6 Registratie blootstelling aan kankerverwekkende stoffen

Aan de orde is het debat over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen.

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen. Ik heet welkom: de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de sprekers die zich aangemeld hebben voor dit debat en het publiek op de tribune. Er is een spreektijd van vier minuten.

Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Kent namens de fractie van de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. In de tijd dat wij hier vanmiddag dit debat voeren, overlijdt er in Nederland iemand aan de gevolgen van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de werkvloer. Per dag overlijden er acht mensen; dag in, dag uit. Hoeveel van die dodelijke slachtoffers te voorkomen zijn, is lastig te zeggen, maar dat we er alles aan moeten doen om slachtoffers te voorkomen, is glashelder.

Daarvoor zijn afspraken gemaakt. Bijvoorbeeld dat bedrijven het moeten registreren als werknemers worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen. Dat is niet voor niks. Registratie klinkt als papierwerk, maar dat is het niet. Door te weten wat er waar gebeurt, kunnen maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen, weet de bedrijfsarts waar de werknemer aan is blootgesteld en kunnen levens gered worden.

Nu blijkt dat bedrijven zich massaal niet aan de gemaakte afspraken houden. Maar 15% — 15%, voorzitter — van de bedrijven waar het risico op blootstelling aan kankerverwekkende stoffen zich voordoet, beschikt over die verplichte registratie. Voor de SP is dat totaal onacceptabel. Als 85% van de bedrijven niet doet wat ze moet doen, dan is het compleet mis. De plicht en de afspraak zijn er. Als bijna niemand zich eraan houdt, dan moet er gehandhaafd worden. Als 85% van de automobilisten op een gevaarlijk kruispunt door rood rijdt, dan treedt de politie op. Als 85% van de bedrijven haar werknemers onvoldoende beschermt tegen kankerverwekkende stoffen, dan moet de Arbeidsinspectie, tegenwoordig de Inspectie SZW, ingrijpen. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

Dat ingrijpen doet de inspectie niet. Het aantal inspecties en onderzoeken is sinds 2003 met een derde afgenomen: 6.000 minder inspecties. Als het gaat om de nieuwe verplichtingen voor de inspectie, die volgen uit de Arbowet die wij in 2017 hebben vastgesteld, moet er nog een besluit worden genomen over de hoeveelheid inspecties die hierop ingezet gaan worden. We zijn al een jaar verder en die afspraken liggen er nog niet. Wanneer komt de staatssecretaris met een voorstel om de handhaving van de wettelijke verplichtingen vanuit de Arbowet in te voeren, zoals het hebben van een risico-inventarisatie, een individueel blootstellingsregister en een arbeidsgerelateerd gezondheidsdossier? Is de staatssecretaris bereid daartoe met een apart voorstel naar de Kamer te komen?

Daarnaast zijn de boetebedragen die opgelegd kunnen worden veel te laag. Een bedrijf met 500 werknemers of meer kan maximaal per overtreding €3.000 boete krijgen. Even ter vergelijking: een bedrijf met één tot vier werknemers kan maximaal €300 boete krijgen wanneer het zijn zaken niet op orde heeft. Daar zal een groot bedrijf niet van wakker liggen. Is de staatssecretaris het met de SP eens dat, gezien de ernst van de mogelijke gevolgen van een overtreding, de boetebedragen een lachertje zijn? Is zij bereid om bijvoorbeeld aan te sluiten bij de boetebedragen die horen bij de nieuwe privacywetgeving, die vele malen hoger liggen?

Volgens de SP moeten bedrijven niet alleen de plicht hebben om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen te registreren, maar moeten zij dat ook melden bij de Inspectie SZW, beter bekend als de Arbeidsinspectie, zodat de bedrijven kunnen worden aangepakt als het misgaat, zodat er maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat het opnieuw misgaat, en zodat bedrijven een boete kan worden opgelegd als later blijkt dat werknemers zijn blootgesteld en de inspectie niet op de hoogte was. Ook op dit punt graag een reactie van de staatssecretaris.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage.

Dan is vervolgens het woord aan de heer Van Haga namens de VVD-fractie. We kunnen allemaal zien dat de leden van de VVD-fractie in groten getale zijn opgekomen. De heer Van Haga zal namelijk op dit moment zijn maidenspeech houden. Dat betekent dat hij voor de eerste keer een speech houdt in de plenaire zaal. Het is goed gebruik dat hij daarbij niet geïnterrumpeerd wordt. Ik wens hem veel succes. Het woord is aan de heer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Dit is mijn eerste debat in de plenaire zaal, dus u begrijpt dat ik hier met enige trots sta; trots dat ik in uw midden mag staan en trots dat ik mee mag helpen aan het verbeteren van ons land. Ik ben zelf opgegroeid in een vrij en veilig Nederland en ik zal er alles aan doen om dit zo te houden en dat dit ook voor mijn kinderen zo blijft.

Met het onderwerp van dit debat heb ik, hoe vreemd het misschien ook mag klinken, enige persoonlijke affiniteit. Ik zal u uitleggen hoe dat komt. In de vele jaren die ik voor Shell in het buitenland zat, heb ik zelf op boortorens gewerkt met gevaarlijke en ook kankerverwekkende stoffen. Gelukkig waren de interne regels altijd enorm streng, ongeacht het land waarin ik me bevond, en werden de regels altijd nageleefd dankzij een grondige doctrine van het bedrijf zelf.

Maar hoe goed een bedrijf het ook probeert te regelen, het kan altijd misgaan. Ik zal nooit vergeten dat ik midden in de jungle in Gabon in West-Afrika op een gegeven moment wat medewerkers kwijt was. Ik klom een container in en daar zag ik boven op de zakken met zware chemicaliën twee medewerkers lekker een uiltje knappen, met gevaar voor eigen leven, maar zonder dat ze dat wisten. Soms is trainen, waarschuwen, verbieden en straffen onvoldoende. Uiteindelijk hebben werknemers natuurlijk ook hun eigen verantwoordelijkheid. Honderd procent veiligheid bestaat niet, hoe graag we dit ook zouden willen. Maar dat ontslaat ons niet van de bevoegdheid, van de verplichting om hier wel naar te streven.

Dat voorzitter, brengt mij naar de kern van dit debat. De staatssecretaris heeft aan Capgemini gevraagd om te onderzoeken hoe het gesteld is met de registratie van kankerverwekkende stoffen in Nederland. En de conclusie van Capgemini is dodelijk, letterlijk en figuurlijk. Ten eerste: de risico-inventarisatie en -evaluatie, vanaf nu RI&E genoemd, wordt slechts door de helft van de bedrijven opgesteld. En als er al een RI&E is, dan leidt die vaak niet tot preventieve maatregelen. Dan blijft het dus een papieren exercitie, en dat kan niet de bedoeling zijn. Ten tweede vindt de VVD het onvoorstelbaar dat structurele vastlegging van blootstellingsgegevens op individueel niveau nauwelijks plaats blijkt te vinden.

Tot slot het arbeidsgerelateerde gezondheidsdossier. Ook hier geen fijne, en wat de VVD betreft een onaanvaardbare conclusie. De nadruk ligt op verzuimbegeleiding en slechts 10% tot 20% is gericht op preventie. En bovendien worden de resultaten uit de RI&E en de blootstellingsregisters niet uitgewisseld met de bedrijfsarts. Daarom mijn eerste vraag aan de staatssecretaris: hoe komt het nou dat werkgevers zich niet aan de regels houden? Is bijvoorbeeld de RI&E te gecompliceerd en, zo ja, moeten we dan niet zorgen dat het allemaal wat eenvoudiger en duidelijker wordt, zodat werkgevers wél een RI&E opstellen en wél preventieve maatregelen nemen?

De overheid wil dat werknemers een veiligere werkomgeving hebben. Met de beste bedoelingen worden regels bedacht die tot doel hebben die werknemers te beschermen. Maar werkgevers hebben natuurlijk precies hetzelfde doel. Ook zij willen dat hun werknemers beschermd worden. Als aanpassing van de regels ertoe leidt dat deze simpeler en duidelijker worden, waarbij het uiteindelijke doel, namelijk de bescherming van die werknemers, wél gehaald wordt, dan zou dat een goede stap voorwaarts zijn. Graag een reactie van onze staatssecretaris.

Voorzitter. De staatssecretaris heeft in haar brief van 24 mei de conclusies uit het rapport onderschreven en acties aangekondigd. De acties bestaan uit vier elementen: bewustwording, samenwerken aan preventie, voorlichting en kennisdeling, en handhaving en toezicht. De VVD is blij dat de staatssecretaris kordaat optreedt en direct met deze problemen aan de slag is gegaan, maar met name het vierde punt, over handhaving en toezicht, baart de VVD enige zorgen.

Voorzitter. Wij willen graag van de staatssecretaris horen of de Inspectie SZW hiertoe op dit moment wel voldoende in staat is. We weten ook dat er extra geld is vrijgemaakt in het regeerakkoord voor het Inspectie Control Framework. Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat veiligheid de hoogste prioriteit moet krijgen als er gekozen moet worden op welk gebied er gehandhaafd moet worden?

Voorzitter, ik rond af. Er is een rapport, de conclusies liegen er niet om, maar gelukkig heeft de staatssecretaris kordaat gereageerd en is ze onmiddellijk in actie gekomen. De VVD zal de voorgenomen acties op de voet volgen en heeft er alle vertrouwen in dat er binnen afzienbare tijd positieve resultaten gerapporteerd zullen worden.

Wij horen uiteraard graag van de staatssecretaris wanneer we de eerste terugkoppeling kunnen verwachten. Voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee aan uw verwachtingen heb voldaan. Dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw bijdrage. Blijft u nog even staan, ik heb nog een toespraakje voor u. Doorgaans is het afleveren van je eerste speech in de plenaire zaal van de Tweede Kamer best een beetje spannend, maar ik denk dat ik voor allemaal kan spreken als ik zeg: daar hebben we niets van gemerkt. Wel sprak u over trots, en dat lijkt me zeer terecht, want het is een hele grote eer om volksvertegenwoordiger te zijn. Dat was u al, maar vanaf nu ook met ervaring in de plenaire zaal. Van harte gefeliciteerd. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, zodat we u persoonlijk kunnen feliciteren. Dan zou ik u willen uitnodigen om hier voor het rostrum plaats te nemen. Dank u wel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met het debat over de registratie door bedrijven van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. De eerstvolgende spreker is de heer Raemakers namens D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst natuurlijk de hartelijke felicitaties aan mijn collega Van Haga. Ik denk een hele mooie speech, met een persoonlijk verhaal en met een persoonlijke tint over het onderwerp van vandaag. Ik verheug mij, net als ongetwijfeld de andere Kamerleden, op een goeie samenwerking.

