2 NAVO

Aan de orde is het VAO NAVO (AO d.d. 19/04).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO NAVO naar aanleiding van het algemeen overleg van 19 april jongstleden. Ik heet welkom in ons midden de minister van Buitenlandse Zaken.

Als eerste spreker van de zijde van de Kamer geef ik graag het woord aan de heer Alkaya van de Socialistische Partij, die mevrouw Karabulut vervangt. U heeft twee minuten spreektijd, inclusief de gelegenheid om een motie in te dienen.

De heer Alkaya (SP):

Dank, voorzitter. In het AO heeft mijn partijgenoot Karabulut al aandacht gevraagd voor de recente aanvallen op Syrië door het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Frankrijk. Er is sterke twijfel ontstaan over het volkenrechtelijk mandaat voor deze aanvallen en de SP hecht waarde aan een onafhankelijk advies hierover aan de regering en aan de Tweede Kamer. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de VS, het VK en Frankrijk eerder deze maand Syrië hebben aangevallen en de regering daar begrip voor heeft getoond;

constaterende dat er discussie is ontstaan over het volkenrechtelijk mandaat voor deze aanval;

overwegende dat in de Grondwet staat dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert;

verzoekt de regering de externe volkenrechtelijk adviseur om een juridisch advies te vragen over de Amerikaans-Brits-Franse aanval en dit advies met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Alkaya en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 287 (28676).

Dank u wel, meneer Alkaya. Er zijn vier mensen. De motie is door twee leden ondertekend en er zijn twee leden in de Kamerbankjes. Dus daarmee is de motie voldoende ondersteund. De overige leden die aanwezig zijn, hebben niet gevraagd om spreektijd. Dus ik kijk even naar de minister of hij in de gelegenheid is om te antwoorden. Dat is het geval zodra hij over de motie beschikt. Dus wij wachten enkele ogenblikken.

Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Blok:

Dank u wel, voorzitter. Ik heb de motie inderdaad wel voldoende voor de geest omdat dit onderwerp ook is besproken tijdens het AO. Ik heb daarin aangegeven dat de regering bewust de term "begrip" voor een proportionele actie heeft gebruikt, omdat we hebben kunnen constateren dat er een verschrikkelijke actie is geweest in Douma. We hebben allemaal de beelden ervan kunnen zien. We hebben geconstateerd dat in het verleden het gebruik van chemische wapens door het Assad-regime onomstotelijk is vastgesteld en dat er in dit geval wel een OPCW-onderzoeksmissie is maar dat die door een inperking van het mandaat van een Russisch veto wel de ruimte heeft om vast te stellen of er gifgas gebruikt is maar niet de ruimte heeft gekregen om vast te stellen wie er dan de opdracht voor heeft gegeven, waardoor het onmogelijk is om een heldere verantwoordelijke aan te wijzen. Tegen deze achtergrond constateren we dat de term "begrip" passend is omdat er geen harde VN-Veiligheidsraadresolutie is maar we die vanwege het Russische veto ook niet zullen krijgen. Een verder juridisch onderzoek is wat de regering betreft dan niet zinvol. Als het gaat over de inschatting van het volkenrechtelijk mandaat zul je onvermijdelijk te maken blijven houden met verschillende opinies van verschillende juridisch deskundigen. Ik wijs er ook op dat een groot aantal NAVO-landen op basis van dezelfde feiten tot een ander oordeel is gekomen, landen die wij normaal gesproken toch echt wel beschouwen als goed functionerende rechtsstaten.

Dus alles afwegend, ontraadt het kabinet de motie.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Alkaya.

De heer Alkaya (SP):

De minister geeft een goed overzicht van de stand van zaken en hoe het kabinet daarin staat. Zelfs voor mij als niet-woordvoerder op dit terrein is dat standpunt natuurlijk duidelijk. Maar tegelijkertijd kan ik mij niet voorstellen dat de minister niet geïnteresseerd is in het volkenrechtelijk mandaat en hoe de verschillende perspectieven daarop zijn. Dus wat is er dan tegen nog een extern onderzoek vragen, vooral in de wetenschap dat zo'n extern volkenrechtelijk adviseur ook op eigen initiatief alsnog zo'n advies kan uitbrengen? Zou het de minister niet sieren om gewoon ook zijn perspectief hierover te vragen?

Minister Blok:

Ik vind, om de reden die ik heb aangegeven, niet dat dat iets toevoegt. Het staat inderdaad iedere volkenrechtelijk deskundige vrij om daar een eigen oordeel over te geven. We hebben gelukkig een open samenleving en ik zal daar ook met interesse kennis van nemen. Maar u vraagt nu of de regering het nodig vindt om zo'n advies te vragen. En daarop is het antwoord wat mij betreft nee.

De voorzitter:

Meneer Alkaya, afrondend.

De heer Alkaya (SP):

De minister vindt het dus niet nodig, maar is hij wel geïnteresseerd in perspectieven, anders dan die van hemzelf?

Minister Blok:

Daar heb ik al antwoord op gegeven. Ik heb ook aangegeven dat de andere NATO-lidstaten al zo'n perspectief geleverd hebben door hun standpunten in te nemen.

De voorzitter:

Dank u wel. En dank voor uw komst naar de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van het VAO NAVO. De stemming over de ingediende motie vindt plaats aanstaande donderdag; dat is morgen. Ik schors de vergadering. Wij gaan verder om 10.45 uur met het VAO Spoedeisende zorg.

De vergadering wordt van 10.22 uur tot 10.44 uur geschorst.

Naar boven