3 Schrappen grondslag diagnostische toets

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van de leden Bisschop en Rog tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde de wettelijke grondslag voor de diagnostische toets te schrappen ( 34598 ).

(Zie vergadering van 5 april 2017.)

De voorzitter:

Ik heet de beide initiatiefnemers uiteraard van harte welkom. Zij worden in vak-K bij de verdediging van het wetsvoorstel ondersteund door mevrouw Koster, medewerker van de CDA-fractie, en de heer Leertouwer, medewerker van de SGP-fractie. Tevens heet ik van harte welkom de minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media, de heer Slob. Hij zal bij de behandeling van deze wet optreden als adviseur van de Kamer. De eerste zijde van de termijn van de Kamer vond plaats op 5 april jongstleden. Vandaag gaan we verder met de beantwoording in eerste termijn gevolgd door de gehele tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef nu graag het woord aan de beide initiatiefnemers. Als eerste zal spreken de heer Bisschop. Het woord is aan hem.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Politiek is een dynamisch bedrijf. In het voorjaar bijna een jaar geleden hebben wij de eerste termijn van dit initiatiefvoorstel behandeld. Dat was nog onder regie van het toen demissionaire kabinet. Ondertussen is er een opmerking opgenomen uit het regeerakkoord van het huidige kabinet. We stellen het zeer op prijs dat het kabinet de ruimte heeft gelaten, en er misschien zelfs een toegevoegde waard in heeft gezien, om de behandeling van dit initiatiefvoorstel voort te zetten in plaats van te verwachten dat we met een eigenstandig voorstel zouden komen. Ik denk dat dit de kortste route is om tot een besluit in deze te komen.

Voorzitter. Klein maar fijn, zo zou je dit wetsvoorstel als compacte samenvatting kunnen noemen. Verschillende leden hebben er al op gewezen dat het geen groot voorstel is. Dat klopt. Het gaat over een enkele bepaling die geschrapt wordt uit een wet. Het wetsvoorstel heeft het onderwijs desondanks veel te bieden. Het biedt zekerheid dat nieuwe toetsen niet via de politieke achterdeur verplicht worden. De heer Dijkgraaf wees er echter op dat de Kamer erin is geslaagd het wetsvoorstel een stuk groter te maken dan het feitelijk is. In het debat zijn twee vragen stevig aan de orde geweest. Er is uitgebreid gesproken over de vraag wat het belang is van een diagnostische toets voor leerlingen, als zodanig. Daarnaast is, zij het wat beknopter, besproken hoe een diagnostische toets eventueel ingevoerd zou moeten worden. Strikt genomen gaat dit wetsvoorstel alleen over de laatste vraag. Het wetsvoorstel wil garanderen dat er een zorgvuldige procedure is wanneer de overheid een diagnostische toets zou willen verplichten. In deze beantwoording willen wij uiteraard wel op beide vragen ingaan, want ze houden nogal nauw verband met elkaar. Bovendien is het altijd een genoegen om te spreken over het bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs en over het leveren van een bijdrage aan de verbetering van het onderwijs. Dit is een doorgaand proces. Collega Rog zal bespreken wat dit wetsvoorstel over de diagnostische toets voor leerlingen betekent. Ik zal eerst ingaan op de besluitvorming over de diagnostische toets.

Op welke manier zal over de invoering van de diagnostische toets besloten moeten worden? De kern van dit wetsvoorstel is dat bij het verplichten van een nieuwe toets in het onderwijs de gangbare procedure rond een wetsvoorstel en een wetsbehandeling dient te worden gevolgd. Het is niet de bedoeling dat het kabinet hiertoe zelfstandig kan beslissen. De heer Van Meenen gaf hier puntig stem aan door te stellen dat wij bewindspersonen dit soort instrumenten niet in handen moeten geven. Want er is ook hier sprake van rechtszekerheid voor scholen. Bij dit soort beslissingen hoort een zorgvuldig proces van consultatie, inbreng van adviesorganen en weloverwogen besluitvorming door regering en parlement. Wij voldoen daarmee in ieder geval ook aan de behoefte van de heer Kwint om zelf over dit soort voorstellen te kunnen stemmen. De heer Van der Molen benadrukte terecht dat scholen de vrijheid verdienen om het onderwijs zelf in te richten. Met die vrijheid moeten we zorgvuldig omgaan. Ik signaleer dat in het debat enig verschil bleek in het beoordelen van het karakter van de diagnostische toets. De initiatiefnemers hechten eraan te benadrukken dat er verschil bestaat tussen enerzijds het verplichten van een specifieke landelijk genormeerde toets en anderzijds een algemene verplichting om tussentijds leerresultaten te meten. Met mevrouw Becker erkennen de initiatiefnemers dat een verplichte tussentijdse meting als zodanig minder direct gaat over het hoe en meer over het wat. Wanneer de wetgever het meetmoment voorschrijft, behouden scholen immers de vrijheid om zelf te bepalen hoe ze de meting vormgeven. De heer Beertema stelde echter klip-en-klaar dat de diagnostische toets niets meer of minder is dan een didactisch hulpmiddel. En op zichzelf is dat natuurlijk ook een feit. Dan gaat het dus meer over het hoe.

De initiatiefnemers delen de conclusie dat het hoe wel aan de orde is wanneer de wetgever een specifieke tussentijdse toets voorschrijft. Bij de diagnostische toetsen die de afgelopen jaren ter discussie stonden wordt niet alleen gewaarborgd dat de leerresultaten gemeten worden, maar wordt ook het meetinstrument zelf voorgeschreven. De initiatiefnemers wijzen erop dat zelfs bij de eindtoets de vrijheid van scholen gerespecteerd is door de mogelijkheid te bieden om te kiezen voor een alternatieve toets. Dat zou bij een diagnostische toets wel het minste zijn wat we van de overheid mogen verwachten.

