken loopt om te zorgen voor een zorgvuldige invoering. Ik zei net al dat het gaat over het overleg met de sectoren, maar het gaat ook over het OM en de politie. Het punt is natuurlijk dat, als iemand zich niet houdt aan het verbod, de overtreder in de fout is gegaan. Dat is net zoals bij andere overtredingen, zoals door rood licht rijden of wat dan ook. De sectoren moeten weten hoe te handelen, maar ze zijn uiteindelijk niet de handhavers. Maar ik doe niets af aan datgene wat hier ook namens de VVD wordt gezegd: als er een wet is, dan geldt de wet en als er een verbod is, dan geldt dat verbod. En per 1 augustus geldt deze wet.

De heer Martin Bosma (PVV):

Toen deze minister het afschaffen van het referendum moest doorvoeren, was ze er als de hazen bij om dat te doen. Toen was dat heel snel verdwenen. Met deze wet wordt getalmd en getalmd en getalmd. Er komen excuses naar voren die — laat ik het aardig zeggen — eigenlijk overkomen als rotsmoezen. Er is een ambtenaar die de enige schijnt te zijn die dit kan doen, want "men is bezig met andere, nobelere taken". Dan is er ook het verhaal over het onderwijs. Laat ik dat verhaal er dan eens uit halen. Waarom moeten we in hemelsnaam wachten tot 1 augustus? Dan is het zomervakantie. Het invoeren van het boerkaverbod in het onderwijs is toch heel simpel? Namelijk: meisje, vanaf morgen draag jij geen boerka meer; punt.

Minister Ollongren:

Misschien één correctie op de woorden van de heer Bosma. Volgens mij zei de heer Van der Molen het zojuist ook al zo, maar ik meen dat in het artikel niet staat "nobelere taken" maar "een andere nobele taak". Maar goed, dat is een woordkwestie. Ik zei net dat de sectoren hier goed in moeten worden meegenomen, omdat zij moeten weten hoe ze moeten handelen als het verbod is ingetreden. De onderwijssector heeft gezegd: het is voor ons lastig om gedurende het schooljaar deze aanpassing te doen, want mensen moeten worden geïnstrueerd hoe ze hiermee om moeten gaan. De onderwijssector heeft er een sterke voorkeur om dit te doen in de zomervakantie, zodat het verbod geldt wanneer het nieuwe schooljaar begint. Ik wijs de heer Bosma erop dat dit dus per saldo één maand later is dan het anders was geweest. Normaal gesproken was de wet namelijk op 1 juli ingegaan en niet op 1 augustus, zoals nu het geval is.

De voorzitter:

Dank u wel.

Naar boven