11 Kansenongelijkheid in het onderwijs

Aan de orde is het dertigledendebat over kansenongelijkheid in het onderwijs.

De voorzitter:

Aan de orde is het dertigledendebat over kansenongelijkheid in het onderwijs. Het is aangevraagd door DENK. Een hartelijk woord van welkom aan maar liefst twee ministers. Zo groot is hun toewijding aan de goede zaak en aan de Tweede Kamer. Fijn dat u bij ons bent. Ik hoop de hele week al op een heel chaotisch debat, zodat ik af en toe "order, order" kan roepen, maar ik weet niet of ik daarbij vanavond op mijn wenken bediend ga worden. We kunnen het proberen. Vak-K gaat zijn best doen, hoor ik de ministers zeggen. We hebben negen sprekers van de zijde van de Kamer. Zij hebben allemaal drie minuten om hier hun ei te leggen. De eerste spreker is de heer Azarkan van de fractie DENK. Die fractie is tevens de aanvrager van dit debat. Het woord is aan hem.

De heer Azarkan (DENK):

Dank u wel, voorzitter. In 1960 bleek dat een jongen afkomstig uit "het milieu der vrije beroepen en hogere employés" een vijftien maal grotere kans maakte tot het voortgezet hogere of middelbaar onderwijs te worden toegelaten dan een leeftijdsgenoot uit "het milieu der niet-agrarische handarbeiders". Toen al was er dus een groot verschil tussen de rijken en de armen.

Dat was toen. En waar staan we nu, bijna 60 jaar later? Er is gelukkig veel verbeterd op het vlak van de toegankelijkheid van, en de kansen in het onderwijs. Maar de toegankelijkheid neemt de afgelopen jaren weer af en de kansenongelijkheid neemt weer toe. Dat vinden wij oneerlijk en onrechtvaardig. Ouders met geld huren commerciële bedrijven in om hun kinderen door de toetsweek heen te trekken. De portemonnee en opleiding van de ouders, en dus niet altijd de hersenen of de vaardigheden van het kind, bepalen in hoge mate het onderwijsniveau van het kind. Hierdoor krijgen veel arme kinderen met laagopgeleide ouders niet het onderwijs dat bij ze past en blijft talent voor Nederland onbenut.

De Onderwijsraad en de onderwijsinspectie slaan alarm. En wat doet het kabinet? Wat doet het kabinet met deze vernietigende kritiek van de Onderwijsraad en de onderwijsinspectie? En raakt het deze ministers als deze gezaghebbende instituten spreken over "standenonderwijs" en "klassieke statusstrijd"? Voelen deze ministers ook de pijn als deze gezaghebbende instituten spreken over "toenemende segregatie", over "bubbels van gelijkstemden waar leerlingen nauwelijks uit komen"? En stromen de tranen ook over de wangen van deze ministers als deze gezaghebbende instituten zeggen dat het schooladvies van een kind in groep 8 soms onnodig en onterecht dat kind zijn kansen ontneemt?

Voorzitter. Het schooladvies blijkt een onderwijsdwangbuis. Wisselen van niveau is lastig, omdat scholen de brugperiodes versmallen en bijvoorbeeld de vmbo-afdeling afstoten. En wil je later overstappen naar een hoger niveau, dan krijg je te maken met extra toelatingsdrempels.

Er zijn dus vernietigende rapporten van de Onderwijsraad en de onderwijsinspectie. En wat doen de ministers dan? Dan krijg je natuurlijk de voorspelbare woorden van afkeuring: "Het is betreurenswaardig, het zou niet mogen, het moet onderzocht worden." Aan woorden hebben al die leerlingen en studenten niets; aan woorden heeft Nederland niets. Praatjes vullen geen gaatjes, maar het gaat om daden waarmee de kansenongelijkheid wordt bestreden. Maar ik weet niet of mevrouw Van Engelshoven als minister dat van plan is, want zij vindt dat zij op afstand van de onderwijsinstellingen moet blijven. En ik vraag me dan toch af: dit is toch de minister van Onderwijs, niet de minister van afstand tot het onderwijs?

Voorzitter. DENK stelt het volgende voor. Laat het hoogste schooladvies leidend zijn. Dus de objectieve Cito-toets is leidend als die hoger is en het schooladvies is leidend als dat hoger is. Maak het op scholen makkelijker om van niveau te wisselen. Breng kinderen van verschillende niveaus samen bij vakken zoals gym, maatschappijleer en elektrotechniek. Ga van een een- naar een tweejarige brugperiode. Een belangrijk punt voor ons is: voer een stagegarantie in waarbij de onderwijsinstellingen eindverantwoordelijk zijn. Nu hebben arme studenten met een klein netwerk het veel moeilijker om een stageplek te vinden. En, afrondend: schaf het asociale leenstelsel af, omdat onderzoeken laten zien dat mensen die weinig geld hebben, minder vaak gaan studeren.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vraag van de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Met het laatste ben ik het hartgrondig eens. Maar u hebt het ook over die eindtoets in het primair onderwijs. U heeft hartstikke gelijk dat dat schooladvies niet objectief is en zelfs vaak heel erg subjectief is. Daarbij kijkt men heel erg naar de achtergrond van die kinderen en denkt men: nou, hij kan het niet aan, dus laat ik maar een wat lager advies geven. Dan komt vervolgens die eindtoets, die dat óf bevestigt óf niet. Maar als dat advies hoger uitvalt, wordt het vaak niet opgevolgd. Bent u het nou niet met mij eens, en overigens ook met de VO-raad, die daar ook een brief over heeft laten uitgaan, om dat om te keren, om die eindtoets eerst en daarna het schooladvies te doen?

De heer Azarkan (DENK):

Ik ken het standpunt van de heer Beertema op dit punt. De heer Beertema kent ook het standpunt van DENK. Wij geven aan: als iemand met objectieve criteria, in dit geval de Cito-score, laat zien dat hij een bepaald niveau heeft, dan is dat leidend. En andersom kan een docent wel degelijk ingrijpen als een kind dichtklapt bij een Cito-toets. Als een kind niet in staat is, om welke reden dan ook, om zo laag te scoren, dan moet het advies van de docent, als dat hoger is, ook kunnen worden overgenomen.

De heer Beertema (PVV):

Ja, maar dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik stelde voor om het om te keren: eerst de eindtoets en dan het advies. Dan ben je van heel veel ellende af. Je bent af van al die intimiderende gesprekken met ouders. Door alle lagen heen, hè. Dat zijn ook die advocaten in Amsterdam-Zuid — dat zijn de ergste overigens — die de school onder druk zetten ...

De heer Azarkan (DENK):

Niet allemaal.

De heer Beertema (PVV):

Wel veel. Die zetten de school onder druk: alsjeblieft, geen advies voor het vmbo, alsjeblieft niet! Als we het nou omkeren, dan hebben we eerst de objectieve eindtoets en daarna het advies, en daarin middelen.

De heer Azarkan (DENK):

Het standpunt van DENK is daarin helder: wij vinden dat het hoogste advies leidend moet zijn, of dat nou dat van de docent is of de Cito-score. Dat wijkt een klein beetje af, maar dat is hoe wij dat zien.

De voorzitter:

Helder, dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid. Ik begin wel een beetje de vrees te krijgen dat het een soort begrotingsdebat Onderwijs gaat worden en dat we het hele onderwijs erbij gaan halen, inclusief de commissie-Dijsselbloem, maar we zien wel waar het schip strandt. Mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. De OESO zegt het, Unicef zegt het en onze onderwijsinspectie zegt het ook: de kansenongelijkheid in ons onderwijs neemt toe. Wie je bent, wie je ouders zijn, welke diploma's zij hebben en hoe dik hun portemonnee is, maakt uit voor je kansen op school. Daar mogen we ons wat de PvdA betreft nooit bij neerleggen, want ieder kind verdient een eerlijke start. Die kansenongelijkheid in ons onderwijs begint al vroeg: wel of niet naar de voorschool, en naar welke dan? Helaas bepaalt de portemonnee voor veel ouders het antwoord op die vraag, en niet of het goed zou zijn voor hun kind. Daarom blijven wij aandringen op gratis voorschool voor ieder kind.

En dan de basisschool, waar de segregatie toeneemt en het schaduwonderwijs groeit als kool, iets wat kinderen van minder kapitaalkrachtige ouders weer op achterstand zet. Is de minister het met ons eens dat ieder kind er zeker van moet zijn dat het de ondersteuning krijgt die het nodig heeft op school en zonder extra kosten? De trieste constatering is dat het uitmaakt op welke school je zit, qua ouderbijdrage en soms zelfs qua voorzieningen. Zou de minister samen met gemeenten kunnen onderzoeken of er inderdaad sprake is van kansenongelijkheid bij de verdeling van schoolvoorzieningen, zoals gymzalen en speelpleinen? Van de werkdruk voor leraren tot de samenstelling van klassen, de verschillen tussen scholen zijn groot. Dat wordt mede in de hand gewerkt door de onbedoelde negatieve effecten van ons huidige artikel 23. Wij komen daarom met een voorstel voor een actualisering die kansengelijkheid centraal stelt.

De volgende drempel is het schooladvies, waar het weer uitmaakt wie je ouders zijn. Een schooladvies naar boven bijstellen kan en gebeurt weliswaar soms al, maar in veel gevallen gebeurt dat nog niet, juist bij kinderen met minder mondige ouders. Is de minister het met ons eens dat het hoogste advies leidend zou moeten zijn en dat, indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald, het schooladvies automatisch bijgesteld zou moeten worden naar een hoger gecombineerd schooladvies?

Dan de middelbare school, waar ook de segregatie toeneemt en brede scholengemeenschappen steeds meer onder druk staan. Dat is zonde, want juist brede scholengemeenschappen bieden kinderen de kans om laagdrempelig over te stappen naar een ander niveau. We kijken uit naar de aangekondigde maatregelen om stapelen makkelijker te maken en zijn blij met het nieuws over betere doorstroom vmbo-mbo.

De volgende drempel dient zich aan bij de vervolgstudie, waar we zien dat studenten met een beperking, met een migratieachtergrond of ouders die zelf niet hebben gestudeerd, een grotere kans lopen om uit te vallen. Kan de minister een update geven van hoe het staat met haar eerdere toezegging om te kijken naar begeleiding op maat voor deze kwetsbare studenten? Uit onderzoek is verder gebleken dat decentrale selectie leidt tot minder diversiteit. Ik wacht de beantwoording van mijn schriftelijke vragen uiteraard af, maar zou de minister misschien alvast iets kunnen zeggen over deze drempel?

Voorzitter. Ik heb vanavond een boel drempels benoemd, maar er zijn er nog meer. Want ook bij de ontwikkelkansen later in een leven zien we dat niet iedereen een gelijke kans heeft. Kan de minister in dit verband aangeven hoe het gaat met de uitvoering van onze motie, samen met D66, om obstakels tot leven lang ontwikkelen in kaart te brengen, juist voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, zoals niet-uitkeringsgerechtigden? Want of het nou gaat om een peuter uit Moerwijk of een nugger uit de Schilderswijk: iedereen moet zeker zijn van gelijke kansen in ons onderwijs.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank. Praktisch elk onderzoek komt tot dezelfde conclusie: het onderwijs in Nederland biedt steeds minder goede kansen aan kinderen uit arme gezinnen, terwijl juist deze kinderen dat oude verheffingsideaal van het onderwijs zo hard nodig hebben. Zo selecteren we ontzettend vroeg leerlingen op niveau. Waar we op papier een stelsel hebben dat heen en weer springen tussen schoolniveaus mogelijk zou moeten maken, is dat in de praktijk een stuk ingewikkelder. Het ging eerder al over de lagere schooladviezen als je bijvoorbeeld allochtoon bent of in armoede opgroeit. Ook werpen scholen zelf drempels op. Ze zijn bang dat hun mooie scorelijstjes vervuild raken met kinderen die hun dromen proberen na te jagen. Zie bijvoorbeeld de reactie van Paul Rosenmöller en de VO-raad op het voorstel om doorstromen makkelijker te maken. Onzin is het! Falen mag, falen is niet erg. Soms maak je nu eenmaal een keuze en wil je daarna een andere maken. Ik kan me zo voorstellen dat dat voor sommige collega's hier in de zaal ook weleens geldt. Dat hoort nu eenmaal bij het leven en dat moet in ieder geval in ons onderwijs kunnen.

Maar nergens is terugkomen op je keuze zo duur als op de hogeschool of de universiteit. Als je rijk bent, mag je een foute keuze maken, anders kun je je het niet veroorloven. Met het schuldenstelsel van onder anderen de heer Van Meenen en Jesse Klaver is dat nog veel duurder geworden. De resultaten zijn er ook naar. Vooral kinderen uit arme gezinnen haken af. Kijk maar naar de doorstroomcijfers van havo naar hbo als je opgroeit in een gezin waarin je ouders een bijstandsuitkering hebben. Zo gek is dat niet. Als je opgroeit in een gezin waarin je de ontwrichtende werking ziet van het jezelf in de schulden steken, ben je op 17- of 18-jarige leeftijd ook wat minder snel geneigd om jezelf in de schulden te steken. Neemt het kabinet dit jongeren kwalijk? Of snappen ze het eigenlijk ook wel? En wat gaan we daar nu aan doen? Ik weet wat het kabinet tot nu toe doet, en dat is de rente verhogen, zodat schulden nog verder toenemen. Dat is toch totaal tegengesteld aan het stimuleren van gelijke kansen voor iedereen?

De Staat van het Onderwijs was, zoals praktisch elk ander rapport over kansengelijkheid in het onderwijs, keihard: vooral het opleidingsniveau van ouders bepaalt wat de kinderen later gaan doen. Kansen zijn erfelijk aan het worden. Dat is bespottelijk en wat de SP betreft onacceptabel, maar opvallend is het helaas niet. Want hebben je ouders een goede baan, dan kopen ze er gewoon bijlessen bij. Wat een totaal brevet van onvermogen. Dit wordt zelfs toegejuicht door partijen zoals, we hebben het al eerder gezegd, het CDA en de VVD. De belofte van goed funderend onderwijs, dat gratis is voor iedereen, is zo langzamerhand een papieren belofte aan het worden. Wat gaat dit kabinet doen om dat te voorkomen?

De heer Beertema (PVV):

Nu passeert het weer: de portemonnee van die rijke ouders, de elite koopt alsmaar bijlessen in, er ontstaat een hele industrie en dat is voor mensen zonder die dikke portemonnee niet te betalen. Dat is toch onzin, leg ik aan meneer Kwint voor. Mijn medewerker, ikzelf, wij komen uit gezinnen waar we geen dubbeltje hadden om onze kont te krabben, zoals dat toen gezegd werd. Maar mijn moeder kocht bijlessen in, zodat ik die hbs kon afmaken. Iedereen kan dat toch? Dat is toch een kwestie van een beetje nadenken, investeren in je eigen toekomst, investeren in de toekomst van je kinderen. Wat is uw voorstel dan? Moeten alle bijlessen verboden worden? Of moeten we ontzettend in die schatkist gaan graven om iedereen maar gratis bijlessen te geven? Wat is uw voorstel dan?

De heer Kwint (SP):

Ik constateer in ieder geval dat in de tijd van de heer Beertema het met het onderwijs iets anders gesteld was dan in de tijd dat ik naar school ging. Als ik bijles nodig had, dan zei een leraar tegen mij: joh, kom donderdag het achtste uur even langs, dan gaan we nog even de naamvallen Duits met je oefenen. Daar hoefde ik niks voor te betalen. Dat was voor die leraar gewoon onderdeel van zijn werk, net als dat het nu wat mij betreft voor leraren onderdeel is van hun werk dat zij leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte gewoon helpen. Dat is onderdeel van het budget van de school. We kunnen er van alles over zeggen hoe toereikend dat is — ik denk dat het dat op dit moment niet is — maar het is niet voor niks dat in de afgelopen tien à vijftien jaar de totale uitgaven aan het schaduwonderwijs vervijfvoudigd zijn. U kent die koopkrachtplaatjes ook. Het is niet omdat onze inkomens vijf keer over de kop gegaan zijn. Het zegt iets over de staat van ons onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb in mijn onderwijscarrière ook op zaterdag bijlesklasjes gehad. Daar was ook niks mis mee. Maar wat is er mis met ouders die bijles inkopen? Ik begrijp het niet. Die investeren dat geld dan niet in een wintersportvakantie of weet ik wat, maar die investeren het in hun kinderen. Eigenlijk kan iedereen dat, tenzij je op het absolute minimum zit, want dan wordt dat moeilijk. Wat is er nou toch mis mee? Waar wilt u nou toch heen?

De heer Kwint (SP):

Het lijkt mij totale onzin dat iedereen dat zomaar kan. Als je ziet dat er bijna 500 à 600 miljoen omgaat in dat schaduwonderwijs, dan maak je mij niet wijs dat dat voor iedereen makkelijk af te tikken is. Meneer Beertema noemt zelf het voorbeeld van een wintersportvakantie. Nou, ik denk dat, net als een wintersportvakantie, een hele hoop mensen dure bijlessen à €15 per uur niet kunnen betalen. Meneer Beertema mag daar anders over denken, maar ik betwijfel dat.

De voorzitter:

Heel goed, u continueert.

De heer Kwint (SP):

Want — en we gaan door — naast alle eerder genoemde factoren neemt ook de ouderbijdrage alleen maar toe. Ben je hoogbegaafd, wil je tweetalig onderwijs? Natuurlijk kan dat, maar alleen als pappa en mamma lappen, alsof alleen kinderen van rijke ouders dit zouden willen. Wat vindt de minister eigenlijk van de gemaakte afspraak of, nou ja, intenties — want veel meer is het niet — van scholen, de PO-Raad en de VO-raad rondom de ouderbijdrage? Vindt hij deze ver genoeg gaan, of zegt hij nu alsnog, samen met ons en GroenLinks "laten wij een wet gaan maken en laten wij iets doen aan die ouderbijdrage"?

En ten slotte: waar mogen we dit kabinet nou uiteindelijk op afrekenen? Wat heeft u na deze periode bereikt waardoor kinderen uit arme gezinnen meer kansen krijgen dan ze nu hebben? Want wat nu gebeurt, is niet genoeg.

De voorzitter:

Een vraag nog van de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Even een correctie. Ik zat effe te googelen wat de omzet is van het schaduwonderwijs in Nederland. De heer Kwint maakt soms gebruik van de stijlfiguur van de overdrijving. Dat is nu ook zo. Hij had het over 500 tot 600 miljoen. Het is 74 miljoen, volgens SEO. Even voor de annalen.

De voorzitter:

Voor de geschiedschrijving.

De heer Kwint (SP):

Daar wil ik dan wel aan toevoegen dat ik, als ik meneer Rog was, even de Kamerstukken rondom het AO Schaduwonderwijs erbij zou pakken. Die komen namelijk met een fors andere inschatting, dus tenzij u denkt dat de minister minder goed kan rekenen dan het SEO ... Maar dat moet u dan maar in uw eigen coalitie uitzoeken.