Voordat we op dat punt komen, zouden we echter eerst de fundamentele vraag moeten beantwoorden die mevrouw Westerveld opwierp: hoeveel momentopnames willen we van overheidswege opleggen? Een zeer terechte vraag. De initiatiefnemers vinden het niet wenselijk om bovenop de examens, die afronden en landelijk genormeerd en voorgeschreven zijn, centrale tussentijdse meetmomenten te verplichten. Zulke toetsen doen onvoldoende recht aan de situatie van de school en aan de leerling die nog volop in zijn mentale, emotionele en cognitieve ontwikkeling is. Een verplichting om een aantal toetsmomenten vast te leggen is wat ons betreft dan ook overbodig en dient de waarborg van de kwaliteit van het onderwijs niet per se. De wet verplicht scholen al om de ontwikkeling van leerlingen te volgen en het onderwijs daarop te laten aansluiten.

Mevrouw Becker gaf aan dat in de praktijk inmiddels meerdere nuttige vormen van tussentijdse meting beschikbaar zijn. Naast de diagnostische toets werd bijvoorbeeld ook een leerlingvolgsysteem genoemd. En ook dat is in de onderwijspraktijk volop in gebruik. Volgens de initiatiefnemers onderstreept deze constatering dat we in de wet niet eenzijdig moeten voorzien in een grondslag om diagnostische toetsen te kunnen verplichten. Het is belangrijk, om de leerontwikkelingen van leerlingen goed te kunnen volgen, om eerst de alternatieven goed af te wegen. Vervolgens kan eventueel een wetsvoorstel gemaakt worden waarover het parlement zich dient uit te spreken. Op die manier hebben we ook de eindtoets besproken en behandeld, evenals het leerlingvolgsysteem. Op die manier zou dan desgewenst ook de diagnostische tussentijdse toets kunnen worden ingevoerd.

Het is goed om nog eens even onder de aandacht te brengen dat de diagnostische tussentijdse toets die nu in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, een andere is dan de toets die de afgelopen jaren ter discussie stond. De opvattingen over de inhoud van de diagnostische toets blijken inmiddels ook veranderlijk te zijn. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het onderdeel Engels dat is toegevoegd. Die veranderingen laten zien dat we telkens opnieuw het debat moeten voeren, eventueel uitlopend op zo'n wetsvoorstel.

Het ligt voor de hand om de verouderde wettelijke grondslag nu te schrappen. De heer Beertema gaf bijvoorbeeld terecht aan dat een verplichte toets lang niet op alle scholen nodig zal zijn. Hij lijkt hiermee te suggereren dat de toets niet voor alle scholen verplicht zou moeten worden. Dat is op zichzelf natuurlijk een interessante gedachte. Ik denk dat hij daar ook een punt heeft. Alleen, als initiatiefnemers kunnen wij deze bedoeling — het kan gedifferentieerd worden toegepast; scholen kunnen daarmee verschillend omgaan — niet duidelijk uit de wetsbehandeling halen. Dat vraagt dus wat ons betreft om een nieuw debat.

De heer Beertema gaf ook aan dat een diagnostische toets natuurlijk geen mooi instrument is, maar dat dit soort vervelende ingrepen soms wel nodig zijn om mensen bij de les te houden. Hij zei letterlijk: "Ik plak alleen pleisters waar dat nodig is". Wat ons betreft spreken ook deze kwalificaties van de diagnostische toets boekdelen. Uitgaande van deze kwalificaties willen de initiatiefnemers onderstrepen dat het parlement hiervoor dan ook voluit en welbewust verantwoordelijkheid moet nemen.

De heer Dijkgraaf heeft tot slot gevraagd of de Kamer meer van dit soort voorstellen kan verwachten. De initiatiefnemers zouden dat van harte toejuichen. Als het onderwijs onnodig geplaagd wordt door regels of onnodig gestrest raakt door de gedachte dat zomaar nieuwe verplichtingen kunnen worden opgelegd, is het zeker aan de wetgever om in actie te komen. Dus gaan wij vrolijk voort met onze zoektocht naar hoe wij het onderwijs verder kunnen ontzorgen door wat ons betreft overbodige verplichtingen te schrappen.

Voorzitter. Dat is mijn aandeel. Ik zou u willen vragen om nu het woord te geven aan de collega-initiatiefnemer voor het overige deel van de bijdrage.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik ga kort in op de elementen die verbinding houden met de betekenis van dit wetsvoorstel voor de leerlingen. Door mevrouw Becker en mevrouw Van den Hul is benadrukt dat de ontwikkeling van de leerling voorop moet staan bij het maken van keuzes. Er mogen geen drempels opgeworpen worden die gelijke kansen voor kinderen hinderen, aldus de sprekers. De initiatiefnemers onderschrijven dat uitgangspunt van harte. Het was zelfs bij uitstek een uitgangspunt bij de initiatiefnemers om tot dit wetsvoorstel te komen. Wij zien in verplichte diagnostische toetsen juist een risico voor de ontwikkeling en kansen van leerlingen. De heer Van Meenen benoemde bijvoorbeeld dat scholen leerlingen op oneigenlijke gronden kunnen gaan selecteren en dat leerlingen onnodig kunnen blijven zitten. En als we realistisch naar de praktijk kijken, moeten wij er serieus rekening mee houden dat zulke risico's kunnen ontstaan.

Ook de inhoud van de toetsen geeft aanleiding om kritisch te zijn. Mevrouw Van den Hul heeft bijvoorbeeld gevraagd wat we precies toetsen en of alles wat voor de leerling van belang is wel toetsbaar is. Dat is een relevante vraag.