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen. Als je dat hoort — registratie, blootstelling, werknemers, bedrijven — dan denk je: dat zijn vrij technische begrippen. Maar waar het over gaat, zijn die naar schatting 4.000 doden. In Nederland gaan er ieder jaar naar schatting 4.000 mensen dood aan beroepsziekten. Die beroepsziekten worden natuurlijk heel vaak veroorzaakt door gevaarlijke stoffen. In veel gevallen zijn dat kankerverwekkende stoffen. Ik denk dat we met z'n allen goed voor ogen moeten houden dat we het doen voor die mensen: de mensen die er ziek van worden, de mensen die overlijden. Ik denk dat er genoeg noodzaak is voor ons, als Kamer, en ook voor de regering om er echt wat aan te doen.

Dan kom ik, voorzitter, ook bij het dilemma wat we daarbij voelen. Want we hebben de brief van de staatssecretaris heel goed gelezen en we zien daar veel goeie dingen in: voorlichting, bewustwording, informatiedeling. Maar ik vroeg me ook wel ergens af waar de echte maatregelen blijven. Daar wil ik het vandaag graag over hebben. Allereerst hebben we de uitbreiding van de inspectie. Collega Van Haga noemde dat zojuist al. Dat hebben we natuurlijk afgesproken in het regeerakkoord. We gaan er ook vanuit dat er meer capaciteit ook op dit onderwerp kan komen. Maar ik vraag me wel af hoe snel nieuw personeel kan worden opgeleid. Hoe snel kunnen er meer controles plaatsvinden bij bedrijven? Hoe snel kan de inspectie ook op het onderdeel gevaarlijke stoffen echt effect hebben? Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris dat ziet.

Verder wil ik namens D66 nog drie punten aangeven waar wij vragen over hebben. Het eerste punt gaat over de boetebedragen. We voelen wel wat voor het punt dat de heer Van Kent van de SP heeft gemaakt. We hebben de boetebedragen ook even opgezocht. Als je bijvoorbeeld 90 werknemers in dienst hebt — dan ben je toch zeker geen klein bedrijf — kun je een bestuurlijke boete krijgen van €1.500. Dat is voor een werknemer een beetje een half maandsalaris. Voor een werkgever is dat niet zo heel veel. Zijn die boetebedragen wel afschrikwekkend genoeg? Kan de staatssecretaris daar misschien iets over zeggen?

In de tweede plaats de rol van bedrijfsartsen. We zien dat de rol van bedrijfsartsen de afgelopen tijd is versterkt. Dat is ook heel belangrijk. Er worden nu zogenaamde basiscontracten geïntroduceerd. In de lijn van wat de heren Van Haga en Van Kent al hebben aangegeven, vragen wij ons wat af over de RI&E, de risico-inventarisatie en -evaluatie. Heel veel bedrijven gebruiken de RI&E niet, maar heel veel bedrijfsartsen kunnen die als die er wel is, niet gebruiken om de link te leggen tussen de beroepsziekte die een werknemer krijgt en wat misschien in de RI&E staat. In die RI&E moet natuurlijk ook iets staan over die gevaarlijke stoffen. Ik vraag de staatssecretaris of we bijvoorbeeld in dat basiscontract niet kunnen opnemen dat iedere bedrijfsarts standaard de RI&E en het individuele blootstellingsregister ter inzage krijgt.

Voorzitter. Ik sluit af. We hebben tegenwoordig te maken met een flexibele arbeidsmarkt. Vroeger werkte je misschien een heel leven lang bij een en dezelfde werkgever, maar tegenwoordig is dat anders. Het kan best dat een werknemer eerst bij werkgever A werkt met gevaarlijke stoffen en dat hij daarna bij werkgever B weer met een andere gevaarlijke stof werkt en dat de kennis van wat er bij bedrijf A is gebeurd, misschien niet wordt overgedragen aan bedrijf B. Ik snap natuurlijk dat privacy ook heel belangrijk is. We moeten goed uitkijken dat die gegevens goed geborgd zijn. Maar het gaat wel over de gezondheid, dus hoe kunnen we het overdragen van medische gegevens op een goede manier doen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Vervolgens is het woord aan mevrouw Voortman namens GroenLinks. Zou het nou zomaar zo kunnen zijn dat we vandaag de eerste speech van iemand in de plenaire zaal meemaken én de laatste speech van iemand?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat klopt, voorzitter. Toen ik net al die VVD-Kamerleden zag, dacht ik: wat aardig dat ze er speciaal voor mij zijn! Maar helaas hebben ze weer andere werkzaamheden te doen.

De voorzitter:

Het wordt opgemerkt; dat kan ik zeker zeggen. We hebben er alleen geen speciale vorm voor. Maar dit is uw laatste speech begrijp ik hieruit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat klopt. Het is mijn laatste speech in een plenair debat. Morgen spreek ik nog wel in een algemeen overleg.

De voorzitter:

Zet hem op! Het woord is aan u.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat zal ik doen, voorzitter.

Voorzitter. Ongeveer een kwart van de Nederlandse bedrijven werkt met gevaarlijke stoffen. Door het werken met gevaarlijke stoffen worden medewerkers blootgesteld aan een verhoogd risico op bijvoorbeeld longaandoeningen of kanker. Zo'n 3.000 mensen per jaar sterven aan een geval van kanker dat zij oplopen op het werk. Je zou dus mogen verwachten dat alles op alles wordt gezet om te voorkomen dat iemand ziek wordt door zijn werk, maar helaas is dat nog niet voldoende het geval. Onlangs bleek dat bedrijven laks zijn met het registreren in hoeverre individuele medewerkers worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen. Ook maken ze niet voldoende risicoanalyses en wordt informatie van verschillende deskundigen te weinig met elkaar gedeeld. Het gevolg is dat bedrijven geen compleet beeld hebben van de gezondheidsrisico's voor hun werknemers. GroenLinks vindt dat zorgelijk.

Voorzitter. Ik denk dat veel bedrijven heus wel weten dat ze een gezonde werkomgeving moeten bieden aan hun werknemers. Ze zijn misschien niet altijd helemaal precies op de hoogte van alle wettelijke verplichtingen die daarbij komen kijken, maar daar wordt door deze staatssecretaris op zichzelf wel aan gewerkt. Maar voor bedrijven geldt ook dat de businesscase moet kloppen. Het onderzoek laat zien dat bedrijven daaraan twijfelen. Ze vragen zich af wat voor nut al die registratie heeft en denken: het is een papieren werkelijkheid en kost vooral geld; daarom focussen we ons vooral op verzuim. Bedrijven moeten het idee hebben dat zij met deze instrumenten daadwerkelijk gezondere medewerkers krijgen en verzuim kunnen voorkomen, maar zo werkt het niet helemaal. Want de gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen worden vaak pas laat zichtbaar, als iemand allang uit dienst is. Werkgevers worden dus niet geconfronteerd met de gevolgen en hebben dus geen prikkel om iets aan preventie te doen. Dan lijkt het er dus op dat de financiële kortetermijnbelangen van bedrijven zwaarder wegen dan de langetermijngezondheidseffecten voor hun werknemers. Wij vinden het daarom belangrijk om de positie van de werknemers te versterken. Zij moeten zich goed bewust zijn van de risico's en zij moeten in een positie komen waarin zij een vuist kunnen maken richting hun werkgever. Maar het onderzoek laat zien dat werknemers niet voldoende op de hoogte zijn van hun rechten. Nog niet de helft van de werknemers weet dat zij inzagerecht hebben in allerlei gegevens over een gezonde werkomgeving. Bedrijfsartsen geven aan dat maar een derde van de ondernemingsraden hun functie op het gebied van gezond en veilig werken ook echt inzet. Dat is natuurlijk veel te weinig. Hier valt dus nog een wereld te winnen. In de brief van de staatssecretaris mis ik dit onderwerp volledig. Daarom vraag ik hier hoe de positie van werknemers en hun vertegenwoordiging kan worden versterkt. Hoe ziet de staatssecretaris haar rol hierin?

Uiteraard heeft ook de inspectie een belangrijke taak. De staatssecretaris geeft aan dat de inspectie kan inzetten op preventie en bewustwording, kan motiveren en bij bedrijven aandacht kan vragen voor dit onderwerp. Ik denk dat dit onderzoek laat zien dat dit bij lange na niet genoeg is. Motiveren en aandacht vragen heeft weinig zin als de bedrijven het nut er niet van in willen zien en het maar te duur vinden. Handhaving lijkt mij meer op zijn plaats. Heeft de staatssecretaris een beeld van het aantal bewuste en notoire overtreders en van het aantal gelegenheidsovertreders? Wat vindt zij van de suggestie van de FNV om bedrijven te verplichten gegevens over kankerverwekkende stoffen te melden bij de inspectie?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een vraag voor u van de heer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Toch een korte interruptie. Mevrouw Voortman legt het financiële plaatje — zij noemt het een businesscase — neer bij de werkgevers en noemt vervolgens de bewustwording bij de werknemers. Denkt zij niet dat er ook een mogelijkheid is om een enorme verbetering te realiseren door juist de bewustwording bij werkgevers te verbeteren?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, ik denk dat de heer Van Haga daar een goed punt heeft. Het is ook belangrijk dat we de bewustwording van werkgevers verbeteren. Ik denk dat er inderdaad ook wel werkgevers zijn die de regels misschien onbedoeld niet goed volgen. Dus, inderdaad: daar moet ook aan gewerkt worden. Tegelijkertijd vrees ik ook wel dat er soms sprake is van onwil van werkgevers, omdat zij zelf niet het directe belang ervan zien.

Dit geeft mij trouwens wel de kans om de heer Van Haga nog even geluk te wensen met zijn maidenspeech.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage.

Het woord is aan de heer De Jong namens de fractie van de PVV.

De heer De Jong (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken wij over de manier waarop bedrijven omgaan met hun werknemers die werken met gevaarlijke stoffen. Dat is een belangrijk onderwerp, zeker als je bedenkt dat er in Nederland 1 miljoen mensen zijn die dag in, dag uit werken met gevaarlijke stoffen, kankerverwekkende stoffen. En niet zonder risico. Sterker nog, één op de zes werknemers loopt het risico om ziek te worden, om als gevolg van het werk astma, COPD of longkanker te krijgen. Anno 2018 sterven naar schatting zelfs 4.100 mensen door beroepsziekten; 3.000 van hen sterven door te werken met gevaarlijke stoffen. Ieder jaar weer.

Voorzitter. Dit zijn schokkende cijfers. Dit zou anno 2018 toch niet meer mogelijk moeten zijn. Je zou toch denken dat bedrijven er alles aan doen om het risico voor hun werknemers zo klein mogelijk te maken, om persoonlijk leed voor hun werknemers te voorkomen? Je zou dan toch ook denken dat bedrijven zich, in het belang van het bedrijf zelf en van zijn medewerkers, gewoon houden aan de wettelijk bepaalde regels? Want het is toch de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor zijn werknemers een veilige en gezonde werkomgeving te organiseren? Hoe kan het dan toch zo zijn dat volgens het onlangs gepresenteerde rapport van Capgemini — geschreven in opdracht van deze staatssecretaris; hierover spreken wij vandaag — in de praktijk blootstelling aan gevaarlijke stoffen op individueel niveau kennelijk nauwelijks wordt geregistreerd? Hoe is dat mogelijk? Dat is mijn eerste vraag aan de staatssecretaris.