De voorzitter:

En even voor de mensen die geen onderwijsfreaks zijn: wat is "SEO"? U had het ook over de "PO-Raad".

De heer Kwint (SP):

"PO-Raad" is de raad voor het primair onderwijs.

De voorzitter:

En "SEO"?

De heer Kwint (SP):

Voor "SEO" verwijs ik u gemakshalve naar de heer Rog: r-o-g.

De voorzitter:

Heel goed. De heer Beertema van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Wie echt wil in ons land, heeft alle mogelijkheden om zijn of haar ambities te verwezenlijken. Wat betreft de toegankelijkheid tot het onderwijs staat Nederland in de top en Nederland blinkt uit in uitstekend onderwijs voor de laagste groepen. Het OESO-rapport constateert dat er meer moet worden gedaan om migrantenkinderen te laten slagen op school en in de maatschappij. Nog meer, vragen wij ons dan af. Kijk naar het verleden. Hele cohorten kinderen van Italiaanse, Joegoslavische, Surinaamse, Indonesische of Vietnamese afkomst hebben hun weg gevonden in het onderwijs. Ze hebben met extra hun best doen en met hard werken gebruikgemaakt van alles wat het Nederlandse onderwijs te bieden had aan emancipatie en aan kennis en kunde. Dus het gaat niet om migrantenkinderen in het algemeen, het gaat hier veelal om Turkse en Marokkaanse kinderen. Daar zit het probleem. Daar zitten de ouders die tot in de derde generatie weigeren om thuis Nederlands te spreken. Daar zitten de ouders in een zelfgekozen isolement. Daar zitten de ouders die hun kinderen met een taalachterstand van soms wel vier jaar naar de basisschool sturen.

De kansenongelijkheid waarover hier wordt gesproken is er een die ouders zelf kunnen oplossen door bijvoorbeeld actief deel te nemen aan onze samenleving, door te assimileren, thuis Nederlands te spreken, Nederlandse boekjes te lezen of Nederlandse tv te kijken. Daar ligt de sleutel, bij de ouders, om die kinderen net als al die kinderen die ik net al noemde, te laten slagen op school en in de maatschappij.

Dit debat gaat over veelal zelfgezochte en zelfgecreëerde kansenongelijkheid. In dit debat willen de collega's de Nederlandse samenleving en het onderwijs schuldig verklaren en migrantenouders en -kinderen tot willoze slachtoffers maken van die wrede, discriminerende scholen. Hou eens op met het koesteren van lage verwachtingen ten aanzien van welke ouders en hun kinderen dan ook. Stel eisen aan ze, jaag ze aan om er het beste van te maken. Lage verwachtingen koesteren is de doodssteek voor emancipatie en onderwijs.

Voorzitter. Wij zullen niet ontkennen dat er helemaal geen sprake is van kansenongelijkheid. Ik doel dan natuurlijk op de invoering van het leenstelsel — collega Kwint zei het al — die de kansenongelijkheid binnen het hoger onderwijs heeft vergroot. Ook is de eindtoets in het p.o. niet meer leidend bij het bepalen van het schooladvies. Ik overweeg daarover, alweer, een motie in te dienen. Ik geef even aan dat de VO-raad diezelfde aanbeveling ook al heeft gedaan; misschien dat het helpt.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Het Nederlandse onderwijs is in de regel goed, vooral door onze leraren, die kinderen alle kansen willen geven. Maar zij hebben de wind niet mee. Door achterstallig onderhoud is er een enorm lerarentekort. Leraren hebben een gigantische werkdruk en klassen zijn te vol. Juist kinderen die meer aandacht nodig hebben, worden de dupe. Dat werkt de kansenongelijkheid in de hand. Ouders vragen ook steeds meer van hun kinderen, waardoor op de basisschool de prestatiedruk al begint. Dat is ze ook moeilijk kwalijk te nemen, want het maakt gewoon uit op welk niveau een jongere uitstroomt. Maar het zorgt wel voor meer stress bij jongeren.

Ook het systeem werkt niet mee. Uit allerlei vergelijkend onderzoek blijkt dat de kansenongelijkheid groot is. Waarin verschilt ons systeem dan van andere landen? Dat is de vroegselectie. Het is gewoon niet uit te leggen dat leerlingen zo vroeg moeten kiezen en overstappen vaak moeilijk is, al zet het kabinet daar een aantal stappen in. Het vraagt ons wel nog verder te kijken naar het systeem om al voordat kinderen naar school gaan, de voorschoolse voorziening toegankelijk te maken voor alle kinderen. Het vraagt ook om brede brugklassen om kiezen op een latere leeftijd mogelijk te maken. Het vraagt misschien ook om een andere kijk op onderwijs, om een ontspannen samenleving waarin we mensen het recht geven op het maken van keuzes waar ze later misschien spijt van hebben. "The greatest teacher, failure is" zegt Jedi Master Yoda in de film The Last Jedi. Hij heeft natuurlijk hartstikke gelijk. Van onze fouten leren we veel, maar waarom kijken we dan zo negatief naar zittenblijven? Waarom praten we over de verkeerde studiekeuze als iemand stopt omdat de opleiding niet bij hem of haar past?

Voorzitter. Een koekjesfabriek maakt winst door zo veel mogelijk koekjes in korte tijd te produceren. In het onderwijs gaat het echter om de ontwikkeling van mensen. Het rendementsdenken van rechts Nederland is funest voor goed onderwijs en dus moeten we daarvan af. Ik zou graag van de ministers willen weten of ze het hiermee eens zijn en, zo ja, of ze bereid zijn om nog verdere stappen te zetten tegen het rendementsdenken.

Ik heb daarover een paar specifiekere vragen. Zijn de ministers het met ons eens dat het helemaal niet erg is al iemand langer de tijd nodig heeft voor een opleiding of studie? Zijn ze bereid om de prikkels uit het systeem te halen? Ik heb het dan bijvoorbeeld over het model dat de inspectie gebruikt om resultaten te meten. Is het mogelijk om studierendementen, zittenblijven en cijfers van de leerlingen uit dit model te halen? Zijn de ministers het met ons eens dat de mening van leerlingen en leraren een grotere rol zouden moeten spelen, ook in de beoordelingen van de inspectie? Is bekend hoeveel scholen regels hebben als het gaat om het maximumaantal keren zittenblijven? Zijn de ministers bereid om dat misschien ook eens helemaal af te schaffen? Weten we of de medezeggenschapsraad altijd meepraat over dit beleid? Hoe staat het met het beleid rondom de brede brugklassen en de 10-14-scholen?

Voorzitter. Drie minuten is natuurlijk veel te kort om alles wat te maken heeft met kansengelijkheid te noemen, want kansenongelijkheid is een veelkoppig monster waar je één kop afhakt en er drie weer terug groeien. Maar het begint volgens GroenLinks wel bij het steunen van onze jongeren in de keuzes die ze maken, welke keuzes dat ook zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Meneer de voorzitter. Bieden van gelijke kansen aan leerlingen met een ongelijke achtergrond is een thema waar terecht aandacht voor is in de Tweede Kamer en in het regeerakkoord. We zien dat leerlingen met ouders uit lagere sociaal-economische klassen het vaak minder doen dan hun leeftijdgenoten uit de hogere sociaal-economische klasse. Een gebrekkige taalbeheersing en beperkte ouderbetrokkenheid spelen dan vaak een rol. Naast de verantwoordelijkheid die ouders zelf hebben, wil ik de minister vragen wanneer wij zijn brief kunnen verwachten met betrekking tot de uitwerking van de aangekondigde plannen om ouderbetrokkenheid te stimuleren en of hij daarbij specifiek ook aandacht wil hebben voor stimuleringsmaatregelen bij groepen waarin de ouderbetrokkenheid nu lager is. Ook hoort de CDA-fractie graag of de minister al voortgang heeft geboekt bij zijn gesprekken met het onderwijsveld om basisscholen voorafgaand aan het eindadvies ook te laten beschikken over de uitkomst van de eindtoets. Ook daarover is in het regeerakkoord een afspraak gemaakt. En omdat we weten dat het Nederlands onderwijs vroeg selecteert, terwijl sommige leerlingen baat hebben bij brede en verlengde brugklassen, wil het CDA graag bevorderen dat dit aanbod wordt uitgebreid in plaats van verminderd, zoals nu het geval is. Hoe gaat de minister de afspraak uit het regeerakkoord voor een dekkend aanbod realiseren?

Bij de overgangen in het onderwijs kunnen ongelijke kansen ook opspelen. Het CDA heeft succesvol gepleit voor een soepeler overgang van mbo naar hbo, waar in de Gelijke Kansen Alliantie ook aandacht voor is. Daarnaast waren we blij met de brief van de minister die we vandaag kregen, over een soepelere overgang van vmbo naar mbo en de aangekondigde drempelloze overgang van mavo naar havo.

Het CDA wil als laatste aandacht vragen voor de positie van vooral meisjes die met een mbo 2-opleiding, vaak in de zorg, de arbeidsmarkt willen betreden maar niet aan de bak komen omdat vaak minimaal mbo 3-niveau vereist is. Omdat zij dan wel aan de kwalificatieplicht voldoen, lopen zij financiële risico's als zij verder gaan studeren. Kan de minister in kaart brengen hoeveel leerlingen hierdoor een financieel nadeel ondervinden en hoeveel mbo 2-leerlingen uiteindelijk niet op hun niveau aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Van Meenen van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Afkomst en thuissituatie zouden geen invloed moeten hebben op de mogelijkheid om je volledig, gelukkig en gezond te kunnen ontwikkelen op school. Het onderwijs zou iedereen de kans moeten geven ten volle mee te kunnen doen in de samenleving. Helaas hebben we dat ideaal van kansengelijkheid nog lang niet bereikt en daarom neemt D66 ook in dit kabinet maatregelen om die kansengelijkheid verder te bevorderen.

Dat begint bij een eerlijke start. Er is meer geld voor voorschoolse educatie, zodat kinderen uit gezinnen waar geen Nederlands wordt gesproken of geen volle boekenkast staat, ook verhalen krijgen voorgelezen en gesprekken kunnen voeren. In de verdere schoolcarrière investeren we in de ondersteuning van leerlingen met een achterstand. Voor kansengelijkheid is een goede leraar belangrijk. Ze moeten de tijd hebben om het beste onderwijs te geven aan ieder kind. De extra middelen om de werkdruk te verlagen dragen hieraan bij.

De overgang van de basisschool naar de middelbare school zorgt nu duidelijk voor kansenongelijkheid. D66 vindt dat er te veel belang wordt gehecht aan deze overgang. Daarom zijn wij groot voorstander van brede brugklassen en de 10-14-scholen. In het regeerakkoord is afgesproken dat daarvoor een regionaal aanbod moet komen. Kan de minister toelichten hoe dit ervoor staat en wat we kunnen doen om deze zachte overgang te bevorderen?

In het regeerakkoord is ook afgesproken dat de minister in overleg gaat met de sector over het naar elkaar toe halen van de momenten van eindtoets en eindadvies. Wat is er tot nu toe uit deze gesprekken naar voren gekomen?

Bij de overgang naar het hoger onderwijs gaan veel kansen verloren. Studenten met een migratie-achtergrond zijn vaak eerstegeneratiestudenten en stappen een compleet nieuwe wereld in. Onder andere de Vrije Universiteit geeft extra ondersteuning aan eerstegeneratiestudenten, zodat die overstap makkelijker wordt en de uitval verlaagd wordt. Een prachtig initiatief, dat ik aanraad aan alle andere universiteiten. Daarbij zouden de investeringen in het hoger onderwijs kunnen helpen, onder andere via de voorinvesteringen, die ook zijn bedoeld voor de ondersteuning van kwetsbare groepen, maar ook de middelen die voortkomen uit het studievoorschot. Kan de minister toelichten hoe dit in de kwaliteitsafspraken is vastgelegd?

Een duidelijke kansenrem in het hoger onderwijs zijn op dit moment onnodige selectie aan de poort en het bindend studieadvies. Dat zorgt voor een zelfselectie waardoor een groep potentieel onbenut blijft.

De heer Kwint (SP):

Nou ben ik toch een beetje in de war. Zegt D66 nou echt dat die voorinvesteringen in onderwijs, die voorinvesteringen die de student zelf betaalt, doordat hij steeds meer moet gaan lenen vanwege dat fantastische schuldenstelsel van D66, eraan gaan bijdragen dat het onderwijs aantrekkelijker wordt voor eerstegeneratiestudenten?

De heer Van Meenen (D66):

De heer Kwint is inderdaad in de war, want de voorinvesteringen komen niet uit het leenstelsel. Die komen van de instellingen. Voor zover ze gedaan zijn, — dat geldt overigens ook voor de middelen vanuit het leenstelsel — zijn ze bedoeld om onder andere de kansen van studenten te verbeteren. Dat klopt. Door kleinere groepen, door betere begeleiding. Ik weet dat de heer Kwint het allemaal niet wil horen, maar zo is het wel.

De heer Kwint (SP):

Ik sta er nou toch; ik heb dus niet echt een andere keuze dan ernaar te luisteren. De heer Van Meenen zegt het in een bijzin terecht: er is tot nu toe nog helemaal niks van waargemaakt. Er is geen enkel zicht op dat die gelden op een goede manier worden besteed. Wel is geregeld dat die mensen — onder hen mensen die als eerste in de geschiedenis van hun hele familie naar een universiteit gaan — de rekening betalen en er ook nog eens een renteverhoging, een cadeautje van D66, bovenop krijgen. Dan kan de heer Van Meenen toch niet volhouden dat dit iets doet voor de kansengelijkheid in het onderwijs?

De heer Van Meenen (D66):

Zeker wel, want er gaat heel veel extra geld naar het hoger onderwijs; dit jaar is dat 577 miljoen euro extra. Als de heer Kwint goed had opgelet, dan wist hij waar dat bedrag voor bedoeld is. Dat is bedoeld voor kleinere groepen, voor meer docenten. Die worden ook aangenomen op dit moment. De heer Kwint zou zich toch wat beter moeten verdiepen in wat er op dit moment op hogescholen en universiteiten gebeurt. Daar wordt heel veel extra geïnvesteerd in beter onderwijs. En dat is goed voor de kansengelijkheid.

De voorzitter:

Prima. U continueert.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik blijf het dan ook onvoorstelbaar vinden — u weet natuurlijk wat mijn vorige zin was, vandaar dat ik gewoon verderga — dat een meerderheid in deze Kamer zo vasthoudt aan het bindend studieadvies. Daarmee wordt een compleet wantrouwen geuit richting de student en het zorgt voor het onnodig rondpompen van mensen. D66 wil minder rendement en meer geduld met studenten.

Voorzitter. Voor D66 is kansengelijkheid belangrijk. Een dertigledendebat doet dat onderwerp eigenlijk geen recht. Het is daarom goed dat de Kamer de komende tijd meer gericht doorpraat over dit onderwerp in alle onderwijssectoren, te beginnen met een debat over de overgang van het p.o. naar het vo, over een maand. Ook steunt D66 het verzoek van het ISO om een debat te houden over de kansengelijkheid in het hoger onderwijs.

Dank voor uw mildheid.

De voorzitter:

De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Heerema van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn stem is iets anders dan normaal, maar ik hoop dat u mij goed genoeg kunt verstaan.

De voorzitter:

Zal ik een glaasje whisky voor u laten neerzetten?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Cognac zou me ook goed doen, denk ik, voorzitter.

Voorzitter. Iedere ouder wil het beste onderwijs voor zijn of haar kind. Tegelijkertijd is het zo dat heel vergelijkbare scholen met een vergelijkbare populatie heel verschillende schooladviezen geven. Het lukt dus niet iedere school om het beste in elk kind te zien. Dat vind ik zorgelijk. Dat vind ik zorgelijk omdat een kind het voor hem of haar hoogst haalbare niveau als schooladvies zou moeten krijgen. Daar heeft een kind recht op. En daarmee verliezen we geen talent.

Voorzitter. We hebben de komende maanden een aantal debatten over kansenongelijkheid op de verschillende onderwijsniveaus op de planning staan. Bij die debatten zal er meer informatie beschikbaar zijn, bijvoorbeeld het antwoord op mijn vraag wat de reden is dat ouders zelf zo veel meer zijn gaan investeren in het onderwijs van hun kinderen. Elke school moet kinderen kansen bieden. Geen talent mag verloren gaan en dat betekent dat we sterke scholen nodig hebben die kinderen een passend schooladvies geven. Als scholen niet in staat zijn om een passend schooladvies te geven, dan moeten we elk van deze scholen helpen om te leren wél dit passend schooladvies te geven. Ik heb daarom een vraag aan de minister: welke onderzoeksvragen heeft u meegegeven voor het onderzoek dat u doet naar de beweegredenen van ouders om zelf steeds meer geld te investeren in de schoolprestaties van hun kinderen? Lukt het om aan die onderzoeksvragen het verzoek toe te voegen om niet alleen te kijken naar wat ouders extra willen, maar ook of een school wellicht te weinig te bieden heeft?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Een vraag nog van mevrouw Van den Hul.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik vroeg me af of de VVD het met ons eens is dat het lerarentekort wel degelijk ook meespeelt bij die kansenongelijkheid in het primair onderwijs.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij moeten we vooral bekijken wat de reden is dat kinderen in het basisonderwijs lang niet altijd het schooladvies krijgen dat bij ze past. En ik weet niet of dat komt door een tekort aan het aantal leraren, of doordat een leraar de verkeerde inschatting maakt.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Het lerarentekort is oneerlijk verdeeld over scholen. Daardoor speelt het wel degelijk een rol bij de kansenongelijkheid in ons primair onderwijs. Op sommige scholen dringt het lerarentekort zich zwaarder en pregnanter op dan op andere. Daarmee beperkt het de kansen van kinderen op die scholen. Wat denkt de heer Heerema daaraan te kunnen doen?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Het klopt als een bus dat er in Nederland grote verschillen zijn als het gaat om het aantal leraren dat men tekort komt. In de grote steden is er bijvoorbeeld een veel groter tekort dan in andere regio's in Nederland. Ik denk dat het op dit moment het meest werkbaar is om ervoor te zorgen dat we de mensen die de stap willen maken van buiten het onderwijs naar het onderwijs, zo goed mogelijk ondersteunen, zodat we op de kortst mogelijke termijn zo veel mogelijk extra docenten krijgen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik zou de heer Heerema willen vragen of hij met GroenLinks en een aantal onderzoekers eens is. Die zeggen dat volle klassen ook gevolgen hebben voor de kansenongelijkheid, omdat juist kinderen die meer aandacht nodig hebben dat niet altijd krijgen in een volle klas.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Op dat vlak zijn er volgens mij verschillende signalen. Er zijn hele volle klassen, waarbij het type leerling in een klas ook bepaalt of verantwoordelijk is voor de vraag of daar grotere kansenongelijkheid is dan in kleinere klassen. Je ziet dat er volle klassen zijn waar het uitstekend werkt. Je ziet dat er kleine klassen zijn waar het veel minder goed werkt. Ik kan me wel goed voorstellen dat hoe voller de klas is, hoe moeilijker het is om elke individuele leerling zo veel mogelijk aandacht te geven. Dat heeft ook te maken met de kwaliteit van de docent: er zijn bijvoorbeeld docenten die het nu eenmaal moeilijker vinden om aan een grotere klas les te geven dan aan een kleinere klas.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het klopt helemaal wat de heer Heerema zegt. Ik zou de heer Heerema willen vragen of hij dan ook wil meedenken over ideeën om die klassen misschien eens wat kleiner te maken.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Wat ik zeg: volgens mij moeten we niet naar een bepaald streefgetal van klassengrootte toe. De gemiddelde klassengrootte in Nederland is 23,1 leerlingen, volgens de laatste stand van zaken in de Staat van het Onderwijs. Volgens mij is in Nederland 5% van de klassen groter dan 32 leerlingen. Dat moet je proberen te voorkomen, maar het grootste deel van de klassen in Nederland is gewoon voldoende groot.