Als we naar de eindtoets kijken, zien we dat de aandacht uitgaat naar een beperkt aantal vaardigheden, die geen evenwichtig beeld geven van de totale ontwikkeling van de leerling. Die smalle focus zou met een diagnostische tussentijdse toets in de onderbouw worden voortgezet. De initiatiefnemers vinden dat geen wenselijke ontwikkeling. Het risico is reëel dat leerlingen die juist op andere vaardigheden beter presteren verder op achterstand komen te staan wanneer meer van dit soort toetsen verplicht worden. De kans dat verborgen talenten van leerlingen ontdekt worden, aan het licht komen, neemt dan af. Als we het leerproces van leerlingen willen ondersteunen, zullen we het echt moeten hebben van de leraar in de klas.

Mevrouw Westerveld gaf aan dat zij in het verleden regelmatig de indruk kreeg dat de overheid meende dat zij het best kon bepalen wat er precies in het klaslokaal zou moeten gebeuren. Ook de heer Van der Molen was ervan overtuigd dat het onderwijs prima in staat is om zelf te bepalen op welke wijze de ontwikkeling van leerlingen tussentijds gevolgd kan worden. De initiatiefnemers sluiten zich bij deze sprekers aan. Als we de leraar niet meer kunnen vertrouwen, gaan maatregelen van het parlement ook niet meer helpen.

De heer Beertema erkende dat het ontbreken van een feedbackcultuur niet wordt opgelost door diagnostische toetsen te verplichten. Maar hij hoopte daarmee scholen wel bij de les te krijgen. Mevrouw Becker leek te veronderstellen dat verplichte diagnostische toetsen nodig zijn om tot verbetering te komen. De initiatiefnemers delen die verwachting niet. Het risico is dat de kwaal juist verergert. Leraren gaan zich in dat geval meer richten op de externe toetsen. De persoonlijke verantwoordelijkheid van de leraar en de betrokkenheid bij het leerproces van leerlingen, bij waar zij staan op dit moment in hun ontwikkeling, neemt dan af. Mocht het voor de docent Beertema op zijn school destijds een oplossing zijn geweest, dan nog blijft staan dat het voor veel van zijn collega's juist ook een hinderlijke inbreuk had kunnen vormen op hun professionele ruimte. Iedere docent kan zelf de verantwoordelijkheid nemen tussentijds een diagnostische toets af te nemen, op ieder moment dat hij of zij dat zinnig vindt. Dat is precies waarvoor formatieve toetsen eigenlijk bedoeld zijn.

De heer Kwint deed terecht een oproep tot bescheidenheid, omdat wij hier in Den Haag niet de ervaringsdeskundigen zijn die exact weten welke toets op welk moment het best of het meest nodig is. Als bepaalde bestuurders, schoolleiders of docenten falen, moeten we daarvoor niet alle scholen straffen.

De vrijheid van scholen is vanzelfsprekend niet onbegrensd. Mevrouw Becker vroeg wat we moeten doen bij een zwakke of zeer zwakke school. Moeten we dan een toets wel verplicht stellen, of gaat zelfs dan de ultieme vrijheid van de school boven het belang van goede leerresultaten? Volgens de initiatiefnemers kan geen sprake zijn van een ultieme vrijheid. Wanneer scholen zeer zwak zijn, krijgen ze te maken met toezicht van de inspectie. De indieners willen dat zeker niet wijzigen. De inspectie zal in beeld moeten brengen waar de problemen zitten en welke specifieke verbeteringen nodig zijn. Het kan zijn dat een school te weinig toetst. Maar het kan ook zijn dat een school keurig de toetsen afneemt, maar te weinig kijkt naar de resultaten en daar niet mee aan de slag gaat. Het probleem zou zelfs kunnen zijn dat een school zo veel tijd stopt in het toetsen en het rapporteren dat andere belangen, zaken die in het belang zijn van de kinderen, in de knel komen.

Standaardoplossingen werken niet. Het zou zelfs averechts kunnen werken wanneer zeer zwakke scholen automatisch verplicht worden om diagnostische toetsen af te nemen. Het kan namelijk zo zijn dat de leerresultaten door een andere oorzaak tekortschieten en dat daar vooral energie in gestoken zou moeten worden, maar dat dit niet gebeurt als er alleen een focus komt op extra toetsen. Ook scholen verdienen daarom maatwerk.

Mevrouw Becker vroeg hoe we ervoor zorgen dat het onderwijs nog tijdens de schoolcarrière van leerlingen verbeterd kan worden. Scholen moeten volgens haar tijdig meten wat het resultaat van het onderwijs bij de leerling is. De initiatiefnemers zijn het ermee eens dat zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat problemen pas aan het einde van de schoolloopbaan, bij het examen, aan het licht komen. We wijzen wat dat betreft op de periodieke onderzoeken van de inspectie, die bij uitstek bedoeld zijn om dit te voorkomen. In deze onderzoeken wordt bijvoorbeeld bekeken of de school de kwaliteit van het onderwijs voldoende in de gaten houdt. Dan kan aan het licht komen dat de school onvoldoende zicht heeft op de ontwikkeling van leerlingen. Als dat probleem speelt, lost het middel van de diagnostische toets als zodanig dus ook niets op, want als de cultuur in de school ontbreekt, functioneert ook de diagnostische toets niet zoals die bedoeld is. De heer Beertema heeft daarover terecht een aantal kritische vragen gesteld. De initiatiefnemers vinden het belangrijk dat een cultuur wordt bevorderd waarin leraren niet afhankelijk zijn van externe toetsen en lesmethoden, maar waarin zijzelf het juiste zicht hebben op de ontwikkeling van leerlingen en passende ondersteuning kunnen bieden.

