2 Vragenuur: Vragen Ouwehand

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde. 

Vragen van het lid Ouwehand aan de minister voor Medische Zorg over het bericht dat aardbeien zes keer giftiger zijn dan ander fruit door het "cocktaileffect" van verschillende gifstoffen, maar dat de NVWA niet ingreep. 

De voorzitter:

Het mondelinge vragenuur beginnen we met de vragen van mevrouw Ouwehand aan de minister voor Medische Zorg over het bericht dat aardbeien zes keer giftiger zijn dan ander fruit. Het is voor de minister voor Medische Zorg de eerste keer dat hij hier plenair optreedt. Voor Kamerleden die hier voor het eerst iets zeggen of een bijdrage leveren, geldt dat het een maidenspeech is maar dat geldt niet voor bewindspersonen. Maar van harte welkom. 

Het woord is aan mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ook ik wil tegen de minister van Volksgezondheid — ik spreek nog een beetje in die termen — zeggen: hartelijk welkom bij het allereerste vragenuur van dit kabinet. En ook welkom aan Sarah, die mee mag kijken hoe we onze zorgen uiten over de grote hoeveelheden gif die zijn aangetroffen op aardbeien. 

Voorzitter. In de achttiende eeuw deelden botanisten de aardbei in bij de familie der schijnvruchten. Ik denk dat ze niet hebben kunnen vermoeden dat nu in de eenentwintigste eeuw dat bijna letterlijk het geval is. Aardbeien staan bekend als vitaminebommetjes, als supergezond. Maar wat blijkt? Er zitten zes keer zo veel restanten van bestrijdingsmiddelen in dan in ander fruit, vanwege de combinatie van gifstoffen die over ons zomerkoninkje worden uitgestort. Het probleem is niet per se dat als we nu een aardbei eten, we meteen dood neervallen, maar waar we bij de aardbei niet meer weten wat we aan hem hebben, is dat bij gifstoffen helaas wel het geval. Die doen precies waar ze voor bedoeld zijn, en dat is namelijk het doden of ontregelen van organismen. Op lange termijn, zo waarschuwen toxicologen ons al heel erg lang, worden bestrijdingsmiddelen in verband gebracht met parkinson, met kanker, met alzheimer, met verstoorde ontwikkeling bij jonge kinderen. Dus op lange termijn moeten we die risico's wel degelijk serieus nemen. 

Ik wil voorzichtig beginnen bij de nieuwe minister. Vindt hij het verantwoord dat bij de toelating van bestrijdingsmiddelen niet naar de stapel- of de cocktaileffecten wordt gekeken als die middelen gelijktijdig of door elkaar heen worden gebruikt? Want dat is het probleem. De NVWA kijkt naar alle middelen individueel en zegt zeventien keer dat ze allemaal onder de norm zitten maar de wetenschap waarschuwt ons al 30 jaar dat je niet naar de individuele middelen stuk voor stuk moet kijken maar ook naar de onderlinge uitwerking die ze op elkaar hebben, want dan kan het veel giftiger zijn dan we nu denken. 

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. 

Minister Bruins:

Voorzitter, dank u wel. Ik geloof dat we allemaal wensen dat ons voedsel veilig is; ik zeg het ook maar eens tegen Sarah hier. Ons voedsel moet veilig zijn, onze aardbeien moeten veilig zijn, onze groenten moeten veilig zijn, al ons eten moet veilig zijn. 

Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd naar de stapeleffecten. Ik ben van mening dat die stapeleffecten goed moeten worden beoordeeld. Het punt van het controleren van die stapeleffecten, dus niet de individuele middelen maar de cocktail, de samenhang daarvan, zou ook beoordeeld moeten zijn. Ik geloof dat dit een vraagstuk is dat meermalen in deze Kamer aan bod is geweest en waar in Europees verband ook aan wordt gewerkt. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is een voorzichtig begin. Ik hoor de minister zeggen dat hij vindt dat de stapel- en cocktaileffecten deel moeten uitmaken van de beoordeling. Het probleem is echter dat dit nu niet het geval is. Het is ook niet zo dat we dit pas een jaartje weten en dat we even de tijd moeten gunnen voor onderzoek. Er is al 30 jaar wetenschappelijke consensus. Er is — even spieken — 13 jaar geleden een officiële waarschuwing, een officiële aanbeveling geweest van de Gezondheidsraad, die zei: dat moet gebeuren. Sinds 2005 is het een officiële Europese regel, maar het is nog steeds niet gebeurd. We kunnen dus geen genoegen nemen met alleen maar de uitspraak dat het misschien een goed idee zou zijn; het moet ook echt gebeuren. Dus wat gaat de minister doen? 