De heer Azarkan (DENK):

Ik hoorde de heer Heerema aan het begin zeggen dat het onwenselijk is dat we niet het beste halen uit alle kinderen. Er werd net door een collega doorgevraagd over waar 'm dat nou in zit. Dat zit 'm ook in die inschatting. Een van de conclusies is dat met name docenten in groep zes, zeven, acht niet goed inschatten wat het potentieel van een kind is. Uit rapporten blijkt ook dat er impliciete aannames worden gemaakt. Iemand komt bijvoorbeeld uit een wat armer milieu, zeg maar, en dan zegt de docent soms: nou, ik ga niet te veel risico nemen, dus dit is wat je aankunt. Als dat een van de constateringen is, wat zou dan volgens de VVD een oplossing zijn om dat tegen te gaan?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Je zou bijvoorbeeld kunnen kijken of bij een aantal scholen of leraren het systeem van critical friendship werkt. Dus hoe doen andere scholen het, die het wel goed voor mekaar krijgen? Je kan het bijvoorbeeld invoeren in de pabo: hoe zou dat veel beter ingeschat kunnen worden? En hoe moet je omgaan met cijfers die je krijgt van kinderen gedurende die jaren? Hoe zet je die om in een bepaald schooladvies? Ik weet niet hoe dat op dit moment in de pabo geregeld is, maar ik kan me voorstellen dat je daar nog een slag zou kunnen maken. Maar volgens mij moet je vooral naar de individuele situatie kijken en naar welke behoefte de desbetreffende school of desbetreffende leraar heeft. Op die manier kun je die slag maken: hoe kan iemand nou die inschatting van het niveau van de leerling zo goed mogelijk doen? Want daar gaat blijkbaar wat mis. En het kan zo zijn dat er inderdaad te veel aandacht wordt gegeven aan de achtergrond of thuissituatie van de leerling, en dat er wordt gezegd: goh, laten we 'm maar wat lager inschatten zodat hij veilig in een lager niveau terechtkomt. En daar moeten we echt van wegblijven.

De heer Azarkan (DENK):

Daar moeten we zeker bij wegblijven. Ik ben blij met de beantwoording, zeker met het eerste deel, omdat het volgens mij inderdaad gaat over dat gesprek over intervisie tussen docenten, over het kritisch durven evalueren van hoe dat dan per docent gaat. De praktijk is namelijk dat als studenten of leerlingen van huis uit goede begeleiding et cetera krijgen en vervolgens dezelfde score halen die een ander zonder die begeleiding haalt, docenten geneigd zijn om degene die die begeleiding al gekregen heeft, een hogere waardering, dus een hoger advies, te geven, terwijl die ander het op eigen kracht doet. Ik zoek dus even met de heer Heerema, die net twee mogelijkheden noemde, naar een aanpak, naar een manier voor de minister om dit punt te formuleren, niet alleen op scholen, maar misschien ook breder in de aanpak.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij moeten we kijken naar hoe het bij individuele leerlingen gaat. Bij het bepalen van het schooladvies moeten we leerlingen niet proberen te vergelijken in de zin van "leerling A heeft van huis uit meer of minder bijles of ondersteuning gekregen". Dat schooladvies moet echt gericht zijn op het individuele kind, ongeacht de situatie die erachter zit. Dat heeft te maken met de cijfers die een kind gehaald heeft voor de Cito-toetsen en met de ontwikkeling die een kind heeft doorgemaakt in groep 6, 7 en 8. Vervolgens komt daar een advies uit. Op het moment dat docenten de thuissituatie veel te veel laten meewegen, moeten ze daarin gecorrigeerd worden.

De voorzitter:

Dank u wel. De bijdrage van de VVD werd vandaag verzorgd door hoorspelkern. De heer Heerema was de laatste deelnemer van de zijde van de Kamer in eerste termijn. De bewindspersonen kunnen nu reeds antwoorden. Daar zijn wij heel blij mee. Ik geef graag als eerste het woord aan minister Slob.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Dank voor de uitnodiging om hier vandaag te komen, gelijk in de eerste week na het kerstreces. De aanvraag voor een debat over dit onderwerp heeft vorig jaar maart plaatsgevonden, want toen kwam dat rapport van de OESO uit, wat de Kamer aanleiding gaf om dit dertigledendebat aan te vragen. We zijn inmiddels bijna een jaar verder. Het rapport is ook een jaar oud, maar het onderwerp is wat ons betreft onverminderd actueel.

Over dat rapport — de eerste spreker, die het debat heeft aangevraagd, heeft daar overigens geen woord aan gewijd, zo viel mij op, maar dat terzijde — zijn destijds ook Kamervragen gesteld. Dat waren Kamervragen van mevrouw Van den Hul. Ik zie dat ik nu praat over Kamerleden die even met andere dingen bezig zijn, maar ik probeer hun vragen te beantwoorden. Ik ga door. Mevrouw Van den Hul heeft toen, in maart, Kamervragen gesteld over dat rapport, dat aanleiding is geweest voor dit debat. Die vragen hebben wij eind april beantwoord. We hebben aangegeven dat het een mooi en belangrijk onderzoek is. Waarom? Dat onderzoek wordt ondersteund door data uit het PISA-onderzoek. Het PISA-onderzoek krijgt u ook altijd toegestuurd, dus ook die onderzoeken kent u. U weet dat het het grootste internationaal vergelijkende onderzoek is naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld. Het geeft inzicht in de prestaties van 15-jarigen in inmiddels 71 landen op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschap.

In het onderzoek dat in dit debat centraal stond of had moeten staan, maar in het rapport dat de aanleiding voor dit debat was, centraal stond — zo moet ik het formuleren — is met name gekeken naar de kansen die leerlingen met een migratieachtergrond hebben om succesvol te zijn in het onderwijs. Men heeft toen naar verschillende aspecten gekeken. Men heeft gekeken naar of ze academisch succesvol zijn, naar sociale veerkracht, zoals in de Nederlandse vertaling van dat rapport stond, naar emotionele veerkracht en naar motivatie. Op dit laatste aspect scoorden deze leerlingen, maar ook leerlingen die geen migratieachtergrond hebben, zo zeg ik erbij, in Nederland heel erg laag, ver onder het OESO-niveau. Ik geloof zelfs dat wij de leerlingen met de minste motivatie hebben, als je het wereldwijd gaat vergelijken. Aan de andere kant zijn het ook de gelukkigste leerlingen, zo blijkt uit een ander onderzoek. Ik weet niet of er een causaal verband tussen deze twee dingen is, maar het is wel heel opvallend.

Bij de andere drie aspecten, dus de vraag of ze academisch succesvol zijn, de sociale veerkracht en de emotionele veerkracht, scoren we gemiddeld eigenlijk heel erg goed. U heeft de percentages ook kunnen gezien, in het rapport of in de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Van den Hul. Dat was 42,5%, en dat is ver boven het OESO- en ook boven het EU-gemiddelde. Dat is op zich wel iets om blij over te zijn, maar dat is natuurlijk geen enkele reden om achterover te leunen. Dat zeg ik ook tegen de heer Azarkan, die wat kwalificaties had dat wij met sussende woorden en zo zouden komen. Hij had wat verwachtingen. Het is natuurlijk mooi als je beter scoort dan in OESO-verband en in EU-verband — het is een beetje triest dat het daar dan gemiddeld lager is — maar wij vinden dat we iedere kans die we hebben en die we kunnen benutten, ook zullen moeten benutten om deze percentages hoger te krijgen, niet alleen als het gaat om leerlingen en kinderen met een migratieachtergrond, maar gewoon in zijn algemeenheid. Alle kinderen in Nederland verdienen ook die kansen.

Dat is ook de reden dat dit kabinet heeft besloten om de inzet waar het vorige kabinet mee is begonnen, onder andere met de Gelijke Kansen Alliantie, door te zetten. Sterker nog, het heeft besloten om de ambities die er op dat vlak waren, ook nog weer verder te vergroten. Er zijn inmiddels zo'n 28 gemeentes daarbij aangesloten. Er gebeuren overigens hele mooie dingen. Ik kan u aanraden om, als u werkbezoeken uitzoekt, daar eens specifiek naar te gaan kijken. Onze ambitie is om in deze kabinetsperiode toe te groeien naar minimaal 50 gemeentes. Dit kalenderjaar gaan we met name gebruiken om met de gemeentes die al aangesloten zijn, ook nog weer een verdiepingsslag te maken, want het kan altijd beter. Dus hier wordt heel erg hard aan gewerkt.

Of ze nou wel of niet aangesloten zijn bij die Gelijke Kansen Alliantie of dat ze plannen hebben om dat te gaan doen — dat hoeft natuurlijk niet altijd direct — we zien dat in bijna alle gemeentes in Nederland waar inmiddels nieuwe gemeenteraden zijn gevormd, er in collegeprogramma's ook heel veel aandacht is voor het bevorderen van kansengelijkheid en het tegengaan van kansenongelijkheid. Dat is een hele mooie constatering. Dit is dus een onderwerp dat overal erg hoog op de agenda staat.

We zien dat dit onderwerp niet alleen bij ons maar ook op andere niveaus erg leidend is. Mijnheer de voorzitter, u zat natuurlijk ook naar al die bijdragen te luisteren. Dan komt er inderdaad heel veel langs. Je kunt echt alle kanten uit met dit onderwerp. Ik denk dat dat ook heel erg goed is, want dat betekent dat dit ook een onderliggend iets is — en af en toe laten we het ook erboven liggen — bij heel veel onderwerpen waar wij met elkaar over spreken. Als we het hebben over de 10-14-scholen, dan zit het aspect van het bevorderen van kansengelijkheid en het tegengaan van kansenongelijkheid erachter. Ik kom daar straks nog even op terug, want er zijn vragen over de stand van zaken bij die 10-14-scholen gesteld. Als we met elkaar praten over de brede brugklassen, idem. We hebben daar zelfs met elkaar over gesproken in het kader van de bekostiging. Als we praten over de aanpak van het lerarentekort, dan komt dit onderwerp inderdaad ook om de hoek kijken. Als we praten over de schoolkosten, ook dan komt het onderwerp om de hoek kijken. Dit is dus een onderwerp dat ons heel erg bezighoudt en dat heel specifiek bij deelonderwerpen terug kan komen. En dat is maar goed ook, want de kansen die er zijn, moeten we ook met elkaar benutten om die kansengelijkheid verder te bevorderen.

Zowel de inspectie als de Onderwijsraad — die namen vielen ook — hebben in de afgelopen tijd regelmatig de vinger gelegd bij de kansengelijkheid en soms ook bij het teruglopen van de kansengelijkheid. Dat doen ze al jarenlang, dat doen ze al heel erg vaak, en ik denk dat dat ook goed is. Dat zijn waarschuwingen die we met elkaar serieus zullen moeten nemen, al weten we ook dat niet altijd alles, dat niet ieder maatschappelijk probleem — ook het ontstaan van afstanden tussen groepen in onze samenleving — via de bandbreedte van het onderwijs is op te lossen. Dat laat onverlet dat je met elkaar vol zou moeten inzetten op wat je wel via het onderwijs zou kunnen doen.

Nu is er vanuit de Kamer al vaker om verder onderzoek gevraagd. Er is naar aanleiding van een motie van de heer Van Meenen in juni 2017 een onderzoek verschenen. Die heeft toen gevraagd of de Onderwijsraad hier ook nadere studie naar zou kunnen doen. Misschien herinnert u het zich nog. Het was wel in de vorige kabinetsperiode. Ik vind dat een heel belangwekkende studie. De Onderwijsraad heeft overigens net voor de jaarwisseling alvast een soort preview gegeven van een verdiepende studie die we nog deze maand gaan krijgen. Dus ook daar blijft het denken over dit onderwerp doorgaan.

In het Onderwijsraadadvies uit juni 2017, als gevolg van de motie van de heer Van Meenen, zijn met name vier oorzaken genoemd voor het toenemen van de kansenongelijkheid, want dat was toch een tendens die zichtbaar werd. Allereerst heeft de Onderwijsraad gezegd dat er toenemende obstakels zijn bij de op- en doorstroom in het voortgezet onderwijs. In de tweede plaats hebben ze gezegd dat de afname van brede brugklassen een probleem is. In de derde plaats hebben ze gezegd dat de jarenlange daling van de meervoudige schooladviezen in groep 8 een probleem is. En in de vierde plaats hebben ze mij gewezen op de toename van het schaduwonderwijs. U herkent hierin ook weer een aantal punten die hier al zijn genoemd, want het zijn gewoon zaken die, als het goed gaat, de kansengelijkheid versterken en die, als het niet goed gaat, de kansenongelijkheid bevorderen. Dit zijn stuk voor stuk onderwerpen waar we met elkaar keihard aan werken. Het vorige kabinet is daar al mee begonnen. Wij hebben dat in dit kabinet verder voortgezet, en er ook nog eens een keer een extra kop op gezet, ook als het gaat om de financiën die beschikbaar zijn gekomen voor die onderwerpen. We kunnen er niet alleen vanuit de Haagse positie aan werken. Het moet uiteindelijk in het land gebeuren. Maar er wordt keihard aan gewerkt.

We zien dat de op- en doorstroom in het voortgezet onderwijs grote aandacht heeft, ook van de kant van het kabinet. U heeft daar gisteren ook weer een voorbeeld van gezien. We hebben gisteren namelijk naar buiten gebracht dat we bezig zijn met de doorstroom van het vmbo naar het mbo. Maar u heeft ook de berichtgeving en de brief ontvangen over het doorstroomrecht havo-vwo. We zijn al bezig met vmbo-havo; dat is nog een uitvloeisel van de vorige kabinetsperiode. Ook de 10-14-scholen horen hierbij. Hier wordt heel hard aan gewerkt, want als er kwetsbare overgangen zijn, kunnen leerlingen onderuitgaan, en dat bevordert kansenongelijkheid. Wij willen ervoor zorgen dat die kloven minimaal verkleind worden en, als het maar enigszins kan, ook gedicht worden, omdat dat dus ook een succesfactor is bij het bevorderen van kansengelijkheid. Er wordt hard aan gewerkt. In dat opzicht kun u ons — als het verwijt van de heer Azarkan terecht zou zijn — ook niet verwijten dat het alleen maar woorden zijn. Nee, hier wordt concreet aan gewerkt, ook door middel van wetgeving. Dat zal ook zijn uitwerking in het land gaan hebben.

De heer Kwint (SP):

De minister noemt terecht het zeer lezenswaardige rapport van de Onderwijsraad en de vier pijlers die volgens de Onderwijsraad versterkt zouden moeten worden om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen. De minister zegt: op alle vier de punten komen we met concrete maatregelen om er iets aan te doen.

Minister Slob:

Nou ... U zegt "komen we", maar het loopt al.

De heer Kwint (SP):

Oké. Die laatste pijler is schaduwonderwijs.

Minister Slob:

Daar kom ik zo nog even op terug.

De heer Kwint (SP):

Oké, want ik was benieuwd wat het kabinet al doet op dit punt.

Minister Slob:

Ik kom zo ook bij schaduwonderwijs. Het gaat nu over de doorstroom en de opstroom. Het is erg belangrijk dat we dat goed doen.

De brede brugklassen is een onderwerp dat al jarenlang iedere keer in de Kamer aan de orde is geweest. Er waren zorgen over het feit dat dat aan het teruglopen was. We hebben er zelf in het afgelopen kalenderjaar ook met elkaar over gesproken. Er staan inderdaad ook passages daarover in het regeerakkoord. Terecht is het ook op die wijze geagendeerd. U weet dat er sinds 2017 weer een hele lichte groei van het aantal brede brugklassen zichtbaar is. Ik heb de Kamer daar ook over geïnformeerd. U heeft daar een brief over ontvangen in het najaar. Dus we gaan weer een klein beetje de goede kant op. Het is inderdaad belangrijk dat het goed is. We zijn ook met het vo in gesprek gegaan en hebben gezegd dat we het heel erg belangrijk vinden dat die brede brugklassen op fietsafstand beschikbaar zijn. U weet dat 7 kilometer daarbij als een soort grens wordt genomen. We vinden het belangrijk dat het aanbod ook beschikbaar blijft. We werken dus aan een regionaal toereikend en passend aanbod.

Er werd heel veel gezegd: hoe zit het nou? De informatie, de data, de cijfers over waar deze brugklassen zitten en waar de witte vlekken zijn, hebben we inmiddels via DUO, via een dashboard publiek gemaakt. Dat is voor iedereen toegankelijk. U bent daar ook over geïnformeerd, dus u zult ongetwijfeld ook een keer een bezoekje hebben gebracht aan dat dashboard. Nu is het zaak dat er in die gebieden waar die brede brugklassen gaan ontbreken, of inmiddels ontbreken, hard aan gewerkt wordt. Wij hebben ook uw zorgen, die er waren bij de bespreking van het nieuwe bekostigingsmodel voor het vo, serieus genomen. Ik zie met name de heer Rog ook knikken, want hij was een beetje de voorman in de zorg die er was dat, als het bekostigingsmodel zoals het voorgesteld werd en dat nog uitgewerkt moest worden, op deze wijze zou worden uitgewerkt, dit ten koste zou gaan van dit aanbod. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik, als wij met concrete uitgewerkte maatregelen terugkomen, dit onderwerp daarin zal meenemen en zal adresseren. Dus we zijn langzaam maar zeker weer op de goede weg omhoog. We zijn er nog lang niet, maar er worden concrete stappen gezet. We doen dat ook heel transparant en ik hoop dat dit de stijgende lijn verder zal versterken. Dat is een hoop die hopelijk breed gedeeld wordt.

Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat er langzaam maar zeker weer een stijging is in het uitbrengen van de meervoudige schooladviezen. Er is een wettelijk verbod op gekomen dat men in de regio's afspraken zou kunnen maken om dat niet te doen. Dat heeft zeker geholpen, maar ook het feit dat er in de Kamer stevig over is gediscussieerd. Dat heeft men ook in de scholen gedaan. We zien dus langzaam maar zeker weer een stijging. We zitten nu op het niveau van 2012. Dat betekent dat het echt de goede kant opgaat. Maar ook hiervoor geldt: we gaan niet achterover leunen. Want we zijn er nog lang niet. Maar we zijn wel op de goede weg om te zorgen dat dit verder wordt versterkt. U kunt dat allemaal teruglezen in brief die ik u op 29 november gestuurd heb.