Mevrouw Becker wees nog op het gegeven dat slechts 22% van de leraren toetsresultaten zou gebruiken om het onderwijs te verbeteren. De initiatiefnemers willen daar graag op ingaan. We willen dat beeld graag bijstellen, want dit percentage is maar een deel van het verhaal. Het percentage van 22% gaat over de leraren die toetsresultaten gebruiken om te bepalen wat een leerling nodig heeft. Maar daarnaast gebruikt ongeveer 50% van de leraren de toetsresultaten om leerlingen te laten reflecteren op het eigen leerproces. Ook dat is zeer waardevol. Bovendien gebruikt ongeveer 40% van de leraren de toetsresultaten om leerlingen inhoudelijke feedback te geven. Nog eens 25% gebruikt de resultaten om het eigen functioneren te verbeteren. Leraren zijn dus op grote schaal bezig met toetsresultaten op een manier die ten goede komt aan de ontwikkeling van leerlingen. De conclusie die uit de cijfers in ieder geval niet getrokken kan worden, zo vinden de initiatiefnemers, is dat diagnostische toetsen verplicht zouden moeten worden. Wie het onderwijs goed kent, weet dat er eigenlijk al ontzettend veel, vooral diagnostisch, getoetst wordt, week na week, jaar na jaar. Misschien zouden veel scholen eerder iets moeten doen om in plaats van te toetsen de vrijkomende tijd te gebruiken om de resultaten van die toetsen beter te bekijken en in te zetten om het leerproces van leerlingen te verbeteren.

Tot slot, voorzitter. De heer Beertema sprak over de waan van de dag, waarin toetsen en examineren niet meer van deze tijd geacht zouden worden. Voor zover die gedachte leeft, is dat volgens de initiatiefnemers een waan, want het is in ieder geval niet zo dat op dit moment alles alleen maar gericht is op het afbreken van toetsen. Er wordt nog steeds veel getoetst. Dat hoort ook bij het onderwijs: zowel toetsen als examens, zowel formatief als summatief. De vraag die nu voorligt, is of we nog meer toetsen willen en of we die als overheid zomaar via een algemene maatregel van bestuur kunnen opleggen aan scholen. Dat lijkt ons niet wenselijk. Daarvoor is dit initiatiefwetsvoorstel bedoeld.

Ik dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaat de minister nog enige ... O, er is nog een vraag, meneer Rog, dus wilt u nog even blijven staan?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik zat even te twijfelen, want ik wist niet hoe gebruikelijk het is om bij dit soort initiatiefwetsvoorstellen een vraag te stellen. Ik zou via de voorzitter aan de indieners graag de vraag stellen wat nou het verschil is tussen hun wetsvoorstel en wat er in het regeerakkoord staat. De heer Bisschop is er al even op ingegaan en zei dat dit misschien sneller is, maar ik vroeg me af of er ook een inhoudelijk verschil tussen zit.

De heer Rog (CDA):

Ongetwijfeld zal de minister straks ingaan op de verantwoordelijkheid die hij heeft genomen voor de actualiteit. Met dit wetsvoorstel komt de wettelijke basis te vervallen. Dat betekent dat er, naast de verantwoordelijkheid die de minister heeft genomen voor hetgeen in gang gezet is, met de aanname van dit wetsvoorstel in de toekomst geen mogelijkheid meer is om via een algemene maatregel van bestuur de diagnostische tussentijdse toets op te leggen aan het onderwijsveld. Dat zou betekenen dat wanneer die behoefte er alsnog zou zijn in de Kamer, daar via een coherent wetstraject opnieuw initiatief toe genomen kan worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de minister.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Bijzonder om nu ook als adviseur van de Tweede Kamer hier te mogen staan. Ik heb al heel wat rollen hier mogen vervullen, maar deze ...

De voorzitter:

U maakt snel carrière!

Minister Slob:

Jazeker. Ik denk dat dit ook echt het hoogtepunt is. Want voor Kamerleden is inderdaad het komen met een initiatiefwetsvoorstel een hoogtepunt. Van mijn kant uit ook complimenten in de richting van de initiatiefnemers, de heren Bisschop en Rog, en hun ondersteuners, de heer Leertouwer en mevrouw Koster, voor het werk dat zij verricht hebben.

De eerste termijn van dit wetsvoorstel is in april 2017 gehouden. Toen zat er nog een andere bewindspersoon namens het vorige kabinet als adviseur bij het debat. Ik heb uiteraard kennisgenomen van de inbrengen die daar zijn geleverd. Het was ook wel heel bijzonder om te zien dat er ik geloof wel vier maidenspeeches zijn gehouden van verschillende Kamerleden, waarin heel persoonlijke motivaties naar voren kwamen waarom ze politiek actief zijn geworden. Sommigen gingen zelfs heel ver terug in hun tijd. Ik geloof dat de heer Van der Molen nog aan zijn kindertijd refereerde, dat hij als kind in de Kamer kwam. Bijzonder dus.

Ik sta hier namens het kabinet-Rutte III. Aan ons natuurlijk ook de vraag hoe wij dit wetsvoorstel beoordelen en welk advies wij ook aan de Kamer meegeven bij dit wetsvoorstel.

De heer Bisschop refereerde direct al in zijn eerste zinnen aan het regeerakkoord en ook de vraag van mevrouw Westerveld raakte daaraan, dus het was het begin en het eind van de wisseling die er net geweest is. In het regeerakkoord hebben we afgesproken — dat heeft u ook kunnen terugvinden — dat de wettelijke basis voor het verplicht afnemen van een diagnostische tussentijdse toets in het voortgezet onderwijs zal worden geschrapt. Daaraan is inmiddels ook uitvoering gegeven, een wetsvoorstel uit 2013, dat ik in januari namens het kabinet heb ingetrokken. Daar bent u ook van in kennis gesteld.