Minister Bruins:

Mevrouw Ouwehand weet, denk ik, nog wel beter dan ik dat daar in Europees verband aan wordt gewerkt. Ons RIVM, ons Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, maakt deel uit van een Europese expertisegroep en ook van de Europese autoriteit voor veilig voedsel. Zij willen kijken naar de cocktailaanpak. Daar zijn zij al meerdere jaren op aan het studeren. Eén ding is zeker: dat onderzoek vraagt tijd. Die Europese instantie is een onafhankelijke instantie. Mevrouw Ouwehand vraagt wat ik eraan kan doen. Ik zou zeggen: het RIVM aansporen om in de vergadering van die Europese autoriteit stappen te maken, zodat de cocktailaanpak ook in de praktijk snel zichtbaar wordt. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Als ik de minister goed beluister, zegt hij dat we naar de cocktaileffecten moeten kijken om de volksgezondheid goed te kunnen beschermen. Dat is nog steeds geen onderdeel van de modellen die worden gebruikt om te beoordelen of stoffen veilig gebruikt zouden kunnen worden. Is de minister dan bereid om, nu het al zo lang duurt en nu we weten dat bepaalde belangrijke effecten niet zijn meegenomen in de beoordeling, de positie in te nemen dat we voorzichtiger moeten zijn met de toelating van en de gebruiksvoorschriften voor die middelen? Is de minister dan daartoe bereid? 

Minister Bruins:

Hier begint mevrouw Ouwehand me te overvragen. Ik zou echt moeten beoordelen waaruit het Europese beleid nu bestaat, welke middelen daarin wel en niet zijn meegenomen. Als ik het RIVM aanspoor tot sneller werken of de EFSA, die Europese autoriteit, sneller in beweging krijg, zou het uitbreiden van het onderzoek weleens nog meer tijd kunnen vragen en dan staan we hier over een tijdje opnieuw. Ik weet niet zeker of dat uw bedoeling is. 

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Tot slot. Ik heb er begrip voor dat de minister nog nieuw is, maar dit is toch een beetje gek. De minister, die verantwoordelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid, beaamt dat die effecten onderdeel moeten zijn van de normen en de beoordeling omdat we anders onverantwoorde risico's lopen, maar maakt zich er blijkbaar geen zorgen over dat dat al — laten we even het ijkpunt van de Gezondheidsraad nemen — dertien jaar de aanbeveling is en dat we nu nog meer tijd nemen. Dat is een beetje gek: je wel zorgen maken, maar genoegen nemen met het weer vooruitschuiven. Ik beloof deze minister: daar komen wij op terug. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer Grashoff, namens GroenLinks. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

In 2005 is de Europese richtlijn veranderd: je moet rekening houden met de stapeleffecten van gif. Dat is twaalf jaar geleden. Sindsdien wordt er onderzoek gedaan. Dat gebeurt al twaalf jaar lang. Ik vraag naar de beleidsopvatting van deze minister: is hij het met mij eens dat dat een absurd lange periode is? In vervolg daarop heb ik nog een vraag. Deelt hij de gedachte dat, als dit zo loopt, de minister vanuit het voorzorgsbeginsel voor de volksgezondheid zou moeten zeggen: wij gaan gewoon nu beoordelen op die cumulatie-effecten, op die stapeleffecten, en wij gaan niet langer wachten tot er uitsluitsel is van een EFSA-onderzoek dat lijkt te worden getraineerd? 

Minister Bruins:

Ik geloof niet dat er sprake is van een absurd lange periode. Per slot van rekening gaat die Europese autoriteit niet alleen aardbeien, maar heel veel gewassen bestuderen. Daarnaast zijn er ook heel veel gewasbestrijdingsmiddelen en heel veel levenspatronen, van jongere mensen, van oudere mensen, van zwangere mensen, van kinderen. Als je op die manier naar de materie kijkt, zijn er heel veel variabelen en is het niet wijs om te zeggen dat dat onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek absurd lang duurt. Ik heb eerder in de richting van mevrouw Ouwehand geantwoord dat ik graag zou willen dat we een goede planning van die Europese autoriteit krijgen, zodat we ook weten wanneer er een puntkomma kan worden geplaatst achter dit onderwerp. Ik geloof niet dat we op het thema van de gewasbeschermingsmiddelen ooit uitgestudeerd zullen raken. 

De heer De Groot (D66):

Ook vanaf deze plaats van harte welkom, ook aan Sarah die inmiddels weg is. Maar ik kan me zomaar voorstellen dat zij deze vraag mede had gekozen. De fractie van D66 wil inderdaad heel graag die planning ontvangen. Of twaalf jaar nou absurd is? Het is wel lang. Ik heb dit weekend gezocht naar wat er aan consumenteninformatie beschikbaar is. Ik heb gekeken op de site van het Voedingscentrum en ik vond daar eigenlijk geen informatie over die combinatie-effecten op de vruchten zelf. Ik zou de minister willen vragen of hij het Voedingscentrum kan verzoeken om die informatie aan te vullen. 

Minister Bruins:

Dat vind ik een heel goede suggestie. Ik zal zelf ook nog eens even verder zoeken. Ik heb een aantal sites bekeken, maar misschien niet alle. Consumenteninformatie over veilig voedsel is van eminent belang, dus ik ga graag na hoe die informatie is geregeld en waar die kan worden verbeterd. Het gaat in dit geval om de aardbeien, maar dat kan wellicht meer in het algemeen worden bezien. 

De heer Von Martels (CDA):

Voorzitter, hoeveel vragen mag ik eigenlijk stellen? Ik heb eigenlijk een cocktail aan vragen, maar ik geloof dat er maar één vraag gesteld mag worden. 

De voorzitter:

Ja. 

De heer Von Martels (CDA):

Dan heb ik de volgende vraag voor de minister. Het voedsel is nog nooit zo veilig geweest als nu. Hoe kunnen we nou onnodige paniekzaaierij voorkomen? Het zou toch te gek voor woorden zijn als er volgende week weer een vraag wordt gesteld over een ander product en dat we de minister bij herhaling moeten oproepen om hier vragen te beantwoorden. Ik denk dat mijn vraag duidelijk is. 

Minister Bruins:

Dat is inderdaad een heel heldere vraag, maar het aantal vragen heeft u in de hand, en niet ik. Ik kan me heel goed voorstellen dat voor elke Nederlander veilig eten van groot belang is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en het RIVM doen allebei veel en nuttig werk. Er worden per jaar duizenden monsters gecontroleerd. Dat laat ook zien dat ons eten heel veilig is. Maar daar waar er aandacht voor is, is dat het goede gesprek waard, ook hier in het parlement. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

In de afgelopen jaren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen fors gedaald. Dat neemt echter niet weg dat ons voedsel veilig moet zijn en dat als er discussie is over het cumulatieve effect van middelen — wat nu aan de orde is — er helderheid over moet komen. Ik ben dan ook blij met de toezeggingen die al gedaan zijn. De minister heeft een paar keer verwezen naar het RIVM en naar de EFSA, maar ik kan me voorstellen dat er een moment komt dat hij ook met collega's van andere lidstaten hierover het gesprek gaat voeren. Is hij bereid dat te doen, zodat het ook in andere landen zoals Denemarken, België en Duitsland op de agenda komt en we met elkaar het proces kunnen versnellen, er sneller duidelijkheid is en er ook een Europese norm voor die stapeling van effecten komt? 

Minister Bruins:

Uit het feit dat ik de Europese autoriteit hier aanriep, mag al blijken dat ik het belangrijk vind om niet alleen in een Nederlandse context naar dit vraagstuk te kijken, maar ook meer in een Europese context. Er wordt niet alleen heel veel eten in Nederland geproduceerd, maar er wordt ook heel veel eten ingevoerd. Het is dus inderdaad van belang om niet alleen op nationale maar ook op Europese schaal te kijken. Ik zie dus uit naar het gesprek met mijn collega's van andere Europese lidstaten. 

De heer Futselaar (SP):

Mensen maken zich zorgen over hun voedsel. Dat is een probleem. Dat geldt zowel voor deze kant van de Kamer die zich zorgen maakt over gif, als voor de andere kant van de Kamer die zich zorgen maakt over nodeloze paniek. Dat leeft vrij breed. Ik begrijp dat de minister wil wachten op EFSA-onderzoeken, maar het lijkt me ook logisch dat het kabinet ergens een streep trekt en zegt: op dat moment willen we gewoon duidelijkheid, want deze situatie kan niet nog twaalf jaar doorgaan. Ik zou dus willen vragen of de minister bereid is om ons een brief te sturen, waarin hij duidelijk kenschetst wat volgens hem het proces zou moeten zijn en wanneer Nederland zegt: nu gaan we niet langer wachten, nu gaan we zelf aan de slag. Dat kan eventueel gebeuren in combinatie met de eerdergenoemde planning vanuit Europa. 

Minister Bruins:

Laat ik beginnen met het afgeven van die penning. Dat lijkt mij best ingewikkeld, want als dat al een aantal jaren niet is gelukt, zal daar toch eerst eens een uitspraak over moeten worden gedaan. Dat is de vraag die ik aan het RIVM wil stellen, om in de loop van de maand in het volgende gesprek met de Europese autoriteit EFSA te horen wat de planning is voor de aanpak van dat cocktailvraagstuk. Dat ten eerste. Misschien mag ik er nog op wijzen dat de hele kwestie rond de aardbeien is geconstateerd door onze Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Het is dus wel het Nederlandse systeem dat werkt en dat dit aan het licht brengt, zodat wij er hier in het parlement over spreken. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het blijft toch een beetje ronddraaien: we kunnen het zelf niet, want we moeten de Europese gesprekken daarover afwachten. Erkent de minister dat hij een nationale bevoegdheid heeft om de volksgezondheid dermate te beschermen dat er bij risico's op die cocktaileffecten ook strengere normen in Nederland kunnen worden gesteld? Erkent hij dat hij die bevoegdheid heeft? Waar we vervolgens natuurlijk naar op zoek zijn, is wanneer hij bereid is om die in te zetten als het in Europa maar duurt en duurt en duurt en duurt. 

Minister Bruins:

Het ging in dit geval, dacht ik, over de cocktaileffecten, dus de samenhang van de verschillende gewasbeschermingsmiddelen. Ik denk dat de waardes op nationaal niveau op een zeer zorgvuldige manier zijn bepaald, niet alleen voor volwassen mensen maar ook voor zwangeren en voor oudere mensen. Ik denk dat de normbepaling op Nederlands niveau eigenlijk vrij goed is gedaan. 

Misschien mag ik van de gelegenheid gebruikmaken om … Ik heb net een fout gemaakt, mevrouw de voorzitter. 

De voorzitter:

Nu al? 

Minister Bruins:

Ik heb gesproken over Europese collega's en het moet zijn Europese ambtgenoten. Dan heb ik dat hierbij rechtgezet. Het zal niet mijn laatste fout zijn, mevrouw de voorzitter. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat was geen antwoord op mijn vraag, voorzitter. 

Minister Bruins:

Nou, ik heb geprobeerd om uw vraag te beantwoorden. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

De minister zegt terecht dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit dit heeft geconstateerd. Deze Kamer heeft daar echter pas kennis van genomen nadat wij een publicatie in Trouw hebben gezien. Mijn vraag is of het genoegzaam bekend was bij het ministerie en of het ministerie het eigenlijk niet belangrijk genoeg vond om daar ook echt iets aan te doen. 

Minister Bruins:

In dit geval was volgens de NVWA geen waarde overschreden, dus dan hoeft daar ook niet in ruime zin aandacht voor te zijn in een debat in de Kamer. Waren er wel waardes overgeschreden, dan had u daar ongetwijfeld over gehoord, en niet via dagblad Trouw. 

De voorzitter:

Wilt u een tweede aanvullende vraag stellen, mevrouw Van Brenk? Dan weet u dat u daarna geen vragen mag stellen. Nee, ik dacht het al. Mevrouw Lodders namens de VVD. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ook vanuit mijn kant een welkom aan de minister bij een belangrijk onderwerp, want voedselveiligheid gaat ons allemaal aan. Ik denk toch dat ik de nuancering wil maken dat we ervoor moeten oppassen om angstbeelden te creëren en mensen angsten aan te praten. Ons voedsel moet veilig zijn. Als het niet veilig is, hebben we een instantie, de NVWA, die moet ingrijpen. Dat heeft ze in dit geval gedaan. Ik denk dat dat ook gezegd mag worden. De minister haalt het RIVM aan, een terechte partij, maar ik denk dat het Ctgb ook een belangrijke partij is, want die beoordeelt de toelating van middelen. Hoe kijkt de minister daartegenaan? 

Minister Bruins:

Dat is de taak van dat college, dus daar sluit ik mij geheel en al bij aan. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dank voor uw aanwezigheid hier, maar ook voor het feit dat u alle vragen zonder papieren zo kon beantwoorden. Dat is een heel mooi begin en misschien een voorbeeld voor andere Kamerleden en bewindspersonen. Dank u wel. 

Naar boven