Dan het schaduwonderwijs. Ik kijk terug op een nog niet zo lang geleden gevoerd overleg met u, waarin we daar heel uitgebreid over gesproken hebben. We hebben toen ook het een en ander met elkaar afgesproken. De heer Heerema vraagt er ook naar: we hebben toch ook nog wel wat meer informatie nodig om er goed de vinger op te kunnen leggen. Ik heb de Kamer beloofd dat ik, als de opdracht voor het onderzoek klaar is — en daar is hard aan gewerkt — die zal voorleggen, zodat u daar nog even uw oog over kunt laten gaan. Als u vindt dat er nog wat dingen ontbreken, staan we er uiteraard voor open om te kijken of dat ook ingevoegd kan worden. Dat ontvangt u nog deze maand. Volgende week of de week daarna, maar het komt zo snel mogelijk. We zijn zo goed als klaar. Dan krijgt u dat toegestuurd. Dan hoop ik dat u mij heel snel informeert over wat uw opvattingen daarover zijn. Dan kunnen we dat in gang zetten.

Het klopt dat rond dit schaduwonderwijs en de discussie die we daarover hebben heel veel beelden leven. Het is dus belangrijk om het wat scherper te hebben, ook als het gaat om de motieven die ouders hebben om dit te doen. We zien ook wel een aantal bijwerkingen van dat schaduwonderwijs waar we ook zorgen over hebben. Ik heb dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken, zeg ik ook tegen de heer Kwint. Dus het is heel erg belangrijk dat we hier met elkaar goed volgen wat er gebeurt en waar mogelijk ook niet schromen, als het nodig is, om gericht te interveniëren.

Eén ding moet ik daar nog bij zeggen. Wij kunnen nooit zomaar ouders verhinderen om voor hun kind iets te doen, als dat een eigen keuze van hen is. Wij kunnen ze niet verhinderen om voor hun kind bijvoorbeeld nog even ergens wat extra ondersteuning naar zich toe te halen, als ze dat willen, waar ze dan ook iets voor betalen. Als de reden is dat het aanbod in de school onvoldoende is en dat de school niet voldoet aan wat we eigenlijk van een school zouden mogen verwachten, dan hebben we natuurlijk wel even een andere discussie met elkaar. Het is belangrijk dat dit goed op tafel komt.

Daar horen ook de vragen bij die zijn gesteld over de schoolkosten. De heer Kwint vroeg aan mij: wat vindt u er nou van? De PO-Raad heeft iets uitgesproken en de VO-raad ook. Ik heb u gisteren antwoorden gestuurd op uw Kamervragen. Daar heb ik dat allemaal in geantwoord. Als u daar nog vragen over heeft, hoor ik dat graag. Maar ik heb u uitvoerig antwoord gegeven op de vragen die u gesteld heeft, ook over deze uitspraken. Misschien even kort samenvattend: ik vind het wel heel betekenisvol dat nu de raden zich hebben uitgesproken. Klip-en-klaar als het gaat om de PO-Raad. Ik zeg er gelijk bij dat de VO-raad nog wat ruimte heeft gecreëerd om het bij een aantal onderwerpen eventueel toch anders te doen. Ik zeg u in alle eerlijkheid dat ik daar nog niet zo van overtuigd ben. Ik heb in de antwoorden op de Kamervragen van u en volgens mij ook van mevrouw Westerveld — u heeft het samen gedaan — aangegeven dat ik nog met ze in gesprek ga. Ik vind het wel zo fair om dan ook van hen in een officieel bestuurlijk overleg een antwoord te horen op: wat zijn jullie redenen geweest om deze categorieën daarbuiten te laten? Ik denk dan aan de laptops en het tweetalig onderwijs. Volgens mij was er nog iets ...

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De buitenlandreizen.

Minister Slob:

De buitenlandreizen? Nou, dat weet ik niet eens zeker. Maar goed, dat maakt niet uit.

Er zijn een paar zaken buiten gebleven en daarover wil ik in overleg. Ik ben echt nog niet overtuigd en ik zal u ook zo snel als mogelijk informeren over wat mijn definitieve standpunt daaromtrent is. Maar maak niet klein wat er op dit moment wel gebeurt! Nog even los van de categorie die er nu even buiten staat, bindt men zich echt aan wat wij ook altijd hebben gezegd dat de norm is. Er mag een bijdrage gevraagd worden, maar die bijdrage ís vrijwillig. Op het moment dat die bijdrage dwingend wordt opgelegd, kan dat inderdaad tot ongelijkheid gaan leiden, zodat leerlingen van ouders met een wat smallere beurs daar geen gebruik van kunnen maken. Dat bevordert niet de kansengelijkheid die we met mekaar voorstaan. Daar zijn we dus nog niet over uitgesproken, maar dat is mijn standpunt met betrekking tot wat er teruggekomen is. De PO-Raad gaat verder dan de VO-raad en we zullen daar dus nog over moeten spreken.

De heer Kwint (SP):

Ik ben, geloof ik, iets minder onder de indruk dan de minister van de betekenisvolle stappen die de raden hebben gezet, vooral omdat ze deze stappen al twintig jaar zetten. Al vanaf 1995 is er telkens een discussie over de hoogte van de ouderbijdrage. Er is dan hier politieke verontwaardiging en de scholen reageren daarop met zeggen dat het nooit de bedoeling kan zijn dat er kinderen alleen achterblijven als de rest van de klas op schoolreis gaat. En een jaar later is het weer zover!

Ook in reactie op vragen van mij en mevrouw Westerveld zei de minister: ik ben het met u eens dat er een wet moet komen op het moment dat de PO-Raad en de VO-raad niet voldoende stappen zetten. Ik parafraseer een beetje. Als ik dat ten onrechte te scherp doe, corrigeert de minister mij vast. Betekent dat ook dat u de mening van de SP en GroenLinks deelt dat het tijd voor een wet is als het gesprek dat u nog met de VO-raad gaat voeren niet de gewenste uitkomst heeft?

Minister Slob:

Ik ga hierover alleen met de VO-raad praten. Als het om de PO-Raad gaat, vind ik dat u dat niet kleiner moet maken. Natuurlijk is er wel vaker over gesproken, maar dit keer ligt er gewoon een klip-en-klare uitspraak van de raad. In een officiële algemene ledenvergadering heeft er een voorstel gelegen waarin men dit met elkaar heeft geaccordeerd. Men heeft gezegd: zo gaan we het doen. Dat voldoet ook precies aan wat u ook altijd gezegd heeft: een ouderbijdrage mag gevraagd worden, maar het is vrijwillig en het mag nooit leerlingen uitsluiten. Dat hebben ze klip-en-klaar afgesproken.

Als wij in de komende weken weer allerlei voorbeelden krijgen, dan ... Nou, de kerstdiners zijn net geweest, maar er zal wel weer wat anders zijn: de carnavalsoptocht of weet ik wat. Als leerlingen daarbuiten worden gehouden, dan kunnen wij ze ook nog eens heel erg duidelijk houden aan die gemaakte afspraak. Dat is één.

Ik heb net over de VO-raad aangegeven dat ik toch wel gerede twijfels heb of dit de goede uitspraak is. Men gaat heel ver, hoor, maar er wordt toch nog wat tussen haakjes geplaatst. Gun mij even de ruimte om daar met ze over te praten. Ik kom daarna bij u terug. Ik weet dat u ook met iets bezig bent; ik geloof een wet. Ik weet niet wat de stand van zaken is, maar dat komt vanzelf een keer langs. Daar zal ik ook mijn oordeel over moeten geven. Nou, wie weet, ontmoeten we mekaar op het moment dat ik mijn informatie heb en dat u klaar bent om het in de Kamer te leggen. Dan kom ik er als adviseur bij zitten; dat zal ongetwijfeld gevraagd worden. Dat lijkt me een grote eer en dan kunnen we het debat verder voeren.

De heer Kwint (SP):

Daar kijken we natuurlijk ontzettend naar uit. De minister zegt: er zijn echt wel forse stappen gemaakt bij de VO-raad. Ik ben het gewoon niet met hem eens. Wanneer het om excursies gaat, gaat het om iets wat nu niet in de wet verankerd is. Dat is waar: scholen mogen nu eenmaal kinderen weigeren als de ouders niet betaald hebben. Wij vinden dat onwenselijk, maar de wet staat dat toe. Wanneer het om leermiddelen gaat, mogen scholen dat helemaal niet doen. Op het moment dat een school leerlingen verplicht om van een tablet te leren, dan moet je als school die tablet beschikbaar kunnen stellen als ouders besluiten die zelf niet aan te schaffen. Dus het voorbehoud dat de VO-raad maakt, is een voorbehoud dat in ieder geval in mijn lezing in strijd is met de wet. Deelt de minister die lezing, of zie ik iets over het hoofd?

Minister Slob:

Ik denk dat ik heel duidelijk ben geweest. Ik ben niet overtuigd van wat ze daar gedaan hebben en ik wil met ze in gesprek. Met name als het om de categorieën gaat die zij er nu buiten plaatsen, heb ik twijfels of dat op deze manier moet. Ik ga gewoon met ze in gesprek. Ik hoop dat u mij dan ook even de ruimte geeft om dat gesprek te voeren. Dat doe ik op een ordentelijke manier met ze. Ik zal u daarover informeren en dan gaan wij ook weer verder met elkaar in gesprek.

Mijn beeld is overigens niet dat die schoolreisjes en excursies in de categorie zitten die ze willen uitzonderen. Daar ga ik nog even specifiek naar kijken. Mevrouw Westerveld suggereerde dat, maar volgens mij gaat het heel nadrukkelijk over laptops en tablets en de kosten voor extra onderwijsprogramma's zoals dus het tweetalige onderwijs. Dat is volgens mij wat ze tussen haakjes hebben geplaatst. Zo snel als mogelijk nadat ik het overleg heb gevoerd — en dat zal echt in de komende weken gebeuren — kom ik bij u terug. Misschien kunt u mij in uw termijn even informeren wanneer u denkt dat u met uw wet gaat komen. Dan weten we dat ook een beetje van elkaar. De Raad van State is volgens mij aan het adviseren nu?

De voorzitter:

Hou ons niet langer in spanning, meneer Kwint!

De heer Kwint (SP):

Ik kan wel in alle vertrouwen zeggen dat de Raad van State in de kerstvakantie zijn advies al heeft geschreven. Dat is dus zo klaar. Volgens mij kunnen we het daar voor de zomer over hebben. Maar ik had een hele specifieke vraag.

De voorzitter:

Ja, maar u bent al twee keer geweest, dus ...

De heer Kwint (SP):

Volgens mij is het voorbehoud dat de VO-raad maakt, in strijd met de wet.

Minister Slob:

Vrijwillig is vrijwillig.

De voorzitter:

De heer Azarkan.

Minister Slob:

Dat is volgens mij het credo dat hierop van toepassing is. Als iets toch weer niet vrijwillig is, dan staat dat inderdaad op gespannen voet met de wet.

De voorzitter:

De heer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. U gaf mij wel het woord, maar ik heb altijd geleerd om pas te praten als een ander is uitgepraat. Excuses daarvoor.

Een vraag aan de minister over die advisering. Ik heb dat goed nog eens nagelezen in die brief van 29 november. Daar staan wel hele mooie uitgangspunten in, namelijk dat het aanpakken van kansenongelijkheid een belangrijk speerpunt is voor dit kabinet. Maar verder staat er eigenlijk alleen maar dat er nader onderzoek wordt gedaan en dat de resultaten daarvan ergens aan het begin van 2019 moeten binnenkomen. Ik ben zo benieuwd naar wat de minister nou nog meer nodig heeft om echt tot actie over te gaan. We zien namelijk dat gemeenten zoals Den Haag in een brede aanpak dit al hebben geadresseerd.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik maak even het onderwerp schoolkosten af en ga dan inderdaad gelijk verder met de advisering. Dan kom ik ook terug op uw vraag, meneer Azarkan.

Als het gaat om de schoolkosten: u weet dat we ook iedere keer die schoolkostenmonitor hebben, waarin we heel breed kijken wat voor kosten er nu worden gemaakt en waar het op vastzit. Dat geeft iedere keer een heel actueel en representatief beeld van de hoogte van de schoolkosten in de verschillende sectoren, waarvoor de ouders die kosten maken en hoe scholen daarmee omgaan. Dat is heel nuttige informatie, zeg ik onder anderen tegen de heer Kwint, ook om te gebruiken in de verdere debatten die we hier in dit kalenderjaar — we verheugen ons daar allebei op — zullen gaan voeren. In maart komt er weer een actualisatie, dus in maart weten we weer precies wat de laatste stand van zaken is. Dan zullen we dat daarbij betrekken.

Voorzitter. Dan zijn er heel veel vragen gesteld over de schooladviezen, de onderadvisering, de verhouding eindadviezen en eindtoets. Dat zijn heel terechte vragen. Inderdaad hebben wij een brief gestuurd of heb ik een brief gestuurd, 29 november, waarin ik u daarover ook al de nodige informatie heb gegeven. In het rapport dat de aanleiding was voor dit debat wordt met name de indruk gewekt dat leerlingen met een migratieachtergrond ondergeadviseerd worden. Ik kan u melden dat er al heel veel onderzoek is gedaan, in ieder geval in de Nederlandse situatie, waaruit blijkt dat dat niet het geval is als het gaat om deze heel specifieke groep. Ze krijgen soms weleens wat lagere adviezen, maar dat heeft soms ook te maken met de mogelijkheden die er zijn. Dus in dat opzicht kunnen we zeggen dat ... Het is niet maar één onderzoekje dat dit uitwijst, het zijn er in ieder geval drie, vier, vijf. U bent daarover geïnformeerd.

Maar het beeld is nog steeds heel hardnekkig, met name bij de mensen die bij die groep horen, dat dit in de praktijk toch gebeurt. Dat is de reden dat wij aan het Kennisplatform Integratie & Samenleving hebben gevraagd om dat toch nog een keer nader te onderzoeken. Dan kunt u zeggen "ja, daar ga je weer met je onderzoeken", maar ik vind het bij dit soort onderwerpen echt heel erg belangrijk dat we het precies weten. Want we kunnen deze mensen nu heel snel aan de kant schuiven en zeggen "weet u, kijk eens even naar dat onderzoek en dat onderzoek; het is niet niet waar", maar toch blijft dat beeld erg hardnekkig. We zijn daar dus nog wel even verder naar aan het kijken. Ik denk dat dat wel zo fair is en ik ben zelf ook oprecht geïnteresseerd in de informatie die dat oplevert als het gaat om die onderadvisering. We zien overigens wel waar het gaat over die advisering in relatie tot eindtoetsen, dat eindtoetsen een heel nuttige functie kunnen vervullen als tweede onafhankelijke gegeven, om het zo maar even te noemen.

Bij onderadvisering zien we wel — daar heb ik u ook over geïnformeerd — dat er invloed is van de leerkrachtverwachting op de schooladvisering. Dat is onder andere gebleken uit onderzoek dat de inspectie zelf heeft gedaan, maar ik heb u ook geïnformeerd dat wij recent ook zelf nog even een nader onderzoek daarnaar hebben gedaan omdat dat wel heel erg opviel. Als een leerkracht denkt dat een bepaald kind uit een bepaald milieu, het milieu kennende — misschien heeft het ouders die niet echt de mogelijkheid hebben gehad om heel veel studie te volgen of die heel erg praktisch geschoold zijn en niet heel erg theoretisch ... U merkt mijn oprechte poging om bepaalde woorden hier te vermijden, op verzoek van de Kamer. Terecht, denk ik. Als daar dus een beeld is van de omgeving waar het kind uit komt, kan dat als je niet oppast heel snel — dat gebeurt niet eens altijd uit kwade bedoelingen — geprojecteerd worden op het kind. Dat kan ten koste gaan van de ontwikkeling van het kind. Dat is natuurlijk niet iets wat we heel erg plezierig vinden.

Je ziet dus dat er soms verwachtingen zijn en dat die verwachtingen laag zijn als ouders maar een beperkte opleiding hebben genoten. Als er dan een goede toets is, kan die dat weer wat bijstellen. Dat kan daar ook invloed op hebben. Maar goed, we weten ook wat het soms uitlokt als je alleen maar een toets als echt het allerbelangrijkste ziet. Ik wil die discussie niet uit gaan lokken. Ouders, juist ook ouders die wat meer in hun portemonnee hebben zitten, kunnen daar dan weer extra in gaan investeren om te zorgen dat die toets ook weer hoger wordt. Dat lost dus ook niet alles op. We zien dus wel dat die verwachting van docenten van een leerling, kijkende naar het milieu waar die leerling uit komt, soms negatief kan uitwerken, en misschien bij sommigen de andere kant uit en dat kan ook nog weleens tegenvallen.

We zien ook — dat heb ik u gerapporteerd — dat het soms uitmaakt per regio hoe er geadviseerd wordt. Dat is voor ons aanleiding geweest om dat nader te onderzoeken. Meneer Azarkan, dat is echt niet om dingen eventjes weg te stoppen, maar ook weer uit een oprechte nieuwsgierigheid naar wat er gebeurt. We willen recht doen aan de mensen daar, de mensen die die adviezen geven, en we willen recht doen aan die kinderen. Daarom hebben we gezegd dat we het echt toch even nog nader willen onderzoeken, om te kijken hoe het nou zit met die verwachtingen en hoe het zit met de invloed van de regio. Ik heb u beloofd dat we voor de zomer de eindevaluatie hebben van de Wet eindtoetsing primair onderwijs, de wet waarin besloten is dat het schooladvies leidend gaat worden. Dan wil ik die informatie hebben om dat met elkaar onder ogen te zien en te kijken wat dan wijsheid is om een klimaat te bevorderen in de scholen — bij de leerkrachten, bij de schoolleiders en ook bij de ouders — waarin kinderen ook echt recht gedaan wordt en ze adviezen krijgen die gewoon op maat zijn gesneden, dat je als je gewoon echt een mogelijkheid hebt om je te ontwikkelen, misschien meer dan je ouders, die kansen ook krijgt en dat er niet naar je ouders wordt gekeken, waardoor misschien voor jou bepaalde deuren dichtgaan.

De heer Azarkan (DENK):

Ik zou graag aan de minister willen vragen of hij in dat onderzoek ook mee zou willen nemen dat er vaak ook impliciete, vaak goedbedoelde aannames zijn bij docenten. Kan dat deel ook worden meegenomen? Wij hebben daar onlangs zelf een onderzoek naar gedaan en leerlingen geven dat zelf ook aan. Zij zeggen dat docenten soms bepaalde aannames hebben van andere leerlingen, terwijl die niet gebaseerd zijn op objectieve criteria.

Minister Slob:

Dat is dus precies wat we hier gaan doen. De inspectie is overigens zelf ook met scholen aan de slag om ook met hen daarover te spreken. Hoe kijk je? Hoe beoordeel je? Het is dus niet zo dat we nu, gaandeweg en terwijl dit onderzoek loopt, helemaal niets doen. Er wordt dus al gewoon actief aan gewerkt. Ik zie zelf dat het onderwijs dit zelf ook wel als een vraagstuk ziet waar het iets mee moet. Dit staat dus echt hoog geagendeerd. Ik vind het erg belangrijk dat als wij met die eindevaluatie gaan spreken, wij die informatie ook met elkaar hebben. Ik zal die informatie ook zo snel als mogelijk met de Kamer delen. Dan kunnen we met elkaar conclusies trekken en ook kijken wat wijsheid is om te voorkomen dat dit soort situaties ontstaan. Want het is natuurlijk best heel vervelend als je een waardering krijgt van je kunnen die niet gebaseerd is op wat je echt in huis hebt.

De heer Beertema (PVV):

Ik schrik een beetje van zo'n zinsnede waarin de minister zegt dat hij "een klimaat gaat bevorderen". Ik denk dan: pffft.

Minister Slob:

Ja, het woord "klimaat" is lastig voor u, dat begrijp ik.

De heer Beertema (PVV):

Ja, dat is voor ons sowieso lastig, maar u bent nou toch wel enorm "klimaatbehept" bezig, hoor. Daar moet u toch eens mee ophouden, wil ik u meegeven.

Maar waarom doen we het nou niet gewoon simpel? Keer de volgorde van advies en eindtoets om. Dan wil ik nog helemaal geen hiërarchie aanbrengend en zeggen wat leidend is. Voor mijn part blijft dat schooladvies leidend, maar als je eerst die toets hebt, heb je in ieder geval een duidelijk instrument in handen, naar de ouders, naar de leerling, naar jezelf als docent, naar de manager van je school. Vervolgens kun je daarop je advies baseren. Het mag dan nog enorm afwijken, maar daar kunnen we toch iets op verzinnen? Dat is toch veel simpeler dan "een klimaat scheppen waarin" enzovoort?

Minister Slob:

De heer Beertema is heel consistent in wat hij hier zegt, want dit heeft hij inderdaad vaker gezegd. Ik zou haast zeggen: u probeert een klimaat te creëren waarbij we uiteindelijk daar ook met elkaar naartoe groeien.

Op die laatste opmerking kom ik heel kort toch nog even terug. Ik zeg dit heel bewust omdat we ook moeten oppassen dat wij denken dat, als wij bijvoorbeeld alles in regelgeving en in wetten gaan vastleggen, die praktijk ook gelijk zo gaat functioneren. Er werken duizenden docenten en het gaat om vele duizenden leerlingen. Het is heel erg belangrijk dat we deze mensen gewoon helpen als ze voor dit soort belangrijke momenten staan. Dit zijn belangrijke momenten in het leven van een kind! Welke afslag neem ik? Waar ga ik naartoe? Het is heel belangrijk dat ze daarin geholpen worden, dat ze goede informatie hebben, dat ze ook de goede vaardigheden ontwikkeld hebben. Dat bedoel ik met "een klimaat creëren". Want dit komt niet zomaar aanvliegen. In een school moet dit ook gewoon een onderwerp zijn. Het moet niet "de leraar van groep 8" zijn die dit eventjes gaat beslissen. Nee, dat moet je op een school met elkaar gewoon heel belangrijk vinden. Dat die leraar van groep 8 het moet uitvoeren, snapt iedereen, maar het is wel iets van de hele school. Je levert je leerlingen af! Zij hebben jarenlang op die school gezeten! Dat moet gewoon goed gebeuren.

En daarna is het altijd ook nog afwachten of het uiteindelijk straks goed gaat. U weet dat we dat ook volgen; daar hebben we vorig jaar ook al eens met elkaar over gesproken. U weet dat we ook weer willen leren van de informatie over wat er gebeurt met die leerlingen als we ze loslaten. We zijn ook bezig om te proberen die leerlingen misschien toch iets langer vast te houden. Ik doel op de 10-14-scholen. Daarmee wordt het keuzemoment wat uitgesteld. Dat is belangrijk omdat uit veel onderzoeken ook blijkt dat als dat keuzemoment wat later is, dat behulpzaam kan zijn voor met name de kinderen die wat langzamer op gang komen, kinderen waar ik me altijd heel erg in herken. Dat kan ook behulpzaam zijn bij het bevorderen van kansengelijkheid en het tegengaan van kansenongelijkheid. We zijn daar dus op veel terreinen mee bezig en er is geen tegenstelling.

Ik moet nog op heel concreet uw vraag ingaan over die volgordelijkheid. Het is een vraag die ook door anderen is gesteld. Wat is de volgorde van eindadvies en eindtoets, en kunnen we dat naar elkaar toe halen? Daarover hebben we ook met elkaar afspraken gemaakt. Ik heb de Kamer in ieder geval geïnformeerd over hoe we dat doen, ook naar aanleiding van wat daar in het regeerakkoord over staat. Die gesprekken lopen op dit moment nog, worden breed gevoerd, maar worden nu langzaam maar zeker afgerond. Op het moment dat ik met de eindevaluatie kom, dan zal ik de weerslag daarvan ook aan u doorgeven.

U zegt in feite: als er een nieuwe ronde komt met nieuwe kansen, geef dan duidelijkheid, wat het ook is. Dat zullen we op dit punt dan ook gaan doen. Dat nemen we dus gewoon mee bij de eindevaluatie. Ik zou haast zeggen: nieuwe ronde, nieuwe kansen. Misschien gaan we wel door op dezelfde manier, maar dat zal uiteindelijk moeten blijken uit de uitkomsten van wat me ook vanuit het regeerakkoord is opgedragen, om ook bij de mensen zelf op te halen wat hun opvattingen daarover zijn.

De heer Beertema (PVV):

Dit is nou juist waarom er in onderwijs-Nederland nooit iets gebeurt. Die hele polder moet meepraten. Ik hoor nu ook weer over onderzoeken, intenties, een evaluatie, een eindevaluatie en dan komt er een volgende ronde. Weet je, dit gaat het nooit oplossen. U weet net zo goed als ik dat ook die leraren vaak met dat conflict zitten: wat moet ik met deze leerling? Die leraar heeft vanuit de beste bedoelingen al die overwegingen. Die ligt misschien weleens wakker — dat weet ik zeker — van de vraag wat hij ermee moet. We halen ook de leraren uit die onzekerheid met de hele simpele ingreep om de volgordelijkheid om te keren. Ik begrijp niet waarom dat nou zo vreselijk moeilijk is. We nemen een enorm stuk kansenongelijkheid weg dat er nu is, we geven die leraren in hun moeilijke keuze veel meer zekerheid om hun advies op te baseren en al die ouders hebben veel minder reden om met allerlei drukmiddelen naar die school te komen, "hij of zij zal niet naar het vmbo" enzovoorts. Dan hebben we in één klap heel veel opgelost. Waarom heeft u er toch altijd die hele onderwijsprovincie voor nodig om dat allemaal maar af te stemmen? U bent politiek verantwoordelijk. Zeg gewoon: we gaan het omkeren. Dan is het klaar.

Minister Slob:

Als er één iets is waar het onderwijs een enorme hekel aan heeft, dan is het dat de politiek iets besluit: in dit geval komt er een Wet eindtoetsing p.o. waarin keuzes worden gemaakt en wordt het roer omgegooid voordat de gewoon ordentelijk afgesproken eindevaluatie heeft plaatsgevonden. U zegt: je helpt de docent ermee. Dat moet u dus van de docenten zelf gehoord hebben. Wat doen wij? We gaan ook breed met ze praten. Dat kan niet zomaar eventjes een aselecte steekproef zijn: we gaan eens met tien mensen her en der in het land praten. Nee, dat doen we ook op een hele goede wijze en dan nemen we dat gewoon mee op de momenten die we met elkaar hebben afgesproken en waarvan we ook tegen het onderwijs hebben gezegd: zo gaan we het in de tijd doen. Dan gaan we met elkaar de keuzes maken. Dat heeft helemaal niks te maken met plezier hebben in polderen. Dat is helemaal niet altijd even plezierig, maar het is wel noodzakelijk op het moment dat je eventueel ook andere keuzes gaat maken.

U stelt in feite een andere keuze voor. Het is trouwens uw goed recht om dat te doen, en u heeft er ook argumenten voor, maar er zijn mensen die iets anders willen en daar ook argumenten voor hebben. Daar moeten we die polder, in dit geval het onderwijs, ook serieus in nemen: eigenaarschap van docenten, van het onderwijs, ze betrekken bij de keuzes die we maken. Ze hebben erom geschreeuwd. We geven ze nu ook de ruimte. Het moet natuurlijk ook niet langer duren dan nodig is, maar dit is ook in de tijd volgens mij redelijk overzichtelijk.

Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over het 10-14-onderwijs. Ik heb nog een paar vragen die ik nu zal behandelen. Over de stand van zaken heb ik u geïnformeerd in november met een brief, waarbij ik ook een onderzoeksrapport heb gestuurd. "Pilots" is geloof ik het woord dat daarbij hoort, maar er zijn een aantal scholen in het land waar met 10-14-onderwijs wordt gewerkt. Ik ben zelf de eerste week van het nieuwe jaar ook op een school geweest waar 10-14-onderwijs werd gegeven. Uitermate boeiend om te zien wat daar gebeurt. U heeft een eerste tussenrapportage gekregen. Er zijn inmiddels zo'n twaalf scholen hier in Nederland mee actief. Mij is gevraagd: hoe gaan we daarmee verder? Ik heb die tussenrapportage gestuurd, met een begeleidende brief erbij. Ik heb u aangegeven dat ik nog voor de zomer weer opnieuw bij u terugkom met dit belangrijke onderwerp, waar we ook een nadere analyse geven van de knelpunten die uit die tussenevaluatie naar voren komen. Die knelpunten schieten wel verschillende kanten uit. Sommige zijn echt best wel wat generieker, maar daar zal ik op ingaan.

Ik heb u ook aangegeven, maar dat weet u, dat de pilots zoals ze nu lopen en ook vanuit het regeerakkoord ondersteund worden, eind 2020 afgerond zullen gaan worden. Dan zullen we uiteraard tijdig nadenken en aan u voorleggen hoe we op basis van de uitkomsten daarvan de verdere vervolgstappen zien. Ter geruststelling: wij spreken elkaar op 13 februari nog in het algemeen overleg over de overgang tussen po en vo. Daar staat, als het goed is — maar u nodigt mij uit — het 10-14-onderwijs op de convocatie die u heeft doen uitgaan. U heeft ons dringend verzocht om dan te komen. Bij leven en welzijn zullen we er ook zijn.

Voorzitter. Dan de vraag over de wenselijkheid van zittenblijven. Bij een onderdeel als dit hebben we het altijd de vrijheid van scholen gevonden om hun onderwijs vorm te geven conform de onderwijskundige en ook didactische visie die zij hebben met betrekking tot dat aspect. Ik zie wel steeds meer scholen in het land waar men het zittenblijven steeds verder aan het uitbannen is. Dat klinkt heel dreigend, maar ik bedoel scholen waar men denkt dat het toch beter is om op een andere manier deze leerlingen te begeleiden. U weet dat ik niet in deze autonomie van scholen wil treden, maar we volgen dat uiteraard wel. Duidelijk is dat scholen altijd verplicht zijn om in hun schoolplan hun visie met betrekking tot dit onderwerp onder woorden te brengen. Ook heeft de medezeggenschapsraad daar invloed op en kan zij daarover meepraten. Wij proberen natuurlijk op allerlei manieren te voorkomen dat leerlingen gaan doubleren of blijven zitten. U weet dat we daar ook in het kader van de zomerscholen en dergelijke zelfs geld voor beschikbaar stellen. Scholen kunnen daar in ieder geval ook geld voor aanvragen.

Die zomerscholen, waarover volgens mij niet in de laatste begrotingsbehandeling maar in de begrotingsbehandeling daarvoor een amendement van de heer Rog is aangenomen, hebben wel heel veel effect. We zien namelijk dat, als die zomerscholen in stelling worden gebracht bij leerlingen die dreigen te blijven zitten of te doubleren, uiteindelijk zo'n 80% toch nog door kan gaan. Dat zijn best wel heel hoge percentages. Dat is dus wel heel effectief. Als leerlingen die wat in de gevarenzone zitten in hun ontwikkeling, wat specifieke aandacht krijgen, soms ook in de tijd — dat kan dus met een zomerschool; in scholen kan men voor deze leerlingen natuurlijk ook extra tijd uittrekken — dan is dat heel bevorderlijk voor de resultaten die ze behalen. Het is heel fijn om dat met elkaar te weten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat begrijp ik ook wel. Het is ook goed dat er zomerscholen zijn. Tegelijkertijd was mijn pleidooi er juist op gericht om aan te geven dat we het helemaal niet zo erg moeten vinden als een leerling eens een jaar blijft zitten. Soms is dat, om welke reden dan ook, gewoon beter. Daarom heb ik ook de vraag gesteld of we in het huidige systeem niet toch een aantal prikkels, zoals het onderwijsresultatenmodel van de inspectie, zouden kunnen aanpassen. Want nu hebben scholen vaak wel de indruk, of in ieder geval wordt erop gestuurd, dat leerlingen zo min mogelijk moeten blijven zitten.

Minister Slob:

Ik snap de vraag, maar ik aarzel wel bij een onderwerp als dit. Want op het moment dat je die prikkel dus weghaalt, wat voor deuren zet je dan open? Je haalt die prikkel weg als je van het onderwijsresultatenmodel van het vo zegt: daar kijken we niet meer naar, dat telt niet meer mee. Ik vind het op zich helemaal niet erg dat scholen toch proberen "te voorkomen dat". Ik denk dat het inderdaad goed is om hardop uit te spreken dat er gewoon situaties kunnen zijn waarin het zelfs beter is voor de betreffende leerling om een leerjaar over te doen. Toch ook een heel klein beetje als ervaringsdeskundige en met enige terughoudendheid moet ik zeggen dat het me één keer is overkomen in mijn schoolloopbaan. Ik was zo'n dieseltje, dus het duurde even voordat ik op gang kwam. Als je blijft zitten en ook de vakken waarin je goed bent, moet overdoen, als je dus weer een heel jaar vastzit, dan kan dat ook heel slecht uitwerken voor de motivatie die toch al niet zo heel hoog is bij Nederlandse leerlingen. Ik vind het zelf dus heel fijn dat scholen er nu ook veel meer oog voor hebben: zijn er vakken waar je goed in bent, dan kun je door, zijn er vakken waar je niet goed in bent, dan geven we daar nog even extra aandacht aan. Dat zijn de scholen waar het zittenblijven langzaam maar zeker helemaal verdwenen is. Maar in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid en het tegengaan van kansenongelijkheid vraag ik me oprecht af of de leerlingen echt geholpen zijn met het helemaal weghalen van die prikkel, waarmee je in feite de deuren ervoor openzet.

Dus ik ben daar niet voor, al snap ik wel de achterliggende motivatie die u heeft om deze vraag te stellen. Dat is natuurlijk dezelfde discussie die we voeren over bijvoorbeeld de opwaartse druk. Je ziet dat er soms heel veel druk op kinderen kan ontstaan die ongewenst is. Ik hoop oprecht dat er wijze mensen zijn in de omgeving van deze kinderen. Om te beginnen degenen die als ouder of ouders voor ze zorgen, daarnaast de mensen die in de school verantwoordelijkheid voor ze dragen en die ook proberen om, gericht kijkend naar het kind, ze goed te begeleiden. Dat kan soms betekenen dat je een kind een jaar laat overdoen, terwijl je anderen wel over de streep heen trekt met wat extra interventies om hun ontwikkeling door te laten gaan en de motivatie naar ik hoop hoog te houden en die kinderen tot hun recht te laten komen met de talenten die ze hebben, want die heeft ieder kind.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik denk dat er een automatisch prikkel is. Leerlingen willen namelijk over het algemeen graag overgaan en scholen willen natuurlijk ook het liefst dat alle leerlingen overgaan. Ik vraag mij daarom af of het niet nodig is dat er in het onderwijsresultatenmodel van de inspectie nog een extra prikkel zit. Ik begrijp van de minister dat hij daar wat aarzeling bij heeft. Dat snap ik ook wel, maar zou de minister toch eens in gesprek willen gaan met de inspectie om te kijken of we dat onderwijsresultatenmodel — twee van de vier van de voornaamste zaken waarop wordt gestuurd gaan over het zittenblijven — niet kunnen aanpassen?

Minister Slob:

Op het moment dat ik opnieuw met de Onderwijsinspectie spreek over het onderwerp kansengelijkheid en het bevorderen daarvan, ben ik best bereid om dat mee te nemen. In de brief die ik u gisteren stuurde heb ik ook aangekondigd dat ik nog wat uitvoeriger bij u terug zal komen over dit onderwerp, ook om het warm te houden, zou ik haast zeggen. Dit is immers echt heel belangrijk. We moeten er niet één keer per jaar over spreken. Dit is een onderwerp dat echt permanente aandacht van ons vraagt. Ik zal kijken of ik dit mee kan nemen. Anders komt het op een wat later moment, als die gesprekken nog even wat duren. Ik zal het wel meenemen, maar u ziet mijn aarzelingen. Als uw aanname klopt dat een leerling echt verder wil en dat een school er alles aan doet om dat te bevorderen, dan is het ook de vraag of het echt een probleem is. Dan blijven er misschien een paar achter waarbij het niet lukt, maar dan is dat gewoon heel erg duidelijk. Maar dan is wel de inzet dat we ze verder proberen te begeleiden in de schoolloopbaan. We proberen ze conform het jaarritme daarin te begeleiden, zonder al te veel tussenstops, die soms heel storend kunnen werken.

De heer Kwint (SP):

Dan blijkt ineens dat je met een jaar overdoen alsnog minister voor Onderwijs kunt worden. Wat dat betreft ...

Minister Slob:

Ja, een geruststellende gedachte, hè?

De heer Kwint (SP):

... biedt dat een hoop mogelijkheden. Ik weet niet of het voor kinderen thuis een geruststellende gedachte is, dat laat ik aan die kinderen.

De minister noemde heel specifiek de zomerscholen om zittenblijven tegen te gaan. Dat is wat mij betreft volkomen terecht. Het zijn ongelofelijk belangrijke initiatieven die niet alleen eraan kunnen bijdragen dat kinderen misschien over kunnen, maar ook eraan bij kunnen dragen dat sommige kennis niet wegzakt als zij acht of zeven weken niet naar school gaan. Nu is het probleem dat volgend jaar het geld voor die zomerscholen gewoon op de grote hoop gaat. Het gaat naar de lumpsum. Het wordt uitgespreid over allerlei scholen. Die subsidieregeling dreigt te verdwijnen. Is de minister bereid om, gezien het succes, het aantoonbare succes van deze zomerscholen, dat besluit te heroverwegen?

Minister Slob:

Daar loop ik nu nog niet op vooruit. We hebben net de begroting voor dit kalenderjaar behandeld. Duidelijk is wel dat ik vind dat scholen zelf ook de middelen die ze krijgen, moeten benutten om dit soort initiatieven aan te bieden als dat voor hun schoolpopulatie nodig is. We zien op basis van de resultaten dat dit heel erg goed kan uitwerken. Maar laten we de discussie later voeren over wat we volgend jaar gaan doen en hoe we dan met de middelen omgaan. Dan ligt hopelijk ook mijn eindonderzoek naar de bekostiging op tafel. Dan gaan we met elkaar heel breed over p.o. en vo praten. Dat is overigens een onderzoek dat ook wel eventjes gaat duren, maar dat zal ons straks heel veel stof tot gesprek geven. Dan nemen we dat soort zaken daarin mee. Dus ik geef u nu nog geen klip-en-klaar antwoord. Dit is een onderwerp waarover we verder zullen praten: hoe wordt het geld dat beschikbaar is, ingezet? Moeten we alles gaan labelen omdat we anders bang zijn dat het dan niet gaat plaatsvinden? Dat is natuurlijk een onderwerp waar we breed over zullen spreken.

De heer Kwint (SP):

Als een antwoord maar generiek genoeg wordt, dan is het altijd een onderwerp waar we nog heel vaak over gaan spreken in de commissie. U bent zelf tevreden over de zomerscholen. Volgens mij is er brede steun voor. Er was niet voor niks eerder ook al een amendement van de heer Rog. Er is brede steun in de Kamer voor deze zomerscholen. Iedereen ziet de toegevoegde waarde van dit initiatief. Ik geloof dat elke onderwijswoordvoerder zich de afgelopen jaren weleens zorgen heeft gemaakt, op een specifiek punt, dat wanneer je geld toevoegt aan de lumpsum, het op de grote hoop gaat en je niet meer met zekerheid kunt zeggen dat deze initiatieven bewaard blijven. Als wij allemaal het belang van die zomerscholen inzien, dan is het toch veel makkelijker om nu de zekerheid te geven dat we deze niet gaan schrappen en om het geld te geven aan scholen die concrete plannen hebben voor zomerscholen in plaats van te zeggen dat we het er in september of oktober nog over hebben? Dat is bovendien hartstikke laat voor die scholen, als zij een paar maanden daarvoor weten of zij dat geld wel of niet krijgen. Dan kunnen wij dat probleem beter nu al oplossen. Dan bieden wij scholen zekerheid.

Minister Slob:

Nu staat de heer Kwint hier voor dit onderwerp. Ik waardeer zijn passie. Terecht zegt hij dat er in de Kamer brede belangstelling voor dit onderwerp is. Dat is ook gebleken toen het amendement van de heer Rog een meerderheid kreeg. Ik wil voorkomen dat we straks een enorme lijst onderwerpen verzamelen, want er zijn nog meer dingen. U komt nu hiervoor. Nogmaals, ik doe geen gram af van het belang van dit onderwerp, maar er zijn nog wel meer onderwerpen te noemen waar ook anderen heel veel waarde aan hechten. Straks hebben we zo'n lijst, maar we hebben ook afspraken gemaakt dat we in het komende jaar nog eens heel uitvoerig gaan spreken over de bekostiging. Laten we dat dan wel op die momenten doen. Daarmee wil ik dit onderwerp niet wegspelen, Al zou ik dat willen, dan weet ik toch dat u mij op een hele professionele manier zal stalken, want dat hoort bij uw werk, om ook duidelijk te maken dat we hier aandacht aan moeten besteden. Dit is misschien een wat procesmatig antwoord, maar niet bedoeld om het onderwerp weg te spelen, want dat komt vanzelf terug.

De voorzitter:

Ook procesmatig, is de minister reeds aan het afronden?

Minister Slob:

Voorzitter. Ik heb volgens mij de meeste vragen beantwoord. Over twee dingen wil ik nog even kort iets zeggen. Er was een aankondiging dat er iets met artikel 23 zou moeten gebeuren in het kader van de kansengelijkheid. Daar kunnen we een hele avond mee vullen, en misschien nog wel meer dan een avond, want het is een uitermate interessant onderwerp. U kent ook mijn gemotiveerdheid daarvoor.

Laat ik er dit van zeggen: als we kijken naar wat er in de praktijk in Nederland gebeurt en de keuzes die ouders maken, dan zie je dat men heel erg kijkt naar kwaliteit en of scholen kwaliteit kunnen leveren, ook als het gaat om schoolkeuzes. De vraag is gewettigd of het wijzigen van artikel 23 — wat in het verleden weleens is gebeurd, maar dat duurt een behoorlijke periode, want zoals u weet zijn er twee lezingen voor nodig — ook echt een bijdrage zal leveren aan het onderwerp waar u ons allen voor heeft: het bevorderen van kansengelijkheid en het tegengaan van kansenongelijkheid. Uit de bijdrages in de Kamer blijkt ook dat iedereen gepassioneerd is over dit onderwerp, omdat we doorhebben dat dit ergens over gaat. Maar goed, wij wachten natuurlijk af waar de Partij van de Arbeid mee zal komen. Het is aan u, als u daar uw energie in wil steken, dan is dat uw goed recht en we zijn benieuwd naar de uitkomsten.

Over het onderwerp segregatie, waar ook de Onderwijsraad de vinger bij heeft gelegd, zullen we zeker moeten doorspreken, want de Onderwijsraad komt nu in januari met een verdere uitwerking daarvan. Dat is ook een aspect waar de inspectie de vinger bij heeft gelegd. Over dat onderwerp zullen we ook met elkaar moeten spreken in termen van wat er mogelijk is. Wat kan er via de bandbreedte van het onderwijs? Als wij respecteren dat ouders vrijheid en ruimte hebben om keuzes te maken voor hun kinderen, dan zullen we soms misschien tandenknarsend moeten accepteren dat zij een bepaalde school voorbijrijden omdat zij het voor hun kind beter vinden om naar een andere school te gaan. Of we dat wel of niet leuk vinden, is nog even een ander verhaal, maar dat is een werkelijkheid die zich soms ook voordoet. Wat we wel kunnen doen, is scholen die misschien als niet aantrekkelijk worden beschouwd, zo helpen dat daar ook weer een aantrekkingskracht van uitgaat. We weten ook dat scholen die in hele moeilijke wijken staan, met een hele moeilijke populatie, soms echt wereldprestaties leveren. Misschien moet ik het woordje "soms" weglaten; dat gebeurt op heel veel plekken.

De heer Van Meenen (D66):

Naar aanleiding van de verwijzingen naar de PvdA-plannen kom ik op een vraag over het leerrecht. In het regeerakkoord is niet voor niets afgesproken dat het leerrecht een wettelijke verankering zou moeten krijgen. Daar wordt onderzoek naar gedaan. Mijn vraag aan de minister is of hij ons kan informeren over de stand van zaken. Dat hoeft niet nu; dat mag ook schriftelijk.

Minister Slob:

Zeker. Dat zijn we aan het oppakken. U heeft ook wel van ons begrepen dat we dat deze kabinetsperiode gaan doen. De voorbereidingen worden daar dus al voor getroffen. Ik heb nu niet exact in mijn hoofd zitten wanneer wij daar de Kamer over zullen informeren. Misschien kan ik daar in de tweede termijn op terugkomen. Maar dat is inderdaad een afspraak die we gemaakt hebben en die we ook aan het uitvoeren zijn.

Voorzitter. Dat was wat mij betreft in ieder geval de beantwoording van de gestelde vragen.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Van den Hul heeft nog een vraag.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik mis nog een antwoord op mijn vraag over voorzieningen.

Minister Slob:

Klopt.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

We komen inderdaad nog uitgebreid te spreken over onze voorstellen over artikel 23, maar ik had een vraag gesteld over de ongelijke verdeling wat betreft de voorzieningen. Wij krijgen signalen dat die kansenongelijkheid zich zelfs voordoet op dat niveau: scholen met en zonder gymzaal, scholen met en zonder chique speelpleinen met speeltoestellen. Ik maak het maar even heel erg concreet. Daar is ook in de pers over bericht. Is de minister bereid om eens in een gesprek met gemeenten, die hierbij in eerste instantie aan zet zijn, te kijken of dat inderdaad zo is? Hoe zit het nou eigenlijk met de verdeling van voorzieningen over scholen?

Minister Slob:

Mevrouw Van den Hul heeft gelijk als zij zegt dat de gemeenten daarvoor verantwoordelijk zijn. Ik moet u zeggen dat ons deze signalen niet bekend zijn. U zegt dat daar in de pers iets over is verschenen. Laten we gewoon afspreken dat u zorgt dat die signalen ook bij ons bekend zijn. Dan gaan we daar ook even naar kijken. U weet dat wij gemeentes en scholen extra middelen geven juist om in het kader van vve en dergelijke de kansenongelijkheid verder gericht te bestrijden. 1 januari was het moment waarop de gelden naar de gemeentes zijn gegaan. Op 1 augustus van dit kalenderjaar gaan ze naar de scholen toe. De nieuwe verdeling gaat dus nu gewoon lopen. Als u mij informeert over de signalen die u heeft ontvangen, dan zullen wij daar uiteraard naar kijken.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dat zullen we zeker doen. Ik doel nu inderdaad niet zozeer op voorzieningen zoals vve. Het gaat met name om echt fysieke voorzieningen zoals gymzalen. Ik hoop dat de minister het met ons eens is dat het juist voor kinderen die ouders hebben die misschien niet of niet zo makkelijk sportlessen kunnen betalen, heel belangrijk is dat zij op school wel dezelfde voorzieningen hebben, zodat ze daar in elk geval voldoende kunnen bewegen. Dat is eigenlijk ons uitgangspunt.

Minister Slob:

Mijn toezegging staat. Ik denk dat het belangrijk is dat, als u daar een lokale fractie heeft, u er ook voor zorgt dat het debat daar wordt gevoerd. U weet dat ik er altijd heel erg tegen waak dat wij hier dingen gaan doen die op andere plekken moeten plaatsvinden. We moeten die verantwoordelijkheidsverdeling serieus nemen. Dat laat onverlet dat het een bredere uitstraling heeft en dat het wel goed is om deze signalen mee te krijgen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik had nog gevraagd of de medezeggenschapsraad altijd meepraat over het beleid op het gebied van zittenblijven. Dat staat in de wet, maar gebeurt het ook in de praktijk? Ik kan me voorstellen dat de minister dit soort feitjes niet uit zijn hoofd kent. Een later antwoord kan wat mij betreft dus ook.

Minister Slob:

Het is denk ik heel lastig om dat van alle scholen heel gedetailleerd te weten bij iedere onderwerp waarover wij afspreken dat daar in de school over moet worden gesproken. Ik ga ervan uit dat in de scholen gesproken wordt over de onderwerpen die ook bij de taken van de medezeggenschapsraad horen, dus ook hierover. Ik heb net ook iets aangegeven over schoolplannen waar dingen in moeten staan. Als u mij nu gaat vragen om bij alle scholen navraag te doen ... Ik zal kijken of die informatie bekend is, maar ik vraag het mij af. Maar als ik daar bij alle scholen navraag naar moet gaan doen, dan gooien we toch weer een last over die scholen heen waarvan ik mij afvraag of die heel zinvol is. Ik denk dat het belangrijker is dat we gewoon in algemene zin tegen de scholen zeggen: neem je taak serieus. We zijn heel gericht bezig om die medezeggenschapsraden te ondersteunen en in een positie te brengen waarin zij hun verantwoordelijkheden, die groot zijn, serieus nemen. Dat betreft niet alleen dit onderwerp, maar vele, en er komen straks zelfs nog aanvullende onderwerpen bij waar ik u in de komende tijd over zal informeren. Ik zou het dus toch even daarbij willen laten. Ik ga het nog even na, maar ik ga niet weer apart alle scholen langs. Dat zeg ik niet omdat we die inspanning niet willen verrichten, maar wel gelet op de werkdruk en werklast; we willen de scholen ook een beetje redelijk laten functioneren.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat begrijp ik. Mijn vraag was vooral of we dit misschien ook weten.

Minister Slob:

Goed. Dat ga ik even na.

De voorzitter:

Dank u wel.

Dan gaan we luisteren naar minister Van Engelshoven. Het woord is aan haar.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. De aanleiding voor dit debat van vanavond was het rapport van de OESO, maar er liggen natuurlijk tal van andere rapporten over kansengelijkheid in het onderwijs. En als al die rapporten ons één ding leren, dan is het wel dat we blijvend aandacht moeten hebben voor gelijke kansen in het onderwijs. Al die rapporten vragen daar eigenlijk vooral indringend aandacht voor: heb blijvende aandacht voor gelijke kansen en voor die emancipatoire functie van het onderwijs. Dat moet over de hele linie van het onderwijs gebeuren. Ik zal mij vanavond vooral op het mbo en het hoger onderwijs concentreren. De heer Slob heeft over het andere terrein al voldoende gezegd.

We zien dat gelijke kansen ook altijd een kwestie is van de lange adem. Gelijke kansen creëren is ook nooit af. Daarvan moeten we ons goed bewust zijn. Juist in het mbo, en vooral ook in het hbo en in het beroepsonderwijs, zien we de ontzettend mooie emancipatoire betekenis die het onderwijs kan hebben. En juist daarom voel ik het als mijn verantwoordelijkheid om altijd aandacht te blijven hebben voor die functie en voor gelijke kansen.

"Gelijke kansen" betekent in feite dat achtergrond en afkomst geen invloed horen te hebben op het studiesucces van studenten, op de kans die je hebt om je studie met succes af te maken en op de kansen die je vervolgens hebt op de arbeidsmarkt. Studiesucces gaat erover dat jongeren de ruimte krijgen om hun talent te ontdekken en te ontwikkelen. En we moeten ook erkennen dat sommigen daarvoor meer tijd nodig hebben, en dat sommigen daarvoor meer ondersteuning nodig hebben.

Een aantal van u, mevrouw Westerveld en de heer Van Meenen, wees er ook op dat al te veel nadruk op rendement juist die aandacht voor het studiesucces van de individuele student die af en toe meer ruimte of ondersteuning nodig heeft, in de weg kan staan. Ik heb daar zelf in eerdere debatten ook op gewezen: een te grote aandacht voor alleen maar rendement staat studiesucces en gelijke kansen in de weg. Het idee dat studenten alleen maar zo snel mogelijk een diploma zouden moeten halen, kan voor sommige groepen nou juist betekenen dat zij niet meer instromen in het hoger onderwijs of dat zij onnodig en vroegtijdig uitvallen. Dat moeten we met elkaar niet willen. In het mbo zagen we dat een te sterke focus op het rendement ertoe leidde dat instellingen studenten na zes jaar niet langer toelieten omdat deze studenten gewoon niet meer meetelden in de bekostiging, of dat studenten ten onrechte werden geweigerd. In het hoger onderwijs zag je dat terug in de ontwikkelingen rondom het bindend studieadvies. Daar hebben we eerder dit jaar ook uitvoerig over gesproken.

Om die redenen heb ik inmiddels de bekostiging in het mbo aangepast, door het afschaffen van de zogenaamde "cascadebekostiging", die een grens stelde aan de termijn van bekostiging van studenten. En in het mbo is het toelatingsrecht inmiddels ook goed geregeld. Stapelen wordt daarmee ook weer een kansrijke route, en dat is belangrijk. Met hogescholen en universiteiten blijf ik in gesprek over het bindend studieadvies. En ja, op dat vlak is veel losgemaakt, maar ik merk bij die instellingen ook dat men toch eens goed aan het nadenken is over wat er nou met die student gebeurt die een negatief bindend studieadvies krijgt. Men denkt: zijn we wel de goeie dingen aan het doen? Ik zal daarover met hen in gesprek blijven, en ik zal daarover aan uw Kamer rapporteren.

Het bevorderen van gelijke kansen vereist een brede inzet langs verschillende lijnen. In het bestuursakkoord dat ik vorig jaar met het mbo heb gesloten, is afgesproken dat gelijke kansen een van de drie landelijke speerpunten wordt in de meerjarige kwaliteitsafspraken. Ik zal instellingen ook aanspreken — daar worden zij door de commissie-Scheffer ook op getoetst — op hun ambitieniveau als het gaat om die plannen en op de voortgang daarvan.

Het bieden van gelijke kansen in het mbo wil ook zeggen: gelijke kansen op een goede doorstroming naar de arbeidsmarkt. Veel jongeren in de entreeopleiding of bijvoorbeeld in de mbo-2-opleiding hebben begeleiding nodig voor het contact met werkgevers. Burgerschapsonderwijs en extra begeleiding vanuit de mbo-school, bijvoorbeeld in de beroepspraktijkvorming, kunnen daarbij heel behulpzaam zijn. Dit schooljaar, zo zeg ik vooral tegen de heer Kwint, is een pilot gestart om studenten, vooral op mbo-2-niveau, na het behalen van hun diploma nog twee jaar te begeleiden bij hun start op de arbeidsmarkt. De heer Kwint heeft daar samen met de heer Özdil een motie (34775-VIII, nr. 83) over ingediend, die is aangenomen. Die voeren we ook uit. Daarin heeft hij een terecht punt gehad: sommige studenten vragen om meer begeleiding.

Werkgevers hebben uiteraard ook een belangrijke rol bij het bieden van gelijke kansen, bijvoorbeeld via een inclusief personeelsbeleid of bij het aanbieden van een stage. Eerder heb ik u bericht over onze aanpak van stagediscriminatie. Daar mag natuurlijk geen sprake van zijn. We hebben met werkgevers en het mbo afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het volgen van cursussen selecteren zonder vooroordelen voor leerbedrijven. Er worden e-modules ontwikkeld, en langs de weg van kortdurende bedrijfsbezoeken kunnen studenten en werkgevers ook wat meer met elkaar kennismaken.

Met het hoger onderwijs werk ik ook aan de verbetering van de regionale samenwerking om de doorstroom van mbo naar hbo en van voortgezet onderwijs naar hoger onderwijs te bevorderen, omdat we zien dat het bij de overgangen vaak misgaat. Niet voor niks hebben wij u vandaag bericht over het voorstel dat tegemoetkomt aan het soepeler maken van de overgangen tussen vmbo en mbo. Maar ook op andere plaatsen moeten we natuurlijk aandacht hebben voor die overgang, want daar vallen vaak nog te veel studenten uit. De komende vier jaar hebben we nog 32 miljoen beschikbaar om te investeren in betere overgangen. Het is ook een van de speerpunten in het sectorakkoord met de Vereniging Hogescholen.

Binnenkort ontvangt uw Kamer drie wetsvoorstellen over het thema "gelijke kansen". Het gaat daarbij — ik kijk speciaal mevrouw Van den Hul aan, want die heeft daar in eerdere debatten om gevraagd — om een wetsvoorstel voor het inrichten van een gelijkekansenfonds voor elke mbo-instelling voor studenten die niet naar school kunnen, bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn, zwanger zijn of in een studentenraad zitten. Daar komt een fonds voor dat op iedere mbo-instelling beschikbaar komt. Ik noemde net al het wetsvoorstel Doorlopende leerlijnen, dat vandaag in internetconsultatie is gegaan. Binnenkort komt ook het wetsvoorstel Taal en toegankelijkheid in het hoger onderwijs, waarin bijvoorbeeld ook beperkingen van de numerus fixus worden geregeld. Ook dat geeft meer studenten een gelijke kans. De komende maanden zullen we dus nog heel vaak met elkaar komen te spreken over kansengelijkheid. Dat is ook goed, want het is echt een onderwerp waar we voortdurend alert op moeten zijn.

Voorzitter. Dan wil ik nu nog ingaan op een aantal specifieke vragen. Het verraste mij eerlijk gezegd niet dat een aantal van u begon over het studievoorschot en gelijke kansen; het ligt vrij voor de hand om daar een link tussen te leggen. Voor ik op de vragen inga, zou ik eigenlijk tegen studenten willen zeggen: realiseer je dat met de invoering van het studievoorschot de aanvullende beurs fors is verhoogd. Dat geeft juist studenten uit gezinnen met een smalle beurs extra kans. Ik zou ook tegen hen willen zeggen: studeren is nog altijd de beste investering in je eigen toekomst. Om te investeren in je toekomst kun je weinig beter doen dan gaan studeren. Ja, ook als je daarvoor moet lenen. Ik zou ook tegen die studenten willen zeggen: leen met mate. Bij een aantal van u hoor ik zorgen over leenangst. Ik zal u daar zo dadelijk iets over zeggen, want daar zien we weinig van terug in de cijfers. Ik krijg wel signalen van DUO dat we studenten moeten waarschuwen om niet te enthousiast te lenen. De rente is nu heel erg laag. Ik ben er eerder beducht voor dat studenten misschien iets meer lenen dan ze strikt genomen nodig hebben om hun studie goed te doen, dan dat ze uit angst voor het lenen niet zouden gaan studeren.

Voorzitter. De heren Azarkan en Kwint vroegen hoe het zit met de cijfers. Speelt leenaversie een rol bij de instroom? Ik wil daar een paar dingen over zeggen. De Monitor Beleidsmaatregelen die wij aan het begin van de zomer naar de Kamer hebben gestuurd, laat zien dat leenaversie geen nadrukkelijke rol speelt bij de keuze van mbo-studenten om door te gaan studeren. Het totale aantal studenten met een migratieachtergrond dat doorstroomt naar het hoger onderwijs, is in het studiejaar 2016/2017 toegenomen met 6%. Dus daar zien we in de cijfers niet terug dat de invoering van het sociaal leenstelsel een rol zou spelen bij de instroom.

We zien wel dat er groepen zijn die een grotere aversie hebben tegen het lenen, maar dat heeft geen invloed op hun beslissing om toch te gaan studeren. En dat is maar goed ook, want gelukkig komen die studenten met mij tot de conclusie dat doorstuderen de beste investering in hun toekomst is, ook als zij daarvoor moeten lenen.

De heer Kwint had het ook over eerstegeneratiestudenten. Leidt het leenstelsel ertoe dat er bij hen minder instroom is? Ook daar zeg ik, en dat blijkt ook uit de monitor, dat de invoering van het sociaal leenstelsel er niet voor heeft gezorgd dat eerstegeneratiestudenten minder gaan studeren dan kinderen van ouders die wel al hoger onderwijs hadden genoten. Eerstegeneratiestudenten lenen ook net zo vaak voor hun studie. Ook hier zien we dat er wellicht iets meer leenaversie is, maar het heeft geen invloed op de beslissing om toch te gaan studeren. We zien wel dat studenten eerder wat zorgen hebben over hun financiële situatie. Je kunt zeggen dat het ook wel goed is dat studenten alert zijn op hun financiële situatie. We zullen dat ook goed monitoren. Maar op dit moment zien we eigenlijk dat het met die instroom goed blijft gaan. Dat is goed nieuws, en dat is ook niet verrassend omdat het stelsel ook juist is ingericht om te voorkomen dat studenten om die reden niet meer zouden gaan studeren.

De heer Kwint had ook nog een vraag over de doorstroom van havisten naar het hbo. Hij citeerde daarbij het CBS. Hij heeft gelijk als hij zegt dat het CBS een effect signaleert voor havisten met ouders in de bijstand. Dat klopt. Maar het CBS heeft alleen naar die factor gekeken, en niet naar alle andere factoren die belangrijk zijn voor de instroom in het hoger onderwijs, zoals studieresultaten en dergelijke. Het is dus maar een gedeeltelijk beeld en wij kijken in de Monitor Beleidsmaatregelen nu juist naar het totaal. Dus ja, het CBS heeft een beperkte cijfermatige analyse gemaakt op basis waarvan u die conclusie kunt trekken, maar het geeft niet het totale verhaal. En we moeten wel het hele verhaal blijven zien.

Ook bij de instroom van havisten in het hoger onderwijs zien we eigenlijk ook wel een zeker herstel. Ja, er heeft ook een dip in gezeten, maar we zien daar nu ook een zeker herstel. Eind 2016 is het percentage havisten dat doorstroomt naar het hbo weer 76%. Dat is ten opzichte van het jaar daarvoor een stijging van 3%. Ik begrijp dat een aantal van u zegt dat het leidt tot minder kansengelijkheid, maar dat zien we niet in de cijfers terug. Ik vind dat we de opdracht hebben om bij zo'n verandering in het stelsel heel goed te monitoren of het leidt tot een ongelijkere instroom, maar dat zien we niet in de cijfers terug.

De heer Kwint (SP):

De minister zegt dat zij herstel ziet in de doorstroom van havo naar hbo. Daarvoor constateerde zij terecht dat mijn vraag zich concentreerde op kinderen wier ouders in de bijstand zitten. De minister zegt: we hebben niet het hele beeld, want misschien zijn er ook wel andere dingen aan de hand. We zien dat over de hele breedte de toestroom naar het hbo weer toeneemt, maar dat dat niet het geval is voor de groep jongeren met ouders in de bijstand. We hebben geen enkele reden om aan te nemen dat de populatie jongeren waarvan de ouders in de bijstand zitten, ineens minder goed kan leren. Dan is het toch niet zo gek dat de conclusie getrokken wordt dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs juist voor kinderen uit arme gezinnen onder druk staat door invoering van het schuldenstelsel?

Minister Van Engelshoven:

Zo op het eerste gezicht snap ik wel dat de heer Kwint die conclusie trekt. Maar je moet bijvoorbeeld ook kijken wat de eindcijfers waren en of er sprake was van een migratieachtergrond of niet. Je moet natuurlijk wel het totaal aan variabelen in ogenschouw nemen, voordat je kunt kijken of er een effect is dat is toe te schrijven aan het sociaal leenstelsel. Dat is niet het geval; dat hebben we ook geconcludeerd in de monitor. U verwijst naar de analyse die het CBS heeft gemaakt. Dat is slechts een zeer partiële analyse. In de monitor zorgen wij er juist voor dat we het heel goed, jaar op jaar, kunnen vergelijken. Daarin nemen we al die variabelen mee.

De heer Kwint (SP):

Je kunt natuurlijk nooit alle variabelen meenemen. Misschien was het wel slecht weer of was er tegenwind, waardoor zij te laat kwamen bij de examens. Er zijn altijd dingen die we niet weten. De minister zegt: misschien hadden die kinderen wel een migratieachtergrond. Dat zou kunnen. Dat weet ik niet. Dat vind ik ook niet zo interessant. We hebben het nu over dingen die we wél weten. En we weten wel dat kinderen waarvan de ouders in de bijstand zitten, nu minder vaak van havo naar hbo gaan dan voorheen, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen — andere groepen gaan wel vaker naar het hbo — dat er in die groep kinderen waarvan de ouders in de bijstand zitten, de afgelopen jaren ineens iets is veranderd. Dan is die conclusie toch niet zo gek? De minister zegt eerst dat die conclusie niet wordt gestaafd door de feiten. Dat vraag ik me af. Vervolgens zegt zij: we gaan het verder onderzoeken. Het is toch een van die twee? Of we weten het al, en dan hoeven we het niet verder te onderzoeken. Of we weten het niet, maar dan is het in ieder geval niet zo dat wat ik zeg, niet waar is.

Minister Van Engelshoven:

Ik heb ook niet gezegd dat we het verder gaan onderzoeken. Ik begrijp de heer Kwint heel goed. Hij wil ook heel graag de conclusie kunnen trekken dat het sociaal leenstelsel, dat hij niet wilde, tot een effect heeft geleid waarvan hij dacht dat hij dat kon voorspellen. Ik begrijp dat hij iedere strohalm aangrijpt om die conclusie te staven. In de Monitor Beleidsmaatregelen kijken we jaarlijks naar de effecten. Zo hebben we het ook met de Kamer afgesproken. Daarbij nemen we tal van factoren mee. U heeft nu één onderzoek van het CBS eruit gehaald dat in de cijfers net iets anders laat zien. Maar dan kunt u niet een-op-een de conclusie trekken dat het sociaal leenstelsel de oorzaak daarvan is, want er spelen veel meer factoren in die groep een rol. En dat heeft dit onderzoek nou juist niet onderzocht.

Volgens mij heb ik het zo met de Kamer afgesproken: iedere keer laten we in de Monitor Beleidsmaatregelen zien hoe de instroom zich ontwikkelt. Er wordt naar tal van factoren gekeken. Als we die monitors op dezelfde manier jaar op jaar naast elkaar leggen, dan kunnen we heel goed zien wat de effecten zijn. Ik snap dat u het niet bevredigend vindt als die effecten laten zien dat het sociaal leenstelsel de instroom niet beïnvloedt, maar het is wel zo.

De heer Kwint (SP):

Ik vind het toch wel makkelijk. Nu heeft de minister zojuist het CBS een "strohalm" genoemd. Nou ja, goed, die mensen van het CBS hebben vermoedelijk ondertussen wat beters te doen, dus die komen daar wel weer overheen. Maar ik heb nog geen enkel goed argument gehoord waarom de conclusie van het CBS niet waar zou zijn. De minister zegt alleen: die is misschien niet waar; we moeten naar allerlei verschillende factoren kijken. Ik pak een onderzoek en zeg: daar komt deze conclusie uit. Vervolgens zegt de minister: dat wil de heer Kwint heel graag concluderen, maar de feiten staven dat niet. Vervolgens hoor ik geen enkel feit dat de conclusie staaft dat het niet door het leenstelsel komt dat kinderen waarvan de ouders in armoede, in de bijstand, opgroeien nu minder vaak van havo naar hbo gaan. De minister denkt dat het niet zo is, maar een bewijs daarvan heb ik voor die specifieke groep nog niet gehoord.

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij gaan we nu in cirkels ronddraaien. Ik heb mijn redenering gegeven. De heer Kwint vindt die niet bevredigend. Omgekeerd vind ik zijn aanname niet bevredigend. Ik denk dat we moeten constateren dat we elkaar hierin nooit gaan overtuigen, omdat u gewoon heel graag tot een andere conclusie wilt komen dan ik.

Ik ga verder met een aantal andere vragen.

De voorzitter:

Als dat enigszins puntig zou kunnen, zou ik dat zeer waarderen.

Minister Van Engelshoven:

Ik heb ook niet zo heel veel meer, dus ik ga proberen dat puntig te doen. Mevrouw Van den Hul had een vraag over obstakels bij levenlang ontwikkelen. Wij zetten daar als kabinet vol op in. Samen met de heer Koolmees heb ik u daarover een brief gestuurd. En ja, onze belangrijkste opgave ligt natuurlijk bij mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, omdat daar ook de grootste winst is te behalen met levenlang ontwikkelen en het juist voor die groep niet vanzelfsprekend is dat hun via een andere weg scholing en blijvende scholing wordt aangeboden. Dus ja, die inzet blijven wij gezamenlijk hebben.

Mevrouw van den Hul vroeg ook naar de begeleiding van studenten. We hebben daar eerder over gesproken. In de kwaliteitsafspraken is daar ook volop aandacht voor. We hebben instellingen gevraagd om op dat punt specifieke voornemens te formuleren, op het thema kansengelijkheid. In mijn brief over toegankelijkheid en kansengelijkheid ben ik ingegaan op de kansen van die begeleiding. Ik wijs bijvoorbeeld op wat wij via ECHO doen met Students-4-Students. Dat zijn heel mooie buddyprojecten. En ja, die helpen. Ook de UvA heeft vergelijkbare programma's. Die buddyprojecten, en ervoor zorgen dat studenten elkaar meenemen in ervaringen: dat helpt. Ook voor dat soort vormen van begeleiding blijven we aandacht hebben.

De heer Van Meenen vroeg of er bij de inzet van de studievoorschotmiddelen aandacht is voor gelijke kansen en of er via die lijn en via al die middelen die geïnvesteerd kunnen worden in het hoger onderwijs ook aandacht zal zijn voor gelijke kansen. Ja, dat is zo, want we hebben een zestal onderwerpen geformuleerd waarover door instellingen doelstellingen moeten worden afgesproken. Een van die onderwerpen is studiesucces, inclusief doorstroom, toegankelijkheid en gelijke kansen. Dus ja, wij zullen ook echt in de gaten gaan houden of er afspraken over worden gemaakt.

Een ander element waar de heer Van Meenen naar vroeg, is de bekostiging. Ook in het hoger onderwijs zien we dat zogenaamde tweedekansstudenten, die bijvoorbeeld eerst al een korte termijn in het hbo hebben gestudeerd, dan bedenken: eigenlijk is die universiteit toch ook wel wat voor mij. Als je er daar veel van hebt, zoals bijvoorbeeld het geval is bij de VU, lopen universiteiten daar in de bekostigingssystematiek tegenaan. Ik heb de commissie-Van Rijn gevraagd om te bekijken of bij de bekostiging in het wo belemmeringen voor gelijke kansen kunnen worden weggenomen. Daarover wordt nog voor de zomer aan u gerapporteerd.

Mevrouw Van den Hul had ook nog een vraag over de decentrale selectie. Zij vroeg: als er een numerus fixus is en er is decentrale selectie, gebeurt die dan niet op een manier die gelijke kansen in de weg staat? Ik heb de Kamer al eerder gemeld dat ik er niet van overtuigd ben dat de huidige manier van decentrale selectie allen ruim baan biedt voor gelijke kansen. We zijn er nog nader op aan het studeren, maar één ding staat wel vast: die decentrale selecties zijn op dit punt wel voor verbetering vatbaar. Ook daar zal ik u nader over berichten.

Op het eerder genoemde rapport van ResearchNed ontvangt u zo snel mogelijk mijn reactie.

De heer Rog vroeg aandacht voor mbo-2-opgeleiden. Hij had het over meisjes. Maar "mbo-2-opgeleiden in de zorg": laten we nou niet zo stereotiep denken. Dat kunnen ook heel vaak jongens zijn, en laten we hopen dat het in toenemende mate ook jongens zullen zijn. Die mbo-2-opgeleiden willen de arbeidsmarkt betreden en komen er dan achter dat ze voor heel veel van de banen die ze willen, ook mbo-3 willen. Hij vroeg zich af of er dan belemmeringen zijn. Eigenlijk zijn die er niet, want binnen het mbo kun je heel makkelijk stapelen. De studiefinanciering blijft ook daar gelden als een gift als je dat diploma binnen tien jaar haalt. Ook daar zitten er dus eigenlijk in financiële zin geen belemmeringen voor die studenten die daar willen stapelen. Het is wel iets waar u terecht aandacht voor vraagt, want het is wel iets waar we alert op moeten zijn. Waar zitten nou belemmeringen voor mensen die willen stapelen als dat hun kansen op de arbeidsmarkt verbetert? Maar ik geloof niet dat ze er hier zijn.

Voorzitter. Ik heb volgens mij de vragen die aan mij waren gesteld, beantwoord.

De voorzitter:

Heel goed. Dank u wel; dat wordt gewaardeerd. Ik ga even kijken of er behoefte bestaat aan een tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik kijk even naar de heer Azarkan, wiens hand omhooggaat. Het woord is dan ook aan hem. Hij heeft één minuut spreektijd, zoals iedereen in de tweede termijn.

Eén minuut voor de heer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. En dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Een aantal zaken zullen we nog moeten afwachten. Ik heb in de tussentijd wel een drietal moties voorbereid.

De eerste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt vorig jaar liet zien dat mbo-studenten moeite hebben een stageplek te vinden en dat de cijfers weinig verbetering tonen ten opzichte van vergelijkbaar onderzoek uit 2014;

overwegende dat een stagegarantie voor alle leerlingen in het mbo wenselijk is om te voorkomen dat mbo-leerlingen een onderwijsachterstand oplopen of uitvallen, omdat ze niet tijdig een stageplek kunnen vinden;

verzoekt de minister in gesprek te treden met onderwijsinstellingen over dit onderwerp om te zorgen voor een stagegarantie voor alle leerlingen in het mbo, en daarmee uitvoering te geven aan de motie-Jadnanansing c.s. (34300-VIII, nr. 39),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azarkan, Van den Hul, Kwint en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 150 (35000-VIII).

De heer Beertema heeft hierover nog een kórte vraag.

De heer Beertema (PVV):

Een korte vraag. Een stagegarantie, voorzitter! Dat zou dus moeten gelden voor álle leerlingen, ook die leerlingen die er een puinhoop van maken, die geen discipline hebben, die brutaal zijn, die agressief zijn, die werkgevers intimideren en die die werkgevers blind stelen. Ik heb het allemaal gehoord. Die moeten allemaal een stagegarantie krijgen? Wilt u dat echt?

De heer Azarkan (DENK):

Ik wil een stagegarantie vanuit de onderwijsinstellingen voor alle mbo-studenten en wel zodanig dat dat er niet meer toe leidt dat sommige leerlingen geen stageplek hebben en daardoor een onderwijsachterstand oplopen. De zaken die de heer Beertema aankaart, hebben een andere afdoening nodig. Daar moet over in gesprek worden gegaan. Die leerling moet de straf krijgen die daarbij hoort. Als daarbij hoort dat er voor die leerling geen plek meer is op de school, dan kan dat in een uiterste geval de regel zijn. Maar om nu te zeggen "we gaan geen stagegarantie doen, omdat we vinden dat daardoor die kansenongelijkheid wel afneemt, maar we daarmee ook een kleine groep kinderen die er een puinhoop van maakt, te veel helpen" vind ik een beetje een rare stijl.

De heer Beertema (PVV):

Zo'n kleine groep is dat niet. Ik heb daar jarenlang gewerkt en ik heb ze voorbij zien komen: leerlingen waar geen land mee te bezeilen is, die echt razend agressief zijn.

De heer Azarkan (DENK):

Ja, en u heeft ze nooit aangepakt?

De heer Beertema (PVV):

Niet aangepakt? Ik heb klappen gekregen van ze! Als een van de weinigen, want de rest deed er niks aan. Maar om dat soort leerlingen een stagegarantie te geven, dat is toch een gotspe, dat kun je toch niet waarmaken?

De heer Azarkan (DENK):

Er hoort voor die leerlingen een aanpak te komen die gericht is op het voorkomen van dat gedrag, op het aanpakken ervan en desnoods op het straffen, maar dat neemt niet weg dat een heleboel leerlingen achterstand oplopen omdat ze geen stageplek kunnen vinden. Dat vinden wij onrechtvaardig en om die reden leidt dat tot een grotere kansenongelijkheid.

De voorzitter:

Uw tweede motie.

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Onderwijsraad de kansenongelijkheid in het onderwijs samenvat in de volgende notendop:

  • -segregatie op basis van opleiding en inkomen van ouders neemt toe;

  • -kinderen met verschillende sociale achtergronden komen elkaar steeds minder vaak tegen, hetgeen de sociale samenhang ondermijnt;

  • -de vroege selectie op 12-jarige leeftijd is nadelig voor kinderen uit lagere sociaal-economische milieus;

  • -kinderen uit lager opgeleide gezinnen worden bij een gelijk prestatieniveau vaker naar vmbo verwezen en kinderen met hoger opgeleide ouders vaker naar havo en vwo;

  • -er zijn minder brede middelbare scholen, waardoor de kans om later door te stromen naar een hoger niveau kleiner is;

verzoekt de regering, mede op basis van bovenstaande punten, te komen met een actieplan over de wijze waarop de kansenongelijkheid in het onderwijs kan worden verminderd, zodat we het beste halen uit alle Nederlandse kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azarkan en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 151 (35000-VIII).

Ik stel vast dat u al ruimschoots over uw tijd bent.

De heer Azarkan (DENK):

Ik heb een hele korte, voorzitter. Echt heel kort.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat elk kind, ongeacht herkomst, religie, beroep of opleiding van zijn of haar ouders of de wijk waar het opgroeit, zijn of haar talent optimaal moet kunnen ontplooien en dat elke leerling het niveau onderwijs volgt dat bij hem of haar past;

spreekt tevens uit dat bij advisering voor het voortgezet onderwijs subjectieve oordelen en vooroordelen geen rol mogen spelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 152 (35000-VIII).

Daar kan niemand op tegen zijn, zeg ik voor de mensen die de tekst hebben kunnen verstaan.

De heer Van Meenen heeft nog een korte vraag.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Voor zover ik de tweede motie heb kunnen volgen.

De voorzitter:

De derde?

De heer Van Meenen (D66):

Nee, de tweede. Ik ben wel Nederlands kampioen snellezen, maar snelluisteren is weer een vak apart, begrijp ik.

De heer Azarkan (DENK):

Nooit te oud om te leren, meneer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, zo is dat. Maar volgens mij is dat een motie waar minister Slob het ook al over had. Het is eigenlijk de motie die ik een tijd geleden heb ingediend en waar de Onderwijsraad al uitvoering aan heeft gegeven, namelijk hoe maken we dit stelsel nu meer gericht op kansen? Is de heer Azarkan dat met mij eens? De minister is er in zijn beantwoording uitgebreid op ingegaan.

De heer Azarkan (DENK):

Als dat betekent dat de minister zegt "dan neem ik haar over", dan is dat prima. Ik heb niet getoetst of die in zijn geheel een-op-een te plakken is op de motie van de heer Van Meenen. Dat heb ik inderdaad niet getoetst. Dat moet u mij niet kwalijk nemen.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, hoor.

De heer Azarkan (DENK):

We zijn een kleine partij en er worden elke week zo veel moties ingediend. Maar ik wil daar best nog naar kijken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik neem dat de heer Azarkan helemaal niet kwalijk. Ook de minister heeft nog eens samengevat dat de Onderwijsraad een aantal aspecten heeft genoemd die inderdaad kansengelijkheid in de weg staan. Dus ik denk eerlijk gezegd dat het een overbodige motie is. Ik hou heel erg van onderzoek en van het vinden van de beste oplossingen, maar niet als we ze al gevonden hebben.

De heer Azarkan (DENK):

Ik ben het niet met de heer Van Meenen eens dat we de beste oplossing al gevonden hebben. Ik denk dat voor een aantal zaken geldt dat het anders kan. Daarom vraag ik niet naar een onderzoek, maar naar een concreet actieplan.

De voorzitter:

Prima. Dank u wel. Mevrouw Van den Hul, Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het zwaartepunt bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs ligt in het advies van de school en de eindtoets slechts een tweede objectief gegeven is;

constaterende dat bij vergelijkbare prestaties leerlingen met lager opgeleide ouders een lager schooladvies krijgen dan leerlingen met hoger opgeleide ouders;

overwegende dat ieder kind de kans moet krijgen om zichzelf te bewijzen;

constaterende dat nog maar weinig scholen, zoals in de Wet eindtoetsing p.o. bedoeld, het schooladvies bijstellen indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald;

verzoekt de regering kinderen maximale kansen te bieden en altijd het voordeel van de twijfel te geven door het hoogste advies leidend te laten zijn en het schooladvies van de basisschoolleraar bij te stellen naar minimaal een hoger gecombineerd schooladvies, indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Kwint en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 153 (35000-VIII).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

En mijn tweede en laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gegeven dat sommige ouders het zich kunnen veroorloven om noodzakelijke bijles voor hun kind te betalen maar andere ouders niet, een bron is van kansenongelijkheid in ons onderwijs;

van oordeel dat de eigen school bijles zou moeten kunnen aanbieden als een leerling bij een vak waar hij of zij moeite mee heeft, moet worden bijgespijkerd;

verzoekt de regering om te verkennen wat er nodig zou zijn om op termijn elke school voor funderend onderwijs een bijlesbudget te verstrekken, opdat elk kind dat een steuntje in de rug nodig heeft zeker kan zijn van bijlesfaciliteiten op de eigen school, zodra dit nodig is voor de voortgang in de schoolloopbaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (35000-VIII).

Dan de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. Ik eindigde mijn eerste termijn met een heel duidelijke vraag aan het kabinet uiteindelijk: waar gaat u op afrekenbaar zijn, wat gaat het resultaat zijn van de inspanningen die u nu gedaan hebt? Ik zou daar graag nog een wat uitgebreider antwoord op willen of eigenlijk überhaupt een antwoord op willen, want volgens mij heb ik het niet gehoord. Op de ouderbijdrage komen we uitgebreid terug, maar ik zie het in ieder geval als steun in de rug dat de minister heeft uitgesproken dat wat hem betreft op de middelbare scholen nog een hele hoop moet gebeuren en dat het zelfs schuurt met de wet. Er is nog genoeg werk aan de winkel, dus.

Minister Slob zei ook dat er op alle vier de gebieden die de Onderwijsraad signaleerde volgens hem iets gebeurt. Dan wil ik terugkomen op dat schaduwonderwijs. Daar gebeurt volgens mij nu concreet niks, behalve een onderzoek. Mijn vraag is dan toch of we niet als doelstelling zouden moeten hebben om de omvang daarvan terug te brengen.

Dan het leenstelsel, het fameuze leenstelsel. De minister zegt tegen studenten dat zij niet te veel moeten lenen en verhoogt vervolgens de rente. Ik kom met een onderzoek waaruit blijkt dat kinderen die opgroeien in armoede, minder vaak van havo naar hbo gaan. Ik heb een onderzoek genoemd. De minister heeft daar niks tegenover gelegd wat mij ervan weerhoudt en tot die tijd zou ik toch echt willen zeggen: jongens, wees hier ongelooflijk scherp op. Want wij zijn echt bang — dat heeft niet te maken met gelijk krijgen of wat dan ook — dat hier leerlingen buiten de boot gaan vallen en dat hier studenten buiten de boot gaan vallen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dit was een raar debat. Die achteruitgang van die kansengelijkheid in het onderwijs is recht evenredig met de immigratie van kansarme groepen uit Marokko en Turkije, maar niemand die het zegt. Alleen D66 refereerde eventjes aan al die kinderen in de vroegschoolse opvang die geen Nederlands spreken omdat er thuis geen Nederlands gesproken wordt — dat kan je heel makkelijk herstellen: spreek Nederlands — en daar moet de overheid wat aan doen. Het gevolg is dat er weer hele groepen tot slachtoffer zijn benoemd. Diezelfde mensen hebben daarmee nu de overtuiging gekregen dat de overheid en niet zij zelf verantwoordelijk zijn voor hun uitzichtloze situatie van afhankelijkheid en daarmee worden ze veroordeeld tot een leven in de marginaliteit.

De voorzitter:

Uw motie.

De heer Beertema (PVV):

Mijn motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uitbrengen van het schooladvies dat de overgang van p.o. naar vo bepaalt een cruciaal moment is in de verdere loopbaan van een leerling;

constaterende dat het schooladvies nu te vaak een subjectief karakter heeft, waardoor leerlingen in een te lage vervolgopleiding worden geplaatst die geen recht doet aan hun intelligentie, capaciteiten, kennis en kunde;

verzoekt de regering om de eindtoets te laten afnemen vóór het uitbrengen van het schooladvies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (35000-VIII).

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):

En ik hecht eraan te zeggen dat die bijna mede is ingediend door de VO-raad, voorzitter.

De voorzitter:

Mevrouw Westerveld van GroenLinks, ook één minuut.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Wij ontvangen veel signalen van scholen die mensen liever een ander niveau laten doen dan laten zitten. Als je dan vraagt waar dat aan ligt, krijg je vaak als antwoord dat zij denken dat dat van de inspectie moet. Vandaar mijn volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij de beoordeling van scholen wordt gekeken naar leerresultaten;

overwegende dat dit kan bijdragen aan een situatie waar rendementen centraal staan en niet de leerling en dit leidt tot extra stress en werkdruk bij leerlingen;

overwegende dat leerlingen het recht hebben om keuzes te maken die achteraf gezien anders uitpakken dan gedacht;

overwegende dat in het onderwijs het belang van de leerling voorop moet staan en niet de cijfers;

verzoekt de regering in overleg met de onderwijsinspectie te treden om te bezien of een herziening van het onderwijsresultatenmodel kan leiden tot minder rendementsdenken bij scholen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 156 (35000-VIII).

De heer Van Meenen en de heer Heerma zien af van hun spreektijd. Tot zover de termijn van de Kamer. Ik schors een minuutje of wat, zodat de ministers even naar de moties kunnen kijken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Slob:

Voorzitter. Er was nog één vraag van de heer Rog door mij niet beantwoord. Dat was de vraag wanneer de Kamer verdere informatie krijgt over de ouderbetrokkenheid. Dat zal in het eerste kwartaal gebeuren. Waarschijnlijk in februari zal ik de Kamer verder informeren over de stand van zaken rond dat onderwerp.

De heer Van Meenen heeft mij nog gevraagd hoe het zit met het leerrecht. Het is de bedoeling om vóór het voorjaarsreces, dus ook in dit kwartaal, de Kamer nader te informeren over de stappen die op dat punt zijn gezet.

De heer Kwint heeft gevraagd wat het kabinet nu wil met dit onderwerp. Ik denk dat ik daar heel erg duidelijk over ben geweest, ook naar aanleiding van wat de directe aanleiding voor dit debat was, namelijk dat OESO-rapport heel specifiek met betrekking tot kinderen met een migrantenachtergrond, en de uitkomst van het onderzoek in Nederland over waar wij in dat opzicht staan. Ik heb toen gezegd dat als wij de situatie in Nederland vergelijken met die van de OESO en in de EU, wij het eigenlijk best heel erg goed doen. Maar dat is geen reden om achterover te leunen. We zullen dus kansen die er zijn, ook moeten proberen te benutten. En natuurlijk moeten we met elkaar discussiëren over wat we daarin wel of niet belangrijk vinden. Dat is nooit af. Je bent bij wijze van spreken pas klaar als ieder kind, als alle kinderen gelijke kansen hebben gekregen. Dus we blijven hier gewoon knetterhard aan werken tot de laatste dag. Zelfs als we mooie resultaten halen, zijn we in dat opzicht nog niet tevreden, omdat er altijd weer verdere verbeteringen mogelijk zijn.

Dat doen we niet alleen vanuit het kabinet, maar dat doen we met alle betrokkenen in het land, in het onderwijs en ook op andere bestuurlijke niveaus waar men hiermee bezig is. Ik heb al aangegeven dat we nu zien dat op gemeentelijk niveau het aantal gemeentes groeiende is waar men nu heel actief ook in raadsakkoorden hierover afspraken heeft gemaakt. Dus we zijn hier echt nooit klaar mee en we mogen, denk ik, ook nooit tevreden zijn. Want als je iets bereikt hebt, moet je ook zorgen dat je het vasthoudt.

Voorzitter. Er is een aantal moties ingediend. Op de eerste motie die de heer Azarkan heeft ingediend, zal mijn collega straks ingaan.

In zijn motie op stuk nr. 151 vraagt hij eigenlijk om een actieplan. Dat staat zelfs letterlijk in het dictum. Ik heb de Kamer in de eerste termijn niet belast met het tot in de details uitleggen wat we op dit moment al doen, want ik ben, denk ik, al lang genoeg aan het woord geweest. Ik heb wel aangegeven dat we op een heel groot aantal terreinen met dit onderwerp bezig zijn en ik heb de Kamer toegezegd, ook schriftelijk in de antwoorden op de vragen van de heer Kwint en mevrouw Westerveld, dat ik de Kamer snel zal informeren over de voortgang van een en ander. Dus ik ontraad deze motie, maar in de brief die ik heb toegezegd, zal ik nog een keer uitvoerig uiteenzetten op welke terreinen we allemaal bezig zijn. En daar mag wat mij betreft ook best het woord "actieplan" op geplakt worden, want er zijn heel veel activiteiten en er is heel veel beweging op dit terrein. Ik zal de Kamer daar dan ook nader over informeren. Ik ontraad dus deze motie, maar u krijgt van mij wel een overzicht van de dingen die we doen.

Voorzitter. De derde motie van de heer Azarkan, op stuk nr. 152, is een "spreekt uit"-motie. Daarin wordt niets aan het kabinet gevraagd, dus daar heb ik geen oordeel over. Het is aan de Kamer om daar een oordeel over te vellen.

De motie op stuk nr. 153 is van de Partij van de Arbeid en gaat over de eindtoetsing in het p.o. Ook de motie van de heer Beertema, op stuk nr. 155, gaat daarover. Ik zou willen vragen om beide moties aan te houden, want ik heb aangegeven hoe we daarmee gaan handelen. Ik kom daar in de eindevaluatie ook op terug. Ik vraag dus aan de indieners om deze moties aan te houden. Als ze dat niet doen, ontraad ik deze moties.

De voorzitter:

Ik kijk even naar mevrouw Van den Hul en de heer Beertema.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik wil mijn motie graag aanhouden, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Van den Hul stel ik voor haar motie (35000-VIII, nr. 153) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil mijn motie ook wel aanhouden, voorzitter.

Maar ik kom nog even terug op de motie op stuk nr. 152. Daarin wordt een uitspraak van de Kamer gevraagd. De minister kan daar niets over zeggen, maar zoals ik het lees, is het een ongelofelijke open deur. Misschien mag ik hier mede namens mijn vakgenoten spreken. Ik zou zeggen: zij is overbodig, dus trek haar in. Dat zou mijn appreciatie zijn.

De voorzitter:

Maar u bent geen minister, meneer Beertema.

Op verzoek van de heer Beertema stel ik voor zijn motie (35000-VIII, nr. 155) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 154 van mevrouw Van den Hul gaat over het bijlesbudget. Ik ontraad deze motie. Scholen krijgen de lumpsumbekostiging om dingen te doen die ze moeten doen, waar ook begeleiding van leerlingen bij hoort. Maar als het om het vo gaat, dan weet u dat ze ook nog extra geld krijgen via de achterstands- en leerplusmiddelen. Dan praten we in het vo al over een bedrag van 48 miljoen euro. U weet dat wij niet vanuit Den Haag ze exact gaan voorschrijven waar ze alles aan moeten besteden. Maar als ze dat in specifieke omstandigheden nodig vinden, dan hoort bijlessen geven daar uiteraard ook gewoon bij en kunnen ze daar ook voor kiezen. Maar dat wil ik ook echt wel op die plek laten liggen, dus ik ontraad deze motie.

Dan de motie van mevrouw Westerveld op stuk nr. 156. Ik ben een beetje in verwarring. Ik dacht dat ik had toegezegd dat ik het onderwerp mee zou nemen in het overleg dat ik met de inspectie zou hebben om over kansengelijkheid te praten, waar we geregeld over spreken. Dan neem ik dit ook gewoon mee. Ik begrijp dat die toezegging niet wordt vertrouwd, omdat er nu een motie ligt. Dat vind ik jammer, want ik heb dit volgens mij in alle oprechtheid toegezegd. U mag het noteren en u mag me er weer op aanspreken als het te lang gaat duren. Ik ontraad deze motie dus, omdat ik vind dat u, als ik een toezegging heb gedaan, mijn woord mag geloven en me ook aan mijn woord mag houden in de komende tijd.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat ben ik helemaal met de minister eens. Ik hoorde het alleen niet als een toezegging. Maar als de minister hier zegt "dat ga ik doen", dan dien ik deze motie natuurlijk niet in of trek ik haar in.

Minister Slob:

Ja, ik heb het volgens mij ook als toezegging uitgesproken. Als dat niet goed is overgekomen, dan dus bij dezen herhaald. Ik zal daar met ze over spreken in het kader van het onderwerp kansengelijkheid. Ik heb u gezegd: als ik het al in de brief kan meenemen, zal ik dat doen en als dat later wordt, dan zal het wat later worden. Dat heb ik volgens mij letterlijk zo gezegd. Maar ik hoop dat het ook gewoon in de brief mee kan.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Westerveld (35000-VIII, nr. 156) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Slob:

Voorzitter, dat waren de moties die ik behandeld heb.

De voorzitter:

Daar dank ik u dan hartelijk voor. Dan geef ik graag het woord aan minister Van Engelshoven.

Minister Van Engelshoven:

Dank u wel, voorzitter. Aan mij nog één motie ter beoordeling, de motie op stuk nr. 150 van de heer Azarkan over de stagegarantie. Die motie wil ik ontraden, omdat die eigenlijk ook volstrekt overbodig is. Voor het mbo is het echt niet nodig. De stage en beroepspraktijkvorming zijn een verplicht en substantieel onderdeel van alle opleidingen. Bovendien heeft SBB de wettelijke taak om ervoor te zorgen dat er voldoende stageplekken bij leerwerkbedrijven zijn. Wettelijk is er dus voldoende geregeld om ervoor te zorgen dat iedereen een stageplek kan krijgen om zijn studie af te ronden. De garantie die u wil, is al in de wet geregeld. Uw motie is dus overbodig en daarmee ontraden.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Helder, dank u wel. Dank aan beide bewindspersonen voor hun aanwezigheid vandaag.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dinsdag stemmen wij over de moties. Tot zover.

Naar boven