Het initiatiefwetsvoorstel van de beide heren hier aan mijn rechterkant, de heren Bisschop en Rog, schrapt een artikel uit de Wvo, ingevoerd in 2010. Daarmee wordt heel duidelijk de grondslag om van bovenaf nog eventueel wettelijk te verplichten zo'n toets uit te voeren uit de wet geschrapt.

Het kabinet ziet dit initiatiefvoorstel en datgene wat men beoogt in het verlengde liggen van wat we in het regeerakkoord hebben verwoord. Om die reden laten we het oordeel over dit wetsvoorstel ook aan de Kamer zelf. Dat ligt wat ons betreft dus in het verlengde van datgene wat in het regeerakkoord is afgesproken.

Daar zeg ik bij dat de bepaling zoals die in de wet in 2010 is opgenomen een slapend artikel was. De heer Van Meenen had het in slecht Nederlands over een twilight zone of schemergebied. Het staat wel in de wet, het is nooit geëffectueerd, maar er is natuurlijk een hele discussie over ontstaan. Ik geloof dat de heer Bisschop net nog zei dat het een beetje dreigend in de wet staat. Ik weet niet of dat in de dagelijks lespraktijk door iedereen zo ervaren wordt, maar het is wel waar, er zit een bepaling in de wet die toepast kan gaan worden en waar — dat blijkt ook uit de discussie die in de Kamer gevoerd is — soms heel praktische redenen voor worden gegeven om dat wel of niet te doen, en die soms heel erg principieel geladen wordt. Maar een feit blijft dat het in al die jaren nooit is toegepast. Het kabinet heeft er dus geen moeite mee als het artikel uit de wet wordt gehaald.

Maar ik wil er nog wel een paar kanttekeningen bij plaatsen. Dit is een artikel, nooit toegepast, dat wordt geschrapt. Er zal niet ineens een enorme schok door onderwijsland gaan en het zal er morgen niet opeens anders uitzien dan vandaag en gisteren. Maar we moeten ook oppassen voor een verkeerd beeld dat misschien kan gaan ontstaan. Daarom was ik ook blij met de bijdrage van de heer Rog, die ook nadrukkelijk wees op het grote belang dat scholen wel in de gaten houden wat de ontwikkeling en de voortgang daarin bij hun leerlingen is. Zonder dat je daar misschien van bovenaf een wettelijke verplichting boven hangt, is het wel van belang dat er wél gewoon getoetst wordt. Je kunt heel erg lang gaan praten over hoeveel dat moet zijn. Het is wat ons betreft aan de scholen zelf, aan de professionals zelf om daar keuzes in te maken. Maar we weten dat er ook vakken zijn waarbij het niveau langzaam maar zeker wat aan het zakken is. Denk ook aan de signalen die we doorkrijgen uit PISA-onderzoeken. Ik denk dat we nu niet met het schrappen van dit artikel het signaal moeten geven: het is allemaal wel goed en laat het allemaal maar lopen. Nee, we zeggen: wees alert en volg de ontwikkelingen; neem ook gepaste maatregelen op het moment dat je ziet dat ontwikkelingen een kant uitgaan die je liever zelf niet zo zou zien.

We weten ook dat het goed toepassen van toetsen een vaardigheid is waar de professionals in de scholen nog wel wat ondersteuning bij kunnen gebruiken. De heer Rog wees daar ook op. Van de kant van het kabinet wil ik ook wijzen op het grote belang daarvan. Er wordt namelijk heel erg vaak "summatief getoetst"; zo noemen we dat in vaktermen. Dan wordt het afgerond met een cijfer. Dat is dan een soort afsluiting van het leren. Dat wordt dan vaak nog vastgelegd in een leerlingvolgsysteem. En dan gaat men weer over tot de orde van de dag, naar het volgende onderwerp of het volgende hoofdstuk, of waar men ook mee bezig is. Dat is te weinig. Er moet meer gebeuren. Het is ontzettend belangrijk dat toetsen ook worden gebruikt voor wat we "formatief evalueren" noemen. Ze worden dan gebruikt als een duidelijke input, soms ook met heel duidelijke data, met heel duidelijke gegevens, om het verdere leerproces in te vullen. Dat is niet het sterkst ontwikkelde onderdeel in het onderwijs, de goeden niet te na gesproken.

Het kabinet heeft op dit punt overleg met de VO-raad, SLO, maar ook de lerarenopleidingen en een aantal universiteiten zijn daarbij betrokken, met name de Universiteit Twente. We zijn bezig om scholen te helpen om het beter tot uitdrukking te laten brengen en om het in de praktijk beter vorm en inhoud te geven. We doen ook nader onderzoek naar de effecten ervan. Dat blijft wat ons betreft een heel erg belangrijk punt. Toetsen blijft dus belangrijk. We willen niet de indruk wekken dat toetsen niet meer hoeft en niet meer nodig is als dit artikel geschrapt wordt, maar we laten de keuzes daarover bij de professionals in de scholen. Die vertrouwen we ook. Als we kijken naar hoe het functioneert, zijn we er ook eerlijk over dat toetsen niet altijd zo gebruikt worden als we graag zouden willen. Daar worden scholen ook in ondersteund. Dat doen we in goed overleg met de sector zelf. Die is daar ook blij mee. Ze werken er actief aan mee. Zo kunnen we, denk ik, ook de komende tijd de achterliggende discussie die hier wordt gevoerd aan de hand van dit artikel, wel blijven voeren en scholen maximaal ondersteunen bij het in de praktijk brengen van goed toetsen en het goed gebruikmaken van de opbrengsten van toetsen.

Ik denk dat ik daarmee ook antwoord heb gegeven op een paar vragen die in april al zijn gesteld, met name door mevrouw Westerveld en de heer Kwint. Die vragen gaan over toetsen, hoe het gebruikt werd en wat de ervaringen daarmee zijn. Mevrouw Westerveld heeft nog één opmerking gemaakt over het toepassen van de toets bij zwakke scholen. Dan gaat het over de wet die inmiddels is ingetrokken. Het had te maken met het sectorakkoord dat in 2014 was afgesloten met het vo, maar inmiddels is de praktijk, ook de wetspraktijk, alweer voortgeschreden. Het is dus een achterhaalde discussie. U vond het zorgwekkend, maar het ging om afspraken die gemaakt waren en waar mijn voorganger destijds ook uitvoering aan heeft gegeven.

De heer Kwint heeft een vraag gesteld — dat is de laatste vraag die ik nog moet beantwoorden — over het geld dat bespaard kan worden als we stoppen met de DTT. Ik gebruik de afkorting maar even. U maakte wel gelijk de opmerking dat u niet verwacht dat het om astronomische bedragen zou gaan. U zat er dicht bij. Het antwoord is: we besparen er helemaal niets mee, want het is al gestopt. Er wordt geen geld meer aan uitgegeven. Jammer, want we kunnen best wel wat geld gebruiken, zoals we allemaal weten. Hier valt dus helaas geen geld op te halen.

Voorzitter. Het is denk ik duidelijk: het kabinet laat het oordeel over dit initiatiefwetsvoorstel over aan de Kamer, ook in aansluiting op wat we in het regeerakkoord hebben afgesproken. Er zijn wel wat kanttekeningen. Blijf opletten op ontwikkelingen die zich in een aantal vakken voordoen. Daar moeten we alert op zijn, ook omdat we zien dat het niveau langzaam maar zeker wat aan het terugzakken is. Daarnaast moeten we goed gebruik blijven maken van toetsen zoals die bedoeld zijn, niet alleen maar om een eindcijfer te bepalen, maar ook om het hele leerproces te versterken. Daar wordt uiteindelijk iedereen, het hele onderwijs en de leerlingen, beter van. Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Tot zover de eerste termijn. Dan gaan wij over naar de tweede termijn. Ik kijk of er nog Kamerleden zijn die iets willen toevoegen. Dat is het geval. Dan gaan wij om te beginnen luisteren naar de heer Heerema van de fractie van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Ik dank de heren Rog en Bisschop en de minister voor hun beantwoording in eerste termijn. Dank dat u de vragen van mijn collega Becker heeft beantwoord. Het was destijds haar maidenspeech. U geeft duidelijk aan dat een verplichte tussentijdse meting als zodanig minder direct gaat over het hoe en meer over het wat. Het was een relatief korte beantwoording en dat snap ik, want in de praktijk verandert er op school niet bijster veel. Sommige scholen kunnen leerlingen nog steeds blijven toetsen om te kijken of ze op koers liggen voor het examen, zodat een school tijdig bij kan sturen en niet pas achteraf voor een volgende lichting. De leerling moet centraal staan.

De mogelijkheid om te kunnen blijven toetsen blijft ook met deze initiatiefwet gewoon bestaan. De indieners en de VVD verschillen wel duidelijk van mening over de argumentatie van de indieners dat een diagnostische toets een inbreuk op de vrijheid van onderwijs zou zijn. Ik wil hier graag gezegd hebben dat wij deze argumentatie niet steunen en daarom ook afstand nemen van deze argumentatie uit de memorie van toelichting. Ondanks dat we verschillende aanvliegroutes hebben, kan ik mij wel vinden in de koers van deze initiatiefwet, met inachtneming van mijn opmerkingen over de vrijheid van onderwijs tegenover het belang om leerlingen voor te bereiden op het examen en de maatschappij. Het haakje om een verplichting via een Algemene Maatregel van Bestuur buiten de Kamer om te regelen, vind ik niet goed. Als we de verplichting regelen, dan via een wet in de Kamer, zodat we er een mooi debat over kunnen voeren.

Voorzitter, de initiatiefnemers hebben de vragen zoals gesteld in eerste termijn duidelijk beantwoord. Ons laatste zinnetje in eerste termijn was: we kijken uit naar het antwoord; op basis daarvan zal de VVD overwegen of zij steun kan verlenen aan het wetsvoorstel. Bij dezen kan ik dat doen. Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Veel dank ook aan de indieners van het wetsvoorstel, de heer Bisschop van de SGP en de heer Rog van het CDA. Ik kan mij nog goed herinneren dat wij de vorige keer spraken over dit wetsvoorstel, want dat was voor mij en ook voor een aantal andere mensen hier inderdaad onze maidenspeech. De heer Van der Molen refereerde hier aan zijn kindertijd. Dat weet ik ook nog. Ik refereerde toen ook aan de tijd dat ik voor het eerst in aanraking kwam met de Tweede Kamer. Dat had voor mij te maken met een aantal studentenprotesten die wij organiseerden. Dat is iets anders, maar ook een vrolijke aanraking met de politiek. Het was toen ook een spannend moment. Ik kan mij nog herinneren dat wij hier voor het eerst mochten staan om wat te vertellen.

Ik heb de vorige keer een uitgebreid betoog gehouden over vertrouwen in leraren, want zij weten het beste wat goed is voor het onderwijs. Daar werd in de beantwoording ook al uitvoerig aan gerefereerd. Als overheid moeten we daarom terughoudend zijn met het invoeren van allerlei extra verplichtingen zoals bijvoorbeeld extra toetsen. Het regeerakkoord schrapt het verplichtstellen van een diagnostische toets. Ik heb even gevraagd wat nu het verschil is tussen wat er in het regeerakkoord staat en wat de indieners beogen met dit wetsvoorstel.

Wat ons betreft is goed en uitvoerig antwoord gegeven op de vragen die we hadden. Het is voor ons helemaal helder en GroenLinks wil daarom dit wetsvoorstel steunen.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Kwint van de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik kan het kort houden. Onlangs ben ik zelf met mevrouw Westerveld in een soortgelijk traject gestapt als de heren hier. Ik heb dus in ieder geval vanuit mijzelf nu nog meer waardering voor het schrijven van een initiatiefwetsvoorstel. Ik ben erachter gekomen dat daar toch best het nodige bij komt kijken.

Dat de SP dit voorstel steunt, zal denk ik niemand verbazen. Dat was in de eerste termijn al duidelijk. Het past volgens ons ook in een bredere strijd die we hier zullen blijven voeren tegen de doorgeslagen toetscultuur en de doorgeslagen protocollisering voor professionalisering van docenten. Ik hoor de heer Beertema al mopperen, maar ik wilde net een compliment zijn kant op geven, namelijk voor het blijven stimuleren van de feedbackcultuur waar hij terecht aandacht voor vroeg. Die is namelijk hartstikke hard nodig, net als ruimte voor de docent. Volgens mij heb ik in een unieke samenloop van omstandigheden iedereen tevreden gesteld. Ik zet er dus maar een punt achter.

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Beertema van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Beertema (PVV):

Ja, dan moeten we het feestje toch weer een beetje gaan verpesten, voorzitter. Het is niet anders. In ieder geval dank voor de toelichting aan de collega's en ook dank voor het advies van de minister. In de eerste termijn heb ik al uitgebreid gewezen op het korte geheugen van de Kamer. De kwaliteit van het onderwijs was enorm onderuitgegaan. De kernvakken taal en rekenen stonden zwaar onder druk. Het hoger onderwijs, het bedrijfsleven en eigenlijk de hele samenleving klaagden steen en been. Het was een heel slechte tijd als het gaat om het erbarmelijke kennisniveau van onze leerlingen. Het nieuwe leren en het competentiegestuurde onderwijs hadden hun tol geëist. Er moesten herstelwerkzaamheden worden verricht. Tijdens Rutte I is dat gebeurd.

Bij die herstelwerkzaamheden hoort natuurlijk de regie van de overheid. Toetsen en ook de tussentijdse diagnostische toets vormen een stukje regie dat helpt. Het is al een paar keer genoemd en mijn collega van de VVD heeft het ook al gezegd: de toets waar het nu over gaat heeft een formatief doel. Het is een didactisch hulpmiddel dat inzichtelijk moet maken waar de manco's zitten. Ik begrijp die overgevoeligheid als het gaat om de vrijheid van onderwijs en zo dus niet zo heel erg goed, zeg ik met meneer Heerma.

Feit is, voorzitter, dat de D66-agenda is om het onderwijs te onttoetsen. Want zo noem ik het maar: het gaat om een proces van onttoetsen. Dat is de D66-agenda. Ik begrijp ook waarom die agenda er niet is. Meneer Van Meenen wordt namelijk op zijn wenken bediend door de collega's hier in vak-K. Dit wordt nu inderdaad ondersteund door deze partijen. Ik hoop het niet, maar ongetwijfeld verdwijnt er vandaag alweer een stukje sturing door de overheid. Dat is jammer.

In de eerste termijn wees ik op de cultuur van "vrijheid, blijheid" in het onderwijs. Ik hoor mevrouw Westerveld net zeggen dat de leraren het het beste weten. Mevrouw Westerveld, ik wou dat het zo was. We hebben het bij dat debat toen ook gehad over lerarenopleiders, nota bene, die het zo goed weten en die zeiden dat correcte taal, het correct gebruik van Nederlands een uitsluitingsmechanisme is waar we eindelijk eens mee moesten ophouden. Want wat deden die d's en dt's er nou eigenlijk toe? Lerarenopleiders, dat zijn de mensen die onze leraren opleiden en die het volgens u allemaal zo goed weten. Ze weten het niet goed. En daarom zeg ik dat die overheid toch de mogelijkheid moet houden om de regie te blijven voeren. Daarom moet de mogelijkheid tot een wettelijke verplichting om een diagnostische toets op te leggen behouden blijven. Wij zullen daarom zeker tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Overigens, voorzitter, heb ik die motie twee weken na dat debat ingediend om dat correcte Nederlands vooral te behouden. Daar is namelijk een enorme fout gemaakt. Gelukkig is dat breed onderkend. Alle partijen hebben daarvoor gestemd, behalve de PvdA. Dat wil ik toch nog even vermeld hebben. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Het is voor de eeuwigheid vastgelegd. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van der Molen van de fractie van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Er is al veel over mijn kindertijd gesproken, zo heb ik inmiddels meegekregen. Als ik toen had geweten dat ik ooit mocht spreken in deze Kamer over een voorstel teneinde de wettelijke grondslag voor de diagnostische toets te schrappen, weet ik niet of het vuur voor de politiek in mij was ontbrand. Maar goed, het is in ieder geval wel zo.

Ik wil de initiatiefnemers en de minister danken voor het beantwoorden van de vragen die wij in eerste termijn hebben gesteld. Eigenlijk is het voor het CDA heel overzichtelijk. Het voorstel dat hier voorligt voegt iets toe aan de vrijheid van scholen maar vooral ook van schoolleiders en mensen die in het onderwijs werken, om al naar gelang hun eigen werkwijze keuzes te maken over hoe zij de talenten en soms ook de tekortkomingen van hun leerlingen in beeld willen brengen. Het CDA vindt dat ze die vrijheid moeten hebben en dat het dus niet zo kan zijn dat daar vanuit Den Haag via een algemene maatregel van bestuur iets van gevonden moet worden. Dan moet er ten minste hier in het parlement met elkaar over gesproken worden, maar vooral moet de ruimte bij de professional blijven liggen. Dat is onze insteek.

Daarom is er ook niet zo heel veel veranderd aan onze inbreng in eerste termijn ten opzichte van deze tweede, namelijk dat wij als CDA het voorstel van harte ondersteunen. We hopen ook dat het een meerderheid krijgt, zodat we het in deze Kamer kunnen vaststellen en dat natuurlijk ook de Eerste Kamer daarop zal gaan volgen, om in ieder geval een grens te trekken in de cultuur die inderdaad de afgelopen jaren is ontstaan om elk probleem in het onderwijs te tackelen met het invoeren van weer een toets. Wat het CDA betreft komt daar ook een einde aan.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot zover de tweede termijn van de Kamer. Dan geef ik graag het woord aan de initiatiefnemers om antwoord te geven. Als eerste is dat de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Gezien de complexiteit van de aanvullende opmerkingen en vragen hebben we besloten dat ik het wel alleen af moet kunnen.

De voorzitter:

Toe maar!

De heer Bisschop (SGP):

Dat is een gewaagde positie; dat ben ik met u eens.

Ik had het me niet eens zozeer herinnerd, maar inderdaad, toen dat zojuist voorbijkwam, dacht ik: wat is het toch mooi dat zo veel collega's bij de behandeling in eerste termijn de gelegenheid hebben gehad om hun maidenspeech te houden. Want een mooiere gelegenheid dan te spreken over een aangelegen punt in het onderwijs, kun je je toch nauwelijks voorstellen? Ik herinner me nog dat mijn maidenspeech ging over een of ander detailakkefietje op Curaçao of zo. Fijn dat wij de collega's die kans geboden hebben; dat doet ons deugd.

Ik wil graag de minister danken voor zijn ondersteunende beschouwingen en zijn positieve reactie. De initiatiefnemers delen de opvatting dat toetsing wel degelijk belangrijk is. Door deze mogelijkheid om het via AMvB te regelen uit de wet te halen, zeggen wij niet: laat het maar op zijn beloop. Natuurlijk is wat ons betreft leerling volgen een fundamenteel onderdeel van goed onderwijs.

Dank ook aan de collega's voor de constructieve inbreng, ook als er soms wat andere accenten zitten, zoals bij de vertegenwoordigers van de VVD en de PVV. Dat neemt niet weg dat het heel goed is dat we op een constructieve manier over een heel wezenlijk punt van onderwijs, kwaliteit van onderwijs, hebben kunnen discussiëren. Daar zijn we de collega's zeer erkentelijk voor. Ook dank voor de steun en voor de waarderende woorden.

De stelling dat de diagnostische toets als zodanig geen inbreuk op de vrijheid van onderwijs is, is op zichzelf waar. Maar dan zouden wij eraan toe willen voegen: voor zover de scholen zelf die keuze maken. Het opleggen van bovenaf, en dan ook nog via het kanaal van een AMvB, is net een stap te ver en dat corrigeert dit initiatiefvoorstel.

De heer Beertema meldt dat hij het feestje wat komt verstoren. Nou, zo ervaren we dat zeker niet. Met excuus dat het misschien te soft en veel te klef is — dat zou kunnen — maar ook hier zie ik toch meer een nuanceverschil dan een fundamenteel andere denklijn. Wij delen met de heer Beertema dat het hele pakket van goede toetsing, zowel summatief als formatief, hoort bij goed onderwijs. Als overheid hoor je er ook op toe te zien dat dat gebeurt. Alleen de vraag is, en dat is volgens mij het verschil van mening, of een van bovenaf opgelegde diagnostische tussentijdse toets daar een instrument voor moet zijn. Wat ons betreft ligt het balletje bij de inspectie om toezicht te houden op de wijze waarop scholen invulling geven aan het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen, want daar hebben leerlingen gewoon recht op.

De suggestie dat de SGP een punt uit het D66- of CDA-programma realiseert, moet ik toch wegnemen, althans in ieder geval voor de SGP. Ik denk namelijk dat dit zelfs letterlijk in het verkiezingsprogramma van de SGP staat, in de paragraaf "onderwijs". Het past in elk geval in de denklijn. En inderdaad, dan raken D66 en de SGP elkaar op dit punt en kunnen we elkaar op dit punt ook de hand geven en samen optrekken.

Voorzitter. Ik denk dat ik hiermee voldoende heb gereageerd op de verschillende opmerkingen. Ik wil de collega's ook nogmaals hartelijk dankzeggen voor de uitgesproken steun. Ik zie de stemming met vertrouwen tegemoet. Ik hoop dat wij op niet al te lange termijn aan de overkant, om het zo te zeggen, dit wetsvoorstel mogen verdedigen.

De voorzitter:

En met "de overkant" bedoelt u dan de Eerste Kamer.

De heer Bisschop (SGP):

Zeker.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen hier vinden dinsdag plaats. Ik dank de initiatiefnemers. Ook dank aan de minister voor zijn aanwezigheid. Tot zover dit debat. Ik schors tot de klok van 12.50 uur. Dan hebben we de regeling van werkzaamheden en tot die tijd staat deze zaal even leeg.

De vergadering wordt van 11.03 uur tot 12.55 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven