Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 27, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 27, item 4 |
Vragen van het lid Wiersma aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht "Scholingsgeld blijft op plank liggen".
De voorzitter:
We gaan verder, na een kleine ordeverstoring. Ik geef nu het woord aan de heer Wiersma voor zijn vraag aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die ik ook weer van harte welkom heet. De vraag gaat over geld voor scholing dat niet wordt uitgegeven. Het woord is aan de heer Wiersma namens de VVD.
De heer Wiersma (VVD):
Voorzitter, dank. We lezen inmiddels bijna dagelijks dat het aantal vacatures blijft stijgen. Dat is natuurlijk fantastisch nieuws na jaren van krapte op de arbeidsmarkt, maar we lezen ook dat de vacatures door het dak gaan en dat het vinden van geschikte mensen een grote uitdaging is. En dat alles ook nog in een veranderende arbeidsmarkt, waar juist de eisen van vandaag, de kwalificaties van nu misschien wel niet voldoende zijn voor de baan van morgen. Je blijven ontwikkelen is dus essentieel, ook blijven ontwikkelen breder dan alleen in je eigen sector.
Maar wat schetst onze verbazing? De Telegraaf kopte deze zaterdag dat scholingsgeld op de plank blijft liggen. Dat kan toch niet waar zijn? Ik hoop dat de minister dat met ons eens is. Ook stelt dat artikel dat de urgentie bij werkgevers en werknemers ontbreekt op dit punt. Hoe kijkt de minister daarnaar? En vooral: wat gaat hij daaraan doen? Slechts een fractie van wat beschikbaar is voor scholing wordt uitgegeven op dit moment. Hoe kan dat toch, vraag ik de minister. En is er onvoldoende bekendheid met de mogelijkheden? Zijn er belemmeringen bekend? En hoe gaan we er nu dan toch voor zorgen dat de beschikbare middelen wel worden gebruikt?
Tot slot, voorzitter. De minister heeft hier terecht in het regeerakkoord een punt van gemaakt, maar een overzicht ontbreekt voor ons wel. Ik ben dus benieuwd of de minister voorafgaand aan de begrotingsbehandeling een goed overzicht zou willen geven van waar er, voor alle mogelijkheden die er zijn voor scholing, nu nog geld op de plank ligt. En hoe zorgen we ervoor dat we de beschikbare middelen ook echt gaan inzetten? Want ik denk dat heel veel mensen maar wat graag staan te wachten om met een mooie opleiding weer naar een baan te kunnen komen.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Koolmees:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Dank ook aan de heer Wiersma voor deze terechte vraag. Ik denk dat het onderwerp scholing meer aandacht moet krijgen de komende tijd, ook in deze Kamer, omdat het inderdaad een belangrijk onderwerp is in het licht van de veranderende arbeidsmarkt. Er is echt een grote transitie op de arbeidsmarkt. Mensen moeten echt om-, her- en bijscholen om bij te blijven bij die veranderingen. Maar het is inderdaad ook, zoals de heer Wiersma terecht zei, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt in sommige sectoren, waar juist omscholing behulpzaam kan zijn om vacatures te vervullen.
Ik ben het eens met de vraagstelling van de heer Wiersma dat het niet zo kan zijn dat scholingsgeld op de plank blijft liggen. In het regeerakkoord hebben we natuurlijk ook opgenomen dat er een doorbraak moet komen als het gaat om scholing op de werkplek. Daarvan is de gedachte dat we samen met werkgevers en werknemers een plan gaan maken om het geld van de overheid, het geld uit de O&O-fondsen, de opleidingsfondsen in de sectoren, maar ook geld van werkgevers en werknemers in de cao's bij elkaar te pakken om echt een doorbraak te bereiken op scholing op de werkvloer.
De heer Wiersma zegt dat de urgentie ontbreekt. Dat beeld herken ik niet helemaal. In de gesprekken die ik voer met de sociale partners maar ook in de speerpunten die bijvoorbeeld de CNV voor het cao-seizoen heeft geïntroduceerd, is scholing een belangrijk speerpunt voor de vakbonden, om daar juist de komende tijd meer in te investeren, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt en de urgentie dus. Maar dat er meer mogelijk is: zeker.
De laatste vraag van de heer Wiersma was of ik voor de begrotingsbehandeling inzichtelijk kan maken waar het geld nu heen gaat. Dat zeg ik graag toe. Ik zal een brief sturen, volgende week of de week daarna, met een overzicht van hoeveel geld we nu uitgeven aan scholing en om welke sectoren, welke O&O-fondsen en welke cao-afspraken het nu gaat.
De heer Wiersma (VVD):
Dank voor die toezegging. Bedankt ook voor de prioritering, dat aandacht voor scholing belangrijk is en ook nog belangrijker moet worden, en dat het niet zo kan zijn dat er geld op de plank blijft liggen. Als er voldoende urgentie is, wat ik de minister hoor zeggen, dan kan ik dat niet goed rijmen met het feit dat er dan toch geld op de plank blijft liggen. Ik neem dus aan dat de minister daar snel actie op gaat ondernemen.
Voorzitter. Misschien nog wel zorgwekkender is dat, als we het geld inzetten, het lang niet altijd effectief is, zo liet De Telegraaf ook zien. Een voorbeeld uit de financiële sector: vier op de vijf mensen die aan bijscholing doen, doen dat om hun eigen baan beter te doen, terwijl juist het UWV aangeeft dat de baankansen in die sector dramatisch zijn. Dat betekent dus dat er geïnvesteerd wordt in een baan die op termijn verdwijnt. Zonde! Is de minister het ermee eens dat de huidige fondsen vooral focussen op hun eigen sector en dat dit moet veranderen?
Tot slot. Het kabinet heeft de inzet, zoals de minister terecht zei, om te komen met een individuele leerrekening. Voor de VVD is het belangrijk dat scholingsgeld ook persoonlijk wordt. Het gaat immers om persoonlijke ontwikkeling. Want wij halen het geld juist van de plank als mensen zelf de urgentie zien en zelf de middelen hebben om te besteden, in plaats van het, zoals nu, te laten zitten in een collectieve pot die niemand weet te vinden. Daarom vragen wij de minister haast te maken op dit punt en ook expliciet de positie van die 130 fondsen te betrekken bij dit punt. Ik hoor heel graag hoe hij hier vaart mee gaat maken. Want het kan toch niet zo zijn dat er geld op de plank ligt, dat mensen de behoefte hebben om naar een baan te scholen en dat ze het geld niet kunnen vinden?
Minister Koolmees:
Daar ben ik het helemaal mee eens. Overigens één nuancering bij het eerste punt: er zijn echt wel verschillen tussen de ontwikkelingsfondsen. Sommige ontwikkelingsfondsen en opleidingsfondsen werken uitstekend. Daar wordt het geld wel degelijk goed gebruikt. Daar zie je ook dat er heel veel gebruik wordt gemaakt van scholing, terwijl er bij andere O&O-fondsen juist sprake is van onderuitputting en inderdaad geld over blijft. Dus het beeld is diffuus. Er zijn echt wel goede voorbeelden, bijvoorbeeld in de technieksectoren, waar veel gebruik wordt gemaakt van scholing. Dus het beeld is niet overal hetzelfde, wil ik maar zeggen.
Het tweede punt herken ik zeer: het is niet altijd effectief. In het artikel van De Telegraaf staat dat, ik geloof, 70% van de mensen in de bankensector een opleiding krijgt in de bankensector terwijl juist daar de werkgelegenheid krimpt. Ik zou het heel verstandig vinden als werkgevers en werknemers meer geld investeren in om-, her- en bijscholing naar een sector waar wel werkgelegenheid is, waar wel banengroei is. Dan zorg je dat dat scholingsgeld effectief wordt gebruikt. Dat is onderdeel van de gesprekken die ik moet voeren met de werkgevers en werknemers over de totstandkoming van de leerrekening. Ik moet ook met werkgevers en werknemers in overleg om te kijken hoe de effectiviteit van deze scholingspotten kan worden vergroot.
Tot slot de vraag van de heer Wiersma over de inzet. Ik heb volgende week overleg met mijn collega van Onderwijs over een Leven Lang Leren en de vraag hoe wij het regeerakkoord de komende tijd gaan uitwerken. Daarna heb ik natuurlijk overleg met de sociale partners over de vraag hoe wij dat op cao-niveau en sectorniveau nader gaan uitwerken. Naast dat ik de heer Wiersma informeer over het geld dat uitgegeven wordt, wil ik hem graag toezeggen hem ook te informeren over mijn nadere uitwerking de komende tijd van dit belangrijke punt in het regeerakkoord.
De voorzitter:
Afrondend de heer Wiersma.
De heer Wiersma (VVD):
Dank. Ik ben blij met die toezeggingen en vooral met de toezegging om daar haast mee te maken. Dat is erg nodig. De minister stelt wel nog dat sommige fondsen uitstekend werken. Dat kan wel zo zijn. Ik ken ook voorbeelden die goed werken en gelukkig maar, want anders zou het nog een veel groter probleem zijn in die zin dat er nog meer geld niet goed besteed wordt. Juist daarom is het voor ons zo belangrijk dat wij dit persoonlijk maken, dat mensen met een persoonlijk budget de beste weg naar een opleiding kunnen vinden en niet moeten zoeken naar waar dat voorhanden is. Dat is nu wel het geval. Ik verzoek de minister om dat heel nadrukkelijk mee te nemen in de brief en de toezeggingen die hij gedaan heeft.
Minister Koolmees:
Heel kort twee punten. Ik denk dat wij ook kunnen leren van sectoren waar het wel goed gaat: wat zijn de onderscheidende punten in de ene sector waarvan wij kunnen leren voor andere sectoren?
Dan het tweede punt. In het regeerakkoord is opgenomen dat wij een doorbraak willen naar een individuele leerrekening; dat is juist het punt dat de heer Wiersma maakt. Dat is terecht. Daarom zal ik richting mijn begrotingsbehandeling schetsen hoe ik dat de komende tijd aan wil pakken, maar dank voor deze aanmoediging.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wiersma. De heer Van Weyenberg, D66.
De heer Van Weyenberg (D66):
Mijn geduld is wel een beetje op als het om die scholingsfondsen gaat. In 2016 zei de Kamer voor de zoveelste keer tegen het kabinet: ga nou in gesprek met sociale partners, want maar in 13% van die scholingsfondsen mag je je omscholen naar een andere sector. In het bankwezen is er bijvoorbeeld weinig nieuw werk, maar daar mag je je met dat geld niet omscholen naar een sector waar wel werk is. Het zal je maar gebeuren. Zou de minister daarom in aanvulling op deze toezegging ook de oude motie uit 2016 nog een keer willen uitvoeren? Wij willen dat hij in gesprek gaat met de sociale partners om te zeggen dat het nu een keer klaar is met die fondsen die je verbieden om je om te scholen voor een baan in een andere sector. Ik zou graag voor de begrotingsbehandeling horen wat het huidige percentage scholingsfondsen is dat toestaat om je om te scholen, zodat we dat weten.
Minister Koolmees:
Ik ken deze achtergrond van deze vraag van de heer Van Weyenberg niet, maar ik voel wel zijn emotie en urgentie. Daarmee ga ik aan de slag. Ik wil dit graag meenemen in het gesprek met de sociale partners om dit in kaart te brengen. Ik wil ook dit punt meenemen in de brief die ik net aan de heer Wiersma heb toegezegd en die voor de begrotingsbehandeling komt. Nogmaals, ik ken het verleden hiervan niet, dus daar zal ik mij echt even in moeten verdiepen. Ik zal die motie eens opdiepen om te kijken wat daarmee is gebeurd sinds 2016.
De heer Özdil (GroenLinks):
De strekking van het Telegraaf-artikel was dat het eigenlijk alleen de verantwoordelijkheid van werknemers zou zijn om zich bewust te zijn van scholingsmogelijkheden. Maar we weten dat mensen met een beroepsopleiding het minst gebruik maken van die scholingsmogelijkheden, hetzij omdat ze er geen toegang toe hebben, hetzij omdat ze helemaal niet weten dat die mogelijkheden er zijn. Is de minister het met mij eens dat we die verantwoordelijkheid niet eenzijdig bij werknemers kunnen leggen? En, zo ja, is hij dan bereid om in zijn overleggen ook proactief en expliciet de verantwoordelijkheid van werkgevers te benadrukken?
Minister Koolmees:
Ja, daartoe ben ik bereid. Sterker nog, uit analyse blijkt ook dat met name hoogopgeleiden vaker opleidingen volgen, terwijl laagopgeleiden, ouderen, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of mensen die werkzaam zijn in het mkb, dat gemiddeld juist minder doen. Daar is echt nog een wereld te winnen. Daar zijn die O&O-fondsen voor bedoeld. Gezien de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, waarin er sprake is van krapte maar ook van grote veranderingen in de samenstelling, is het heel belangrijk dat we dit punt onder de aandacht brengen van werkgevers.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
In De Telegraaf wordt terecht geschetst dat een aantal sectoren hard wordt getroffen door de digitalisering en robotisering, zoals de financiële sector. In andere sectoren komen er juist banen bij. Ik kan me voorstellen dat juist de sectoren die hard worden getroffen en waarin veel banen verdwijnen, extra geld nodig hebben en dat er wellicht schuiven nodig zijn tussen sectoren. Is de minister bereid om ook dit mee te nemen in de verkenning met de sociale partners? Hoe kunnen we met budgetten schuiven, zodat het geld echt op de goede plek terechtkomt?
Minister Koolmees:
Ja, ik ben bereid om dat mee te nemen, maar ik wil van tevoren wel een winstwaarschuwing geven. Deze fondsen zijn vaak sectoraal opgebouwd. De financiële sector en de techsector hebben bijvoorbeeld een apart fonds. Maar je zou wel aan het volgende kunnen denken. In een sector waar mensen naartoe gaan omdat er sprake is van krapte zou zo'n fonds beschikbaar kunnen zijn voor mensen die van buitenaf instromen, juist om de aansluiting bij de arbeidsmarkt te vinden. Op die manier kun je het geld in die sector beter benutten. Vanuit die hoek wil ik dit graag meenemen in mijn gesprekken met de sociale partners.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit mondelinge vragenuur. We zijn eerder klaar dan aanvankelijk de bedoeling was. Ik schors de vergadering tot 15.00 uur. Daarna gaan we stemmen.
De vergadering wordt van 14.41 uur tot 14.59 uur geschorst.
Voorzitter: Martin Bosma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20172018-27-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.