Kan de staatssecretaris aangeven hoe ernstig het probleem dat in het rapport wordt geschetst, landelijk is? Om hoeveel bedrijven gaat het in de praktijk? Hoe representatief is dit rapport? Is de staatssecretaris het met de PVV eens dat werkgevers hun verantwoordelijkheid moeten nemen? Is de staatssecretaris het met de PVV eens dat bedrijven die aantoonbaar laks zijn met het registreren en beschermen van hun werknemers zich kapot moeten schamen en keihard moeten worden aangepakt? Zo ja, welke sancties zijn er dan inmiddels opgelegd aan bedrijven die de regels aan hun laars lappen?

Voorzitter, ik rond af. Ziek worden, en in het ergste geval zelfs sterven, omdat je op je werk in aanraking bent gekomen met gevaarlijke stoffen en bedrijven die zich vervolgens laks opstellen: dit is zeer ernstig en het zou anno 2018 niet mogen gebeuren. Ik verwacht dan ook van deze staatssecretaris actie.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot in de eerste termijn van de Kamer is het woord aan de heer Pieter Heerma namens de fractie van het CDA.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dank u, voorzitter. Volgens mij is in deze Kamer het besef breed aanwezig hoe belangrijk het is dat werkgevers zich bewust zijn en rekenschap geven van de rol die zij hebben bij het bieden van een veilige werkomgeving voor hun werknemers. Ik denk ook, blijkens de debatten die we de afgelopen jaren hebben gevoerd, dat er in de Kamer zorgen zijn over de vraag of werkgevers zich daar altijd voldoende bewust van zijn. Dat is denk ik ook de reden waarom begin februari Kamerbreed steun is gegeven voor het debatverzoek door de heer Van Kent van de SP naar aanleiding van het Capgeminirapport, waar toch zorgwekkende resultaten uit komen. De brief van de staatssecretaris plaatst de weging van dat rapport binnen kaders, hoe representatief het is. Maar ik vind ook dat ze zich rekenschap geeft van de zorgen die erin staan. Er staan goede maatregelen in. Deze betreffen zowel de bewustwording als de handhaving, om dit op te gaan pakken. Dus ik wil daar steun voor uitspreken.

Ik heb echter ook een aantal vragen. Een deel daarvan is al door voorgangers gesteld. De rol die de bedrijfsarts in dit geheel heeft, is per juni van vorig jaar aangepast. Hij heeft een grotere rol om de werkgever erop te wijzen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat dit gebeurt. Het is ook belangrijk dat de staatssecretaris de bedrijfsartsen weer wijst op hun verantwoordelijkheid om dat te doen. Want dat kan namelijk de bewustwording bij werkgevers vergroten, maar wellicht ook bij werknemers. Daar had mevrouw Voortman het zojuist over. Die bedrijfsarts kan daar een goede rol in spelen.

Ik denk dat het heel goed is dat de staatssecretaris voornemens is om een gespecialiseerd inspectieteam op te zetten dat gericht is op het werken met dit soort stoffen en het belang dat er gehandhaafd wordt als bedrijven er niet voldoende naar handelen. Helemaal aan het einde van de brief heeft de staatssecretaris het over het belang van handhaving en ook over het belang van een veiligheidscultuur. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Ik ben benieuwd naar het antwoord op de vragen die de collega's van zowel de SP als van D66 hebben gesteld over de hoogte van de boetes. Maar ik wil dit ook verbreden naar de vraag welke rol de inspectie kan pakken om die veiligheidscultuur verder te bevorderen.

Dan kom ik nog op een ander onderwerp. We hebben eerder, eind vorig jaar, een debat gehad over bedrijfsongevallen. Toen heb ik samen met collega Van Haga een motie ingediend die zegt dat de inspectie in het geval van bedrijfsongevallen verplicht verbeterplannen voor de veiligheid zou kunnen opleggen. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris kan aangeven hoever zij is met de uitwerking daarvan. Ze wilde dit positief oppakken. Het gaat namelijk in dit soort vraagstukken ook om een inspectie die niet alleen boetes oplegt — die boetes moeten hoog en afschrikwekkend genoeg zijn — maar ook kan zeggen dat de veiligheidscultuur niet goed is en dat dit gevolgen heeft voor werknemers, bijvoorbeeld omdat er een risico is dat ze aan gevaarlijke stoffen worden blootgesteld. De inspectie moet kunnen zeggen: wij eisen dat jullie dit verbeteren. Indachtig de motie die we toen in het kader van bedrijfsongevallen hebben ingediend, waarvan een nadere uitwerking komt, zou ik ook graag een reflectie van de staatssecretaris hebben over welke rol de inspectie kan spelen om die veiligheidscultuur niet alleen via bewustwording maar ook juist via, wat ik dan noem, preventieve handhaving, te bevorderen.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De staatssecretaris heeft verzocht om een korte schorsing om de beantwoording voor te bereiden.

De vergadering wordt van 15.50 uur tot 16.05 uur geschorst.

De voorzitter:

De staatssecretaris staat in de startblokken voor de beantwoording. In de voortzetting van het debat over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen geef ik het woord aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor haar beantwoording in eerste termijn. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter, dank u wel. Laat ik ook beginnen met het uitspreken van een hartelijke felicitatie aan de heer Van Haga voor zijn maidenspeech en zijn entree in deze arena. Het is een bijzonder debat om dat te doen, want het gaat echt over iets majeurs.

Ik denk dat we ons allemaal wel die jaarlijkse afschuwelijke nieuwsuitzending voor de geest kunnen halen waarin ons wordt gemeld hoeveel dodelijke verkeersslachtoffers dat jaar zijn gevallen. In 2017 waren dat er 613, 613 mensen die niet meer thuiskwamen. Als je op straat aan mensen vraagt of zij weten hoeveel verkeersdoden er vallen, denk ik dat we wel ongeveer op dit aantal uitkomen. Tegelijkertijd is er het grote onbekende getal, dat hier vandaag een aantal keer gepasseerd is, van 4.100 mensen per jaar die door een arbeidsgerelateerde beroepsziekte overlijden, van wie 3.000 mensen door gevaarlijke stoffen. Daarmee zijn gevaarlijke stoffen oprecht een sluipmoordenaar te noemen. Het is dus van het grootste belang dat we daar de aandacht aan geven die het onderwerp verdient, want ik wil heel graag dat mensen zich beschermd weten en dat iedereen die 's ochtends de deur uitgaat, 's avonds ook weer thuiskomt en weet dat dat, na verloop van een aantal jaren, ook nog steeds het geval mag zijn. Ik kan me dus heel goed vinden in de zorgen zoals die verwoord zijn door de Kamerleden en door de vele mensen die ik spreek over dit onderwerp.

Laat ik me daar in deze zaal ook maar eens heel helder op positioneren. Ik ben zeker niet van de school die zegt: het komt allemaal vanzelf goed als je niks doet. Maar ik ben ook niet van de school die zegt: als je maar alles regelt en dichtregelt, komt het vanzelf goed. Ik denk dat de waarheid wat dat betreft in het midden ligt. Als we kijken naar de feiten die onder deze problematiek liggen, zien we inderdaad dat uit het onderzoek blijkt dat te weinig bedrijven een risico-inventarisatie en -evaluatie invullen, dat te weinig bedrijven registreren wie met gevaarlijke stoffen in aanraking komt en dat te weinig bedrijven registreren wat het medisch dossier is van de werknemers. Ook al kunnen bedrijven die niet alles goed registreren, op andere manieren wel degelijk voor hun werknemers zorgen en ook al ontstaat er, als er niet een-op-een aan deze criteria is voldaan, niet per definitie een levensgevaarlijke situatie, toch vind ik het heel erg belangrijk dat we hier met elkaar constateren dat we deze zaken niet voor niets bij wet hebben geregeld. Ik vind het dan ook van belang om hier tegen al die organisaties te zeggen dat zij zich aan deze plicht moeten houden, dat het niet oké is dat dat niet gebeurt. Het moet echt beter. Wat mij betreft gaan we nu ook doen wat we afgesproken hebben en gaan we werken aan bewustwording. Ik zeg het iedereen na die zegt dat wetten op zich niet het enige zijn wat ervoor gaat zorgen dat we hier aan veilige situaties gaan werken. Bewustwording is van belang, maar kan nooit alleen bestaan. Samen werken aan preventie is inderdaad noodzakelijk. Daarbij valt te denken aan het geven van goede voorlichting en kennisdeling, maar zeker ook — dat is door meerdere Kamerleden genoemd — handhaving en toezicht als stok achter de deur.

Uw Kamer heeft daar vragen over gesteld. Die loop ik graag langs. Ik zal dat in deze volgorde doen. Ik wil eerst ingaan op de vragen die gesteld zijn en de opmerkingen die gemaakt zijn over de risico-inventarisatie en -evaluatie. Daarna wil ik ingaan op het beleid ten aanzien van gevaarlijke stoffen. Daarna wil ik vragen met betrekking tot de bedrijfsarts beantwoorden. Dan wil ik ingaan op de werknemerspositie en vervolgens ook nog kort op het toezicht en de vragen die daarover zijn gesteld.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik tel zo snel even vijf blokjes. Ik stel de woordvoerders voor om steeds aan het eind van een blokje eventuele vragen te stellen.

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter. Ik sprak al over de risico-inventarisatie en -evaluatie. Het is een verplichting voor bedrijven om in kaart te brengen hoe het in hun organisatie gesteld is. Verschillende fracties vroegen naar de boetes op dat gebied. De Kamerleden van de SP, D66 en het CDA vroegen of de boetes voor het niet hebben van zo'n risico-inventarisatie hoog genoeg zijn. De heer Van Kent vroeg: kunnen we niet aansluiten bij de hoogte van de boetes in bijvoorbeeld de AVG?

Uit onderzoek van de inspectie naar redenen waarom werkgevers geen risico-inventarisatie en -evaluatie hebben, wordt de hoogte van de boete niet genoemd. Dat geef ik ook aan in de richting van de heren De Jong en Van Haga, die daar ook vragen over hebben gesteld. Wat zijn dan wel redenen die bedrijven aangeven? De meest genoemde reden is het ontbreken van kennis. Vandaar ook het belang van bewustwording. Een veelgenoemde reden is het niet nodig vinden om documentatie te laten opstellen over risico's die als bekend worden verondersteld. Ik vind dat zorgelijk, dus ik denk dat het van belang is dat we ook investeren in betere kennis over de risico-inventarisatie en -evaluatie, en ook in de vereenvoudiging daarvan. Aansluiten bij de hoogte van boetes zoals die in de privacywetgeving gelden, zou — zeg ik heel eerlijk — wel goed zijn voor het rechtvaardigheidsgevoel, maar omdat het niet wordt aangegeven als belangrijkste reden om deze verplichting in te voeren, denk ik dat dat op dit moment niet opportuun is.

