3 Spoedreparatie fiscale eenheid

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965 in verband met enkele spoedreparaties inzake de fiscale eenheid (Wet spoedreparatie fiscale eenheid) ( 34959 ).

De voorzitter:

We gaan vandaag als eerste een debat voeren over de Wet spoedreparatie fiscale eenheid. Dat debat zal worden gevoerd met de staatssecretaris van Financiën, die ik van harte welkom heet.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

We hebben op dit moment zeven sprekers op de lijst staan. Als eerste zal nu mevrouw Lodders van de VVD mogen spreken. Gaat uw gang.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik ga proberen om in een heel technisch debat mijn bijdrage in toch enigszins begrijpbare taal naar voren te brengen.

Voorzitter. Of we het nu hebben over het midden- en kleinbedrijf of over het grootbedrijf, deze bedrijven zijn een belangrijke motor van onze economie. Zonder deze bedrijven zou het lang niet zo goed gaan met ons land. Onze bedrijven zorgen ervoor dat mensen een baan hebben en dat er investeringen worden gedaan, waardoor andere bedrijven of zzp'ers weer werk genereren. Over een deel van deze bedrijven gaat het vandaag, namelijk over die bedrijven die een fiscale eenheid vormen. Wanneer een bedrijf gebruikmaakt van de fiscale eenheid, behandelt de Belastingdienst het moederbedrijf en het dochterbedrijf of verschillende dochterbedrijven als één belastingplichtige. Een belangrijk voordeel voor zowel de ondernemer als de Belastingdienst is dat met het vormen van een fiscale eenheid de administratieve last verlaagd wordt. Nederland telt ongeveer 100.000 fiscale eenheden, waarvan ruim twee derde actief binnen het midden- en kleinbedrijf. Begin vorig jaar heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak gedaan waarin geoordeeld is dat de Nederlandse invulling van de fiscale eenheid strijdig is met het Europees recht. Vandaag ligt een wetsvoorstel voor dat een aantal onderdelen van deze wet repareert, zodat die strijdigheid wordt opgeheven.

Dat de fiscale eenheid moet worden aangepast, is vervelend, met name voor de bedrijven die geraakt worden door deze spoedreparatie, maar ook voor de Belastingdienst. Ik ga op beide punten in. Allereerst de ondernemers. Als ik het goed heb begrepen, worden er ongeveer 40.000 bedrijven die een fiscale eenheid vormen, geraakt. Dat is best een behoorlijk aantal. De staatssecretaris heeft in de wet een aantal keuzes gemaakt en de Kamer heeft hierover al uitgebreid vragen gesteld. Ik bedank de staatssecretaris via de voorzitter voor de beantwoording, want die was, denk ik, een hele kluif. Het liefst zou mijn fractie zo minimaal mogelijke wijzigingen doorvoeren, maar de staatssecretaris heeft ervoor gekozen om niet alleen de rechtstreekse gevolgen van de uitspraak te repareren, maar ook een aantal kwetsbaarheden aan te pakken. Kan de staatssecretaris daar nog eens een toelichting op geven?

Voorzitter. De staatssecretaris heeft de spoedreparatie eerder aangekondigd. Deze wordt met terugwerkende kracht doorgevoerd. Mijn fractie is blij dat we bij de behandeling van het Belastingplan 2019 al besloten hebben om de terugwerkende kracht te verzachten. De spoedreparatie zal niet ingaan per 25 oktober 2017, zoals eerder aangekondigd, maar per 1 januari 2018. Dat zal hopelijk leiden tot minder administratieve last voor de bedrijven waar dit voor geldt. Toch heb ik daar nog een vraag over. Er zijn bedrijven die een gebroken boekjaar volgen, bijvoorbeeld een mei-meiboekhouding. Kan de staatssecretaris aangeven om hoeveel bedrijven dit gaat? Is er ruimte om daar op een passende manier mee om te gaan? Want met een gebroken boekjaar zal er niet alleen een extra administratieve last zijn voor het betreffende bedrijf, maar ook voor de Belastingdienst. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter. Ik ben met een aantal deskundigen in gesprek gegaan over deze wijzigingen. Laten we helder zijn: deze wijzigingen hadden we liever niet gehad, maar nu het zo is, wil ik wel een nadrukkelijk beroep doen op de staatssecretaris om de situatie in de praktijk te monitoren. Waar lopen ondernemers en de Belastingdienst tegen aan? Er kunnen zich namelijk een aantal hele specifieke situaties voordoen waar niemand op voorhand aan gedacht heeft of rekening mee heeft gehouden. Hoe gaat de staatssecretaris dit monitoren? Is er ruimte om in uitzonderlijke situaties maatwerk te leveren? Dat is overigens niet alleen belangrijk voor deze overgangssituatie. Die monitoring is uiteraard ook belangrijk voor de nieuwe regeling die al is aangekondigd.

Voorzitter. De spoedreparatie is al even geleden aangekondigd. Het bedrijfsleven zou op de hoogte moeten zijn van de aangekondigde wet, maar ik wil de staatssecretaris vragen om extra aandacht te besteden aan de communicatie over deze wet en de voorbereidingen met betrekking tot de nieuwe regeling. Graag een reactie. Kan de staatssecretaris aangeven of het besluit inzake beleggingsinstellingen al is aangepast? Ik heb in de beantwoording van de vragen kunnen lezen dat dit aangekondigd is, maar ik hoor graag de actuele stand van zaken.

Dan heb ik nog enkele vragen over de Belastingdienst. De fiscale eenheid is een kroonjuweel, voor bedrijven maar ook voor de Belastingdienst. De Belastingdienst is kritisch over de uitvoering van deze reparatiewet. Hij stelt in de uitvoeringstoets dat maatregelen niet uitvoerbaar zijn. Kan de staatssecretaris hier een toelichting op geven? Want met deze waarschuwing en het toch invoeren van een aantal maatregelen, mag het niet tot ongelukken leiden. En als die ongelukken er wel zijn, dan wil ik niet dat we de verwijzing hebben dat we het er vandaag over gehad hebben, dat de Kamer "ja" heeft gezegd tegen deze wet, de wijzigingen, en dat zij daarmee ook "ja" heeft gezegd tegen die kritische uitvoeringstoets. Welke andere mogelijkheden zijn er om het voor de Belastingdienst wel behapbaar te maken? Zijn er andere consequenties voor de dienst te verwachten, zo vraag ik de staatssecretaris.

In de beantwoording van de eerder gestelde vragen gaat de staatssecretaris nog in op de voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Dat is onder andere het selectief toezicht. Op welke manier wordt het selectief toezicht ingevuld en wat zijn de consequenties hiervan? Ook wil ik hem vragen hoe het met de voorbereiding staat. De Belastingdienst moet de formulieren aanpassen. Is dat inmiddels gereed? Zo nee, wanneer zijn deze gereed?

Voorzitter. Tot slot wil ik naar de toekomst kijken. Ik zei het net al: de fiscale eenheid is een kroonjuweel. De staatssecretaris heeft dat in de verschillende stukken die we gelezen hebben, ook bevestigd. Het kabinet heeft aangekondigd dat het met een nieuwe regeling wil komen. Daar is mijn fractie blij mee. De fiscale eenheid is een belangrijk element in het vestigingsklimaat. Niet voor niets hebben we daar ook een aantal woorden aan gewijd in het regeerakkoord en hebben we bevestigd hoe belangrijk dat is.

Over het tijdpad van deze nieuwe regeling zijn echter wel zorgen. Op welke manier kan de staatssecretaris een versnelling aanbrengen in het proces om te komen tot die nieuwe concernregeling? Nederland is veel deskundigen rijk. Die zitten niet alleen op het ministerie; samen met de experts uit het bedrijfsleven en een aantal wetenschappers moet dit proces toch sneller kunnen. Het is belangrijk dat wij hier naast de bedrijven staan en hun en de Belastingdienst zo snel mogelijk een nieuw perspectief bieden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Lodders. Dan kunnen we nu luisteren naar de inbreng van de heer Van Weyenberg van D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

En volgens het klokje moet ik nu al van u afronden!

Voorzitter. "Niets doen is geen optie" is wat mij betreft de korte samenvatting van de reparatiewet die wij vandaag bespreken nadat het Europees Hof en ook de Hoge Raad hebben gezegd dat de manier waarop Nederland de fiscale eenheid toepaste in strijd was met het Europees recht. Binnenlandse bedrijvenfamilies konden gebruikmaken van bepaalde voordelen waar andere Europese bedrijvenfamilies geen gebruik van kunnen maken. Dat onderscheid mag niet. Dat leverde ook de situatie op dat die uitspraak zonder reparatie zou kunnen leiden tot een situatie waarin juist vooral buitenlandse ondernemingen de krenten uit de pap, uit onze wetgeving, konden halen, met grote budgettaire risico's van dien, en ook allerlei fiscale constructies. En dat willen we niet. Niets doen was geen reële optie, zegt de staatssecretaris dan ook terecht in de nota naar aanleiding van het verslag. De D66-fractie deelt de noodzaak van deze reparatie, maar heeft op een drietal punten nog een paar specifieke vragen.

De eerste vraag betreft de uitvoerbaarheid. Voor het eerst heeft de Belastingdienst een wetswijziging als "mogelijk onuitvoerbaar" bestempeld, en dat is nogal wat. Ik weet dat deze staatssecretaris, ook gegeven de grote uitdagingen bij de dienst, ook altijd heel in het bijzonder kijkt naar de uitvoerbaarheid en die zwaar laat wegen. Maar er stond ook een komma na die niet uitvoerbaarheid, er stond: tenzij aan twee voorwaarden wordt voldaan. Begrijp ik het nou goed dat hier eigenlijk staat: de Belastingdienst zegt nee, tenzij dingen worden aangepast? Begrijp ik goed dat het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, waarbij de staatssecretaris daarnaar heeft geluisterd, volgens de Belastingdienst wel uitvoerbaar is? Ik hoor daarop graag een expliciete bevestiging.

Hoe moeilijk het ook is, ik vind het goed dat een organisatie aangeeft: met alle respect, dit kunnen wij niet. Dat horen wij, denk ik, liever van tevoren dan na afloop. Tegelijkertijd is het natuurlijk frustrerend als je stappen wilt zetten, bijvoorbeeld om het belastingstelsel te vereenvoudigen en daarbij ook allerlei politieke wensen te vervullen. Maar ik vind het goed dat de Belastingdienst hier een stevig signaal afgaf.

Voorzitter. Een van de twee voorwaarden om het wel uitvoerbaar te maken was selectief toezicht. Alleen bij selectief toezicht wordt het uitvoerbaar. Dat is natuurlijk iets wat iedereen in deze Kamer per definitie hoofdpijn oplevert. Dan zeg je eigenlijk al van tevoren: het toezicht dat we eigenlijk zouden willen, kunnen we niet bieden. Ook daar vraag ik toch wel een reflectie van de staatssecretaris op. Ik begrijp in het algemeen dat 100.000 aangiften handmatig controleren niet zou lukken, maar je wilt natuurlijk wel dat iedereen netjes belasting betaalt. Kan de staatssecretaris nader ingaan op de vraag hoe dit selectieve toezicht nu wordt ingevuld en hoe hij borgt dat de grootste risico's ook echt worden beoordeeld? Hoe verzekert de staatssecretaris dat selectief toezicht niet uitnodigt tot misbruik of mogelijk budgettaire gevolgen heeft?

Voorzitter. De tweede vraag die ik nog wil stellen betreft de uitvoerbaarheid voor bedrijven. Mijn fractie is blij dat het kabinet de terugwerkende kracht niet meer midden in een kalenderjaar laat plaatsvinden. Bij de heroverweging van de belastingmaatregel rond de dividendbelasting is ervoor gekozen de terugwerkende kracht te beperken tot 1 januari 2018 in plaats van 25 oktober 2017. Dat klinkt misschien heel technisch, maar voor bedrijven maakt het een groot verschil. Een grote groep bedrijven heeft daardoor geen last van twee verschillende regels tijdens één boekjaar, en dat lijkt me goed. Toch krijgen wij nog vragen binnen. Ik hoorde mevrouw Lodders al vragen stellen over bedrijven met andere ritmes in het boekjaar. Dat is een interessante vraag. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Ik krijg ook nog wel de vraag of bedrijven bijvoorbeeld met hun vragen nog steeds goed terechtkunnen bij de Belastingdienst en hoe dat nu loopt. Komen er eigenlijk veel vragen binnen? Ik zag in de stukken de inschatting dat het een bedrijf €250 kost om zich hierop aan te passen. Is die inschatting van de incidentele kosten van bedrijven nog steeds passend? Graag een reactie.

We ontvingen al eerder het standpunt van de staatssecretaris over wat we breder in de belastingen gaan doen bij een harde brexit. Het ging bijvoorbeeld over mensen en hun hypotheekrenteaftrek. Hoe ga je daar nou mee om in een no-dealbrexit? De staatssecretaris zegt dat hij verwacht dat bedrijven zich goed voorbereiden op alle scenario's. Dat weet ik; dat mag je van bedrijven vragen. Maar we begrepen van de directeur van de Douane dat veel ondernemers toch echt slecht voorbereid zijn. Hoe kunnen de verwachting van de staatssecretaris dat bedrijven zich goed zullen voorbereiden en de zorg van de directeur van de Douane met elkaar rijmen? Zit daar ook nog een specifieke link met de fiscale eenheid? Dat is toch voor veel heel bedrijven een fiscaal belangrijke zaak.

Tot slot, voorzitter. Wij begrijpen dat deze spoedreparatie nodig is. Wij begrijpen dat het niet altijd even fraai is. We zien dan ook in het bijzonder uit naar voorstellen voor een meer structurele nieuwe regeling.

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Dijck.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Zou de heer Van Weyenberg het niet veel beter vinden als deze wet pas per 1 januari 2019 in werking zou treden, gelet op alle problemen bij de Belastingdienst en bij de bedrijven die het betreft?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik begrijp heel goed waarom er wel terugwerkende kracht in zit. Ik vond 1 januari dus een goed moment. Maar het lijkt mij goed — daar gaat u vast ook om vragen — dat de staatssecretaris wel nader ingaat op wat de risico's zouden zijn van nog een jaar later, niet alleen budgettair maar ook qua mogelijk ongewenst gedrag.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik vraag dit omdat zowel VNO-NCW als de Belastingdienst de noodklok luiden als het gaat om 2018. Juist die terugwerkende kracht is een heel groot probleem. Bedrijven moeten namelijk terug gaan redeneren en de fiscale eenheid gaan ontrafelen, zo van: hoe zat het ook alweer; wie heeft wat aan wie geleend, met hoeveel rente, en noem maar op. Het is eigenlijk oneerlijk om dat te vragen aan die bedrijven, want ze waren te goeder trouw bezig tot en met 2018. In 2019 zijn er sowieso een heleboel renteaftrekbeperkende maatregelen geïmplementeerd, waardoor het ook al een stuk eenvoudiger zou worden. Als het budgettair meevalt, zou D66 dan de oproep kunnen steunen om deze wet pas 1 januari 2019 in werking te laten treden? Of zegt D66: wij volgen deze staatssecretaris?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben met de heer Van Dijck nieuwsgierig naar het antwoord op de vraag die hij stelt, maar die terugwerkende kracht is niet voor niets gekozen. Ik begrijp heel goed dat het ingewikkeld is. Ik had daarom zelf ook de vraag of de incidentele kosten van €250 voor een bedrijf wel kloppen, dan wel of die andere aanvliegroute voortkomt uit de mogelijke zorg die eigenlijk dezelfde is als die de heer Van Dijck nu aankaart. Ik ben wel heel bang voor de risico's die je zonder de terugwerkende kracht had gelopen. Daar had je ook op kunnen construeren. Dat was een van de redenen waarom de staatssecretaris voor de terugwerkende kracht ging en dat begrijp ik wel. Hoewel ook ik wetten graag goed uitvoerbaar maak, met zo min mogelijk impact voor bedrijven, snapte ik wel waarom er even paal en perk moest worden gesteld met de terugwerkende kracht. Ik kijk daarom ook uit naar de meer precieze antwoorden.

De voorzitter:

Dank. Het woord is aan heer Tony van Dijck voor zijn inbreng namens de PVV-fractie.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Mevrouw Lodders van de VVD zei het zojuist al: het is een zwarte dag in de fiscale geschiedenis van Nederland. Een kroonjuweel, de fiscale eenheid, wordt geofferd op het Brusselse altaar, een van de pijlers van het Nederlandse vestigingsklimaat — het klinkt inderdaad theatraal, maar veel mensen voelen het zo — volgens VNO-NCW. Niemand wil dit, in deze Kamer niet, maar het moet van Brussel, het moet van het Hof van Justitie. De fiscale eenheid blinkt uit in eenvoud en transparantie, met grote administratieve voordelen voor ondernemingen en de Belastingdienst. Een moederbedrijf wordt samen met zijn dochters gezien als één belastingplichtige, dus geen aparte aangiften voor de btw en de Vpb. Winsten en verliezen kunnen onderling worden verrekend. Er kan worden geschoven met goederen en kapitaal, zonder fiscale gevolgen. Dat is wel zo handig. De bedrijven zijn blij met deze regeling. De Belastingdienst is blij met deze regeling. Iedereen is blij met dit kroonjuweel.

Maar toen kwam het Europese Hof van Justitie en die sprak over fiscale discriminatie. Een buitenlandse dochter wordt anders behandeld dan de Nederlandse zus. Dat is niet zo gek, want je hebt te maken met verschillende belastingregimes, belastingdiensten, waardoor je geen zaken tegen elkaar kunt wegstrepen. Ongelijke gevallen kun je onmogelijk gelijk behandelen. Maar deze staatssecretaris wist niet hoe snel hij dit pareltje om zeep moest helpen. Hij wachtte niet eens de arresten van het Europese Hof en de Hoge Raad af. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Waarom heeft hij niet geageerd tegen deze besluitvorming? Is hij naar Brussel gegaan? Heeft hij met de Europese Commissie gesproken? Heeft hij gelobbyd voor het Nederlandse belang? Ik lees er niets over. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de Belastingdienst en de honderdduizend fiscale eenheden die Nederland rijk is. 40.000 worden keihard geraakt en dat is doodzonde.

Ik heb toch een paar vragen. De staatssecretaris dreigt met een structurele derving van honderden miljoenen als we de fiscale eenheid niet repareren. Is dit bangmakerij? Honderden miljoenen! Waar is dit op gebaseerd? Kan de staatssecretaris dit bedrag onderbouwen? Wat is deze derving nog na de invoering van de earnings-strippingmaatregelen, zoals we die per 1 januari hebben ingevoerd. Wat is deze derving nog na de afschaffing van vrijwel alle specifieke renteaftrekfaciliteiten, zoals de renteaftrek bij deelnemingen en overnames? Waarom wordt de tijdelijke drempel van €100.000 niet verlengd, totdat de concernregeling is uitgedacht en van kracht wordt in 2021? Dit zou de schade voor het mkb enigszins beperken.

En dan de Belastingdienst. De vorige sprekers hadden het er ook al over. Zelfs de Belastingdienst noemt deze wet onuitvoerbaar. De Belastingdienst heeft te maken met veel problemen, zoals wij allemaal weten. Ik noem de IT en de vertrekregeling. Nu komt er bovenop dat duizenden bedrijven straks vooroverleg willen met de Belastingdienst, omdat ze niet weten hoe deze reparatiewet straks uitpakt voor ze. De Belastingdienst geeft aan dat deze wet alleen uitvoerbaar is met selectief toezicht. Wat betekent dit, selectief toezicht? Betekent dit geen toezicht? Geen vooroverleg? De Belastingdienst geeft ook aan dat de uitvoerbaarheid van de overige onderdelen problematisch is, in ieder geval in 2018. Wat betekent dit, vraag ik de staatssecretaris. Het is voor het eerst dat de Belastingdienst de noodklok luidt. Deze wet is alleen uitvoerbaar als er een oogje wordt toegeknepen en er selectief toezicht plaatsvindt. Het is wachten op een volgende ramp. Waarom wil deze staatssecretaris deze wet er alsnog doorheen drukken, terwijl hij weet dat de Belastingdienst het niet aankan? Dit zou je niet moeten willen, zeker niet omdat de staatssecretaris ook nog een keer verantwoordelijk is voor het functioneren van diezelfde Belastingdienst.

Tot slot nog een opmerking over de terugwerkende kracht. Eerst zou deze wet op 25 oktober 2017 ingaan. Recent werd dat gewijzigd in 1 januari 2018. Maar dit betekent nog steeds veel administratieve rompslomp. Waarom de terugwerkende kracht niet beperken tot 1 januari 2019? Dan gaan de meeste renteaftrekbeperkingen ook in. Bovendien heeft de Belastingdienst duidelijk aangegeven eerder niet te kunnen handhaven. Vrijwel alle stakeholders, inclusief de Belastingdienst, smeken de staatssecretaris om de startdatum te verplaatsen, omdat een en ander onduidelijk is en het ondoenlijk is de fiscale structuren met terugwerkende kracht te ontrafelen. Waarom gebeurt dit niet en hoeveel zou dit de schatkist kosten, vraag ik aan de staatssecretaris.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijck. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Rooijen van de 50PLUS-fractie.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. Het Nederlandse fiscale eenheidsregime is internationaal uniek en kan terecht als een kroonjuweel worden beschouwd. Dit regime is inderdaad een van de pijlers van ons fiscale vestigingsklimaat. Het is dan ook niet vreemd dat VNO-NCW stelde dat met dit voorstel de fiscale eenheidsregeling dreigt te worden uitgekleed en dat daarmee definitief wordt aangestuurd op het definitieve einde van dit regime.

Het kabinet erkent dat het voorstel ertoe leidt dat een deel van de voordelen noodgedwongen verloren gaat, maar dat het de meeste bestaande fiscale eenheden niet raakt. Er komt een toekomstbestendige nieuwe regeling, waarbij vooral gekeken wordt naar concernregelingen in andere EU-landen. Dat betekent voor het vestigingsklimaat dat Nederland ten opzichte van andere lidstaten zijn unieke positie en daarmee zijn voorsprong verliest. Het is duidelijk dat ons EU-lidmaatschap niet alleen voordelen biedt. Dit noodgedwongen tijdelijke reparatievoorstel is daar helaas een heel treurig voorbeeld van. Internationale taxplanners zijn vooral de oorzaak van de problemen die tot deze ingreep hebben geleid. Het is dus zaak de schade zo veel mogelijk te beperken: damage control. Ik beperk mij tot de volgende drie punten: terugwerkende kracht, het nieuwe regime en het eindoordeel over het voorstel.

Allereerst wil ik de staatssecretaris bedanken voor de goede, duidelijke en uitvoerige beantwoording van de grote reeks vragen die de kleine 50PLUS-fractie vorig jaar heeft gesteld aan het begin van het zomerreces. Ik herinner het mij nog heel goed. Terugwerkende kracht moet in het fiscale recht een heel grote uitzondering blijven als het leidt tot lastenverzwaring voor burgers en bedrijven. Dat is een gouden regel, waar de Tweede en Eerste Kamer gelukkig streng aan willen vasthouden. Kabinetten moeten dit fiscale rechtsbeginsel altijd in acht nemen. Als ik dit voorstel hieraan toets, is alleen het budgettaire aspect op zichzelf niet voldoende voor een ingreep. Immers, een budgettair verlies kan door alternatieve voorstellen opgevangen worden. Het is dus te gemakkelijk om die vluchtroute te kiezen. Hier treedt een tijdelijk verlies op en wordt structureel verlies voorkomen, aldus het kabinet. Het regeren bij persbericht dient ook eigenlijk niet plaats te vinden. Er dient dus een zware motivering plaats te vinden voor die terugwerkende kracht. De 50PLUS-fractie heeft gevraagd of terugwerkende kracht wel in overeenstemming is met artikel 1 van het eerste protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het zogenaamde EVRM. Het is vaste rechtspraak van het Europees Hof en de Hoge Raad dat de fiscale wetgever, zegt het kabinet, een ruime beoordelingsvrijheid heeft. Het kabinet meent dat er een fair balance is toegepast zoals het verdrag vereist. Mijn fractie wil zich hier eigenlijk niet bij neerleggen, maar zal dat, denk ik, uiteindelijk wel moeten doen. Het voorstel wordt als volgt gemotiveerd. "Zonder de spoedmaatregel", zegt het kabinet, "zou het level playing field tussen binnenlands opererende bedrijven en internationaal opererende bedrijven verstoord raken ten koste van de binnenlands opererende bedrijven. Voor een aantal zuiver binnenlandse bedrijven zal het voorstel gevolg hebben, maar het nadeel voor deze bedrijven weegt volgens het kabinet op tegen het voorkomen van onbedoeld voordeel dat internationale bedrijven met structuren die sterk gericht zijn op uitholling van de in Nederland belastbare grondslag zonder de spoedmaatregel zouden kunnen behalen, met alle budgettaire gevolgen van dien". Ik citeerde het kabinet, een hele lange zin.

Het kabinet ziet niets doen of het in buitenlandse situaties toekennen van bepaalde voordelen niet als een reële optie. Om die reden kan het kabinet niet anders concluderen dan dat ook na de uitspraak van het Hof van Justitie de betreffende voordelen in grensoverschrijdende EU-situaties moeten worden onthouden. Juridisch is dat alleen mogelijk door de binnenlandse situaties — daar komt-ie — strenger aan te pakken door de voordelen in die situaties te onthouden. Dat is nogal wat. Het kabinet erkent dat voor bepaalde belastingplichtige de belastbare winst hoger uitvalt. Het kabinet heeft oog voor de scherpste kanten en erkent de hardheid ervan. Het is goed dat een overgangsmaatregel is getroffen die ziet op de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage.

De periode van terugwerkende kracht is via een nota van wijziging beperkt tot en met 1 januari 2018, in plaats van 25 oktober 2017. Dat was natuurlijk een onmogelijk voorstel aanvankelijk, ook voor de Belastingdienst. Daardoor wordt het voorstel minder complex voor belastingplichtigen en de Belastingdienst, maar er is dus geen eerbiedigende werking. Mijn fractie vindt eigenlijk dat de terugwerkende kracht er ook in 2018 niet zou moeten zijn. Het argument van structurele budgettaire gevolgen is niet een beslissend argument. Mijn vraag, met collega's van eerder, is: kan de terugwerkende kracht voor het jaar 2018 niet alsnog uitgesloten worden, mede omdat de controle van de Belastingdienst, denk ik, heel weinig voorstelt? Dat is op zichzelf al heel zorgelijk. Door collega's is al gezegd dat de Belastingdienst een rood licht had aangezet en voor belastingplichtigen is het ook een zeer zware zaak. Moeten we dit eigenlijk wel willen?

50PLUS had aandacht gevraagd voor een grensoverschrijdende fiscale eenheid als alternatief en als bestendige regeling. Het kabinet erkent dat dit in theorie ook een manier kan zijn om het regime in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Het kabinet vindt dat geen reële optie, omdat het tot gevolg heeft dat de uitholling van onze belastinggrondslag door internationaal opererende bedrijven wordt vergemakkelijkt. Met het kabinet vindt mijn fractie dat, alles afwegend, natuurlijk wel onwenselijk, maar de gevolgen zijn heel groot als je die op zichzelf reële optie niet veel dieper zou uitspitten. We komen daar bij de definitieve regeling nog wel op terug.

Mijn fractie is erkentelijk voor het feit dat voor fiscale beleggingsinstellingen het Besluit beleggingsinstellingen zal worden aangepast om te voorkomen dat meer winst moet worden uitgedeeld dan feitelijk beschikbaar is. Wij hadden daarop gewezen. Tevens is een goedkeurende regeling in werking totdat dit besluit is aangepast. Hoever is het daarmee?

"Het kabinet wilde niet ingaan op de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, nu de Hoge Raad zijn eindoordeel heeft gegeven", einde citaat. Het is toch tamelijk uniek dat de Hoge Raad afwijkt van een advies van de advocaat-generaal. Het is, denk ik, goed dat de staatssecretaris dat nog eens goed op zich laat inwerken, want de Hoge Raad heeft hem met een gong gered, maar de advocaat-generaal had een heel ander signaal gegeven.

Voorzitter. 50PLUS komt met een motie dat terugwerkende kracht in het fiscale recht een uitzonderlijke maatregel dient te blijven als het om lastenverzwaring voor burgers en bedrijven gaat. Ik vind dat de staatssecretaris daar toch te gemakkelijk langs glijdt door op het budgettaire aspect te wijzen.

Voorzitter. Ten slotte het tweede punt: de toekomstige concernregeling. Het ontwikkelen van een nieuwe concernregeling is ingewikkeld om een aantal redenen, zegt het kabinet, mede omdat veel regelingen in de vennootschapsbelasting samenhangen met de huidige fiscale-eenheidsregeling. Er moet ook goed gekeken worden naar het EU-recht, zegt het kabinet. Verwacht wordt ook dat overgangsrecht nodig is bij de overgang naar een nieuw regime. De Belastingdienst en het bedrijfsleven moeten hun ICT-systemen aanpassen. Dat lijkt me nog een heroïsche opgave! De uitvoerbaarheid is van groot belang, zegt het kabinet dan. "Het streven is om ook bij de nieuwe regeling belangrijke voordelen waar dat mogelijk is te behouden." Dat is wel heel vaag, heel onduidelijk en heel voorzichtig. Ik maak me toch wel hele grote zorgen als dat zo geformuleerd wordt: "Het streven is om ook bij de nieuwe regeling belangrijke voordelen waar dat mogelijk is te behouden." Wij pleiten ervoor om met de NOB alle alternatieven in overweging te nemen en die een serieuze kans te geven; we hebben daar al eerder om gevraagd.

Ons regime is vanwege volledige consolidatie — collega's hebben er al eerder op gewezen —een uniek systeem dat niet volledig vergelijkbaar is met regelingen in het buitenland. Wij zijn het enige land met volledige consolidatie in de Europese Unie en ook daarbuiten, en eigenlijk zouden we dat moeten behouden. Er zijn weinig fiscale regelingen die zo veel ondersteuning vinden, zowel bij de belastingpraktijk als bij de belastingplichtigen als bij de Belastingdienst. Ze bestaat ook niet voor niets al decennia.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja. Voorzitter, het kabinet erkent dat de fiscale eenheid een kroonjuweel is en dat de huidige voordelen meegewogen moeten worden. 50PLUS vindt dat ons kroonjuweel zo veel mogelijk behouden moet blijven en vraagt van het kabinet een uiterste inspanning. Kan de staatssecretaris die toezegging doen? We moeten het kind niet met het badwater weggooien.

Voorzitter. Ons eindoordeel: na ampele beschouwing en alles zorgvuldig afwegend komt mijn fractie tot het oordeel dit tijdelijke maar toch ingrijpende voorstel te steunen, hoe zwaar de bezwaren over terugwerkende krachten ook meewegen. Wij willen dat de staatssecretaris daar nog uitvoerig op ingaat.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Van Rooijen. Dan gaan we luisteren naar de heer Snels van GroenLinks.

De heer Snels (GroenLinks):

Dank je wel, voorzitter. We hebben dit debat omdat het huidige regime van de fiscale eenheid in strijd is met het EU-recht. Binnenlandse dochtermaatschappijen kunnen wel worden gevoegd in een fiscale eenheid, maar buitenlandse dochtermaatschappijen niet, en hierdoor hebben binnenlandse dochtermaatschappijen een voordeel ten opzichte van buitenlandse dochtermaatschappijen. Dan is de vraag eigenlijk vrij simpel: ga je de buitenlandse bedrijven ook een voordeel geven of stop je met het voordeel geven aan binnenlandse, Nederlandse bedrijven? Het kabinet kiest voor het laatste, en eerlijk gezegd lijkt me dat verstandig. Ten eerste was volgens mij de wet nooit bedoeld voor de per-elementbenadering die nu op grond van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie lijkt te gaan gelden voor buitenlandse dochters. Ten tweede is die heel grote mogelijke grondslaguitholling uiteindelijk niet wat we willen met z'n allen.

Tegelijkertijd denk ik dat we het er allemaal over eens zijn — ik merk het aan alle bijdragen — dat het gewoon lelijke wetgeving is, zowel in de terugwerkende kracht als bij de Belastingdienst als in de gevolgen voor bedrijven. Het is een beetje pleisters plakken, maar als er een wondje is, moet je ook pleisters plakken. De wat definitievere discussie krijgen we dan later.

Ik heb nog wel een aantal vragen, zowel over de budgettaire gevolgen en hoe die ingepast zijn, als over de werking en de risico's. Ik kom later ook nog op de wat fundamentelere vragen. De eerste vraag sluit een beetje aan bij de vraag die ook mevrouw Lodders had. De staatssecretaris heeft er uiteindelijk voor gekozen om een aantal elementen in de fiscale eenheid in te perken, omdat dit, zoals hij letterlijk zegt, "waarschijnlijk de meest kwetsbare elementen" zijn. Daar kun je op twee manieren naar kijken. Je kunt ernaar kijken op de manier waarop mevrouw Lodders het doet: hadden we dat niet wat minder kunnen doen? Maar je kunt ook zo kijken: hadden we niet wat meer moeten doen? Zijn er niet ook nog andere elementen die wellicht toch kwetsbaar zijn voor het Europese recht? Eigenlijk is mijn vraag: hoe is die afweging nou precies gemaakt? Hoe is die risicoafweging gemaakt? Lopen we niet het risico alsnog in de nabije toekomst uitspraken te krijgen van rechters waardoor we in de toekomst misschien nog meer pleisters moeten gaan plakken voordat we tot een definitieve regeling zijn gekomen?

Ik krijg verder nog niet goed mijn hoofd om het budgettaire probleem. Dit probleem is ontstaan vanuit het Europees recht. De Europese rechter heeft gezegd: binnenlandse bedrijven hebben ten opzichte van de buitenlandse dochters een fiscaal voordeel. En uiteindelijk zou dat bij de grondslaguitholling tot honderden miljoenen kunnen oplopen. Nu worden die voordelen voor die binnenlandse bedrijven, of voor de binnenslands opererende dochters ingeperkt. En uiteindelijk is het fiscale nadeel vrijwel nul. Incidenteel is het 34 miljoen tot 42 miljoen. Dat snap ik niet. Als er uiteindelijk een fiscaal voordeel van misschien wel honderden miljoenen zou moeten zijn en je gaat de regeling inperken, dan zou je toch verwachten dat die binnenlandse bedrijven uiteindelijk meer belasting gaan betalen? We willen die grondslaguitholling tegengaan, dus nemen we maatregelen, maar er zijn nauwelijks budgettaire gevolgen, alleen die incidentele. Dat is niet goed met elkaar te rijmen. Daarover zegt de staatssecretaris: dat komt doordat bedrijven zelf ook maatregelen kunnen nemen om die negatieve gevolgen te beperken, bijvoorbeeld omdat ze gaan fuseren. Dan zijn er geen dochters, maar wordt het één bedrijf. Maar dan nog zou je zeggen dat heel veel van die keuzes van bedrijven voor die fiscale eenheid uiteindelijk ook fiscaal gedreven zijn. Ze kiezen ervoor omdat ze weten dat ze er een fiscaal voordeel uithalen. En daarom heeft de Europese rechter ook ingegrepen. Omdat er een fiscaal voordeel is dat wellicht hoog zou kunnen oplopen, moeten we dat inperken. En toch is er nauwelijks een fiscaal, en dus ook nauwelijks een budgettair gevolg. Dat begrijp ik niet.

Meer fundamenteel gaat deze vraag denk ik ook spelen als we uiteindelijk naar de nieuwe concernregeling gaan. Ook dan gaat weer de vraag spelen hoe dat zich verhoudt tot het Europese recht. En ook dan zal je moeten kijken wat nou eigenlijk die grondslaguitholling en die mogelijke grondslaguitholling zijn, en zal je dus het concurrentienadeel en -voordeel voor binnenlandse en buitenlandse bedrijven in ogenschouw moeten nemen. En wreekt zich hier uiteindelijk niet dat we eigenlijk nauwelijks inzicht hebben in wat nou precies de budgettaire consequenties zijn van die complete grondslaguitholling van het fiscale-eenheidsregime? Dat inzicht hebben we nauwelijks, althans voor zover ik het kan zien. Er zit uiteindelijk grondslaguitholling in, maar volgens mij hebben we daar geen overzicht van, en dus weten we eigenlijk ook niet goed wat er gebeurt als we die regeling gaan inperken. Graag een reactie.

Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag over die 372 miljoen, zal ik maar zeggen, dus over het voordeel dat die buitenlandse dochters nog kunnen hebben voordat de terugwerkende kracht ingaat. Ik zie steeds in de budgettaire gevolgen dat de nadruk ligt op die 42 miljoen. Die wordt ook in de begroting verwerkt. Maar als ik het goed begrijp, is die 372 miljoen uiteindelijk een bedrag dat we komend jaar binnen gaan krijgen. Want de uitspraak is nu definitief, dus die buitenlandse dochters gaan nu aanspraak maken op het Europees recht en de uitspraak van de rechter, en zij kunnen alsnog die voordelen van die elementen uit het fiscale-eenheidsregime krijgen. Is dat eigenlijk relevant voor het lastenkader? Of is dit gewoon een incidentele derving die we de komende jaren in de begroting te zien zullen krijgen, terwijl het natuurlijk uiteindelijk wel gaat om aanslagen van vóór 2017? Ik heb de indruk dat het kabinet ervan uitgaat dat het een incidentele derving is, en dus autonoom is. Maar je zou er ook op een andere manier naar kunnen kijken. Je zou kunnen zeggen dat de wijze waarop we deze spoedwet of spoedreparatie vormgeven, ook van invloed is op die incidentele derving van 372 miljoen. Daarmee zou je kunnen zeggen dat het ook een beleidsrelevante aanpassing is en dus in het lastenkader verwerkt zou moeten worden. Dat is natuurlijk ook nog steeds incidenteel, maar dat hebben we wel vaker gedaan. Je zou kunnen zeggen dat er toch een lastenverlichting van 372 miljoen is voor de internationaal opererende ondernemingen, wat uiteindelijk weer door internationaal opererende ondernemingen, ook al is het incidenteel, opgebracht moeten worden. Als wij aan de uitgavenkant een vergelijkbare casus hadden, zou Financiën een stuk strenger zijn geweest: het betreffende departement had dat op dát moment in het uitgavenkader moeten oplossen. Het lijkt nu weg te lopen in het saldo. Graag een reactie.

Een aantal collega's heeft gesproken over de uitvoering bij de Belastingdienst en wat dit vooral ook betekent voor het wat kleinere bedrijfsleven. Daar sluit ik me gemakshalve bij aan. Wat betekent dit nu voor de uitvoering bij de Belastingdienst? Worden ook kleinere bedrijven geholpen om hun aangiftes toch zo goed mogelijk te doen? Hier zit echt een deel van het lastige karakter van deze wetgeving: niet alleen de terugwerkende kracht, maar ook de uitvoering door de Belastingdienst zal moeizaam gaan verlopen. Kleinere bedrijven gaan daar echt wel een probleem mee krijgen. Wat gaat het kabinet daaraan doen?

Voorzitter. Dan sluit ik af met het iets bredere perspectief, als we toch naar die concernregeling gaan. Ik sluit me aan bij de heer Van Rooijen: ooit is die fiscale eenheid bedoeld geweest om het gemakkelijker te maken voor bedrijven en dochterondernemingen. Tegelijkertijd denk ik dat die steeds complexer is geworden en dat die steeds meer fiscaal gedreven wordt gebruikt. Bedrijven kiezen er wel of niet voor, omdat ze denken dat ze er fiscaal voordeel uit halen. Eigenlijk is de eenheid daarmee beleidsrelevant, en zou je moeten willen nadenken over wat nou de totale grondslaguitholling van het fiscale-eenheidsregime is. Wat zijn daarvan de economische en budgettaire gevolgen voor bedrijven? Dat is volgens mij een relevant debat, dat we denk ik wel moeten voeren als we over de concernregeling gaan spreken. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Wil hij ook díe vraag in de toekomst meenemen? Want je zou zomaar kunnen denken: als bedrijven louter vanuit fiscale overwegingen kiezen voor de fiscale eenheid, is dat wenselijk? Zouden we deze grondslaguitholling dan wellicht misschien willen beperken? Het is een wat open vraag, maar ze is vrij fundamenteel.

Ten slotte nog een hartenkreet. Dit is een heel technische wet. Als het over belastingen en het belastingstelsel gaat, zeggen we hier vaak dat we het eenvoudiger moeten maken. Eigenlijk hebben we het dan altijd over de inkomstenbelasting voor mensen: box 1, box 2 al minder en box 3, maar vooral box 1. Is, behalve de aanpak van grondslaguitholling en belastingontwijking, het eenvoudiger maken van de vennootschapsbelasting niet een van de doelstellingen die we als overheid zouden moeten hebben? Want dit is zulke complexe wetgeving, niet alleen voor een eenvoudig Kamerlid als ik, maar ook voor al die mensen in de praktijk om dat te kunnen doorgronden. Daarbij zie je de uiteindelijke effecten nauwelijks meer en weet je dus ook niet wat de maatschappelijke en economische gevolgen van wetgeving zijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Dijck gunt u nog wat extra spreektijd. Meneer Van Dijck.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Die grondslaguitholling is met name relevant als je de buitenlandse dochters zou betrekken, omdat er dan niet meer kan worden weggestreept. Maar het grote voordeel voor het Nederlandse bedrijfsleven, de fiscale eenheid zoals die nu bestaat, is juist administratieve lastenverlichting, het feit dat je niet meer verschillende boekhoudingen, verschillende aangiftes, verschillende btw- en Vpb-tarieven en rentes hebt. Dat is één geheel. Dat vindt binnen een bedrijf plaats; dat interesseert de Belastingdienst niet. En daar zit de kracht van de fiscale eenheid. Dus de grond dat buitenlandse bv's, buitenlandse dochters, benadeeld zouden zijn ten opzichte van Nederlandse dochters en dat dat de grondslaguitholling betreft, geldt alleen maar als het buitenland erin betrokken wordt. Dit komt door het feit dat je het niet meer kan wegstrepen omdat je met twee belastingregimes te maken hebt. Dat is namelijk het pijnlijke van deze beslissing: dat de administratieve rompslomp weer terugkomt bij zowel de bedrijven als de Belastingdienst en dat dat op dictaat gebeurt, vanuit Brussel.

De heer Snels (GroenLinks):

Ik gaf de heer Van Rooijen al gelijk dat het fiscale-eenheidsregime, zeker vanuit de historie, ontstaan is om die administratieve lasten voor bedrijven te verminderen. Tegelijkertijd denk ik dat dit uiteindelijk heel complex is geworden. Ik denk dat het niet alleen een keuze is vanuit administratieve lasten, maar dat die juist ook fiscaal gedreven is: waar is een voordeel te halen? Want het hoeft niet. Bedrijven hoeven er niet voor te kiezen. Dan hebben ze andere redenen om dat niet te doen. Dus ik geef u gelijk: het gaat om administratieve lasten, het gaat erom het gemakkelijker te maken en het gaat er ook om om het gemakkelijker te maken bij de Belastingdienst, maar er kunnen ook fiscaal gedreven motieven zijn om te kiezen voor een fiscale eenheid of niet. Ik vind het wél interessant om die vragen in ogenschouw te nemen: wat betekent dat nou eigenlijk budgettair, wat betekent het economisch, wat betekent het voor bedrijven? Dit is zeker van belang omdat we dat meer fundamentele debat bij de concernregeling gaan krijgen.

De voorzitter:

Meneer Van Dijck, tot slot.

De heer Tony van Dijck (PVV):

U stelde net een vraag hierover: het kost 371 miljoen als je de buitenlandse bedrijven erbij betrekt. Inderdaad kost dat heel veel geld, want daar is namelijk dat wegstrepen van lasten, plichten, rente, en noem maar op, niet aan de orde. Maar het nadeel voor de bedrijven — dus de extra inkomsten voor de Belastingdienst — bedraagt nu maar 40 miljoen. Dat zegt u net zelf. Dus, met andere woorden: het is maar 40 miljoen. Dat spreekt boekdelen: er is geen fiscale reden waarom bedrijven dit doen, maar het is puur administratief. Bij het hoofdkantoor vallen de kosten en bij de dochters valt de winst. Maar als het één bedrijf is, kan je die kosten van de winst van de dochters aftrekken. Dat is het mooie van dit hele fiscale instrument. Dus fiscaal stelt het niks voor. En ik vind dat deze staatssecretaris in hoger beroep had moeten gaan, of veel harder had moeten ageren tegen de Europese Unie om dit om zeep te helpen, want het is niet fiscaal gedreven. Het is puur een administratievelastenverlichting.

De heer Snels (GroenLinks):

Daar heb ik dus een aantal vragen over gesteld aan de staatssecretaris. Hoe zit dat nou budgettair? Ik krijg het nog niet helemaal rond in mijn hoofd. Ik vind het wél van belang — dat is ook waarom we één markt hebben in Europa en waarom we ook een Hof van Justitie hebben — dat we opletten dat het speelveld voor binnenlandse en buitenlandse bedrijven gelijk blijft. Dat is ook in het belang van Nederlandse bedrijven. De staatssecretaris kan ervoor kiezen om alle voordelen ook aan buitenlandse bedrijven te bieden en dan denk ik dat we inderdaad tegen een nog veel grotere grondslaguitholling aanlopen. Ik ben in politieke zin niet bereid om voor mijn rekening te nemen dat we een nog veel grotere lastenverlichting aan bedrijven gaan geven, zonder dat de uiteindelijke meerwaarde daarvan helder is. Met een uitspraak zoals deze nu is, is het niet houdbaar. De staatssecretaris moest wel iets doen. Die per-elementbenadering, die het Hof van Justitie aan de buitenlandse dochters gaf, was weer oneerlijk tegenover Nederlandse bedrijven. Want die moeten kiezen voor de hele fiscale eenheid en kunnen niet shoppen uit verschillende elementen van het fiscale-eenheidsregime. Dat was ook niet eerlijk geweest; dan hadden Nederlandse bedrijven weer een oneerlijk nadeel gehad ten opzichte van buitenlandse dochters. Dus het is precies zoals de heer Van Weyenberg het zegt: niets doen was geen optie. Ik vind het dan, ook vanuit onze invalshoek om een beetje zuinig te zijn op belastinggeld, belangrijk dat we die grondslaguitholling van mogelijk honderden miljoenen proberen te voorkomen, al is het nu met pleisters.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Heel kort, voorzitter. Daarom zeg ik dat deze staatssecretaris het gevecht had moeten aangaan. Want die per-elementregeling die werd voorgesteld, was niet eerlijk ten opzichte van onze dingen, maar hij heeft zich veel te snel erbij neergelegd. Met de pootjes omhoog heeft hij onze fiscale eenheid afgeschaft. Dat is een grote schande. Hij had het gevecht moeten aangaan met Brussel, met het Hof, met de Hoge Raad. Hij had moeten zeggen: luister, ik ga vechten voor onze fiscale eenheid, want het betekent voor de Belastingdienst een hoop administratieve rompslomp.

De heer Snels (GroenLinks):

Nee. Volgens mij heeft de staatssecretaris — daar zal hij zelf antwoord op geven, denk ik — een risico-inschatting moeten maken. Stel dat hij in hoger beroep was gegaan, dat het kabinet zich er niet bij neer had gelegd, dan was het risico dat die grondslaguitholling nog veel groter was geweest, ook veel groter geweest. Op een gegeven moment moet je kijken. Deze uitspraak ligt er. Ook de Hoge Raad heeft er vragen over gesteld en de juristen zijn het erover eens dat er een oneerlijk voordeel is. Dan ben je vrij kansloos, denk ik, en moet je zo snel mogelijk proberen te repareren. Dat is ook wat er gebeurt met deze spoedreparatie.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dank aan de heer Snels voor zijn uitvoerige beschouwing ook over de toekomst. Ik zal met hem daar t.z.t. vragen over stellen. Ik heb al tegen de staatssecretaris gezegd: zorg nu dat de voordelen die we hebben zo veel mogelijk behouden blijven. We moeten ook kijken of we misschien nog een stuk terug kunnen vechten. In die zin sluit ik me graag aan bij de collega van de PVV, de heer Van Dijck.

Maar mijn punt is even als volgt. U zegt dat die fiscale-eenheidregeling eigenlijk alleen maar een administratieve lastenverlichting is voor belastingplichtigen en ook de Belastingdienst. De grondslag van de regeling is een veel diepere. Daar heb ik ook op gewezen. Dat is namelijk — de heer Van Dijck zei het ook al — dat je winsten en verliezen binnen één concern in de binnenlandse situatie kunt compenseren. Het hoofdkantoor heeft meestal hoge kosten en van de dochterbedrijven maakt het ene winst en het andere verlies. Als het één grote groep is, saldeer je dat allemaal met elkaar. Er zitten een aantal plusbedrijven in en een aantal minbedrijven. Het hoofdkantoor zit meestal in de min. Je maakt er één geheel van. Dat heeft niets te maken met belastinguitholling of wat dan ook. Het is administratief makkelijk. Het is eigenlijk een schoonheid van een systeem. We hebben weinig stelsels waarvan we vinden dat iedereen er gelukkig mee is omdat het logisch is, goed uitvoerbaar en heel inzichtelijk. Ik houd ook een pleidooi. De staatssecretaris kijkt mij vrolijk aan; dat gebeurt niet iedere dag. Als wij samen in staat zijn om de nieuwe regeling zo goed mogelijk en zo dicht mogelijk weer terug te brengen naar wat we hadden, dan staat hier een tevreden Kamerlid. Ik deel met u een aantal vragen, maar ik wil met de heer Van Dijck constateren dat het niet een alleen een administratieve zaak is. Het is primair de consolidatie van bedrijven, dochters met winsten en dochters met verliezen en het hoofdkantoor. Dat is een unieke regeling en dat kroonjuweel moeten we behouden. Dat heb ik, denk ik, met collega's hier willen benadrukken.

De voorzitter:

Meneer Snels, heel kort.

De heer Snels (GroenLinks):

Zeker. Wat ik heb willen benadrukken, is dat je ook bij kroonjuwelen uiteindelijk fundamentele vragen moet durven stellen. Omdat het zo'n specifiek Nederlands kroonjuweel is, zul je straks in de nieuwe concernregeling de vraag moeten stellen of die uiteindelijk inpasbaar is in het Europees recht, bijvoorbeeld. Dan kun je niet zeggen: dit is wat wij in Nederland ooit hebben bedacht, dit is speciaal en uniek; wat Europa en het Europees recht verder ook zeggen, wij trekken ons er geen moer van aan. Dat betekent dat je wat dieper die fundamentele vragen moet durven stellen. Dat is eigenlijk het enige wat ik heb proberen te vertellen.

De voorzitter:

Meneer Van Rooijen, kort.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik denk dat de heer Snels niet bedoelde dat ik heb gesuggereerd dat we ons geen moer moeten aantrekken van het EU-recht. Dat bedoelde hij denk ik ook niet. Ik heb me er ook nolens volens bij moeten neerleggen, maar dat betekent nog niet dat je in het hele debat niet alleen in Nederland maar ook binnen Europa niet alles moet doen om zo veel mogelijk dat systeem te behouden, dat kroonjuweel. Ik gebruikte het woord "terugvechten". Je moet kijken of je in Europa een basis kunt vinden zodat er in Europa een regeling komt die veel dichter bij de onze komt, waardoor de houdbaarheid van ons oude systeem vanzelf weer sterker boven water komt.

De heer Snels (GroenLinks):

Zeker. Ik geef u direct gelijk. Vanuit de eenvoudige fiscale logica sluit je zo nauw mogelijk aan bij reële bedrijfseconomische activiteiten. Dan mag je verliezen, rente en zo verrekenen. Dat snap ik allemaal, maar op allerlei aanpalende terreinen, in het vennootschapsrecht, in de vennootschapsbelasting en bij belastingontwijking, zie je dat bedrijven wel degelijk constructies proberen te bedenken en fiscaal gedreven zijn om bijvoorbeeld zo veel mogelijk verliezen ergens anders weer te kunnen compenseren om uiteindelijk zo min mogelijk belasting te betalen. Ik weet niet zeker of dat hier allemaal gebeurt en ik denk ook zeker niet bij de wat kleinere bedrijven en het mkb. Maar juist omdat er nu relaties met buitenlandse dochters ontstaan, is het wel belangrijk om het ook vanuit die kant te benadrukken. Willen we deze grondslaguitholling op deze manier ook straks onder het nieuwe regime dat de staatssecretaris gaat ontwikkelen? Of kijken we ook wat het eigenlijk betekent voor de grondslag en wat het betekent het ten opzichte van het Europees recht?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van de heer Slootweg van het CDA.

De heer Slootweg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag ligt er een wet voor waarvan veel mensen in Nederland, denk ik, niet gelukkig worden; het mkb niet, de regering niet, de Belastingdienst niet en mijn fractie ook niet. Maar veel keuze lijken we in dezen niet te hebben. De fiscale eenheid, waar deze wet over gaat, is een kroonjuweel van het Nederlandse vestigingsklimaat. Op dat punt sluit ik mij aan bij veel van mijn voorgangers die hier hebben gestaan. Eerder heeft de regering dat ook zo verwoord. Met betrekking tot het afschaffen van dat kroonjuweel is een afweging gemaakt. Mevrouw Lodders en de heer Snels hebben daar vragen over gesteld. Ik zou mij daarbij willen aansluiten. Er is een uitspraak die zegt "de renteaftrek mag niet meer op deze manier", terwijl er bij valutawinst wel weer mogelijkheden zouden zijn, maar kan er in dat afwegingskader toch iets meer worden aangegeven waarom bepaalde elementen daar nu in worden meegenomen?

Het Hof van Justitie heeft echter geoordeeld dat de fiscale eenheid zoals Nederland die kent, een schending is van de vrijheid van vestiging. Nederland is verplicht om de fiscale eenheid toe te passen bij artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting. Met dat oordeel is duidelijk dat deze ook voor enkele andere artikelen geldt. Dat gebeurt met deze wet door voor die artikelen te doen alsof er geen fiscale eenheid is. Daarmee is de glans er bij dit kroonjuweel wel een beetje van af. Er ontstaat nu erg ingewikkelde wetgeving, die voor de Belastingdienst slechts onder voorwaarden uitvoerbaar is. Een van die voorwaarden is de specifieke toetsing. Ik zou de staatssecretaris wel willen voorleggen dat onze fractie er wel buikpijn van krijgt dat er weer een punt is waarvoor specifieke toetsing gaat gelden.