De heer Van Haga vroeg of de risico-inventarisatie en -evaluatie te complex is en of we ervoor moeten zorgen dat die eenvoudiger wordt. Het is altijd goed om te streven naar vereenvoudiging, maar de inhoud en de omvang van de RI&E worden onder andere bepaald door de gevaren en de risico's in een bedrijf, de complexiteit van het productieproces en de omvang van het bedrijf. Dus in algemene zin zeggen dat het eenvoudiger moet zijn, dat gaat iets te snel. Het is vooral zaak om dat te doen wat praktisch hanteerbaar is.

Wat ik een goed instrument vind, zijn bijvoorbeeld de branche-RI&E's. Die kunnen kleine bedrijven ondersteunen en de RI&E ook eenvoudiger maken. Daarmee hebben mensen ook een handvat om te kijken wat in hun organisatie kan gaan werken. We kunnen ook gebruikmaken van nieuwe technologische mogelijkheden, we kunnen bijvoorbeeld met filmpjes en plaatjes werken. Daarmee kun je ook de branche-RI&E eenvoudiger, interactiever en begrijpelijker maken.

Voorzitter. Dat was wat ik had verzameld over de risico-inventarisatie en -evaluatie.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik zie dat dat enige vragen heeft opgeroepen. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Kent van de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Dank voor de antwoorden van de staatssecretaris. Ik hoor haar zeggen dat de hoogte van de boete niet is aangegeven als reden waarom werkgevers het al dan niet registreren. Maar als we een heel handhavingsapparaat gaan optuigen, als we inspecteurs gaan inzetten om werkgevers te controleren, en ze kunnen een kleine werkgever niet meer dan €300 boete opleggen ... Zouden we dat niet om kunnen draaien? Zou een heel hoge boete niet juist de reden voor een werkgever kunnen zijn om wél te voldoen aan de verplichting die de wet stelt?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik had deze vraag eigenlijk onder het instrumentarium van de inspectie geschaard, maar het is misschien ook wel goed om daar nu een antwoord op te geven. Het is wel zo dat de inspectie hierop toeziet en ook boetes kan uitdelen. Maar specifiek, op de vraag waarom organisaties geen RI&E hebben gemaakt, geven zij niet aan dat dat vanwege de hoogte van de boete is. Zij hebben dat niet gedaan, omdat zij denken dat er zo veel bekend is over het gebruik van gevaarlijke stoffen in hun bedrijf, dat dat niet nodig is. Daarom zie ik de relatie niet tussen de hoogte van de boetes en dit instrument, hoewel het voor het rechtvaardigheidsgevoel, zeker ook in deze discussie, goed zou zijn. Het moet voor organisaties gewoon zijn dat zij dit in hun administratie opnemen.

De heer Van Kent (SP):

Dat is precies mijn punt. U vraagt organisaties waarom ze niet registreren en die geven aan dat de boetes daar geen reden toe geven. Dat is nogal logisch, want die boetes zijn idioot laag. Met andere woorden: als die boetes hoog zouden zijn, zou dat voor een organisatie wel een reden kunnen zijn om aan de wettelijke plicht te voldoen. Ik snap de argumentatie van de staatssecretaris dus absoluut niet.

Staatssecretaris Van Ark:

Als het krijgen van een boete geen reden is om iets wel of niet te doen, dan moet je op zoek naar andere vormen. Dan is bewustwording heel belangrijk. Als de inspectie gaat handhaven, controleert zij op verschillende onderdelen van het beleid en kan zij ook boetes stapelen. Wat dat betreft is dit één element in het handhavingsinstrumentarium van de inspectie, maar er zijn er nog meer. Is er een relatie tussen de hoogte van de boetes en de aanwezigheid van de RI&E? Uit ons onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. Daarom ga ik op zoek naar meer opportune mogelijkheden om dit wel voor elkaar te krijgen.

De voorzitter:

De heer Van Kent, tot slot.

De heer Van Kent (SP):

Ja, voorzitter, tot slot. Als die boetes zo idioot laag zijn, begrijp ik dat het voor organisaties inderdaad geen reden is om zich aan de wet te houden. Dat is precies de reden waarom de SP-fractie ervoor pleit om die boetes te verhogen. Daarom zal ik in de tweede termijn daartoe een motie indienen.

De voorzitter:

De staatssecretaris mag daar nog op reageren, als zij dat wil. Anders is het woord aan de heer Raemakers voor zijn interruptie.

De heer Raemakers (D66):

Ik denk dat het ook een beetje gaat over het managementbeeld. Wat heb je nou voor managementbeeld? Wat is je beeld van werkgevers? Ik denk niet dat werkgevers slechte mensen zijn. Ik denk dat ook werkgevers intrinsiek gemotiveerd zijn om te zorgen voor veilige omstandigheden op het werk. Ik denk dat werkgevers ook heel erg schrikken als dat niet het geval blijkt te zijn. Dus ik kan mij goed voorstellen dat de staatssecretaris zegt dat "boetes" niet het eerste is wat een werkgever noemt. Maar dan vragen we dus eigenlijk naar de intrinsieke motivatie van een werkgever. Zouden we niet kunnen onderzoeken — ik zeg dus niet dat we het moeten doen — of werkgevers zich meer bewust zijn van de risico's als de boetes omhooggaan en of dat dan een soort prikkel is om de goede dingen op dit punt op te nemen in de RI&E?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik zou vooral willen kijken wat werkt. Ik snap het, maar uit alle onderzoeken blijkt dat het probleem de bewustwording is. Als werkgevers zeggen "de informatie over die gevaarlijke stoffen is eigenlijk wel op andere plekken bekend, dus waarom zouden we dat doen?", dan hebben we op dit moment een aantal mogelijkheden om een stap verder te gaan. Ik kom verderop in het betoog ook nog over de rol van de bedrijfsartsen te spreken. Die kunnen zeggen: ik wil inzage in de RI&E. Ik kom ook nog op de rol van de ondernemingsraad en de rol van werknemers. Er zijn dus nog een aantal stappen te zetten die, zeker omdat het gaat om bewustwording, in mijn beleving effectiever zijn dan het verhogen van boetes.

De heer Raemakers (D66):

Ik denk ook dat bewustwording soms samengaat met hogere boetes. Ik zal even een voorbeeld geven. Ik noem het gebruik van alcohol in het verkeer. De afgelopen decennia hebben we echt heel erg duidelijk gemaakt dat alcohol in het verkeer not done is. Tegelijkertijd hebben we de straffen daarvoor best wel flink verhoogd ten opzichte van decennia geleden. Je ziet dat juist dat gecombineerde beleid effect heeft. Dus ik vraag de staatssecretaris toch nog een keer: zou zij op een of andere manier kunnen kijken hoe het verhogen van boetes tot prikkels kan leiden bij andere dingen en hoe dat ervoor kan zorgen dat een werkgever uit zichzelf meer aan preventie gaat doen? Dat sluit ook aan bij wat de heer Heerma eerder al zei.

Staatssecretaris Van Ark:

Nogmaals, ik vind dit laakbaar. Ik wil daar graag ook een normatief oordeel tegenover stellen. De kans dat je een inspectie krijgt, is laag. Dat is relevanter dan de hoogte van een boete. Een van de dingen waar ik veel aan op wil hangen, is de uitbreiding van de inspectie, waar we later dit jaar ook over komen te spreken. Dan gaat het bijvoorbeeld over de frequentie waarmee geïnspecteerd kan worden. De reden dat de inspectie nu minder aanwezig kan zijn dan we zouden willen, is dat er reactieve aanwezigheid moet zijn terwijl de capaciteit voor preventieve aanwezigheid of inspecties op dit moment beperkt is. Maar daar gaan we een forse uitbreiding op plegen. Ik zie het vooral in de uitbreiding van dat instrumentarium. Ik denk dat we de discussie in die zin integraal bij de uitbreiding moeten voeren, in plaats van hier nu te zeggen dat we dit gaan doen, terwijl het onderzoek niet aangeeft dat dit de oorzaak is.

De heer De Jong (PVV):

Allereerst: de staatssecretaris hoeft natuurlijk niet te kiezen voor of-of. Je zou ook en-en kunnen doen. Je zou meer kunnen doen aan bewustwording en daaraan gekoppeld zou je ervoor kunnen zorgen dat bedrijven het heel goed in hun oor knopen dat het van heel groot belang is dat de sancties die eraan gekoppeld zijn strenger worden. In ieder geval zouden we ervoor moeten zorgen dat die zwaarder worden. Dat is een opmerking vooraf.

Aan het begin van dit debat stel ik nu de volgende vraag, omdat die essentieel is voor het beleid. Wij hebben het Capgeminirapport. Daarin staat van alles en nog wat — dat is ook de aanleiding waarom wij dit debat vandaag voeren — met name over het aantal slachtoffers die overlijden aan kanker door het werk dat zij hebben verricht. Ik zou graag van de staatssecretaris willen weten hoe dit rapport zich verhoudt met de praktijk. Over hoeveel bedrijven hebben wij het precies? Hoe representatief is het rapport?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik zou nog op die vraag van de heer De Jong zijn gekomen, maar ik zal het antwoord nu naar voren halen. Ik vind toezicht en handhaving een essentieel onderdeel van wat wij hier met elkaar aan het doen zijn. Hoewel bewustwording, evenals voorlichting en preventie, een heel grote plek heeft in wat wij aan het doen zijn, kan dit niet zonder toezicht en handhaving. Wel is het zo dat wij, op basis van de afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt, werken aan de uitbreiding van het toezicht en de handhaving. In het derde kwartaal van dit jaar nemen wij daarover met elkaar besluiten. Ik wil echter de indruk voorkomen dat wij toezicht en handhaving hier als sluitstuk zouden zien. Wat mij betreft is het een essentieel onderdeel.

De heer De Jong vraagt naar feiten en cijfers. In 3% van de bedrijven in Nederland is het risico op kankerverwekkende stoffen aanwezig, maar niet adequaat beheerst. Dat zijn cijfers die hun bron vinden in Arbo in Bedrijf 2016. Wat ik nu aangeef komt ook uit de brief van 24 mei. 80% van de bedrijven waar werknemers kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen, de risicobedrijven, neemt hier maatregelen tegen. In 80% van de bedrijven worden dus maatregelen genomen.

Van de risicobedrijven heeft 5% de verplichte aanvullende blootstellingsregistratie van werknemers. 15% registreert werknemers of stoffen. Van de bedrijven met meer dan 100 werknemers is dat 34%. Die cijfers zitten wat mij betreft aan de verkeerde helft, dus die moeten wij verbeteren.

De heer De Jong (PVV):

In het rapport van Capgemini staat op pagina 15: de resultaten geven geen representatief beeld van de praktijk. Aan de hand van dat rapport is dit debat aangevraagd. Eén ding weten we wel zeker, namelijk dat 4.100 mensen per jaar sterven aan een beroepsziekte en 3.000 daarvan door gevaarlijke stoffen. Ik haal dit naar voren omdat dit misschien de urgentie van het probleem aangeeft. Ik geloof heus wel dat de staatssecretaris die urgentie voelt, maar die krijgt wellicht wat meer waarde als wij ons realiseren dat het elk jaar om 3.000 mensen gaat die sterven door werken met kankerverwekkende stoffen. Met andere woorden: is de staatssecretaris bereid om de Kamer vandaag nog aan te geven dat de handhaving wat SZW betreft topprioriteit krijgt? En dat het doel van de staatssecretaris is om het risico van het jaarlijkse aantal doden drastisch te verminderen? Kan zij dat toezeggen?

Staatssecretaris Van Ark:

Specifiek wat het onderzoek betreft: het klopt inderdaad, en dat geeft het rapport ook aan. Het is, in onderzoekstermen, een kwalitatief en exploratief onderzoek en daarmee niet representatief, maar we beschikken wel over cijfers en die zijn zeer zorgwekkend. Wij moeten ook heel scherp zijn op wat het rapport concludeert, namelijk dat de arbobeleidscyclus hapert. Daarom heb ik ook aangegeven, hoezeer het ook van belang is dat bedrijven de daartoe wettelijk verplichte instrumenten invoeren, zoals de registraties, dat niet een-op-een te zeggen is dat het dus tot een levensgevaarlijke situatie leidt als je die registraties niet hebt. Het is wel zo dat je die bescherming mag verwachten van je werkgever en dat we die instrumenten niet voor niets wettelijk hebben verankerd, want die leiden tot een betere bescherming en een beter bewustzijn. Ik wil van harte toezeggen dat de bescherming en de veiligheid, gezond en veilig werken, een topprioriteit van mij is. Ik wil u ook wel bekennen dat ik, ook bij het lanceren van de campagne om gevaarlijke stoffen als sluipmoordenaar tegen te gaan, me echt rot ben geschrokken van deze cijfers. Ook in de rondetafelgesprekken heb ik met mensen gesproken over hoe in de praktijk het belang van veilig en gezond werken onder druk kan komen te staan en hoe je dus ook hiermee om moet gaan. Wat mij betreft heeft het topprioriteit.

Bij de uitwerking van het ICF, om het maar gelijk heel concreet te maken, hebben we gezegd "gezond en veilig werken", maar bijvoorbeeld psychosociale arbeidsfactoren spelen ook een rol. En dus vind ik dat we in het derde kwartaal van dit jaar ook met elkaar naar die besluitvorming moeten kijken. We koersen op een verdeling. Die verdeling zit voor een groot deel bijvoorbeeld op eerlijk werk. We koersen ook op de inzet van een aantal maatregelen om gevaarlijk werk beter te inspecteren, bijvoorbeeld met teams die naar bedrijven gaan die grote risico's met zich mee brengen. Maar de besluitvorming over de verdeling van de middelen en de keuze van de prioriteiten ligt in het derde kwartaal bij de Kamer voor in het plan van de inspectie.

De voorzitter:

De heer De Jong tot slot op dit punt.

De heer De Jong (PVV):

Dat is precies mijn punt. Het gaat om zo veel slachtoffers. Ik kan me voorstellen dat de staatssecretaris zich rot is geschrokken, maar het is niet een nieuw feit. Het is iets wat al jaren het geval is. Ik hoop dus ook dat de staatssecretaris vandaag kan toezeggen dat ze niet over een paar weken kan aangeven hoe de verdeling van die middelen eruitziet, maar dat we ervoor gaan zorgen dat het op nummer één komt staan, want wat mij betreft krijgt het alle prioriteit. Natuurlijk heeft het topprioriteit en dat begrijp ik zelf ook wel, maar het moet ook in daden worden omgezet. Dat wil zeggen dat het op nummer één komt te staan en dat we ervoor gaan zorgen dat het aantal slachtoffers drastisch naar beneden gaat. Het liefst zou ik zien dat het naar nul gaat. Ik neem aan dat de staatssecretaris dat ook wil, maar dan wil ik dat wel terugzien in de daden. Kan de staatssecretaris dus toezeggen dat het op nummer één komt te staan en dat het de bijbehorende prioriteit krijgt?

Staatssecretaris Van Ark:

Als je de discussie voert of je het belangrijker vindt dat iemand keurig het minimumloon verdient of dat iemand zich zo beschermd weet dat hij niet overlijdt als gevolg van zijn werk, dan is het menselijkerwijs logisch dat je de keuze maakt voor het tweede. Tegelijkertijd hebben wij in deze zaal regelmatig met elkaar debatten over wat we van belang vinden en waar de inspectie op moet handhaven. Zo hadden we vorige week nog een debat over het bestrijden van arbeidsdiscriminatie. In relatieve zin is dat niet te vergelijken met een situatie waarin mensen overlijden door hun werk, maar het is ook een belangrijke handhavingsprioriteit van de inspectie.

Ik vind het van belang om hier aan te geven dat we koersen op de besluitvorming aan de hand van het ICF. Daar zit een grote component "eerlijk werk en gezond en veilig werk" in. Ik vind het van belang dat we hier in het najaar met elkaar integraal die afweging kunnen maken en dat de Kamer dat ook bewust doet. Deze debatten helpen om daaraan prioriteit te geven.

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt haar beantwoording. Als ik het goed heb begrepen, is ze nu bij het tweede blokje over het beleid voor gevaarlijke stoffen.

Staatssecretaris Van Ark:

Dat klopt, voorzitter.

De heer Van Haga vroeg wat ik ga doen om de bescherming van werknemers tegen gevaarlijke stoffen te verbeteren. De heer Raemakers vroeg: waar blijven de echte maatregelen? De heer De Jong gaf in het debat terecht aan dat het allereerst de werkgevers zijn die een primaire verantwoordelijkheid hebben. Mijn inzet is er dan ook vooral op gericht om werkgevers hiertoe aan te zetten, als het moet met wettelijke verplichtingen. Ik doe dat niet alleen door de wettelijke verplichtingen die nu in de wet staan te verduidelijken en te agenderen maar ook door de bewustwording te verhogen en door te handhaven. De Inspectie SZW zet hierop in met het programma Bedrijven met gevaarlijke stoffen. Hierin worden instrumenten ontwikkeld voor werkgevers en werknemers en er vinden ook inspecties plaats.

Op 14 mei heb ik het Programma beroepsziekten gelanceerd. Dat richt zich in ieder geval de eerste twee jaar op het voorkomen van beroepsziekten door stoffen. Het verbeteren van de samenwerking tussen beroepsgroepen staat hoog op de agenda evenals het stimuleren van preventieve maatregelen op de werkvloer. Om het maar eens heel praktisch te maken: denk bijvoorbeeld aan de automonteur in een garage. We kennen allemaal de beelden van vroeger, waar iemand tot aan zijn ellebogen in het vet zat. Maar door goede afzuiging en goede persoonlijke beschermingsmaatregelen kan iemand nu gezond en veilig werken. Monteurs hebben tegenwoordig zelfs schone nagels, zo lieten ze mij zien.

Recent ook is door de Nederlandse vereniging van bedrijfsartsen, de vereniging van arbeidshygiënisten, een nieuw ontwikkelde leidraad PMO-stoffen aangeboden. Met deze leidraad kunnen beroepsgroepen makkelijker adviseren over stoffen en de samenwerking versterken. In het programma beroepsziekten zullen verschillende activiteiten plaatsvinden, ook gericht op het gebruik van deze leidraad. Binnenkort stuur ik de Kamer een brief over het instellen van een kennisplatform dat zich zal richten op het laten landen en borgen van al deze hulpmiddelen en de kennis die er is over veilig werken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven in Nederland.

De heer Van Kent vroeg of ik bereid ben bedrijven te verplichten om gegevens over kankerverwekkende stoffen te melden bij de Inspectie SZW, zodat deze inspectie beter kan handhaven. Ook hier strijden gevoel en de vraag of het effectief is met elkaar. Ik vind het vooral van belang dat we alle verplichtingen die we hebben, nu eens met elkaar gaan nakomen. Bedrijven hebben verplichtingen en voldoen daar nog lang niet genoeg aan; we hebben net de cijfers gezien. Dus ik zou niet opteren voor het erbij zetten van nieuwe verplichtingen, maar wel voor bedrijven laten nakomen wat ze nu al moeten doen. Het aanleveren van dergelijke gegevens kost capaciteit, ook bij de inspectie. Die capaciteit gaat dan niet naar het inspecteren. En daarvan hebben we nou net met elkaar geconstateerd dat we een beetje in de knel zitten. Niet voor niets ben ik blij met de extra middelen in het regeerakkoord, om daar een enorme zwieper aan te geven. Dan zou ik het jammer vinden als die naar administratieve handelingen gaat in plaats van naar een daadwerkelijke inspectie.

De voorzitter:

Dat was het einde van het tweede blok. De heer Van Kent heeft daar vragen over. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Hoe weet de inspectie op dit moment bij welk bedrijf ze moet gaan controleren omdat daar blootstelling is geweest aan kankerverwekkende stoffen?

Staatssecretaris Van Ark:

De inspectie beslist waar ze inspecteert. Dat kan ze op verschillende manieren doen. Door signalen: als een vakbond of een ondernemingsraad een signaal geeft, moet de inspectie handelen. Daar hebben we afspraken over gemaakt die wettelijk vastliggen. Door individuele werknemers: zij kunnen een melding doen en dan moet de inspectie naar bevind van zaken handelen. De inspectie heeft ook haar eigen programma's en weet bijvoorbeeld welke branches gevaar lopen op dit soort zaken en zoomt daarop in. En natuurlijk is er ook data-analyse. De inspectie heeft dus verschillende mogelijkheden om te bepalen bij wie zij gaat inspecteren.

De heer Van Kent (SP):

Maar ondanks dat zien we dat het aantal inspecties sinds 2013 met een derde is afgenomen; ik noemde het al in mijn bijdrage. Het extra geld van deze regering komt ook maar mondjesmaat op gang. Het bouwt zich de komende vier jaar langzaam op. Het zou toch veel beter zijn als de inspectie direct weet waar er iets mis is gegaan, zodat ze er ook direct op af kan gaan? Als er nu bijvoorbeeld een ongeval gebeurt, wordt dat immers ook bij de inspectie gemeld, zodat er direct gekeken kan worden wat er mis is gegaan. Volgens mij zijn de 3.000 doden die ieder jaar weer vallen door die gevaarlijke stoffen aanleiding genoeg daarvoor, zeker als je ziet dat bedrijven zich niks aantrekken van de regels die wij hier stellen. Slechts 15% — 15%! — van de bedrijven houdt de blootstelling bij. Volgens mij is de nood dan aan de man. Volgens mij is het zaak dat de inspectie het direct weet als er ergens iets mis is, zodat ze erop af kan gaan. Ziet de staatssecretaris die noodzaak ook niet? Ziet de staatssecretaris ook niet dat er nu gewoon snel ingegrepen moet worden en dat het klaar is met mooie praatjes en heel veel voorlichting? Heel veel voorlichting is prima, maar dat kan niet zonder nu direct en hard in te grijpen.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik vind dat er hard en direct ingegrepen moet worden daar waar het nodig is. Dat is ook de reden dat ik blij ben met de uitbreiding voor de inspectie. Tegelijkertijd is het zo, daar moet ik gewoon realistisch in zijn, dat we 1,6 miljoen bedrijven hebben in Nederland. Zelfs al had je een onbeperkt budget, dan nog kun je niet bij elke organisatie alles controleren. Daar moet je dus op een slimme manier zo effectief mogelijk in zijn. Dat betekent ook: goede samenwerking met branches, zo veel mogelijk voorkomen, en werknemers op hun rechten wijzen, zodat ook zij aan de bel kunnen trekken. Het betekent dat je met goede voorbeelden werkt, maar zeker ook met goede analyses, zodat je weet waar je moet inspecteren.

De afname van de afgelopen jaren komt ook — de heer Van Kent gaat daar terecht op in — doordat het voor de inspectie een plicht is om te acteren, als er een arbeidsongeval is geweest. Dat betekent dus dat die capaciteit bijvoorbeeld niet naar de inspectie op dit soort zaken kan gaan. Dat is één van de redenen waarom ik ook heel blij ben met de uitbreiding in de komende jaren.

De voorzitter:

De heer Van Kent, tot slot.

De heer Van Kent (SP):

Volgens mij zijn de cijfers zo, dat het percentage van de afname van het aantal inspecties gelijk op liep met de procentuele toename van het aantal ongevallen. Er is onverantwoord veel bezuinigd op die inspectie. Maar toen mijn partij voorstelde om de extra gelden voor de inspectie in deze regeerperiode al veel sneller uit te geven, zodat er meer capaciteit komt bij de inspectie en die capaciteit er ook snel komt, wees deze staatssecretaris dat af.

Nu doen we een voorstel — de SP denkt namelijk altijd graag mee — waarbij de Arbeidsinspectie direct hoort wanneer er ergens een blootstelling is geweest, zodat ze daar direct op af kunnen. Volgens mij is dat bijzonder efficiënt werken. Als deze regering met dat extra geld en die extra inspectiecapaciteit een aantal jaren wil wachten om dat langzaam op te bouwen, denk ik dat een voorstel zoals wij dat hier nu doen, enorm kan helpen bij het terugdringen van het aantal dodelijke slachtoffers.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik ben heel blij met de voorstellen die gedaan worden in deze Kamer en ik ben ook altijd blij als ze ook onderbouwd en constructief zijn, en dat zijn de voorstellen van de heer Van Kent zeker. Maar ik heb hem in het interruptiedebat tijdens het vorige debat ook al gezegd dat het tijd kost — hoe graag ik ook zou willen dat we dat sneller zouden doen — om mensen te rekruteren, hen op te leiden en de vaardigheden van de inspectie mee te geven. Er is op dit moment een krappe arbeidsmarkt waar ook wij last van hebben, dus we doen dat zo snel mogelijk. Als het gaat om de registratie van gevaarlijke stoffen, kan ik zijn voorstel goed plaatsen, maar ik wil ook graag een werkbare situatie, waarbij de verantwoordelijkheden ook goed belegd zijn.

We kennen allemaal de gevaren van asbest. Daar hoef je ook niemand meer op te wijzen dat dat gevaarlijk is. Maar in de campagne die ik recent heb gelanceerd wordt juist ingegaan op al die gevaarlijke stoffen die op termijn ook sluipmoordenaars kunnen zijn, maar die misschien helemaal niet zo bekend staan als gevaarlijke stoffen. Denk bijvoorbeeld aan iets als bakkersmeel: een heel gevaarlijke stof als je daar dagelijks aan wordt blootgesteld. Het administratief aanleveren van gevaarlijke stoffen is dus een enorme administratieve last die ten koste gaat van de capaciteit van de inspectie. Ik zou daar op dit moment niet zo voor kiezen, maar ik zet er wel op in om de inspectie zo snel mogelijk uit te breiden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mij is toch niet helemaal duidelijk waarom de staatssecretaris er niet voor kiest om bedrijven te verplichten die gegevens te melden. Terecht geeft zij aan dat er heel veel bedrijven in Nederland zijn en dat de capaciteit van de Arbeidsinspectie over al die bedrijven gaat. Maar op het moment dat een bedrijf verplicht is om die gegevens te melden, kan vervolgens de inspectie haar capaciteit ook gerichter inzetten. Nu is het toch een beetje zoeken naar een speld in een hooiberg. Op het moment dat die spelden zelf worden aangeleverd, is het toch veel gemakkelijker om te bekijken waar je in elk geval naartoe moet gaan? Ik zou dus zeggen dat het juist makkelijker wordt. Ik zou daarom graag willen dat de staatssecretaris daar eens op ingaat.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik voel ook de dadendrang, want als je dit hoort en mensen hierover spreekt, dan wil je wat doen. Tegelijkertijd zie ik dat wij al een veelvoud aan maatregelen hebben die slecht worden nageleefd en die we nu al, gegeven die per definitie beperkte capaciteit, minder handhaven dan we zouden willen. Daarom hebben we ook actie ondernomen.

Als we er nu een extra taak bij zetten, zie ik niet in hoe die van meerwaarde kan zijn, terwijl ik inschat dat dat een grote administratieve last is. Mijn dadendrang wil ik dus richten op het nakomen van al die wettelijke verplichtingen die er nu al zijn, en niet op het toevoegen van nieuwe.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mij is even onduidelijk of nu gaat over de taken van de werkgevers of de taken van de inspectie. Waar het gaat over de taken van de inspectie, zorg je er met zo'n verplichte registratie volgens mij voor dat die gerichter ingezet kunnen worden. Waar het gaat om de taken van de werkgevers, verwachten we al dat ze registreren en is het dus alleen nog een kwestie van het doorgeven van die registratie aan de inspectie. Ik zou zeggen dat het een minimale inspanning is die zorgt voor efficiënter werken, dus ik begrijp eigenlijk de weerstand van de staatssecretaris niet zo.

Staatssecretaris Van Ark:

Op dit moment kan een ondernemingsraad, een vakbond of een werknemer aan de bel trekken bij de inspectie. Ik denk dat het van belang is om die toegangswegen te benadrukken. Dan kan de inspectie handelen en dat doet de inspectie ook. Sterker nog, bij melding van een ondernemingsraad of een vakbond is dat verplicht. Ik vind dat opwegen tegen een extra administratieve verplichting om gevaarlijke stoffen te melden. Gezien de instrumenten die we al hebben, maar die we nog onvoldoende in kunnen zetten, vind ik dat niet opportuun. Dat laat onverlet dat ik heel hard aan de slag wil met alles handhaven wat we al wel moeten doen.

De voorzitter:

Dan gaan we door naar het volgende blokje: de punten over de bedrijfsartsen.

Staatssecretaris Van Ark:

Ja, daar waren twee vragen over. Ik heb het er net al kort over gehad in een interruptie. De heer Raemakers vroeg ernaar. Hij zei dat bedrijfsartsen geen toegang hebben tot die risico-inventarisatie en -evaluatie en die dus ook niet kunnen gebruiken. Kan je nou niet opnemen in de wet, in het basiscontract, dat het verplicht is dat de bedrijfsarts die kan zien? Ik heb ook in het rapport de illustratie van de bedrijfsarts gezien die zei: ik vroeg ernaar en ik kreeg het niet. Ik denk dus dat het heel goed is om hier aan te geven dat als een bedrijfsarts hiernaar vraagt, er inzage moet komen. Het is aan de werkgever. Die heeft de primaire verantwoordelijkheid, samen met de ondernemingsraad, om te zorgen voor een sluitende arbobeleidscyclus, maar de bedrijfsarts die erom vraagt, moet die ook kunnen krijgen.

De heer Raemakers had nog een vraag. We hebben natuurlijk veel discussies over privacy. Privacy is heel erg belangrijk, maar werknemers wisselen tegenwoordig ook vaak van werkgever. Ze werken op veel plekken met verschillende stoffen en dan wordt die kennis niet overgedragen. Hoe kunnen we dat nu doen? Als een werknemer dat wil, kan hij zijn dossier opvragen en meenemen en ook aan de volgende bedrijfsarts geven. Als de werknemer zelf om zijn dossier vraagt, krijgt hij dat overgedragen.

De voorzitter:

Dat was het blokje over de bedrijfsartsen. De heer Raemakers heeft daar een vraag over.

De heer Raemakers (D66):

Ik ben natuurlijk heel blij dat de staatssecretaris zegt dat als de bedrijfsarts dat vraagt, hij gewoon die RI&E moet kunnen krijgen. We zijn nu bezig met dat basiscontract. Kan dat dan niet als een soort algemene voorwaarde of als regel worden opgenomen in dat basiscontract? Dan kun je ook gewoon de werkgever eraan houden en zeggen: hier is het basiscontract en daar moet u zich ook aan houden. Is dat niet een simpele oplossing?

Staatssecretaris Van Ark:

Ik wil even kijken wat er precies wel en niet in het basiscontract staat en daar dan in tweede termijn op terugkomen.

De voorzitter:

Prima. De staatssecretaris komt op deze vraag in tweede termijn terug. Dan zijn we toe aan het vierde blokje, de positie van de werknemers.

Staatssecretaris Van Ark:

Ja, de positie van de werknemers. Mevrouw Voortman heeft daar een aantal vragen over gesteld. Zij vroeg inderdaad naar mijn visie op de rol van werknemers en wat zij kunnen doen. We hebben het al veel gehad over de werkgever. In de campagne die gelanceerd is over de preventie van beroepsziekten zet ik in op het vergroten van bewustwording, zowel bij werkgevers als bij werknemers. Een belangrijk onderdeel hiervan is de online test voor werknemers die is gelanceerd: hoeveiligwerkjij.nl. Daar kun je kijken wat gevaarlijke stoffen voor jou betekenen, waar je mee te maken hebt. Daarmee wordt het je bewust zijn van de risico's van werken met stoffen vergroot. Dat is hoeveiligwerkjij.nl. Werknemers hebben sinds de wijziging van de Arbowet recht op een consult bij een bedrijfsarts, ook als zij nog geen klachten hebben. Er is dus meer aandacht voor de preventieve kant. Het was net al even aan de orde: ze hebben recht op inzage in en een afschrift van hun gezondheidsdossier en ook van het blootstellingsregister. Daarnaast kan de individuele werknemer via de medezeggenschap ook invloed uitoefenen op de arbeidsomstandigheden. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging heeft instemmingsrecht op de risico-inventarisatie en -evaluatie en het bijbehorende plan van aanpak en heeft instemmingsrecht op het kiezen van een arbodienstverlener en de afspraken die met deze partij worden gemaakt. In de voorlichtingsactiviteiten over de recente wetswijziging van de Arbowet besteed ik ook aandacht aan de rechten en plichten van werknemers. Ik vind het van belang dat zij op de hoogte zijn van de mogelijkheden die zij hebben om invloed uit te oefenen. Daar is zeker nog terrein te winnen. Gezondheid, mevrouw Voortman. Drie keer, dat is dus morgen mooi weer!

Dan kom ik al bij het volgende blokje. Dit was het blokje over de werknemerspositie.

De voorzitter:

De heer De Jong wil daar toch nog iets over weten.

De heer De Jong (PVV):

Nou, toch wel iets over zeggen ook. We hadden hier net een kort debatje over, de staatssecretaris en ikzelf. De inspectie heeft meerdere taken, bijvoorbeeld als het gaat om het minimumloon, inderdaad, en allerlei andere zaken, maar dat zijn vaak wel zaken waar werknemers zelf van weten waar hun rechten liggen. Ze weten ook zelf, door de publieke opinie of wat dan ook, of iets wel of niet goed is. Zoals de staatssecretaris zelf al aangaf, zijn gevaarlijke stoffen een sluipmoordenaar, iets waar je misschien pas jaren later achter komt. Daarom zou ik ervoor willen pleiten, juist omdat werknemers zelf veel meer weten van die andere onderwerpen, dat de staatssecretaris niet alleen veel doet aan informatievoorziening, maar dat ze dit ook prioriteit geeft en zegt: dit moet op nummer één komen. Ik ga het dus nog één keer proberen. Kan de staatssecretaris, juist aan de hand van wat werknemers nu al zelf wel en niet weten, zeggen: oké, ik maak er toch prioriteit nummer één van?

Staatssecretaris Van Ark:

De campagne die we gelanceerd hebben, is met recht om die reden een publiekscampagne, zodat iedereen, als-ie in de auto zit of naar de televisie kijkt, denkt van "hé, hoe veilig werk jij" en dan kan gaan kijken. De extra inzet op deze campagne is ook aangeslingerd door de Kamer. Als het gaat om het prioriteren: de Kamer heeft gezegd dat ze graag een integrale afweging wil. Die maken we in het najaar. Ik denk dat dit een heel belangrijk onderdeel is. Als het gaat om eerlijk werken, hebben we ook debatten in de Kamer. Over psychosociale arbeidsbelasting hebben we ook debatten in de Kamer. Ik denk dat gezond werken, veilig werken een topprioriteit is, maar ik heb ook aan de Kamer beloofd dat daar in het najaar een integrale afweging over gemaakt kan worden.

De voorzitter:

Mijnheer De Jong, u krijgt nog een mogelijkheid, maar het is wel een beetje een herhaling van uw eerdere punt.

De heer De Jong (PVV):

Ja, maar het gaat hier om 3.000 doden. Ik zeg het maar gewoon.

De voorzitter:

U heeft het woord.

De heer De Jong (PVV):

En die andere zaken, daarvan kunnen we met z'n allen vaststellen dat ze superbelangrijk zijn, allemaal waar, maar het gaat hier om mensenlevens. Natuurlijk is het goed om de mensen te laten weten waar hun rechten liggen, om campagnes te voeren. Ik vind het allemaal prima, maar het gaat hier om het voorkomen van meer slachtoffers door onwetendheid, door laksheid bij bedrijven, noem maar op. Dat is de reden waarom ik niet zeg dat je die andere zaken niet moet laten oppakken door de inspectie, maar dat ik de staatssecretaris vraag niet te wachten tot het najaar en om nu te zeggen: beste vrienden van de inspectie, ik weet dat jullie het heel druk hebben, maar zorg ervoor dat dit prioriteit nummer één is. Juist omdat al die andere onderwerpen over het algemeen niet gaan om mensenlevens. En in dit geval gaat het daar wel over. Dat is de reden waarom ik het nog een keer probeer, voorzitter. Dat is de reden.

Staatssecretaris Van Ark:

Ik deel de urgentie. Het is gewoon ontzettend belangrijk. Tegelijkertijd heeft de Kamer mij gevraagd om een integrale afweging. Dat is ook waar ik voor het najaar de besluitvorming over voorbereid.

De voorzitter:

Het laatste blokje?

Staatssecretaris Van Ark:

Ja. Ik heb een aantal zaken ook al in de diverse interruptiedebatten aangegeven. Ik zal om dubbelingen te voorkomen, proberen die alvast eruit te halen.

De heer Heerma vroeg mij welke rol de Inspectie SZW kan pakken om ook de veiligheidscultuur aan te pakken. Ik denk dat dit wel een kernvraag is, want hoe belangrijk alles ook is, uiteindelijk gaat het erom dat mensen dit beleid gaan doorvoeren. Dan gaat het dus om de intrinsieke motivatie — wil je het doen — om de cultuur in een organisatie. Eerder diende hij al samen met de heer Van Haga een motie in om niet alleen de inspectie boetes te laten uitdelen, maar ook te kijken of de inspectie die veiligheidsdag breder kan trekken die werd georganiseerd bij een bedrijf naar aanleiding van dat vreselijke bedrijfsongeval. Wat is de stand van zaken? Er lopen nu pilots bij het programma Arbo Reactief gericht op arbeidsongevallen maar ook op psychosociale arbeidsbelasting. Zaken zijn dus aan het lopen. Zodra daar meer duidelijkheid over is, kom ik daar graag op terug bij uw Kamer.

De heer Van Kent vroeg mij of ik bereid ben om te komen met een apart voorstel handhaving met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie. Hij vroeg of ik dat apart wil doen van het individuele blootstellingsregister en het gezondheidsdossier. De wijze waarop wij de handhaving hebben vormgegeven is vastgelegd in meerjarenplannen van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt op dit moment aan het meerjarenplan voor 2019, maar er wordt ook een meerjarenplan inspectie 2019-2022 opgesteld. Dit meerjarenplan komt na de zomer gereed en is dan ook beschikbaar voor een debat in de Kamer.

In het regeerakkoord is over de middelen voor de versterking van de handhavingsketen aangegeven dat het moet gaan om eerlijk, veilig en gezond werk, dat er wordt ook gekeken naar bedrijven met een zeer groot risico en dat er ook een datagestuurde analyse komt. In de begroting en in het jaarplan voor 2018 zijn ook de bijbehorende indicatoren voor dit jaar opgenomen. De nadere uitwerking vindt u terug in het komende jaarplan en meerjarenplan. Dus een apart voorstel voor de handhaving komt er niet, maar in het derde kwartaal, na de zomer, komt wel het meerjarenplan voor de inspectie.

Zojuist vroeg de heer Van Kent in een interruptiedebat of het lukt met de opschaling van de capaciteit van de inspectie. Ook de heer Van Haga vroeg daarnaar. Wij hebben, mede omdat wij in eerdere debatten zijn aangezet om dat snel ter hand te nemen, voor meerdere functiegroepen de wervingstrajecten ingezet. De eerste nieuwe medewerkers zijn nu in opleiding. In de begeleidende brief die we bij het jaarplan hadden gestuurd geldt als vuistregel voor de uitbreiding de komende jaren dat de uitgaven voor de capaciteit in jaar X in het daaropvolgende jaar tot operationele inzet moeten leiden. Ik gaf net al aan dat de arbeidsmarkt krap is, maar gelukkig hebben we nog geen grote moeite gehad om de vacatures in te vullen.

De voorzitter:

Ik kijk naar de Kamer. Er zijn op dit punt geen vragen. Dan zijn we hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van het kabinet en kunnen we over naar de tweede termijn van de kant van de Kamer, waarbij als eerste het woord is aan de heer Van Kent namens de SP.

De heer Van Kent (SP):

Dank, voorzitter. Ik heb het idee dat veel Kamerleden en veel partijen het in ieder geval in grote lijnen met elkaar eens zijn. De staatssecretaris geeft aan dat zij ook dadendrang voelt, maar ze heeft dat wat mij betreft nog niet overtuigend kunnen laten zien. Zij heeft ook niet kunnen meegeven aan de Kamer, ook niet in de brief die wij hebben gekregen, op welk moment er dan wat gaat gebeuren, behalve dan wanneer de brieven en papieren verschijnen. De daden blijven nog wat achter.

Wat betreft de boetes is de SP-fractie verre van overtuigd. Ik heb even gekeken: voor onnodig toeteren in het verkeer krijg je €370 boete en voor het niet melden van blootstelling aan grote hoeveelheden kwartsstof krijg je een boete van €300 als je een kleine werkgever bent. Ik vind dat totaal uit balans. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering te onderzoeken of boetes binnen het huidige stelsel in een hogere categorie geplaatst kunnen worden en indien dat mogelijk is daartoe een voorstel aan de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 140 (25834).

De heer Van Kent (SP):

Mooi. Ik hoorde de staatssecretaris zojuist zeggen dat in de plannen die wij in het derde kwartaal krijgen, de maatregelen worden opgenomen rond het naleven van de risico-inventarisatie en alles wat daarbij hoort. Aangezien wij Kamerbreed vinden dat dat daar een heel erg belangrijk onderdeel van moet zijn, zou ik de Kamer de volgende uitspraak willen voorleggen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om binnen de bestaande beleidscyclus van de Inspectie SZW een voorstel aan de Kamer te zenden teneinde invulling te geven aan het handhaven van de verplichtingen die volgen uit de Arbowet waaronder het hebben van een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E), een individueel blootstellingsregister en arbeidsgerelateerde gezondheidsdossiers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 141 (25834).

De heer Van Kent (SP):

Nog heel snel mijn laatste motie, voorzitter, als dat mag.

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen, maar één motie, ja.

De heer Van Kent (SP):

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

roept de regering op om bedrijven te verplichten gegevens over hoeveelheden kankerverwekkende stoffen aan te melden bij de Inspectie SZW, zodat er beter kan worden gehandhaafd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 142 (25834).

Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Haga.

De heer Van Haga (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de staatssecretaris uiteraard hartelijk danken voor haar uitgebreide beantwoording. De heer Van Kent gaf het daarnet al aan: iedereen vindt dit onderwerp ontzettend belangrijk. Dat is terecht. Het gaat hier om mensenlevens en dat moeten we niet licht opvatten. Veiligheid moet te allen tijde de hoogste prioriteit hebben op de werkvloer en dus ook bij de Inspectie SZW. En werkgevers moeten zich natuurlijk gewoon aan de wet houden. Lex dura, sed lex. De wet is hard, maar het is nu eenmaal de wet.

Bedoeld als steun in de rug dien ik daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de besteding van geld en middelen;

verzoekt de regering om bij de afweging van deze keuzes, bij de inzet van de Inspectie SZW veiligheid nadrukkelijk extra aandacht te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Haga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 143 (25834).

De heer Van Haga (VVD):

Dat was het. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage. Het woord is aan de heer Raemakers namens D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik denk dat we een goed debat hebben gehad en dat iedereen ook de noodzaak inziet om hier iets mee te doen. Ik heb nog even dat idee, dat net al in een interruptie aan de orde kwam, in een motie verwoord. Ik ben ook heel benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Als het op dit moment al gebeurt, ben ik ook alleszins bereid om die motie weer in te trekken of aan te passen. Maar voor nu het volgende.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijfsartsen niet altijd inzicht krijgen in de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van het bedrijf waar zij hun werkzaamheden uitvoeren, en dat dit zeker inzake gevaarlijke en kankerverwekkende stoffen extra zorgelijk is;

overwegende dat bedrijfsartsen op die manier geen integraal advies kunnen geven op het gebied van preventie en het bedrijf onvoldoende kunnen adviseren over het verband tussen de eventuele risico's op de werkvloer en de arbeidsgerelateerde klachten die zij tegenkomen;

overwegende dat het versterken van de positie van de bedrijfsarts bij het opvragen van de RI&E mogelijk ook kan leiden tot meer aandacht voor de opstelling van een RI&E;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier het vastleggen van het recht op inzage in de RI&E van de bedrijfsarts in het basiscontract, bijvoorbeeld als standaard algemene voorwaarde, kan leiden tot meer uitwisseling van de RI&E en eventueel het opstellen van een RI&E kan bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Raemakers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 144 (25834).

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Voortman namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Ik hoorde net de motie van meneer Raemakers. Ik denk dat die heel terecht is: hoe zorgen we er nu voor dat het recht op inzage goed geregeld wordt. Dat geldt ook voor de rol van de bedrijfsarts, die volgens mij ook aan de orde kwam in de motie. Ik had dat als vraag willen stellen. Ik had willen vragen hoe we ervoor zorgen dat die bedrijfsartsen echt op een goede manier worden ingezet. Nu doet nog slechts een derde van de ondernemingsraden dat. Ik denk dat het prima is om daar als Kamer een uitspraak over te vragen.

Een ander punt betreft het verplichten van bedrijven om gegevens over kankerverwekkende stoffen te melden bij de inspectie. De staatssecretaris gaf terecht aan dat we de capaciteiten die we nu hebben maar op een bepaalde manier kunnen inzetten. Dat is natuurlijk waar, maar ik denk dat op het moment dat je die meldplicht in het leven roept, de capaciteit juist gerichter ingezet kan worden. Dat is veel verstandiger, omdat je daarmee uiteindelijk kunt besparen. Vandaar dat ik de motie van de heer Van Kent heb ondertekend, en trouwens ook een tweetal andere moties.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage. Ik blijf het een bijzonder moment vinden dat we vandaag in dit debat een maidenspeech hadden en ook de laatste speech van mevrouw Voortman in de plenaire zaal van dit huis. Uw officiële afscheid volgt nog, maar ik denk dat we alvast kunnen verklappen dat we u erg gaan missen.

Aan het einde van de tweede termijn van de Kamer is het woord aan de heer De Jong van de PVV-fractie.

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter, hartelijk dank. Ik ben natuurlijk blij dat de staatssecretaris zegt dat het voor haar toch prioriteit heeft om ervoor te zorgen dat werknemers in de toekomst niet de ernstige gevolgen zullen meemaken van het werken met kankerverwekkende stoffen, zoals dat op dit moment het geval is. Toch moet ik erbij zeggen dat ik het erg spijtig vind dat de staatssecretaris als het gaat om de vragen vanuit de Kamer in veel gevallen toch kiest voor of-of in plaats van en-en. Wat ons betreft kan het niet snel genoeg gebeuren dat de staatssecretaris hier ook in beleid een topprioriteit van maakt. Maar goed, wij wachten in ieder geval de zaken af die de staatssecretaris over dit onderwerp naar voren brengt. In het najaar komt zij met haar plan van aanpak, en zal zij ook aangeven hoe ze de middelen gaat inrichten. Als het noodzakelijk is om op dat moment weer een debat te voeren, dan zullen we dat niet nalaten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank voor uw bijdrage. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer. Ik kijk even naar de staatssecretaris. Er zijn vijf moties ingediend, dus we schorsen even vijf minuten, zodat de staatssecretaris ze kan lezen en ze van een oordeel kan voorzien.

De vergadering wordt van 16.59 uur tot 17.06 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de secretaris voor de tweede termijn van de zijde van het kabinet.

Staatssecretaris Van Ark:

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng. Ik voorzie de moties graag van een oordeel.

De motie op stuk nr. 140 van de heer Van Kent en mevrouw Voortman verzoekt te onderzoeken of boetes binnen het huidige stelsel in een hogere categorie geplaatst kunnen worden. Als ik de motie zo mag interpreteren dat ik het aspect "hoogte van de boete" mag meenemen in een verkenning die ik aan het uitvoeren ben naar aanleiding van de motie-Heerma over het verbeterplan, dan laat ik het oordeel erover aan de Kamer.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de indieners. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Laten we dat zo doen.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 140 heeft "oordeel Kamer".

De tweede motie.

Staatssecretaris Van Ark:

In de motie op stuk nr. 141 van de heer Van Kent en mevrouw Voortman wordt verzocht om binnen de bestaande beleidscyclus van de inspectie een voorstel aan de Kamer te zenden teneinde invulling te geven aan het handhaven van de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ik zou daarop als volgt willen reageren. De wijze waarop de handhaving van de verplichtingen uit de Arbowet wordt uitgevoerd, wordt vastgelegd in de meerjarenplannen van de Inspectie SZW. We spraken daar net al over. Ik gaf ook aan dat de inspectie op dit moment werkt aan het jaarplan voor 2019 en dat we daarin ook een aantal uitwerkingen van de inspectie terugvinden. In dat kader zie ik de motie als ondersteuning van beleid. Ik laat het oordeel erover aan de Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 141 heeft eveneens "oordeel Kamer".

De derde motie.

Staatssecretaris Van Ark:

De motie op stuk nr. 142 van de heer Van Kent en mevrouw Voortman roept op om bedrijven te verplichten gegevens over hoeveelheden kankerverwekkende stoffen aan te melden bij de Inspectie SZW. We hebben daar veel over gesproken. We huldigen hetzelfde doel, maar het opleggen van een dergelijke verplichting levert in mijn optiek geen wezenlijke bijdrage aan gezond en veilig werken. Ik hecht eraan om te zeggen dat het gaat om de bestaande verplichting, bijvoorbeeld het waar mogelijk vervangen van kankerverwekkende stoffen en het nemen van maatregelen voor de juiste aanpak. Een meldingsplicht zoals bedoeld in de motie levert een forse extra administratieve last op voor bedrijven, maar ook voor de inspectie. Die capaciteit kan dan niet worden ingezet voor daadwerkelijke inspecties. Daarbij — maar dat is wat mij betreft niet het belangrijkste argument — is het ook een nieuwe nationale kop in de regelgeving. Maar vooral het gegeven dat het ten koste gaat van de inspectiecapaciteit maakt dat ik deze motie ontraad.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 142 wordt ontraden.

De vierde motie.

Staatssecretaris Van Ark:

De motie op stuk nr. 143 van de heer Van Haga verzoekt om bij de afweging van keuzes bij de inzet van de Inspectie SZW veiligheid nadrukkelijk extra aandacht te geven. Ook daarover hebben we vandaag een aantal keren van gedachten gewisseld. In het najaar kom ik met de verdeling van de extra middelen. Die moeten verdeeld worden over "eerlijk werken", "veilig en gezond werken", "Brzo" en "datagestuurd werken". We hebben vandaag gezien dat veiligheid een heel belangrijke prioriteit is, waaraan ik zeker aandacht ga geven. Maar de integrale afweging wordt in het najaar gemaakt, ook hier in de Kamer. In dat licht bezien, omdat hier staat " veiligheid nadrukkelijk extra aandacht te geven", kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 143 heeft "oordeel Kamer".

Tot slot de vijfde motie.

Staatssecretaris Van Ark:

Aan de motie op stuk nr. 144 ging een vraag vooraf van D66. Daarop wil ik eerst antwoord geven, om dan te bezien of de heer Raemakers zijn motie handhaaft of dat het antwoord toereikend is. Vorig jaar is een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet doorgevoerd, op grond waarvan werkgevers minimaal een basiscontract met een arbodienst of bedrijfsarts moeten hebben. Dat basiscontract dient ten minste afspraken te bevatten over vijf taken waarbij een werkgever zich moet laten bijstaan. Die vijf taken behelzen onder meer het werkplekbezoek, de uitvoering van de RI&E, de toetsing van de RI&E en de wijze van samenwerken met de professionals. Ook dient aangegeven te worden dat de bedrijfsarts kan handelen volgens de professionele standaards, onder andere ten aanzien van het melden van beroepsziekten, het bezoeken van de werkvloer, het geregeld geven van preventieadviezen aan de werkgever en het contact hebben met de medezeggenschap. Deze maatregel moet de bedrijfsarts ook steunen om onafhankelijk te opereren. Daarnaast kan ik nog aangeven dat per 1 juli 2018 de overgangsregeling voorbij is en iedereen dus ook standaard moet voldoen aan deze aspecten, die in het basiscontract zitten. Ik ben zeker ook bereid om in gesprek met de organisaties te kijken of zij het bijvoorbeeld in hun modelcontract ook zo hebben opgenomen.

De heer Raemakers (D66):

Even een vraag zodat ik het goed begrijp. Stel nu dat de bedrijfsarts van een bepaald bedrijf graag de RI&E wil inzien, waarop het bedrijf zegt: dat krijg je niet. Als ik goed naar de staatssecretaris luister, is dat op dit moment in strijd met het basiscontract.

Staatssecretaris Van Ark:

Ja.

De heer Raemakers (D66):

Ik denk dat het heel goed is dat dit gewoon eens bevestigd is in de plenaire zaal. Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij ook richting de bedrijven gaat uitleggen hoe dit werkt? Want ik denk dat dit wel over het voetlicht moet worden gebracht, omdat het heel vaak niet gebeurt. Als de staatssecretaris kan toezeggen dat ze ook in de communicatie naar bedrijven deze regel nog eens heel goed wil uitleggen, kan ik mijn motie intrekken.

Staatssecretaris Van Ark:

Heel formeel loopt het overgangsjaar tot 1 juli 2018. In die context gaf ik mijn antwoord van zojuist. Ik ben zeker ook bereid om in de contacten met de organisaties te monitoren wat hieruit komt.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, daar ben ik heel blij mee. Dan trek ik mijn motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Raemakers (25834, nr. 144) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Ik kijk naar de staatssecretaris. Er waren geen verdere vragen gesteld.

Staatssecretaris Van Ark:

Nee, voorzitter. Ik dank de Kamer voor het debat. Ik zie uit naar het vervolg, waarin we ook daadwerkelijk nadere boter bij de vis gaan leveren.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van het debat over de registratie door bedrijven van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen. Ik dank de staatssecretaris voor haar komst naar de Kamer en voor de beantwoording van de vragen. Ik dank de leden voor hun inbreng en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties wordt aanstaande dinsdag gestemd.

Ik schors de vergadering vooralsnog tot 19.15 uur. Het zou kunnen dat het eerstvolgende debat, over het rapport "Voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs" van de Algemene Rekenkamer, iets vroeger aanvangt. Maar als dat het geval is, ontvangen de leden een herzien schema.

De vergadering wordt van 17.14 uur tot 19.15 uur geschorst.

Voorzitter: Bergkamp

Naar boven