Voor de toekomst moeten we daarom ook nadenken over een nieuwe vormgeving van de fiscale eenheid of iets wat daarop lijkt. Ik zou de staatssecretaris willen vragen hoever men met het denken hierover is. Mensen gaan zich hierop instellen, maar aan de andere kant is er waarschijnlijk ook nieuws aan de horizon. Het is denk ik goed als de staatssecretaris ongeveer kan aangeven hoever men daar nu mee is.

Ten tijde van de schriftelijke behandeling van deze wet hadden we nog de hoop dat deze ingewikkelde wetgeving niet nodig zou zijn. De Nederlandse advocaat-generaal Wattel had ons inziens een vlijmscherpe conclusie geschreven, waar geen speld tussen te krijgen was. Het Hof van Justitie heeft verschillende foute aannames gedaan en heeft het Nederlandse belastingrecht volgens ons dan ook verkeerd geïnterpreteerd. Maar de Hoge Raad heeft inmiddels het arrest gewezen en het heeft het Hof van Justitie gevolgd en niet de advocaat-generaal. Om met De Rijdende Rechter te spreken: daar moeten we het dan ook maar mee doen. Het is nu duidelijk dat onderhavig wetsvoorstel onvermijdelijk is.

Naast het feit dat de Hoge Raad inmiddels zijn oordeel heeft geveld, is er nog meer veranderd sinds het verslag over het wetsvoorstel. Bij de heroverweging is namelijk geregeld dat de terugwerkende kracht van de wet niet verder teruggaat dan tot 1 januari 2018. Dat betekent dat de wet niet ingaat binnen het meest gebruikelijke boekjaar. In de nota naar aanleiding van het verslag staat nog enkele malen de datum van 25 oktober 2017, bijvoorbeeld bij de aankoop van een verliesmaatschappij voor die datum, in verband met de toepassing van artikel 20a. Mag de nota zo gelezen worden dat overal waar "25 oktober 2017" staat, dit moet worden begrepen als "1 januari 2018"?

Voorzitter. Dan nog een vraagpunt voor het mkb. Voor het mkb is een tijdelijke uitzondering opgenomen voor leningen met minder dan €100.000 rente per jaar per fiscale eenheid. Bij de aanname van de wet geldt die mkb-uitzondering tot 1 januari 2019. Dat is echter nu al voorbij. Ondernemers moeten dus voordat een wet door de Staten-Generaal is aangenomen, al met een adviseur — want dit is echt niet gemakkelijk — besproken hebben of zij actie moeten ondernemen. Als er leningen moeten worden afgelost, moet dat nu al gebeurd zijn. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen of hij ruimhartig kan zijn richting het mkb, want deze wet, die budgettaire derving moet voorkomen, is niet voor kleine bedrijven bedoeld. Het zijn de internationale bedrijven die een beroep zouden kunnen doen op het arrest van het Hof. Bovendien is het mkb al druk genoeg met de brexit. Kunnen we het mkb daarom niet nog wat extra tijd geven, zo vraag ik de staatssecretaris. Wat betekent deze tijdelijke uitzondering voor leningen in het kader van bedrijfsopvolgingen? Zitten leningen in het kader van de bedrijfsopvolging ook vaak binnen de fiscale eenheid? Is aflossen op korte termijn dan wel mogelijk en is de grens van €100.000 dan voldoende?

Voorzitter. De heer Snels gaf aan hoe het budgettair met elkaar gerijmd moet worden. Ik heb daar ook een vraag bij, maar net vanuit een andere invalshoek. Is met de keuze die nu gemaakt is, niet sprake van een impliciete lastenverzwaring? Ik hoop dat de staatssecretaris daar wat licht op kan schijnen.

Voorzitter. Tot slot heb ik ten behoeve van de uitvoerbaarheid nog een zeer technische vraag. Moet bij de onderhavige wet bij artikel 20a Vpb gekeken worden naar een belangenwijziging van 30% of meer ten opzichte van 1 januari 2018 of ten opzichte van het oudste verliesjaar?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u zeer, meneer Slootweg. Dan geef ik nu als laatste in deze termijn het woord aan de heer Nijboer van de Partij van de Arbeid.

De heer Nijboer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Er zijn een boel kroonjuwelen in de politiek, maar bij de fiscaal experts is de fiscale eenheid er daar een van. Vandaag is dat woord ook weer vaak gevallen. Maar als de PvdA-fractie zo naar dit stelsel kijkt, waarin nu weer een nieuw noodverband wordt aangelegd, doet dat meer denken aan een roestige ketting die aan alle kanten rammelt dan aan een kroonjuweel. Overigens loopt het met kroonjuwelen in de politiek vaak niet goed af.

Voorzitter. Waarom hebben wij zo veel kritiek? We hebben niet zozeer kritiek op dit noodverband, want dit moet gewoon worden gelegd. Anders lopen we helemaal leeg. Wel hebben we kritiek op de wet die de fiscale eenheid nu is geworden. Toen de fiscale eenheid de afgelopen jaren werd aangepast, heeft mijn toenmalige collega Groot al het kabinet indringend en heel precies gevraagd of er weer nieuwe ontwijkingsmogelijkheden zouden komen, of we niet weer in de problemen komen en of dit Europeesrechtelijk wel standhoudt. En precies dat is nu misgegaan. De vraag aan het kabinet is: hoe kan dat? Hoe heeft dit nu toch weer zo kunnen gebeuren? Hoe kan het nu dat er weer 372 miljoen — het noodverband is gelegd, want anders was dit bedrag nog groter geworden — aan belastinggeld niet is binnengehaald bij bedrijven, dat anders wel zou zijn binnengekomen?

Voorzitter. Ik kan u wel vertellen dat als dit bij de bijstand, bij de huurtoeslag of ergens anders gebeurt, er direct elders gekort wordt. Maar nu gaan bedrijven er weer ... Voordeeltje van de bank voor het risico van de overheid. Dat vind ik geen goede zaak.

Ik en de PvdA vinden dat het kabinet moet denken aan een nieuw stelsel, dat moet voldoen aan een aantal voorwaarden. De opbrengst moet een beetje stabiel zijn. Natuurlijk is het zo dat de belastingopbrengst meebeweegt als het economisch beter of minder gaat, maar nu hebben we in één keer weer een gat. Dat is ook niet de eerste keer. Dat is de eerste voorwaarde. Twee. Het moet uitvoerbaar zijn. Op dat punt heb ik vragen over dit voorstel. Als je de beoordeling van de Belastingdienst leest, word ik daar niet enthousiast van. Dat is best zorgelijk. Ze zeggen zelfs: over twee jaar moeten we maar op de koop toe nemen dat dit moeizaam gaat. Dat wordt niet makkelijker, want met deze aanpassing wordt deze wet niet makkelijker. Deze wordt eerder moeilijker dan makkelijker. Deze aanpassing is nodig, want anders lopen we leeg, maar deze wet wordt eerder moeilijker dan makkelijker. Zou het niet veel eenvoudiger moeten? De derde voorwaarde is dat de verhouding tussen het grootbedrijf en het mkb redelijk moet zijn. Het grootbedrijf zoekt toch vaak naar manieren — dat zie je hier ook weer — om belasting te ontwijken. Dus het vierde criterium is dat het ook internationaal houdbaar moet zijn.

Voorzitter. Kortom, de PvdA heeft best wel wat zorgen over de fiscale eenheid. We steunen deze wet wel, want het moet wel gerepareerd worden. Er staan mooie woorden van het kabinet in de beantwoording. De Kamervragen zijn best uitgebreid beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag. Je kon aan de wet wel zien dat het een noodwet is, maar in de nota naar aanleiding van het verslag kwam er meer informatie naar voren. Er zijn best wel zorgen of dat wel houdbaar is en of de term "kroonjuweel" nu wel zo op zijn plaats is. Wat mij betreft is het echt iets waar we van af moeten, wat meer internationaal houdbaar moet zijn en wat stabieler moet zijn in de opbrengst. Dat zal allemaal best fiscaaltechnisch ingewikkeld zijn, maar wat mij betreft had het kabinet daar al verder mee moeten zijn dan het nu is en zit het nu op de blaren die collega Groot al had voorzien.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Kroonjuweel of roestige ketting ...

De heer Nijboer (PvdA):

Ja.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik wil toch liever blijven kijken naar kroonjuwelen die schitteren. Ik dacht dat je juwelen ook kunt bijslijpen. Mijn vraag aan de collega is eigenlijk of hij niet mee wil denken over het bijslijpen van het juweel in plaats van te zeggen: laten we die roestige ketting maar weggooien. Zoals ik zojuist al heb aangegeven, is de regeling primair voor binnenlands gebruik geweest, voor alle bedrijven, vooral ook voor het mkb. Het gaat om de normale bedrijven. We hebben het niet primair over multinationals; we hebben het over de vele gezonde Nederlandse bedrijven die blij zijn met de Belastingdienst, omdat we zo'n regeling hebben. Laten we alsjeblieft proberen om die regeling te behouden. Als er een budgettair lek zit in de regeling van nu of in de toekomst, dan zijn we op allerlei manieren in staat en bereid om met de staatssecretaris en het ministerie aan reparatiewetgeving te doen. Met andere woorden, probeer het kroonjuweel te behouden, schaaf het bij en pak constructies aan, maar ga niet zeggen: laten we dat hele regime maar principieel heroverwegen en misschien afschaffen, want er zitten hier en daar lekjes in voor multinationals; weg ermee. Wilt u daarop reageren? Want ik vind dit te gemakkelijk.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik vind het ding — het juweel, zo u wilt — kapot gerepareerd. Het is elke keer weer versteld en bijgesteld. Dat ding is niet meer om aan te zien. Niemand wil het dragen. Daarmee is het onuitvoerbaar, wordt het steeds moeilijker uitvoerbaar. Dat zien we ook: de Belastingdienst piept en kraakt. Daar spreken we vaak over met de staatssecretaris. Dit is daar ook een onderdeel van. Dat is één. De tweede reden is dat de internationale omgeving wel is veranderd. Je ziet dat geen land in de wereld dit heeft. Het past dus ook helemaal niet bij Nederland. Bij debatten horen we altijd: Nederland heeft heel veel multinationals en is een internationaal handelsland; we moeten geen aparte Nederlandse wetgeving maken, want het moet een beetje aansluiten op de internationale praktijk, of je het nou over accountancy hebt of anderszins. Dat past hier ook. Dat ding is dus niet meer houdbaar. Er moet wel iets anders voor in de plaats komen. Dat is zeker zo. Dat is allemaal best ingewikkeld. Dat geef ik u allemaal mee; dat kan ik hier ook niet helemaal precies schetsen. Ik heb dus een aantal voorwaarden geschetst, maar ik vind wel dat dat ding met bijstellingen niet meer overeind blijft. Dat ding is niet meer om aan te zien, meneer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Mag ik u dan nog in overweging geven om het volgende voorbeeld erbij te betrekken? We hebben onlangs in het Belastingplan, overigens in Europees verband, de grote renteaftrekbeperking tot 30% van het EBITDA aan de orde gehad; ik kort het toch maar even af om het kort te houden. Dat is een voorbeeld dat aangeeft dat je maatregelen kunt nemen om de risico's die aan de rand van de fiscaliteit en ook bij de fiscale eenheid zitten, aan te pakken. Dat is nou een heel goed voorbeeld dat aantoont dat je met zo'n ingreep, waar we allemaal voor waren — althans, bijna allemaal — kunt bijslijpen. Wilt u daarop reageren?

De heer Nijboer (PvdA):

Dat hebben wij van harte gesteund. Ik heb het kabinet daar ook complimenten voor gegeven. Dat gaat om vreemd vermogen en eigen vermogen gelijker belasten en daar bestaande wetgeving voor aanpassen. Als er voorstellen in de goede richting zijn ... Wij zullen ook voor dit wetsvoorstel stemmen. Het is een beperking, want anders lopen we leeg. Dat heb ik ook gezegd. Natuurlijk kun je altijd nog weer dingen verbeteren, maar ik denk dat de fiscale eenheid op zichzelf haar langste tijd in Nederland heeft gehad.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ten slotte.

De voorzitter:

Kort.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Bent u bereid met ons te kijken hoe je de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven — dan heb ik het over de honderdduizenden gewone, normale bedrijven waar Nederland op draait — zwaar kunt laten meewegen in het oordeel over een toekomstige regeling? Ik maak me grote zorgen over uw opstelling, omdat u zegt: het is een roestige ketting; weg ermee. Ik zou willen dat we dit systeem zo goed mogelijk behouden en dat we waar mogelijk ook een stuk terugvechten in Europees verband om dit kroonjuweel weer meer te laten schitteren.

De heer Nijboer (PvdA):

Daarover verschillen we echt van mening. Waar de heer Van Rooijen natuurlijk gelijk in heeft, is dat werkgelegenheid belangrijk is, maar ik vind het ook heel belangrijk dat multinationals en grote bedrijven hun belasting netjes betalen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik ga toch even verder waar de heer Van Rooijen gebleven is, want ik deel de zorg van de heer Van Rooijen in de richting van de heer Nijboer. Ik denk dat hier een beeld wordt neergezet alsof we het hier vooral weer over het grote bedrijfsleven hebben, maar als we kijken naar de fiscale eenheid, zien we dat vooral het mkb, het midden- en kleinbedrijf, daar gebruik van maakt. Daarbij kijk ik ook in de richting van de staatssecretaris, want ik zou hier graag een bevestiging van willen krijgen. Waarom is dat zo? Om de administratieve lasten te verminderen. Waarom? Om te zorgen dat de Belastingdienst op een efficiënte manier kan omgaan met het midden- en kleinbedrijf. Ik meen uit mijn hoofd dat het gaat om 83%, maar ik hoor dat straks graag van de staatssecretaris. Ik vind het beeld dat de heer Nijboer hier neerzet, alsof het alleen maar het grootkapitaal is dat hier misbruik van maakt, echt een diskwalificatie van onze mkb'ers, die zorgen dat mensen daar een baan hebben, dat er werkgelegenheid is en dat er weer geïnvesteerd wordt in dit land.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik wil mevrouw Lodders wel in zoverre tegemoet komen dat er natuurlijk heel veel mkb-bedrijven zijn die dit netjes gebruiken en dat het dan ook prima functioneert. Alleen breng ik op, en dat blijkt nu ook uit zo'n Europese uitspraak, dat zo'n nationaal stelsel dat je hebt ontwikkeld en dat heel ingewikkeld is, door sommige bedrijven wordt gebruikt dan wel misbruikt om minder belasting te betalen. Daarom hebben wij nu een bleeder van 372 miljoen die opeens moet worden gedicht. Dat ligt niet aan de mkb-bedrijven. Sterker nog, ik heb de staatssecretaris juist gevraagd om daar expliciet aandacht voor te hebben. Worden zij niet het kind van de rekening?

Ik ben het dus met u eens dat het geen enorm misbruikvehikel is, maar het wordt wel misbruikt en ik denk dat het Europees rechtelijk niet meer houdbaar meer is, ook uitvoeringstechnisch. Ik zag mevrouw Lodders daar ook erg bij knikken: hoe moet de Belastingdienst deze noodwetgeving nu weer met noodgrepen gaan uitvoeren?

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik ben blij met deze woorden van de heer Nijboer; het is zo toch iets duidelijker in de richting van de feiten. Het is met name voor het mkb een ontzettend belangrijke regeling. Dat wij teruggefloten zijn, is ontzettend jammer en daar moeten wij een reparatie op toepassen. Maar nogmaals, om de fiscale eenheid neer te zetten als onuitvoerbaar voor de Belastingdienst, nee, dat deel ik niet. Ook daar hoor ik graag de visie van de staatssecretaris nog een keer op. Het is met name de uitvoeringstoets van deze reparatiewet. Daar heb ik ook een aantal vragen over gesteld en de andere collega's hebben dat ook gedaan. Ik denk dat wij daar zo meteen dus wel over zullen horen. Maar ik vind het echt tekort door de bocht om het instrument fiscale eenheid op zo'n manier neer te zetten. Dus dank in ieder geval voor de tegemoetkoming.

De heer Nijboer (PvdA):

Astublieft, maar dit ding hangt van plakband aan elkaar. Het is al zo vaak gewijzigd en bijgesteld dat het echt een probleem is, ook in internationale context.

De voorzitter:

De heer Nijboer vervolgt zijn betoog.

De heer Nijboer (PvdA):

Dit was het. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Wij gaan nu schorsen tot 11.45 uur en dan gaan wij luisteren naar de beantwoording door de staatssecretaris.

De vergadering wordt van 11.24 uur tot 11.45 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken wij over het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid. Ik wil alvast vanaf deze kant zeggen dat ik waardering heb voor alle Kamerleden die de vragen hebben gesteld in een begrijpelijke taal. Zij, wij en ikzelf snappen dat dit een zeer technisch voorstel is op basis van heel veel uitspraken van het Hof. Dat maakt de discussie soms lastig, maar vandaag zijn we in de vraagstelling en in de discussie tot nu toe heel goed geslaagd. Ik zal proberen mij volgens deze zelfde lijn op te stellen en het zo begrijpelijk mogelijk te houden. En als dat een of twee keer niet lukt, voorzitter, dan hoop ik dat u mij dat vergeeft.

Laat ik nog even beginnen met de kern van het verhaal. Het is heel goed om die nog een keer vanuit het perspectief van de wetgever te beschrijven. De kern van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting is dat een groep Nederlandse vennootschapsbelastingplichtigen aangifte doet alsof zij één belastingplichtige is. Dat sluit vaak heel goed aan bij de economische werkelijkheid. Het zou fiscaal, zo vinden wij, niet uit moeten maken of een concern haar activiteiten in één vennootschap opneemt of ervoor kiest om die over meerdere vennootschappen te verspreiden. Er zijn inderdaad zo'n 100.000 fiscale eenheden, met ongeveer 200.000 dochtervennootschappen. Dat betekent dus dat er niet alleen voor die vennootschappen, maar ook voor de belastingdienst 200.000 aangiften minder zijn door het feit dat wij deze regeling kennen.

De fiscale regeling — we hadden het er net al even over in het debat — is vooral van belang voor het mkb. Mevrouw Lodders zat zo goed als goed: 87% van de 100.000 fiscale eenheden is actief in het mkb-segment. Het grootste deel van de bedrijven die er gebruik van maken, is dus actief in het mkb. De fiscale eenheid: we hebben er net een aantal verschillende kwalificaties van gehoord, van kroonjuweel tot roestige ketting. Laat ik het zo zeggen: zij is en blijft een ongelofelijk belangrijk element om de reden die ik heb genoemd. Dat weten we ook. Maar het is ook zo — en dan kunnen we een beetje richting de heer Nijboer knikken — dat die fiscale eenheid Europeesrechtelijk al jarenlang onder vuur ligt en dat er heel veel arresten zijn geweest die elke keer neerkomen op de vraag of je de situatie in het binnenland nou hetzelfde behandelt als situaties in het buitenland.

Ik zal niet alle arresten van het Hof langsgaan, maar het is denk ik even goed om aan te geven hoe de ontwikkeling was. Het begon denk ik in 2010. Dat is dus ruim acht jaar geleden. Toen gaf het Hof eigenlijk aan dat Nederland geen verliezen hoefde te verrekenen voor Belgische dochtermaatschappijen. Dat was heel belangrijk, want daarmee werd de huidige regeling — geen grensoverschrijdende fiscale eenheid toestaan — min of meer bestendigd door het Hof. Maar in 2011 en 2012 oordeelde de Hoge Raad op basis van hetzelfde arrest dat alle voordelen die inherent zijn aan een fiscale eenheid tot binnenlandse situaties mogen worden beperkt. Dus eigenlijk was er nog een soort nadere berichtgeving die zei: we kijken naar deze specifieke zaak en we zien inderdaad dat dat kan. Dus vandaar dat wij een aantal jaren verder konden gaan met die regeling. Maar in 2016 waren er weer verschillende arresten van het Europese Hof van Justitie en die zeiden dat we de fiscale-eenheidsregeling echt zouden moeten gaan uitbreiden tot andere structuren. En toen kwamen er allerlei heel ingewikkelde dingen als zuster fiscale eenheden en fiscale eenheden met buitenlandse tussenmaatschappijen. Ik zal daar allemaal niet op ingaan, maar daarmee werd de complexiteit van de regeling, waar we het net over hadden, in 2016 al heel snel groter en werd de regeling dus ook minder overzichtelijk.

Vandaag spreken we eigenlijk over wetgeving die het gevolg is van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 22 februari van vorig jaar waarbij de Nederlandse fiscale eenheid nog een keer onder de loep werd genomen. Naar aanleiding van dat arrest konden we eigenlijk twee keuzes maken. Die werden denk ik terecht door diverse Kamerleden onderschreven. Of we konden het grensoverschrijdend voordeel aan alles en iedereen gaan geven — maar dat had een behoorlijke budgettaire consequentie en zou naar onze mening met name leiden tot veel grondslaguitholling vanwege de te vormen structuren, die dan via een buitenlandse dochter zouden kunnen gaan — of we moesten de oplossing zoeken in het beperken van het voordeel dat aan binnenlandse bedrijven werd gegeven. Dat was natuurlijk pijnlijk, maar wel nodig. Uiteindelijk is duidelijk waar het kabinet voor heeft gekozen: voor de tweede optie. Dat was ook belangrijk, want wij wisten dat er op het moment dat die uitspraak werd gedaan, een budgettair gat ontstond omdat wij allerlei renteaftrekken moesten gaan toelaten voor buitenlandse dochters. Dat was ook de reden dat we er uiteindelijk voor kozen om het op stel en sprong te doen en daarop voor een deel terugwerkende kracht van toepassing te verklaren. Ik zal later wat meer vertellen over de precieze afweging en over de terugwerkende kracht.

Maar ik realiseer me ontzettend goed dat het belangrijk is om de Kamer aan te geven dat die voorgestelde reparatiemaatregelen pijnlijk zijn en heel veel nadelen kennen. En dat is dus niet alleen vanuit de administratieve lasten, maar ook de lasten vanuit de uitvoering. En het vermindert eigenlijk een element dat wij heel belangrijk vonden: de aantrekkelijkheid van de fiscale eenheid. Die fiscale eenheid was voor de fiscale praktijk namelijk gewoon ontzettend praktisch als regeling, en natuurlijk met name voor het mkb. Mede daarom hebben wij een overgangsmaatregel opgenomen die de pijn voor de grootste groep, het mkb, probeerde te verzachten. Ik zei al dat 87% van die groep van 100.000 het mkb is. En hoewel we niet 100% een-op-een hoeven aan te sluiten, weten we dat 88% van de bedrijven die getroffen werden door het invoeren van die grens van €100.000 aan rentebetalingen voor die verbonden leningen, eigenlijk werd vrijgesteld. Het grootste deel van de mensen die in het mkb werkzaam waren, had dus geen last meer van deze aanpassing. Ook hebben we in de heroverweging van het pakket — uiteindelijk hebben we dat in het najaar van 2018 gedaan — de terugwerkende kracht weer opgeschoven van de dag van de Hofuitspraak in oktober 2017 tot 1 januari 2018.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Voorzitter. Als het inderdaad zo'n pijn doet voor het mkb en die drempel van €100.000 die pijn voor het mkb verlicht, waarom continueert de staatssecretaris die drempel dan niet tot hij met een nieuwe concernregeling komt? Dat stelde ik al voor in mijn eerste termijn. Dan is namelijk de angel uit de pijn, en hebben we wellicht de Belastingdienst ontzien.

Staatssecretaris Snel:

Ik heb daar een heel blokje over, en dat wou ik zo gaan aankondigen. Dus als u dat het goed vindt ... Dan kan ik het misschien een beetje opbouwen, in plaats van nu heel specifiek alleen op dit punt antwoord te geven. Maar ik kom er zeker op terug. En mocht ik dat niet doen, dan weet ik zeker dat de heer Van Dijck mij daaraan zal houden.

Nog even dit laatste als een soort preambule, voordat ik bij de specifieke vragen kom. Er waren ook een aantal opmerkingen die gingen over de vraag of die fiscale eenheid wel puur fiscaal is gedreven, en of er ook niet-fiscale redenen waren om activiteiten van één concern onder te brengen in één vennootschap in plaats van in meerdere vennootschappen. Het antwoord is: ja, en dat is heel vaak zo. Ik wil er een aantal noemen. Dat wil overigens niet zeggen dat de fiscaliteit niet ook een reden kan zijn, maar los daarvan zullen een hele hoop bedrijven daar om een andere reden voor kiezen. Bijvoorbeeld het voorkomen van administratieve lasten, wat ik net noemde. Of omdat zij zelf graag gediversificeerde activiteiten binnen een concern willen scheiden. Denk aan een fietsenwinkel en een ijssalon, die elkaar in het jaar afwisselen, die wel één bv zijn en in één winkel zitten, terwijl ze het tegelijkertijd onder verschillende vennootschapsstructuren willen onderbrengen. Dat is een hele logische reden. Hetzelfde geldt voor het scheiden van activa. Je kan besluiten dat je bepaalde activa liever in een bv houdt, in plaats van op concernniveau. Het kan ook zijn dat je een aantrekkelijke externe financiering probeert te krijgen, waarbij je door de schaalomvang van je activa in je balans een voordeel kunt krijgen. Dat is allemaal niet echt puur fiscaal, maar wel financieel of gewoon heel praktisch. Maar die redenen zijn er echt, en om die reden werd daar altijd gebruik van gemaakt. En de fiscaliteit, zo denken wij als wetgever, zou dus eigenlijk geen obstakel moeten zijn om dit soort concernvorming tegen te gaan, die om heel andere valide, niet-fiscale redenen plaatsvindt. En daarom beoogt de fiscale-eenheidsregeling ook aan te sluiten bij de werkelijkheid, waarin de belastingplichtige in voorkomende gevallen als concern wenst op te treden. Het is, zeg maar, de concerngedachte die we daarmee neutraal willen behandelen.

Dan heb ik een aantal blokjes, voorzitter. Het kan misschien helpen als ik nu aangeef welke dat zo meteen gaan zijn. Even heel kort. Wat regelen we nu precies en waarom regelen we het nu pas? Daar waren namelijk ook wat vragen over. Dan het blokje terugwerkende kracht. Daarna het blokje budgettair, waar een aantal vragen over waren. Het blokje daarna is uitvoering. We hebben het net even gehad over wat dit betekent voor de uitvoerbaarheid van de regeling. En ten slotte: waar staan we in de gedachtevorming rond de nieuwe concernregeling? En zoals altijd is er dan het blokje overig voor de vragen die ik even niet zo snel in een blokje wist te zetten.

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter. Het is een wat meer fundamentele vraag, maar hij komt bij me op en hoeft niet per se nu beantwoord te worden. Die ijsjeswinkel en die fietsenwinkel vind ik een interessant voorbeeld. De staatssecretaris zegt dat er redenen kunnen zijn waarom dat uiteindelijk toch een fiscale eenheid is. Dat is niet fiscaal gedreven. Maar het kan juist ook wel fiscaal gedreven zijn. Misschien is die ijsjeswinkel zwaar verliesgevend en wordt die gebruikt om de winsten bij de fietswinkel te verminderen, zonder dat daar verder een andere bedrijfseconomische logica achter zit. Dan wordt het toch langzaam maar zeker een constructie die gebruikt wordt om zo min mogelijk belasting te betalen. Dat is natuurlijk een van de meer fundamentele vragen die ik stel over de fiscale eenheid.

Staatssecretaris Snel:

Op het gevaar af dat we de situatie van de ijswinkel helemaal gaan doorlopen, er kunnen uiteindelijk fiscale redenen zijn om het niet verkeerd te vinden om de activiteiten in één concern te organiseren. Overigens ondervinden twee relatief kleine bedrijven die het in één concern willen doen rond de Vpb juist geen voordeel. Een fiscale eenheid brengt dus niet alleen maar voordelen met zich mee. Er kunnen wel degelijk ook nadelen zijn. De kern is dat er heel veel redenen kunnen zijn om iets bij elkaar te brengen. Dat is de fundamentele kern van wat wij doen. Wij vinden eigenlijk dat de fiscaliteit geen belemmering moet zijn — dat vinden wij wel vaker in de belastingwetgeving — voor een vrije gedachtenvorming over of je wel of geen concern wilt zijn. Als er uiteindelijk iets geconstrueerd is dat ook fiscaal aantrekkelijk is, is dat niet erg. Dat vinden wij ook niet erg. Je had het ook anders kunnen regelen. Het gaat erom dat wij zaken niet willen belemmeren. Wij willen niet vanuit de fiscaliteit dwingend zeggen dat iets niet mag, dat je het niet in één concern mag doen. Dat is de centrale reden waarom we hier zitten. Bij het blokje budgettair komen we misschien nog wel dieper over dit punt te spreken.

Dan kom ik op een aantal specifiekere vragen. Mevrouw Lodders vroeg bijvoorbeeld waarom er meer wordt gerepareerd dan alleen de rechtstreekse gevolgen van het arrest. Waarom doen we meer dan alleen artikel 10a? Ook de heer Slootweg vroeg ernaar. De heer Snels vroeg er ook naar, maar eigenlijk precies vanuit de andere kant, namelijk of we niet nog verder naar voren moeten gaan. Dat zijn allemaal terechte vragen. Het is ook een afweging geweest. We hebben een Hofuitspraak. Die moet je proberen van toepassing te laten zijn op de praktijk. Zo'n Hofuitspraak gaat over een specifieke casus. Wij proberen dan die elementen in beeld te brengen die van invloed kunnen zijn op andere casussen. Dan kom je vervolgens tot een soort voorstel over wat je gaat doen. Ik denk dat die per-elementbenadering bij het fiscale deel, die door het Hof van Justitie is aanvaard en door de Hoge Raad bevestigd is, een belangrijk onderdeel is. Dat was ook de reden dat andere regelingen binnen de vennootschapsbelasting onder druk kwamen te staan. Heel huiselijk gezegd komt het op het volgende neer. De Hoge Raad zegt eigenlijk dat je mag kiezen. Als het een voordeel oplevert voor jou, mag je in plaats van de hele fiscale eenheid een onderdeel ervan gebruiken, en dat in jouw voordeel gebruiken. Wij kunnen zeggen: als je die keuze maakt, moet je eigenlijk voor de hele fiscale eenheid kiezen. Maar het Hof en later de Hoge Raad hebben bevestigd dat dit niet zo is. Als zij dat vinden, weten wij dat dit ook op andere onderdelen van de vennootschapsbelasting van toepassing is.

Daarmee geef ik alvast een heel klein vooruitkijkje naar de nieuwe wetgeving straks: dit maakt het ons ontzettend lastig, want deze maatregel lijkt over een heel specifiek onderdeel te gaan, maar raakt dus eigenlijk het hart van de Vpb. Dit gaat niet alleen over artikel 10a. Het gaat over die per-elementbenadering en alles wat die kan betekenen voor de manier waarop we naar de fiscale wetgeving moeten kijken. Hierdoor verdiept het zich vrij snel tot in de haarvaten van de Vpb. Daarom zeiden wij ook zo zorgvuldig dat wij nu iets moeten doen, maar dat dit nooit de eindstap kan zijn. Ik kom later nog op hoe wij dat definitiever willen doen.

We weten dus ook dat zonder aanvullende spoedreparatiemaatregelen de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag kon worden vergemakkelijkt. Even los van het directe budgettaire verlies was er ook een angst dat erop geconstrueerd kon worden. Een dergelijk budgettair risico was niet aanvaardbaar. Daarom is ervoor gekozen om de rechtstreekse gevolgen van de uitspraak te repareren, en om ook alvast de meest kwetsbare elementen, naar de mening van het kabinet, van deze fiscale regeling onder de loep te nemen. Dat is dus een beetje onze afweging. Wij geven meteen toe — ik geloof dat het woord "pleisters" werd genoemd — dat het een beetje pleister plakken is. Het is echt spoedwetgeving geworden. Het is wel belangrijk, maar dit kan niet de eindstap zijn. De bevestiging door de uitspraak van de Hoge Raad hielp overigens enorm. Die gaf heel veel duidelijkheid, ook, zo weten wij, aan de sector zelf, die ermee bezig was. Dat was dus behulpzaam.

Dan vroeg de heer Snels nog hoe het zat met die minder kwetsbare elementen: waarom werden die anders beoordeeld, om het zo te zeggen, dan die kwetsbare elementen? Hij vroeg: wat was het verschil? Zoals gezegd voorkomen de spoedreparatiemaatregelen voor de toekomst de meest acute budgettaire problemen. Die zien dus op de volgens ons meest kwetsbare elementen. Binnen afzienbare tijd zal de fiscale-eenheidsregeling worden opgevolgd door een meer definitieve regeling, zoals ik zojuist eigenlijk ook al zei. Die moet dan uitvoeringstechnisch en juridisch toekomstbestendiger zijn dan wat wij nu doen. Voor enkele andere elementen van de fiscale-eenheidsregeling die nu nog niet zijn meegenomen, moet nog blijken in hoeverre zij strijdig zijn met Europees recht en of er bijvoorbeeld een rechtvaardigingsgrond bestaat om ze toch te houden. Daarvoor moeten wij gewoon de ontwikkelingen in de praktijk goed in de gaten houden. En indien blijkt dat er toch nog een element aan zit dat niet meer deugdelijk is, dan zullen we dat moeten aanpassen.

Overigens hebben we nog geen concrete aanwijzingen dat er nu al elementen zijn die we nog niet hebben meegenomen in die aanpassing. Maar tegelijkertijd is het echt belangrijk om te blijven zeggen: we moeten nauwlettend volgen of er uit de praktijk toch niet weer zaken blijken die anders zijn dan wij dachten. En er zijn — ter bevestiging daarvan — op dit moment bij het Europese Hof ook nog geen zaken aanhangig gemaakt met betrekking tot Nederlandse fiscale-eenheidsregelingen. Dat geeft dus eigenlijk aan dat wij denken dat wij op dit moment de goeie lijn te pakken hebben. En indien aanvullende reparatiewetgeving noodzakelijk blijkt te zijn, dan zal deze ook geen terugwerkende kracht hoeven te hebben tot 1 januari 2018.

De heer Snels (GroenLinks):

Dank u wel voor de antwoorden; heel helder. Maar even heel scherp. Betekende "kwetsbaar" voor het kabinet: waar zitten de grootste budgettaire risico's? Of is er ook gekeken naar waar de juridische risico's zitten? Want met deze uitspraken van het Hof en met deze reparatiewet staat natuurlijk ook gewoon het licht op deze wetgeving en op deze faciliteiten. Dat kan bedrijven uitlokken om toch te denken: ik zal eens naar de rechter stappen, want misschien is er hier of daar nog een gaatje te vinden.

Staatssecretaris Snel:

Nogmaals, de budgettaire reden die wij meteen zagen, en dat is natuurlijk de belangrijkste afweging geweest, was om díé elementen mee te nemen waarvan wij wisten dat er schade zou zijn. Maar we weten ook, en dat heeft misschien juist wel te maken met de geschiedenis die ik net probeerde te schetsen, dat verschillende uitspraken van het Hof leidden tot nog een keer kijken naar hoe we die fiscale-eenheidsregeling ingericht hebben. Dat leidt tot elementen waarvan wij denken: die zijn nu zo vaak heel, half of driekwart geraakt, dat ze denken dat ze vroeg of laat toch een keer ten onder gaan, om het zo te zeggen. Dat is eigenlijk ook een beetje in het verlengde van wat de heer Nijboer daarvan zei: soms moet je proberen voorop te lopen, ook al is het misschien niet per se nu nodig omdat er schade is, maar je weet eigenlijk zo goed als zeker dat die linksom of rechtsom een keer gaat komen. Daarom willen we nu gewoon één regeling opzetten, die toekomstbestendiger is dan "het kroonjuweel" dat wij hadden.

Dan was er nog een vraag van de heer Van Dijck. Hij zei volgens mij eigenlijk: waarom is er op sommige onderdelen nog reparatie nodig, want in 2019 zijn er bijvoorbeeld al diverse nieuwe renteaftrekbeperkingen in de wetgeving tot stand gekomen? Nou, dat heeft natuurlijk deels te maken met dat overgangsjaar. Ook voor 2018, dus van 1 januari 2018 tot 2019, zou je die budgettaire gevolgen moeten hebben. We hebben ervoor gekozen om die niet te willen ondergaan. Bovendien hebben de maatregelen van ATAD1 niet geleid tot afschaffing van artikel 10a. Dat is het winstdrainageartikel. Ik probeer weer uit de techniek weg te blijven, maar daar ging de procedure over.

Ook op andere punten blijft spoedreparatie overigens nog nodig. Denk aan de regeling voor niet-kwalificerende beleggingsdeelnemingen — die kwam al even langs vandaag — de regeling ter voorkoming van handel in verlieslichamen en de afdrachtvermindering voor de dooruitdelingen van dividend. Dat is allemaal heel erg technisch, maar dat zeg ik om aan te geven dat er echt wel een aantal regelingen zijn die gewoon noodzakelijk blijven.

Hoeveel bedrijven worden er nou precies ontzien? Dat heb ik net al even behandeld: dat betreft die 88%. Dus als we 100.000 fiscale eenheden hebben, zou je zeggen dat er 88.000 fiscale eenheden door de overgangsmaatregelen in hun pijn werden verzacht. Tegelijkertijd moeten er voor 12% van die bedrijven nog steeds aanpassingen zijn. Daarvoor was het verlengen van die overgangsmaatregel tot 1 januari 2019 nuttig, omdat ze daarmee een heleboel tijd kregen om de noodzakelijke aanpassingen die ze zouden willen doen, vorm te geven.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De staatssecretaris versprak zich in de laatste zin. Hij bedoelde het verlengen van die overgangsmaatregel tot 1 januari 2018. Hij zei 2019. Ik heb een vraag over 2019. Als ik de stakeholders in het veld beluister, inclusief de Belastingdienst, dan pleiten die allemaal voor de overgangsperiode tot 2019. Dat doen zij vanwege de handhaving, vanwege de administratieve rompslomp, vanwege het feit dat je met terugwerkende kracht niet kunt fuseren en allemaal van dat soort dingen. Met andere woorden: is de staatssecretaris bereid om daar nog eens naar te kijken, is hij bereid om de ingangsdatum op 1 januari 2019 te zetten? Wat zijn dan de risico's en wat is eventueel de kostenderving voor de Staat?

Staatssecretaris Snel:

Ik heb de informatie over de precieze kostenderving niet bij me, omdat dat niet de werkelijkheid is die we nu hebben. Maar zoals gezegd: de risico's op budgettaire derving zijn heel groot. Dat is de reden waarom wij mensen uiteindelijk wel de tijd willen geven om het aan te passen, maar we kunnen de hele regeling niet nog een jaar lang openzetten.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De risico's zijn volgens mij niet zo groot. Omdat iedereen er al van uitgaat dat het 1 januari 2018 wordt, is er dus ook geen misbruik gemaakt. Men weet dat je dan tegen de lamp loopt, tenminste als de Belastingdienst goed zou handhaven. Volgens mij valt het dus wel mee met de risico's. Daarom zou iedereen gigantisch geholpen zijn als het gewoon per 1 januari 2019 ingaat, mede ook vanwege die renteaftrekbeperkende maatregelen die pas ingaan in 2019, waar dan dus ook geen misbruik van gemaakt kan worden in 2018.

Staatssecretaris Snel:

Wij denken wel degelijk dat die budgettaire risico's er zijn. We zouden erop kunnen gokken dat die meevallen, maar dat doen we liever niet. Bovendien hebben we al heel duidelijk gecommuniceerd en aangegeven, vanaf de dag van het arrest, wat dat zou kunnen betekenen. Wij weten dat er onder andere vanwege dat verschoven boekjaar een probleem zou zijn. Over het gebroken boekjaar in de toekomst kom ik overigens zo meteen nog te spreken. We hebben gezegd: oké, laten we dat tot 1 januari 2018 doen. En we hebben tegelijkertijd ook aangegeven dat er voor de meeste mkb-bedrijven geen probleem zou moeten zijn, omdat we hun langer de tijd hebben gegeven hun maatregelen op orde te brengen.

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Snel:

De heer Snels vroeg of de maatregelen die de bedrijven zelf hebben genomen om de gevolgen van de spoedreparatiemaatregel te beperken, niet strijdig zijn met het Europees Recht. Zo heb ik althans zijn vraag begrepen. Het korte antwoord daarop zou "nee" zijn. Het iets langere antwoord daarop is dat wij denken dat de gevolgen van de spoedreparatiemaatregel ook voor grensoverschrijdende EU-situaties kunnen worden beperkt. Dat kan bijvoorbeeld door middel van een grensoverschrijdende juridische fusie tussen de schuldeiser en de schuldenaar, zodat de schuldpositie van rechtswege verdwijnt doordat de vordering en de schuld in één hand komen. Ik realiseer me dat dit toch wel een beetje technisch wordt. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld door het aflossen van de lening of het omzetten van de lening in aandelenkapitaal de gevolgen voor de grensoverschrijdende EU-situaties verder worden beperkt. Er is naar aanleiding van de spoedreparatiemaatregel geen sprake van een verschil in behandeling tussen de binnenlandse situatie en de grensoverschrijdende EU-situatie, want het kabinet heeft er niet voor gekozen om een grensoverschrijdend voordeel te geven die binnenlands al bestond. Het kabinet heeft er wel voor gekozen om aan binnenlandse verhoudingen het voordeel juist te onthouden. Wij denken dat het nadeel voor bedrijven in binnenlandse verhoudingen uiteindelijk opweegt tegen het voordeel dat de grensoverschrijdende opererende bedrijven kunnen behalen zonder de spoedreparatiemaatregel.

Mevrouw Lodders had nog een vraag over de monitoring. Waar lopen we nou tegenaan? Is maatwerk nog mogelijk? Zoals ik net al heb gezegd, worden alle ervaringen met de spoedreparatie nauwgezet in de gaten gehouden. Dat gebeurt niet alleen op het moment dat we het omzetten, maar dat gebeurt net zolang tot we bij de meer definitieve wetgeving zijn. Bij de afwegingen die een rol spelen bij de vormgeving van zo'n nieuwe concernregeling, zal ik de ervaringen die zijn opgedaan bij de toepassing van dit wetsvoorstel blijven betrekken. Dat zeg ik graag richting mevrouw Lodders toe. Binnen afzienbare tijd zullen de spoedreparatiemaatregelen worden opgevolgd door een meer definitieve concernregeling. Maar voordat het zover is, zeg ik dus nogmaals deze monitoring toe.

Zij vroeg ook nog om voorbeelden. Zo worden bijvoorbeeld ook de huidige voordelen van de fiscale eenheid meegewogen bij de nieuwe concernregeling. Daarmee zet ik al een klein stapje naar voren in mijn betoog. Het ging eigenlijk over: gaan wij de goede elementen wel proberen te behouden, terwijl we alleen maar repareren? Het antwoord komt zo wat uitgebreider, maar natuurlijk willen wij de elementen waarover we allemaal tevreden waren zo veel mogelijk behouden.

Mevrouw Lodders (VVD):

Dank voor het antwoord. Even terug naar de monitoring. Het is een belangrijke toezegging, want ik had een motie voorbereid om die in tweede termijn in te dienen, maar deze toezegging lijkt mij voldoende. Ik kijk ook even naar de mede-indieners van de motie. Maar wanneer wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de voortgang? Ik wil er geen vast moment aan koppelen, maar ik vind het belangrijk om bijvoorbeeld in de loop van dit jaar een brief te ontvangen met de eerste bevindingen.

Staatssecretaris Snel:

Volgende week hebben wij al een eerste wat uitgebreider gesprek met heel fiscaal Nederland, met adviseurs en bedrijfsleven, om wat meer indruk te krijgen van: als we bezig gaan met de aanpassing van het verhaal richting een meer toekomstbestendige concernregeling, hoe kunnen we dat doen? We zullen in dat gesprek ook vragen: totdat het zover is, wat zien jullie als de grootste elementen waar we naar moeten kijken? Ik kan me goed voorstellen dat we dat even afwachten, een en ander verzamelen met onze eigen ervaringen die we natuurlijk ook op dit punt hebben en dat we er in de loop van het jaar in een brief, of in een debat wat uitgebreider op terugkomen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Prima, maar ik wil dan wel afspreken met de staatssecretaris dat we bijvoorbeeld na de zomer een brief ontvangen. Dan hebben we ook de gelegenheid om het te agenderen bij een debat.

Staatssecretaris Snel:

Oké. Ik zeg dat bij dezen toe.

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter. Ter aanvulling, want ik ben medeondertekenaar van de niet ingediende motie van mevrouw Lodders over de ervaringen van deze spoedreparatie voor de discussie in de toekomst. Juist gelet op de wat meer fundamentele vragen die ik en de heer Nijboer hebben gesteld, lijkt het mij goed dat we een soort hoofdlijnendebat kunnen hebben, inclusief de ervaringen met de spoedwet, voordat wij in 2021 over de wet gaan praten. Ik pleit dus voor een wat meer strategische brief over hoe we in de toekomst omgaan met de wetgeving. Een toezegging op dat punt lijkt mij heel belangrijk.

Staatssecretaris Snel:

Dat kan heel goed samen. We hebben al wel ideeën over waar nieuwe wetgeving volgens ons aan moet voldoen en langs welke lijnen die moet lopen, maar tegelijkertijd willen we dat niet vanuit een ivoren toren doen. We willen ook weten waar wij volgens het bedrijfsleven en de adviseurs tegenaan zullen lopen. Daar komen deze meer structurele en strategische discussies gegarandeerd bij aan de orde, want wat voor nieuwe regeling willen we dan neerzetten en waar staan we dan voor? Ik denk dat de toegezegde brief na de zomer ook deze elementen kan bevatten. Dan kunnen we daar vervolgens over in debat gaan. Dat lijkt mij heel nuttig, al zal de wetgeving dan nog niet gereed zijn, want die is echt heel fundamenteel. Ik snap dat men zich zorgen maakt en dat men vindt dat het niet te lang moet duren. Wij maken ons ook zorgen. Wij willen die wetgeving ook zo snel mogelijk, maar als we één ding hebben geleerd van die serie aan hofuitspraken, dan is het wel dat, als we het te snel doen, we misschien het paard achter de wagen spannen. Het opstellen van een meer toekomstbestendige regeling brengt met zich dat wij echt diep begrijpen dat het met name voor het mkb in de praktijk een ontzettend belangrijke regeling is.

De heer Nijboer had een vraag over, als ik hem mag parafraseren: waarom nu pas? Zijn collega Groot had het allemaal al precies zien aankomen, ook al die hofuitspraken en die van de AG. Ik vind dat wel knap van de heer Groot. Dat wil ik hem wel meegeven. Hij voorzag de richting van waar de arresten over gingen, al ging het soms een beetje op en neer. Ik zou bijna zeggen: you win some, you lose some. We wisten echt wel dat er een directie was. De laatste uitspraak vonden we natuurlijk zeer onprettig, het feit dat je een per-elementbenadering zo mag toepassen. We voelden wel aan dat de jurisprudentie die kant opging, maar we vonden die uiteindelijk onprettig. Ook mijn voorgangers hebben bij de diverse behandelingen best wel stilgestaan bij de risico's, vooral die van de per-elementbenadering. Het arrest Groupe Steria was volgens mij de grote casus die toen speelde. Toen wisten wij volgens mij op dat moment al: als de per-elementbenadering doorgaat, wordt het zo complex voor de uitvoering en de toepassing van onze eigen wetgeving, dat het bijna onmogelijk is om definitief te anticiperen op wat dat zou kunnen betekenen. Toen is er actief en welbewust voor gekozen om de jurisprudentie een beetje verder te laten gaan en om een duiding vragen van wat ermee werd bedoeld. De Hoge Raad heeft een deel van die duiding onlangs gegeven. Dat is belangrijk voor ons, maar ook voor de duiding van de hele fiscale praktijk, waar men zich echt wel zorgen maakte in de weken en maanden voor de uitspraak van de Hoge Raad. Men heeft nu veel meer duidelijkheid gekregen, die men ook wilde.

Nu we het over de Hoge Raad hebben, sluit ik meteen even aan bij de vraag van de heer Van Dijck. Hij wilde dat ik nog in beroep was gegaan tegen die uitspraak. Zoals u weet, is dat lastig bij de Hoge Raad. Dan houden de beroepsmogelijkheden voor ons wel een beetje op. Dat kon dus niet. Tegelijkertijd hebben wij ons best gedaan om aan te geven hoe belangrijk de regeling in het verleden was, namelijk heel erg belangrijk. Wij hebben bij alle eerdere voorstellen onze benadering van de fiscale eenheid in Europa ook duidelijk gemaakt. Maar uiteindelijk is het voor ons echt helaas niet anders dan dat wij ons hebben neer te leggen bij deze uitspraak. Wij moeten proberen de elementen waar wij zo trots op waren — ik vind het ook echt wel een kroonjuweel — te behouden.

Dan kom ik bij het tweede blokje, de terugwerkende kracht. De heer Van Dijck vroeg of wij langer overgangsrecht kunnen hebben: tot 2019 of misschien nog wel langer. Ik heb al een beetje aangegeven dat wij dachten dat dat tot een grote budgettaire derving zou leiden. We weten het niet precies, maar wij denken aan ongeveer 100 miljoen. Dat ligt aan gedragseffecten: wie gaan er nog gebruik van maken? Gaan mensen alsnog voor een jaar iets bouwen? Wij dachten overigens dat die 100 miljoen met name ten goede zou komen aan het grote bedrijfsleven. Het mkb had er al minder last van en is ook wat minder van het structureren. Bovendien werkt de verdere beperking van de terugwerkende kracht mogelijk ook ongewenste anticipatie in de hand, zoals ik eigenlijk zojuist ook al zei. Ik denk dat ik anders in herhaling val. Het belangrijkste was: er waren budgettaire afwegingen, zeker, maar daarnaast waren er wel degelijk andere risico's die wij zagen. Die zaten vooral op het gebied van de belastingontwijking door het internationale bedrijfsleven. Dat was ook de reden waarom wij besloten hebben om dat niet verder te laten doorwerken.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik gaf daarstraks aan dat bij de vraag "wel of geen terugwerkende kracht" het budgettaire aspect niet het primaat moet hebben of de doorslag mag geven, tenzij het extreme vormen aanneemt. Uitzonderingen zijn er op een regel wellicht altijd. Nu zegt de staatssecretaris, zoals ook uit de stukken blijkt: het is 100 miljoen. Ik vind het toch wel heel gemakkelijk dat hij zegt: het is 100 miljoen, het komt bij de grotere bedrijven terecht en minder bij het mkb, en dus vinden wij terugwerkende kracht eigenlijk best acceptabel. Ik vind dat toch een zorgelijke opmerking. Ik heb denk ik duidelijk gemaakt dat terugwerkende kracht in het fiscale recht eigenlijk niet toelaatbaar is in het geval van lastenverzwaring voor burgers en/of bedrijven. Ik heb er ook een motie over aangekondigd. Ik vind 100 miljoen tegenover een rechtsbeginsel een verkeerde afweging.

Staatssecretaris Snel:

Ik snap het heel goed en ik heb ook de aankondiging van de motie gehoord. Overigens weet de heer Van Rooijen dat wij het echt volledig eens zijn met wat hij net zei, namelijk dat je ontzettend moet oppassen om terugwerkende kracht toe te passen op burgers of bedrijven op het moment dat de gevolgen budgettair negatief zijn. Zoals ik net al zei, is het niet alleen een budgettaire overweging. Daarnaast is wel degelijk ook een overweging dat wij dachten dat er nog een deur open bleef staan in de vorm van allerlei constructies. Ook om die reden dachten wij dat het belangrijk was om heel helder te communiceren op de dag van het arrest: dit is het. Dat is dan meer het structurele, anticiperende effect. Wij hoopten dat al die nieuwe te bedenken structuren via buitenlandse dochters niet meer zouden kunnen voorkomen. Dat was de opzet. Tegelijkertijd hebben wij achteraf nog ruimte gevonden om een deel van de budgettaire derving tussen 25 oktober 2017 en 1 januari 2018 op te vangen. Daar ben ik ook blij mee, zeg ik in alle eerlijkheid. Zo kon er in ieder geval voor de gebroken boekjaren een oplossing zijn. Dat gaf de ruimte aan de diverse bedrijven om zich voor te bereiden op de nieuwe werkelijkheid.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Laat ik het nog anders vragen dan. De staatssecretaris zegt, los van het budgettair bestaande bedrag van 100 miljoen euro, dat er ook weer nieuwe mogelijkheden waren om het nog erger te maken, door daarop te anticiperen en dergelijke. Dan had het toch in de rede gelegen dat Financiën, de staatssecretaris, veel eerder met een noodmaatregel was gekomen en had gezegd: "wij zijn daar bang voor en wij dichten die lekken bij voorbaat"? Nu wordt er lang gewacht met het wetsvoorstel, terwijl het arrest er al een hele tijd hing, en wordt er nu met terugwerkende kracht gezegd: omdat we laat zijn, moeten we de terugwerkende kracht accepteren. Ik vind dat je dan met noodwetgeving moet komen om dat te repareren. Dat is de koninklijke weg.

Staatssecretaris Snel:

Ik ben het daar dus niet helemaal mee eens, zoals u zult begrijpen. Het is wel degelijk zo dat toen in oktober duidelijk werd waar het om ging ... Natuurlijk moest het Hof van Justitie zich daarover definitief uitspreken en dat heeft het pas op 22 februari gedaan. Maar op dat moment wisten we dat de kans heel groot was dat, als we niks zouden doen, er niet alleen een incidenteel gat ontstaat, maar een structureel gat van potentiële nieuwe structuren die we niet wilden. Toen hebben we dat aangekondigd en inderdaad vooruitlopend op wat uiteindelijk ... Dus wij zijn volgens mij toen tijdig gestart. Dat was overigens net voordat dit kabinet begon. Toen speelde dat al. Ik zal zo rondom de lastenrelevantie richting de heer Snels ook nog wat zeggen. Maar toen is er dus juist al anticiperende wetgeving gemaakt, wetende, of er rekening mee houdend dat uiteindelijk in februari — ik weet niet of we toen die datum al wisten — het Hof van Justitie een uitspraak over zou doen.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Ik vind dit toch ook een beetje bangmakerij. De staatssecretaris praat over honderden miljoenen als we dit niet zouden doen. Over 2018 heeft hij het ineens over 100 miljoen, maar hij heeft geen idee. Het is puur nattevingerwerk. En nu geeft hij als reden waarom heel veel bedrijven ... Ik heb het gezegd: ook VNO-NCW en heel veel bedrijven geven aan dat dit een ondoenlijke zaak is, niet alleen voor ons, maar ook voor de Belastingdienst. Met andere woorden: u zadelt het mkb en de Belastingdienst met een onmogelijke taak op; u pakt een natte vinger en u zegt: 100 miljoen gaat het me anders kosten, terwijl dat nergens op gebaseerd is. Het is toch zinvol om dat een keer door te rekenen, er een keer serieus naar te kijken? Het feit ook dat bedrijven niet geanticipeerd hebben op die datum van 1 januari 2019 betekent ook automatisch nauwelijks misbruik, want iedereen gaat ervan uit dat het 1 januari 2018 is.

Staatssecretaris Snel:

Twee antwoorden. Een, de heer Van Dijck haalt nu toch weer — ik dacht dat we dat element van de discussie inmiddels achter ons hadden gelaten — heel veel mkb-bedrijven aan, maar voor die mkb-bedrijven hebben we de overgangsregeling getroffen. Dus 88% van het totaal had daar geen last van. Die hebben we, zeg maar, vrijgesteld van die lasten, dus die moeten we hier niet bij halen. Voor het tweede deel: het is ontzettend lastig. Waarom kunnen wij geen precieze ... Kijk, je kan meten achteraf hoeveel kikkers er in een kruiwagen zitten. Dat kan je meten. Of hoeveel mensen lopen door een poortje. Maar wat je niet weet, is — stel dat we dat poortje groen schilderen — hoeveel mensen méér er dan door dat poortje gaan lopen. Dat weet je niet. Je kunt wel vermoedens hebben, van: we hebben in het verleden dingen gezien en weten dat er een mogelijkheid ontstaat om verliesverrekeningen naar Nederland toe te rekenen. Die mogelijkheid was er daarvoor niet. Uiteindelijk hebben ook belastingadviseurs wel iets van een code waar ze zich aan moeten houden, maar wettelijk zou dat op dat moment mogelijk zijn en dus gaan we ervan uit dat een deel daarvan ook gebruikmaakt. Dat is niet beter dan nattevingerwerk. Ik kan net doen of ik dat academisch wetenschappelijk kan aantonen, maar dat kan natuurlijk nooit. Het is in de toekomst kijken. Wat zou er gebeuren als je een deur openzet, en dan komen wij op basis van de ervaringsfeiten op een bedrag van 100 miljoen. Dat is geen bangmakerij. Het is volgens mij proberen om realistisch te zijn in wat wetgeving betekent voor het gedrag van burgers en bedrijf.

De voorzitter:

De heer Van Dijck, kort.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Het gaat om de uitvoerbaarheid van die wetgeving. Als iets onuitvoerbaar is, zowel voor de Belastingdienst als voor bedrijven, dan heeft de staatssecretaris zich dat aan rekenen en zich af te vragen: kunnen we daar niet iets mee? En die overgangsregeling waar u nu naar verwijst voor het mkb, die repareert misschien de financiële schade, maar ze repareert niet het ontrafelen van al die bv's met die moederbedrijven van die mkb's, om te kijken of ze die 100 miljoen halen of niet. Met andere woorden: financieel zal het misschien een handreiking zijn, maar administratief helemaal niet. En mijn probleem is juist dat de staatssecretaris het heeft over 100 miljoen, terwijl dat nergens op gebaseerd is. Misschien valt het wel mee, of misschien is het 3 miljoen, maar daardoor loopt straks de Belastingdienst weer helemaal vast.

Staatssecretaris Snel:

Twee reacties. Eén: het is niet zo dat dit onuitvoerbaar is. Daar kom ik zo aan toe. Mij werd verzocht om dat heel duidelijk te maken. Uiteindelijk is er een toets gedaan, en daaruit komt naar voren: onder deze voorwaarden is het zo uitvoerbaar. Ik zal daar zo iets meer over zeggen. De claim dat het onuitvoerbaar is, klopt niet. Wat wij nu doen is uitvoerbaar. Daarover is inderdaad wel een afweging gemaakt. Nogmaals, daar zeg ik nog meer over. Dat punt is, denk ik, niet terecht.

Het andere punt is wel terecht. Ondanks dat wij het mkb meer tijd hebben gegeven om zich voor te bereiden om die ontrafelingen, als men daarvoor kiest, vorm te geven, betekent deze wetgeving voor die bedrijven inderdaad op lange termijn dat er iets moet gebeuren. Dat is waar. Dat kan ik niet ontkennen. Dat is vervelend, maar het was helaas niet anders. We hebben die bedrijven in ieder geval zo veel mogelijk proberen te ontzien door de overgangsmaatregelen die we nu twee keer hebben aangekondigd. Maar daarin had de heer Van Dijck natuurlijk gelijk.

Mevrouw Lodders en de heer Van Weyenberg hadden vragen over het gebroken boekjaar. Dit geldt misschien niet alleen voor de terugwerkende kracht over dat gebroken boekjaar 2017-2018 maar ook voor daarna. Het is misschien goed om nog een keer aan te geven hoe dat zit. Veruit de meeste fiscale eenheden hebben een boekjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar. Er zijn inderdaad voorbeelden te vinden van bedrijven die dat niet hebben. Wij gaan in onze berekening uit van ongeveer 5% van de fiscale eenheden dat een gebroken boekjaar heeft. Eén op de twintig doet het dus anders. Overigens hebben vooral de grootste bedrijven een gebroken boekjaar. Door de beperking van de terugwerkende kracht hebben zij meer tijd gekregen om te anticiperen op de gevolgen van het wetsvoorstel. Verdere beperking van de terugwerkende kracht leidt, zo denken wij, tot uitholling van de belastinggrondslag en tot verdere budgettaire derving. Wij denken dat de oplossing met betrekking tot het gebroken boekjaar niet te vinden is in het nog verder oprekken van de terugwerkende kracht tot later. De groep is veel kleiner. Als het gaat om bijvoorbeeld het bijhouden van de rentebetalingen, geldt overigens dat er juist op dat terrein een vrij precieze boekhouding bij bedrijven aanwezig is. Maar goed, bedrijven moeten in hun eigen boekhouding kijken. Maar ik ben bang dat ik het niet mooier kan maken dan het is. Als we de wet ergens per 1 januari laten ingaan, zoals we meestal doen, zal er dus ook in de toekomst voor dit soort bedrijven, die ervoor kiezen om hun boekjaar zo op te bouwen, in het boekjaar van het bedrijf een toerekening moeten zijn aan rentebetalingen die met de financiering te maken hebben. Nogmaals, wij denken dat veel bedrijven op zichzelf best scherp in beeld hebben hoe die berekeningen zijn. Maar het is wel werk, dat is zeker waar.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik begrijp heel goed wat de staatssecretaris zegt. Verder oprekken zal het weer complexer maken. Ik weet niet of het volgende een mogelijkheid is of een oplossing kan zijn. Zouden bedrijven die te maken hebben met een gebroken boekjaar met terugwerkende kracht iets verder terug kunnen gaan en bijvoorbeeld de gebrokenboekjaardatum vóór 1 januari kunnen hanteren, om op die manier toch een gesloten jaar te kunnen aangeven? Ik hoef daar nu geen antwoord op, maar als daar op die manier naar gekeken kan worden — je rekt dus niet naar de toekomst op maar in het verleden — biedt dat wellicht een mogelijkheid om bedrijven die dat willen maatwerk te verlenen.

Staatssecretaris Snel:

Ik heb daar inderdaad niet een-twee-drie het antwoord op, maar we nemen dit mee. Wij willen hierin gewoon behulpzaam zijn, want wij snappen dat die administratieve lasten gewoon onhandig zijn. Die terugwerkende kracht naar de toekomst oprekken gaat op een gegeven moment niet meer; dat weten we. Dat is het punt. Maar als er een handigheidje zou kunnen bestaan om de terugwerkende kracht naar het verleden anders te doen, sta ik daarvoor open, voor zover dat kan. Ik neem deze suggestie dus mee.

Ik ga snel verder met het blokje budgettair. De heer Snels had vragen over de 372 miljoen. Hoe zit het daar nou precies mee? Ik ga even terug: de 372 miljoen is terug te halen naar de 354 miljoen van de eerste spoedoperatie en de 18 miljoen, die wij gedekt hebben in het najaarspakket, als gevolg van het oprekken van de terugwerkende kracht van 25 oktober tot 1 januari. Het bedrag van 354 miljoen is de incidentele derving die ontstond door de beslissing van het hof. Dit incidentele bedrag is in principe lastenrelevant, maar op het moment dat die uitspraak speelde, heeft het kabinet ervoor gekozen om het lastenkader hiervoor te corrigeren. Het heeft dus ook geen compenserende maatregelen getroffen. Dus dat besluit is eigenlijk al in oktober, toen we wisten dat dit ging spelen, door volgens mij de formerende partijen genomen. Toen is besloten: als inderdaad blijkt dat die uitspraak die kant opgaat, wordt die in ieder geval gecorrigeerd in het lastenkader.

De heer Van Dijck vroeg waarom er niet is gewacht op het oordeel van het hof met betrekking tot spoedmaatregelen. En ook hij vroeg nog om een precieze onderbouwing van die 100 miljoen. Over die 100 miljoen hebben we het net gehad. Het is echt lastig om dit preciezer te onderbouwen dan we al hebben gedaan. En waarom hebben we niet gewacht? Dat was een vraag van de heer Nijboer. Nou, we hebben niet gewacht omdat we eigenlijk wilden anticiperen op mogelijke gevolgen. Vandaar dat we toen al zijn begonnen, wetend dat dit een van de uitspraken zou kunnen zijn.

De heer Slootweg vroeg eigenlijk: is er nu dan impliciet sprake van een lastenverzwaring die we hier meenemen? Het antwoord op die vraag is: nee. Met deze reparatie repareren we een gat dat ontstond doordat internationaal georiënteerde bedrijven deze renteaftrekbeperking zouden kunnen ontlopen. De binnenlandse fiscale eenheden hebben last van de reparatie, maar de verwachting is dat zij dit kunnen aanpassen door middel van herstructureringen. Wel is er nog een kleine opbrengst ingeboekt omdat de grotere bedrijven tijd nodig hadden voor de aanpassingen, en zij dus voor een deel nog een beetje werden geraakt. Maar laat ik het zo zeggen: structureel is de opbrengst van deze reparatie nul.

De heer Van Weyenberg vroeg of dat bedrag van €250 voor administratieve lasten wel reëel is, bijvoorbeeld voor de kosten van het in beeld brengen van bijvoorbeeld de rentelasten in het ene of het andere jaar. Dat is heel lastig te zeggen. Het is een gemiddeld bedrag en het komt uit een standaard kostenberekeningsmodel. Heel veel bedrijven zullen misschien zeggen dat het veel te weinig is, maar er zal ook een aantal bedrijven zijn waar men nauwelijks verschuivingen heeft. Voor die bedrijven zal dit relatief eenvoudig zijn. Het is dus echt gebaseerd op een modelberekening. Ik zal dus niet zeggen dat door ons precies voor elk bedrijf is berekend dat het zo veel zal kosten.

Er is een paar vragen gesteld over de uitvoering. De heer Van Weyenberg stelde vragen over het uitvoerbaarheidsvraagstuk en de heer Van Dijck deed dat volgens mij ook. Hoe zit het nou eigenlijk precies? Is het nou uitvoerbaar? We hebben dus vijf spoedreparatiemaatregelen die onderdeel zijn van het wetsvoorstel. De Belastingdienst heeft gezegd: die zijn alle vijf uitvoerbaar, maar bij een van de vijf hebben we gezegd: daarbij moet wel aan een aantal condities worden voldaan voordat wij denken dat het kan. Daar is dan aan voldaan. Vervolgens zegt de Belastingdienst op grond van een toets: het is mogelijk. Maar ja, daar spelen wel vragen bij, want een van die voorwaarden had te maken met de manier waarop vervolgens het toezicht werd ingeregeld.

Lodders, Van Weyenberg, Van Dijck en volgens mij ook Slootweg vroegen hoe dat dan precies zit met dat zogenoemde "selectief toezicht". Wat zijn de consequenties? Zijn er nog mogelijkheden? We moeten oppassen dat er niet een soort nieuwe term "selectief toezicht" gaat ontstaan, want dat is denk ik niet de bedoeling. Het betekent in ieder geval niet dat er geen toezicht is. Het is gewoon risicogedreven toezicht zoals we het eigenlijk altijd hebben. Het is ook zeker geen uitnodiging tot misbruik, zoals gesuggereerd werd. Eigenlijk betekent het dat er vooral geen capaciteit wordt ingezet op vooroverleg in het geval dat er heel specifieke renteaftrekbeperkingen aan de orde zijn. Dus eigenlijk zegt de Belastingdienst: we kunnen dit doen, maar dat betekent wel dat er één element is dat we minder gaan doen, en dat is het vooroverleg voor specifieke renteaftrekbeperkingen.

Dat risicogericht toezicht zal door de Belastingdienst achteraf altijd plaatsvinden, zoals dat nu ook gebeurt. Mensen zeggen soms: ik heb er een beetje buikpijn van. Ik snap wel waarom ze dat zeggen, want de term "selectief toezicht" klinkt misschien spannender dan het is. Achteraf blijft de dienst het doen, alleen voor het vooroverleg is nu iets minder capaciteit. Overigens geldt voor deze regeling en voor deze renteaftrekbeperking een drempel van €750.000, dus het zal zeker niet om duizenden en duizenden gevallen gaan waar men nu geen vooroverleg meer heeft. Het gaat om een veel lager aantal en het gaat vooral om de grotere bedrijven. Zij kunnen overigens ook vaak met hun belastingadviseurs een afspraak maken, als alternatief voor dat vooroverleg. Er is dus heel bewust voor gekozen om het zo te doen.

De vervolgvraag van de heer Van Weyenberg was: kunnen bedrijven dan nog steeds bij de dienst terecht met hun vragen? Het antwoord is: ja. In algemene zin is vooroverleg mogelijk. Zeker straks, wanneer het wetsvoorstel is aangenomen, is het helemaal weer mogelijk. Alleen is vooroverleg voor deze bovenmatige deelnemingsrente dan even niet nodig. Voor een antwoord op de andere vragen kan iedereen uiteraard hopelijk zo goed mogelijk bij de Belastingdienst terecht. Wij doen er ons best voor dat dat elke dag weer beter wordt.

Mevrouw Lodders vroeg: wanneer zijn de aanpassingen van de Belastingdienst gereed? Ik weet niet of ik deze vraag helemaal goed begrijp. Maar ik heb een antwoord gevonden; hopelijk is dat een antwoord op de vraag die zij heeft gesteld. De benodigde aanpassingen zijn in de aangifte 2018 verwerkt, zodat de belastingplichtige kan voldoen aan de verplichtingen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien.

Er was ook de vraag of er extra aandacht wordt besteed aan de communicatie over dit wetsvoorstel. Dat was wel zo in het begin. Daar hebben we vrij veel communicatie over doen uitgaan, ook een perspublicatie met als boodschap: dit gaat echt wat betekenen; besef dat dit nu al gevolgen kan hebben. Al hebben we weliswaar die overgangsregeling gehad om het een beetje tijd te geven. Op dit moment denken wij dat het wetsvoorstel voldoende aandacht heeft gekregen. Het is breed bekend bij belastingadviseurs, bij bedrijven en bij de Belastingdienst, dus wij hebben op dit moment geen nadere communicatiecampagne die hierover gaat. Gezien de diepte van de belangstelling voor dit onderwerp hebben we niet het idee dat er een gebrek aan bekendheid was.

Mevrouw Lodders (VVD):

Uit de schriftelijke ronde bleek niet duidelijk of de formulieren en dergelijke aangepast waren. Dat hoor ik nu wel, dus dat is wat mij betreft prima. Ik had nog een korte vraag, wellicht komt de staatssecretaris daar nog over te spreken: is het Besluit beleggingsinstellingen inmiddels ook aangepast?

Staatssecretaris Snel:

Ik geloof dat ik daar bij het blokje overig op terugkom. Ik heb het nog niet gelezen, maar het was wel de bedoeling. En als het niet zo is, dan krijg ik dat zo meteen te horen.

Ik was bij een nieuw blokje, de nieuwe concernregeling. We hebben deze al even aangeraakt. Er waren verschillende vragen over bij de GroenLinksfractie, de 50PLUS-fractie en de CDA-fractie. De PvdA-fractie had er volgens mij ook vragen over. Het ging eigenlijk over wat de stand van zaken is en wat de randvoorwaarden zijn die we gebruiken. We hebben net al aangegeven dat het goed is om daar nog eens in bredere zin over te spreken op het moment dat we die brief hebben gestuurd. Dan kunnen we misschien ook met z'n allen nog een weging maken van wat het nou was: een roestige ketting of een kroonjuweel. Maar het verhaal is duidelijk: we moeten binnen afzienbare tijd de rode draad te pakken hebben. Dat willen wij niet alleen doen; dat willen wij doen met iedereen die ermee te maken heeft. Ik heb al gezegd dat we volgende week beginnen met een overleg. We denken dat het ontzettend belangrijk is dat we gaan voorzien in een regeling die ook verliesverrekening binnen een groep vorm gaat geven.

Het is overigens internationaal: wij zijn niet het enige land. Het is internationaal best gebruikelijk dat landen een vorm van een concernregeling hebben. Dat is er misschien niet zo één als wij hadden, maar op zichzelf is het hebben van een concern en daar je fiscale wetgeving op van toepassing laten zijn internationaal niet vreemd. We proberen ook deze buitenlandse ervaring mee te wegen bij de opties die we bekijken. Wat mij betreft is dus ook geen enkele optie nu al definitief de pas afgesneden. We willen dit echt met open vizier doen.

Er zijn natuurlijk een aantal randvoorwaarden belangrijk. Uitvoerbaarheid hebben we al genoemd, zowel voor de bedrijven als voor de controleur, de Belastingdienst. We willen verder dat het bijdraagt aan een goed fiscaal ondernemersklimaat. Daarvoor is het natuurlijk ook bedoeld en dat willen wij zo veel mogelijk behouden. Dat is echt een randvoorwaarde. Natuurlijk is er de EU-rechtelijke houdbaarheid. Inmiddels weten we hoe belangrijk het is dat we daar ook echt aandacht aan geven, dat we niet ergens op een rand zitten en na twee jaar opnieuw moeten gaan knutselen. Dat willen we echt niet. Ook de budgettaire gevolgen van deze aanpassingen zullen we in beeld moeten brengen. Dat zijn een paar randvoorwaarden die ik nu alvast meegeef, maar daar komen we later vast wel wat uitgebreider over te spreken.

De heer Snels (GroenLinks):

En eenvoud, zou ik zeggen. Eenvoud, toch?

Staatssecretaris Snel:

Ja. Ik zeg ja, maar u hoort een heel klein beetje de komma. Bij alle fiscale wetgeving die wij vanaf dit moment samen maken, moet dat een uitgangspunt zijn. Als je iets bedenkt wat prachtig lijkt maar wat bijna onuitvoerbaar of onbegrijpelijk is, zit je gewoon verkeerd. Ik noemde uitvoerbaarheid, maar het zit een beetje op het punt van eenvoud. Tegelijkertijd, van een heel eenvoudige regeling waar niemand op zit te wachten kan je je ook afvragen of je dat dan wil. Maar goed, volgens mij snappen we elkaar in dat opzicht heel goed. Het is zeker een element wat we zullen meenemen.

Voorzitter, dan de laatste vraag van mevrouw Lodders op dat punt. Zij vroeg: is het echt niet mogelijk om versnelling aan te brengen in het proces? Die vraag stel ik mezelf ook vaak hardop, met de wetgevers die erbij betrokken zijn. Tegelijkertijd moeten we, zoals ik in het begin ook heb gezegd, het niet sneller doen dan verstandig is, ondanks de wens om snel tot een oplossing te komen. Die wens is er bij iedereen vanuit de adviespraktijk, de academische wetenschap, bij ons en de uitvoering. Maar nogmaals, zo'n beetje de grootste ploeg wetgevers die ik heb, wordt ingezet voor dit wetsvoorstel. Niemand moet onderschatten hoe diep deze uitspraken in ons Vpb-stelsel snijden.

De heer Tony van Dijck (PVV):

In het hele debat heb ik de staatssecretaris niet gehoord over de fiscale eenheid ten aanzien van de btw.

Staatssecretaris Snel:

Ten aanzien van de?

De heer Tony van Dijck (PVV):

De btw. We praten nu constant over de Vbp. Loopt de btw ook nog gevaar in de toekomst? Ik denk met name aan het toekomstige kader rondom de btw grensoverschrijdend. Nu wordt er geen btw in rekening gebracht bij grensoverschrijdend. Dat gaat veranderen. Dan zou onze fiscale eenheid vervolgens door een EU-Hof weer onder druk komen te staan. Ben ik nu heel erg aan het vooruitlopen en zie ik beren op de weg? Of ziet de staatssecretaris daar ook gevaar?

Staatssecretaris Snel:

Nee. De fiscale eenheid waar we het nu over hebben, heeft te maken met de verliesverrekeningen en eigenlijk niet met de btw. De vraag van de heer Van Dijck is eigenlijk, als ik hem mag parafraseren: kunnen we een dergelijke uitspraak op het gebied van de vennootschapsbelasting ook een keer verwachten op het gebied van de btw? Ik denk dat het antwoord daarop een beetje anders is. De btw is natuurlijk al een Europese belasting. Veel van dit soort afspraken maken we in gezamenlijkheid. Denk aan de manier waarop je binnen de btw aan verleggingsregelingen kunt doen. Je kan wel degelijk delen van de btw bij het ene land leggen. Daar zijn volgens mij goede afspraken over gemaakt. Ik heb niet het idee dat we daar, zoals bij deze regeling, tegen een potentieel lek aanlopen, maar ik zal het voor de zekerheid nog een keer vragen. Ik geloof niet dat hier een oorzakelijk verband is. Als het anders is, kom ik er zo nog op terug.

Over het proces heb ik net wat verteld. We hebben een startbijeenkomst op 14 februari, waar iedereen aan deelneemt. We gaan een keuzedocument opstellen. Daarin wordt ook opgenomen met welke organisaties uit het bedrijfsleven, welke belangenorganisaties en welke wetenschappers is gesproken. Het keuzedocument zal hopelijk zelfs voor het zomerreces, lees ik hier, kunnen worden aangeboden, zodat in de zomer en daarna bedrijfsleven, belangenorganisaties en de wetenschap al een eerste reactie op dat keuzedocument kunnen geven. Naar aanleiding van die consultatie zullen er verdiepende gesprekken worden gevoerd. Kortom, we zijn echt bezig om dat helemaal op te zetten. Na de zomer zullen we een hoofdlijnenbrief, om het zo te noemen, naar de Tweede Kamer sturen, waarin we de schets neerleggen van wat wij tot dat moment hebben gerealiseerd. Daarmee kom ik eigenlijk terug bij de toezegging die ik mevrouw Lodders op dit punt had gedaan.

Voorzitter, mijn laatste, kleine blokje met overige vragen. Dan hoop ik dat ik de meeste vragen heb gehad. Het Besluit beleggingsinstellingen, waar de heer Van Rooijen volgens mij nog naar vroeg. Het antwoord is kort: ja. Het Besluit beleggingsinstellingen zal worden aangepast. De spoedreparatiemaatregelen kunnen namelijk als gevolg hebben dat de fiscale beleggingsinstellingen in bepaalde gevallen meer winst moeten uitdelen dan feitelijk beschikbaar is. Deze winst is namelijk niet in alle gevallen al gerealiseerd. Om te voorkomen dat er nog meer winst moet worden uitgedeeld die niet is gerealiseerd, wordt het Besluit beleggingsinstellingen hiertoe aangepast. Na aanvaarding van dit voorstel door uw Kamer zal ik dat meteen in gang zetten.

Dan had de heer Van Weyenberg nog een relatie gelegd met de brexit. Meer in algemene zin: ik denk niet dat dit het moment is om over alle voorbereidingen bij de Douane te vertellen. Hij vroeg daar ook naar. Ik vertel daar altijd heel graag over, maar dat komt misschien in een ander debat weer. Maar het is inderdaad zo dat het VK bij een harde brexit een derde land wordt. In dat geval zou bij een bijzondere fiscale eenheid sprake kunnen zijn van een verbreking, omdat niet langer sprake is van een EU-lidstaat. Dus ja, ook op dit terrein speelt deze brexit weer een rol. Door de overgangsmaatregel die ik onlangs aan uw Kamer heb aangekondigd, worden de administratieve gevolgen daarvan beperkt en worden de directe gevolgen uitgesteld tot het einde van het lopende belastingjaar. Dat staat in de brief die ik uw Kamer eergisteren heb toegestuurd. We proberen in fiscale wetgeving ook oog te hebben voor een aantal van dit soort elementen, die heel plotseling opeens kunnen ontstaan voor bedrijven en voor burgers. In sommige van dat soort gevallen doen we dan eigenlijk nog de rest van het jaar alsof de brexit niet heeft plaatsgevonden, zodat we een beetje tijd geven aan bedrijven en burgers om zich voor te bereiden op die onprettige nieuwe werkelijkheid, mochten de Britten daarvoor kiezen.

Dan een ietwat technische vraag van de heer Slootweg, maar ik kan die hopelijk wel kort afdoen. Zijn vraag ging over artikel 20a in de Wet Vpb. Hij vroeg: moet er worden teruggekeken naar een belangenwijziging van 30% of meer ten opzichte van 1 januari 2018, of is dat ten opzichte van het oudste verliesjaar? Dat is inderdaad belangrijk voor de mensen die daarmee te maken hebben. Laat ik het antwoord zo precies mogelijk geven, want daar hebben we denk ik met z'n allen het meeste aan. De spoedreparatiemaatregel inzake de verliesverrekening bij wijziging van het belang moet worden toegepast alsof er nooit een fiscale eenheid is geweest. De wettelijke bepaling inzake de verliesverrekening bij wijziging van het belang wordt vervolgens op een reguliere wijze toegepast. Dat is stapje twee. Dat betekent dan dat voor de mate van belangwijziging wordt gekeken naar het oudste verliesjaar. Dat is denk ik het antwoord waarnaar de heer Slootweg op zoek was. Het begin van het oudste jaar is namelijk dat waarvan het verlies nog niet volledig was verrekend.

De heer Slootweg stelde ook nog een andere interessante vraag: moeten we omdat die overgangsmaatregel is aangepast, overal waar in de nota naar aanleiding van het verslag destijds werd gesproken over "25 oktober 2017" nu "1 januari 2018" lezen? Het antwoord is nee; dat dan weer niet. Ik hoop niet dat ik het daarmee compliceer. Dat is niet het geval. De nota naar aanleiding van het verslag is opgesteld na de nota van wijziging, waarin de terugwerkende kracht was beperkt tot 1 januari 2018. Daar waar "25 oktober 2017, 11.00 uur" wordt genoemd in de nota naar aanleiding van het verslag, werd dat op dat moment dus ook zo bedoeld. Bijvoorbeeld bij een bepaling tegen de handel in verliesverrekening geldt dus dat de belangenwijzigingen vanaf 25 oktober 2017 relevant blijven voor de spoedreparatie.

Tot slot nog een vraag van de heer Slootweg: wat kan de tijdelijke overgangsregeling voor het mkb voor de leningen voor de bedrijfsopvolging betekenen? Zitten die leningen in het kader van een bedrijfsopvolging ook binnen de fiscale eenheid? Gebeurt dat vaak? En als dat het geval is, is aflossing op korte termijn dan mogelijk, en is de grens van €100.000 aan rentebetalingen dan voldoende? Wij denken dat de overgangsregeling voor het mkb geen onderscheid maakt tussen de aard van de leningen binnen de fiscale eenheid. We kijken dus niet waarom die daar zijn. De overgangsregeling zou dus ook van toepassing zijn op een lening in het kader van een bedrijfsopvolging, maar over het algemeen is bij een bedrijfsopvolging sprake van een situatie waarbij de aandelen door een aandeelhouder worden overgedragen aan de overnemer. Tussen de verkopende aandeelhouder en de overnemende aandeelhouder kan geen fiscale eenheid bestaan, omdat een fiscale eenheid vereist dat de aandeelhouder ten minste 35% van de aandelen bezit. Het korte antwoord is dus dat het in veel van deze gevallen eigenlijk niet optreedt. Het lijkt dus gewoon niet waarschijnlijk dat er fiscale-eenheidleningen zijn in het kader van een bedrijfsopvolging. Om die reden lijkt aflossen op korte termijn dan ook niet nodig.

Daarmee ben ik aan het einde gekomen van deze set antwoorden, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in de eerste termijn. Kunnen wij overgaan tot de tweede termijn van de kant van de Kamer? Dat is het geval. Ik heb begrepen dat de leden Van Rooijen en Van Weyenberg voortijdig dit debat zullen moeten verlaten wegens andere verplichtingen. Ik heb ook begrepen dat de heer Van Weyenberg afziet van zijn tweede termijn. De heer Van Rooijen heeft gevraagd of hij als eerste hier het woord mag voeren. Ik heb begrepen dat u dat goedvindt, dus we gaan nu luisteren naar de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter, met dank aan u en de collega's. Heel kort, ook vanwege de tijd: we gaan om 13.00 uur de pensioenen in.

Voorzitter. Ik heb een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om bij nieuwe fiscale wetsvoorstellen geen terugwerkende kracht op te nemen als het gaat om lastenverzwaringen voor burgers en/of bedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Rooijen en Tony van Dijck. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34959).

Dan kunnen we door naar de volgende spreker, zie ik. Dat is mevrouw Lodders. Gaat uw gang.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de uitgebreide beantwoording. Ik denk dat de staatssecretaris erin geslaagd is om het debat nog enigszins begrijpelijk te houden, want het is een zeer technisch verhaal.

Zoals ik in de eerste termijn al heb aangegeven, is de fiscale eenheid een kroonjuweel. Die zouden wij ook naar de toekomst toe graag behouden, zij het in een aangepaste vorm. Maar daar hebben we voldoende over gewisseld.

Ik had met enkele collega's een motie voorbereid om te monitoren wat deze spoedreparatie zou betekenen in de praktijk en om de uitkomsten daarvan te betrekken bij de nieuwe concernregeling. Maar de toezegging van de staatssecretaris dat hij dat gaat doen en dat hij de Kamer daar ook over zal informeren, is een reden om deze motie niet in te dienen. Dank voor de toezegging.

Ik denk dat het heel erg belangrijk is dat we het bedrijfsleven, met de name expertise daar, en de expertise binnen de wetenschap gebruiken om een zo goed mogelijke regeling te maken.

Dat brengt mij op het laatste punt: de snelheid. Ik onderschat het niet, want het is ontzettend ingewikkeld. Dat blijkt ook wel uit het debat dat we zojuist gevoerd hebben en uit de schriftelijke ronde die we met elkaar gevoerd hebben. Maar tegelijkertijd is het ook wel een belangrijk instrument voor ons bedrijfsleven. Dus ik ga ervan uit dat de staatssecretaris nut en noodzaak ervan ziet, niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook voor zijn eigen dienst, de Belastingdienst. Ik hoop dat we waar er een versnelling kan zijn, met elkaar die versnelling vorm kunnen geven. Daar zullen wij als VVD in ieder geval constructief mee om willen gaan.

Ik dank de voorzitter en de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Lodders. De heer Van Dijck ziet af van zijn tweede termijn, dus dan komen we uit bij de heer Snels. Maar ook hij ziet ervan af. Dan de heer Slootweg.

De heer Slootweg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het is inderdaad een debat dat hier en daar wel technisch was. Ik wil de staatssecretaris dan ook bedanken voor de uitgebreide beantwoording.

Ik kwam bij herlezing toch nog wat tegen. Ik heb nog één technische vraag waarvan ik hoop dat die niet al te gecompliceerd is en dat de staatssecretaris daar snel antwoord op kan geven. Ik zou het toch niet willen nalaten om die vraag te stellen. Niet alle artikelen treden per 1 januari 2018 in werking. Dat geldt bijvoorbeeld voor artikel 13a, want dat treedt per 1 januari 2019 in werking. Heeft de staatssecretaris overwogen om deze datum ook te laten gelden voor artikel 13i? Dit vanwege de problematische uitvoerbaarheid van het artikel voor de Belastingdienst, omdat het artikel per diezelfde datum zal komen te vervallen. Met andere woorden: moeten we het echt zo ingewikkeld doen voor dat ene laatste jaar? Waar ik "13i" zei, moest ik "13l" zeggen. U begrijpt al hoe lastig dit is. Dit is een vraag die is blijven hangen, maar ik denk dat het goed is om die te beantwoorden.

Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording van de technische vragen, ook over 20a. Ik denk dat dit wel heel veel helderheid schept.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Slootweg. Ik kijk even naar de staatssecretaris of hij meteen kan reageren. Dat is het geval.

Staatssecretaris Snel:

Voorzitter, dat wil ik wel proberen. Daarbij kijk ik even naar de loge of mijn ambtenaren in ieder geval met betrekking tot artikel 13l en de inwerkingtreding conform artikel 13a een heel kort antwoordje voor mij hebben. Hier wil ik niet over filosoferen. Ik moet echt even precies weten of dat kan. Mocht dat toch te ingewikkeld blijken voor een snelle beantwoording nu, dan kom ik daar later nog op terug, desnoods met een briefje. Maar laten we proberen het nu af te doen.

Ik heb eigenlijk vooral de motie van de heer Van Rooijen en de heer Van Dijck voor mij liggen. Eigenlijk zeggen zij dat zij bij nieuwe fiscale wetsvoorstellen geen terugwerkende kracht meer willen opnemen. De terughoudendheid heb ik zojuist onderstreept. Wij zijn ook als wetgever dus enorm terughoudend om dit soort dingen te veel in de wetgeving terecht te laten komen. Dat geldt overigens ook voor de Raad van State in de becommentariëring van onze wetsvoorstellen. Tegelijkertijd is het echt net te stellig om te roepen: het mag nooit. Er kunnen overwegingen zijn, zoals we die ook bij ditzelfde wetsvoorstel hebben gehad, om toch te kiezen voor een lastenverzwaring met terugwerkende kracht. De motie is dus te stellig. Ik ontraad haar daarom. Wel zeg ik de Kamer toe dat wij samen met de medewetgever altijd terughoudend zijn in het opnemen van dat element.

Dan het antwoord op de vraag van de heer Slootweg: waarom is de renteaftrekbeperking voor bovenmatige deelnemingsrente meegenomen in het wetsvoorstel, terwijl de bepaling op 1 januari 2019 is afgeschaft? Ik hoop dat met dit antwoord zijn vraag wordt beantwoord. Met de introductie van de earningstrippingmaatregel per 1 januari 2019 zijn specifieke renteaftrekbeperkingen afgeschaft, waaronder dus de renteaftrekbeperking van de bovenmatige deelnemingsrente. Ook deze renteaftrekbeperking behoort waarschijnlijk tot de meest kwetsbare bepalingen, waarbij een beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie deze bepaling hoogstwaarschijnlijk opzij zou kunnen zetten. Het niet meenemen van deze renteaftrekbeperking in dit wetsvoorstel zou leiden tot een ongewenste uitholling van de Nederlandse vennootschapsbelastinggrondslag voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Daarom heeft het kabinet besloten ook deze renteaftrekbeperking deel uit te laten maken van de in het wetsvoorstel opgenomen spoedmaatregelen. Dat is dus de reden. Dat is ook een kwetsbaar element.

Ik denk dat ik daarmee ook in de tweede termijn de vragen heb beantwoord.

De voorzitter:

Dan zijn we gekomen aan het einde van dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over de ingediende motie zal volgende week dinsdag plaatsvinden. Na de schorsing gaan we verder met de regeling van werkzaamheden. Dank u wel.

De vergadering wordt van 12.53 uur tot 13.27 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven