13 Beperken heffingsbevoegdheid van precariobelasting

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met het beperken van de heffingsbevoegdheid van precariobelasting voor enige openbare werken van algemeen nut ( 34508 ).

De voorzitter:

De minister is nog steeds, net als bij de vorige debatten, van harte welkom. Het gaat nu om een terrein dat al wat langer onder deze minister valt. De collega's hebben zich voor aardige tijden ingeschreven. Zij hoeven die niet helemaal vol te maken, zo zeg ik erbij. Ik geef als eerste het woord aan de heer Veldman. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Belasting betalen zonder dat je dat weet of, erger nog, belasting betalen zonder dat je er iets voor terugkrijgt: het lijkt mij niet normaal, maar toch gebeurt het en het gebeurt op steeds grotere schaal. Steeds meer gemeenten zijn de afgelopen jaren precariobelasting op kabels en leidingen van energienetbeheerders en drinkwaterbedrijven gaan heffen. De energienetbeheerders berekenen deze kosten door aan de inwoners van alle gemeenten in hun verzorgingsgebied. Alle klanten in het verzorgingsgebied betalen dus mee. De inwoners die niet onder de heffende gemeente vallen, hebben geen stemrecht in de gemeenten die heft, maar worden toch met hogere lasten geconfronteerd. Dat is niet democratisch en dat is dus niet normaal. De precariobelasting op kabels en leidingen is niet transparant. Zij is ondoorzichtig. Daarnaast blijkt dat deze belasting in de praktijk een ongekende melkkoe is geworden. Ook dat is niet normaal. 

In 2016 heffen zeker 19 van de 390 gemeenten precariobelasting op kabels en leidingen. In 2011 ging het nog om een opbrengst van 74 miljoen. In 2015 gaat het al om 165 miljoen. Omgerekend naar 390 gemeenten zou gemeenteland in totaal ruim 700 miljoen euro ophalen zonder dat deze belasting rechtstreeks zichtbaar is. Al in 2004 sprak de Kamer zich uit tegen deze ondoorzichtige en oneerlijke belasting. In 2005 deed zij dat nog eens, in 2010 nog eens en in 2015 nog eens. 

Wij weten allen dat het in dit huis soms lang kan duren om iets voor elkaar te krijgen, maar dit heeft wel erg lang geduurd. Ik complimenteer deze minister van Binnenlandse Zaken met het feit dat hij na de motie-Veldman uit 2015 aan de slag is gegaan en er nu een wetsvoorstel ligt. Eindelijk, zou je kunnen zeggen. Is dit dan het gedroomde wetsvoorstel? Nee. Het maakt weliswaar een einde aan de heffingsmogelijkheid, maar een perfect wetsvoorstel is het niet. Als het wetsvoorstel in werking is getreden, mogen gemeenten geen precariobelasting op kabels en leidingen meer heffen, met uitzondering van de gemeenten die dat nu al doen en onder een overgangsregeling gaan vallen. We zijn er dus niet direct van af. 

De minister kiest voor een overgangstermijn van tien jaar voor de gemeenten die op 10 februari 2016 in hun belastingverordening hadden opgenomen dat ze deze belasting heffen. Tot 1 januari 2027 mogen deze gemeenten dus nog precariobelasting heffen. Gedurende die hele periode is het tarief gelukkig wel gemaximeerd tot het tarief dat gold op 10 februari 2016. Maar toch, nog tien jaar lang betalen bewoners in een gemeente die deze belasting niet heft mee aan de belasting die een andere gemeente wel heft. Dat is niet normaal. Ik zei het net al. 

Ik zou hier graag nog iets aan willen doen. Ik heb bekeken wat ik eraan kan doen. Het vraagt om een aanpassing van de Elektriciteits- en Gaswet, waarin is bepaald dat energiebedrijven alleen op basis van een netspanningsverschil een verschil in tarief mogen toepassen. Naar ik heb begrepen, kost het uitsplitsen van het tarief per gemeente zo'n 10 à 15 miljoen euro om energiebedrijven hun administratieve processen en ICT aan te laten passen. Kan de minister bevestigen dat het om dit soort bedragen gaat? 

Ik ga in op de overgangstermijn. Ik begrijp heel goed dat vanuit het beginsel van behoorlijk bestuur niet van de ene op de andere dag een streep door de melkkoe kan worden gehaald. Bij de afbouw van subsidies hebben gemeenten immers ook een termijn in acht te nemen. Vaak wordt een termijn van een jaar of drie gehanteerd. Waarom kiest de minister voor een termijn van maar liefst tien jaar? Dit wetsvoorstel komt immers niet plotseling uit de lucht vallen. De minister kondigde dit wetsvoorstel vorig jaar zelfs al aan. Waarom dus tien jaar? Ik vind een periode van vijf jaar eigenlijk ruim voldoende. Ik wil dit dan ook met een amendement in de wet aanpassen. 

Als de precariobelasting op kabels en leidingen wordt afgeschaft, zullen bij gelijkblijvende overige kosten de tarieven van de netbeheerders en drinkwaterbedrijven moeten dalen. Deze tarieven staan onder toezicht van de Autoriteit Consument & Markt en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Welke afspraken heeft de minister gemaakt of gaat de minister maken om ervoor te zorgen dat die tarieven straks daadwerkelijk gaan dalen? 

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Precariobelasting op de ondergrondse infrastructuur van nutsbedrijven is een onzichtbare belasting op onzichtbare netwerken. Deze manier van belasting heffen is niet transparant. Deze manier van belasting heffen doorkruist de afweging in de gemeenteraad tussen lokale lasten en het lokale voorzieningenniveau. Het CDA is voor een eerlijke economie en voor een eerlijke verdeling van lasten. Dit past daar niet bij. De Kamer heeft herhaaldelijk uitgesproken dat deze vorm van belastingheffing moet verdwijnen. Nutsbedrijven zijn geen incassobureaus voor de gemeentelijke belastingen. Ik herinner hierbij aan de motie-De Pater-van der Meer uit 2004, de motie-Van Beek/Knops uit 2005, de motie-Koppejan/Wiegman uit 2008, de motie-Van der Burg uit 2010 en de motie-Veldman c.s. uit 2015. Waarom heeft het zo lang moeten duren voordat er een oplossing kwam? 

De minister heeft in dit wetsvoorstel een royale overgangstermijn opgenomen. Gemeenten die in 2015 inkomsten hadden uit precariobelasting mogen nog tien jaar precario heffen. Bij nota van wijziging heeft de minister de voorwaarden voor die overgangsregeling nog verruimd: gemeenten die op 10 februari 2016 een precarioverordening hadden, vallen daar nu ook onder. Klopt het dat 70 gemeenten op de valreep nog in 2016 precario zijn gaan heffen? Hoe beoordeelt de minister die handelwijze? Een wethouder Financiën twitterde: "Lobby heeft gewerkt. Geen extra ozb-verhoging in 2017". Hoe eerlijk is dit? 

De CDA-fractie vindt een overgangstermijn van tien jaar te ruim. Een overgangstermijn van tien jaar zou betekenen dat de inwoners van andere gemeenten nog tien jaar lang meebetalen aan de begroting van gemeenten die precario heffen op het ondergrondse netwerk van nutsbedrijven. Wellicht moeten nutsbedrijven extra kosten maken om splitsingen te maken per gemeente. De gemeente die precario heft op het ondergrondse netwerk van nutsbedrijven stuurt zijn rekening naar de buren. Het wordt hoog tijd dat daar een eind aan komt. Je koopt toch ook geen televisie om die te laten betalen door je buren? Een termijn van twee jaar om hier een eind aan te maken, lijkt de CDA-fractie alleszins redelijk. Wij hebben hiervoor een amendement ingediend. Graag een reactie van de minister op ons voorstel. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Is het gewenst om op nutsvoorzieningen belasting te heffen? Die vraag beantwoordt de gemeente op dit moment voor zichzelf. De wet laat dat toe en daarom zijn er de nodige gemeenten die precariobelasting heffen op deze algemene voorzieningen. Vandaag ligt het voorstel voor om deze mogelijkheid af te schaffen. 

Er zijn diverse reacties op dit voorstel gekomen, afhankelijk van de positie die wordt ingenomen. Ik wil op een drietal punten inzoomen. In de eerste plaats wil ik een relatie leggen met het lokale belastinggebied. In 2004, alweer dertien jaar geleden, nam de Kamer de gewijzigde motie-De Pater-van der Meer aan, waarin de regering werd verzocht, en ik citeer: "de problematiek van de heffing van precario op ondergrondse infrastructuur van nutsbedrijven te betrekken bij de verkenning decentraal belastinggebied". Dat is net even iets anders dan een pleidooi voor afschaffing van precariorechten, hoewel die gedachte daar natuurlijk wel onder ligt. Het is een onderzoek naar de mogelijkheden van het lokale belastinggebied. We hebben nu wel een wetsvoorstel om dat eerste, het afschaffen, te regelen, maar de samenhang met het lokale belastinggebied missen we. Dat vindt de SGP-fractie een gemiste kans. In de afgelopen jaren hebben we diverse thema's gedecentraliseerd, met name in het sociale domein. Steeds hebben we daarbij gezegd dat het dan ook nodig is dat gemeenten meer ruimte krijgen om eigen belastingen te heffen, omdat ze anders ze niet serieus eigen keuzes kunnen maken. Dit voorstel verkleint echter het lokale belastinggebied zonder er iets tegenover te stellen. Wat is nu precies de stand van zaken ten aanzien van de vergroting van het lokale belastinggebied — we spreken in dat verband altijd met twee woorden — onder gelijktijdige inkrimping van het rijksbelastinggebied? Kunnen wij snel concrete voorstellen van het kabinet tegemoetzien? Liefst zou ik die nog voor de verkiezingen krijgen, maar dat zou problematisch kunnen worden. 

Het tweede punt is de motivering van het voorstel. Dit voorstel verkleint het lokale belastinggebied, maar is het daarmee op zichzelf een ongewenst voorstel? Nee, wat ons betreft niet, want de belasting van dergelijke voorzieningen, waarvan de kosten ook doorberekend worden aan inwoners van andere gemeenten, is niet echt gewenst. Dat is in ieder geval de redenering van de regering. Maar ook hier moeten we volgens mij wat principiëler kijken naar het karakter van de voorzieningen. Het gaat immers om voorzieningen van openbaar nut, zoals drinkwaterleidingen en elektriciteitsnetwerken. Daar heeft de gemeente zelf ook een bepaald belang bij. De kosten van zulke openbare voorzieningen moeten ook niet onnodig verhoogd worden. Nu was het opleggen van de precariobelasting een eerlijke zaak, want de gemeenten hadden die wettelijke mogelijkheid, maar op zichzelf is het redelijk dat gemeenten alleen die kosten in rekening brengen die ook echt gemaakt worden ten behoeve van die instellingen. Wij vragen ons dus af of het door de VNG bepleite idee van tariefdifferentiatie niet een minstens zo goed alternatief is. Wil de minister eens uitleggen waarom het onmogelijk zou zijn om via de Elektriciteits- en Gaswet te komen tot verschillende tarieven, afhankelijk van de aan de desbetreffende gemeente betaalde belasting? Is het echt onmogelijk om dat te realiseren? Bij drinkwater is het bijvoorbeeld wel mogelijk. Graag hoor ik de overpeinzingen van de minister hierover. 

Het derde punt is het overgangsrecht. In het oorspronkelijke voorstel is gekozen voor een termijn van tien jaar. In de nota van wijziging is een terechte aanpassing gedaan omdat gemeenten de gerechtvaardigde verwachting hadden dat zij bij invoering voor 10 februari nog het recht hadden om gebruik te maken van het overgangsrecht. We vinden dat deze nota van wijziging een goede tegemoetkoming aan gerechtvaardigde verwachtingen is. Niettemin hebben we nog een concrete vraag over de brief. Daarbij gaat het concreet om de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Zij geeft aan dat een concessieovereenkomst, inclusief afgesproken concessievergoeding, bestond met Stedin. Deze gemeente mag nu geen precariobelasting heffen, omdat de overgangstermijn per 10 februari ingaat. Welke mogelijkheden zijn er om in een dergelijk geval deze heffing alsnog onder het overgangsrecht te laten vallen? Het gaat dus om een situatie — dat zeg ik er nadrukkelijk bij — waarin een vergelijkbare vergoeding gold; in materiële zin gaat het dus niet om een eerste invoering, maar om het vervangen van die vergoeding. Deze casus leek mij op deze winteravond nog een prachtige breinbreker. Graag ontvang ik hierover nog wat briljante overwegingen van de minister. Hier wil ik het bij laten. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Voorzitter. Ik heb het gevoel dat wat wij hierover vanavond ook zeggen, gemeenten het niet eens worden over dit wetsvoorstel. Ik heb in de afgelopen weken erg veel brieven voorbij zien komen. De ene gemeente wil dit, de andere gemeente wil dat. Ik snap het ook allemaal wel. Ze redeneren allemaal vanuit een eigen gezichtspunt. Maar ik denk dat het wel heel goed is dat dit punt nu, vlak voor de verkiezingen, nog op de agenda staat en dat we hier ook echt een keer een knoop over doorhakken. Volgens mij is het al gezegd: het is niet de eerste keer dat de Kamer iets wil met deze vorm van precariobelasting. Ik denk dat het gewoon goed is dat we daar nu een besluit over nemen. 

Het zal geen geheim zijn dat, wat ons betreft, deze belasting gewoon mag verdwijnen. Het is gewoon een heel gekke constructie: het is een belasting die aan energie- en waterbedrijven wordt opgelegd en die dan feitelijk door hun klanten wordt betaald. Ik ben het met de heer Veldman eens. Als we al overgaan tot het afschaffen van deze precariobelasting, dan mogen we toch hopen dat die bedrijven ook werkelijk van plan zijn om wat te doen aan de rekening die de burger uiteindelijk krijgt. Daar gaat het immers toch ook over. 

Wij hebben een vraag over de overgangsregeling van tien jaar. Ik vroeg me af of als wij in dit parlement beslissingen nemen die burgers heel vaak direct raken, we dan ook een overgangsbepaling van tien jaar opnemen. Ik vind tien jaar nogal lang en ik kan het ook absoluut niet juridisch rechtvaardigen. Vandaar dat de VVD en de PvdA een amendement hebben ingediend om de afbouw niet tien maar vijf jaar te laten zijn. De heer Bisschop heeft ook al iets over de overgangsregeling gezegd. Ik denk inderdaad dat gemeenten er in redelijkheid bij hun begrotingsbehandeling in 2015 niet van uit hoefden te gaan dat de Tweede Kamer een paar weken later bij de eigen begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken een motie zou aannemen. Ik moet zeggen dat ik het eigenlijk wel heel netjes en fair vind dat de minister van Binnenlandse Zaken bij nota van wijziging heeft aangegeven dat dit moet worden aangepast. Wij willen ook betrouwbaar zijn naar burgers. Dan moeten overheden onderling ook betrouwbaar zijn. 

De heer Ronnes (CDA):

Ik hoor mevrouw Fokke zeggen dat er geen juridische onderbouwing voor de tienjaarstermijn is. Waarom bij vijf jaar dan wel? 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Ik vind dat je de gemeenten wel een redelijke termijn moet geven. Daar moeten we ook geen geheim van maken. Daarom steun ik het amendement van de heer Ronnes ook niet. Ik vind dat amendement heel vreemd, gelet op de discussie die het CDA bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken voerde over het Gemeentefonds en de forse bezuinigingen die op gemeenten afkomen. Dan vind ik het raar dat je gemeenten binnen twee jaar zo het mes op de keel zet en zegt dat het afgelopen is. Laten we zeggen dat tien jaar wel heel erg lang is. Ik wijs ook op de geschiedenis. Wanneer wordt nou iets in tien jaar afgebouwd? Dat vind ik echt heel erg veel van het goede. Over een jaar zijn de gemeenteraadsverkiezingen. Dan komt er een nieuwe coalitieperiode van vier jaar. Laten we nu gewoon heel billijk zijn en gemeenten vijf jaar geven om dat af te bouwen. 

De heer Ronnes (CDA):

We willen billijk zijn richting gemeenten en we willen betrouwbaar zijn. Ik ben dat van harte met mevrouw Fokke eens. Er zijn echter ook gemeenten die hier nadeel van ondervinden. Er zijn ook veel inwoners die indirect de rekening gepresenteerd krijgen. Vindt mevrouw Fokke het wel redelijk dat zij nog jarenlang de rekening gepresenteerd krijgen van de buurgemeente? 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Nee, dat vind ik ook niet redelijk. Misschien was het heel prettig geweest als die knoop door een eerder kabinet was doorgehakt, als er door een eerder kabinet een wetsvoorstel was ingediend dat ook daadwerkelijk in de Kamer was behandeld. Volgens mij zat in een van die eerdere kabinetten een CDA-minister op Binnenlandse Zaken. Dat is niet gebeurd. In 2015 is er bij de begroting van Binnenlandse Zaken een motie ingediend. Er ligt nu eindelijk een wetsvoorstel. Daar ben ik alleen maar blij om. Als een Kamer uiteindelijk wel moties indient maar er geen wetsvoorstel komt, dan kun je niet tegen gemeenten zeggen: u kon er in alle redelijkheid van uitgaan dat, omdat de Kamer erover heeft gesproken, er wel een keer iets zou gebeuren. Nee, dat kan niet. Dat kun je richting de gemeenten niet maken. 

Nu ligt er daadwerkelijk een wetsvoorstel. Er werd een motie ingediend. Gemeenten weten nu dat er iets moet gebeuren. Alleen moet je dan wel zeggen dat de termijn redelijk is. Je kunt gemeenten niet het mes op de keel zetten. Dat zou ook echt in strijd zijn met alles wat het CDA daar bij de begroting van Binnenlandse Zaken over heeft gezegd. De Partij van de Arbeid vindt een termijn van vijf jaar redelijk. Maar tien jaar is over de top; laat ik het daarop houden. 

De heer Ronnes (CDA):

Het spreekt voor zich dat ik de koppeling met de begrotingsbehandeling niet terecht vind. Ik wijs er nogmaals op dat met name het CDA betrokken is geweest bij een fiks aantal eerdere moties op dit terrein, om dit zo snel mogelijk afgeschaft te krijgen. Daarom hebben wij de minister ook gevraagd waarom dit zo lang heeft moeten duren. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Ik neem er kennis van dat het CDA een motie hierover heeft ingediend, maar CDA-ministers — dat waren toch de voorgangers van de huidige ministers — hebben kennelijk geen wetsvoorstel dienovereenkomstig ingediend. 

Voorzitter. Wij zijn blij dat het wetsvoorstel er ligt. Wij hopen dat er dinsdag over gestemd wordt. Ik heb al aangegeven welke punten wat mij betreft belangrijk zijn. Daar wil ik het in eerste termijn bij laten. 

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De minister kan meteen antwoorden. 

Minister Plasterk:

Voorzitter. Deze wet is de derde wet die wij hier vanavond behandelen, maar deze zit al langere tijd in mijn portefeuille, dus ligt iets meer in mijn eigen comfortzone. 

De heer Bisschop heeft mij gevraagd om de reden om een einde te maken aan de mogelijkheid tot het heffen van precario nog eens toe te lichten. De reden daarvoor is niet zozeer dat de regering ten principale tegenstander zou zijn van het heffen van precario op nutsvoorzieningen. Hierbij is echter sprake van een systematische afwenteling. Dat is eerder uitgebreid besproken in de Kamer. Neem het voorbeeld van de gemeente Ede. Zij heft precario op het lokale energienet. In de wetten op het terrein van Economische Zaken is vastgelegd dat het bedrijf dat onmiddellijk naar de tarieven moet doorvertalen, maar dat wordt dan vertaald naar de tarieven die voor een deel terechtkomen bij de inwoners van de gemeente Arnhem. Zij kunnen zich op geen enkele manier via de gemeenteraad verzetten tegen de heffing die in de buurgemeente wordt verhoogd. In de gemeente Haarlem is er sprake van een vergelijkbare situatie. Zij heft ook precario. Dat wordt niet alleen opgebracht door de inwoners van Haarlem via de tarieven maar ook door de inwoners van Amsterdam. 

Zeker in tijden van financiële krapte hebben gemeenten dit op het netvlies staan. Vorig jaar stegen de tarieven 24%, omdat het voor een deel het karakter krijgt van bijna gratis geld. Een gemeente kan het heffen en de eigen inwoners hoeven het maar voor een deel op te brengen, want de rest wordt door buurgemeenten opgebracht. Daarom heb ik heel goed begrepen dat de Kamer mij bij motie heeft opgeroepen om hier een einde aan te maken. Dat doen we nu ook, vanuit het motto "no taxation without representation", want de burgers zijn nu niet in de positie om zich via hun representatie te verzetten tegen de heffing die bij hen op de stoep belandt. Dat is de reden om de heffing nu af te schaffen. Waarom hebben mij voorgangers dat niet gedaan, aangezien er al zo veel moties in het verleden over zijn ingediend? Dat weet ik niet, maar ik ben in ieder geval door de Kamer uitgenodigd om met dit wetsvoorstel te komen. Ik stel het zeer op prijs dat de Kamer dit nu kan behandelen. Ik signaleer dat er brede steun is voor het voorstel. Dat waardeer ik zeer. 

Het viel mij overigens op dat er kennelijk door de grootste partijen in deze Kamer de campagneafspraak is gemaakt om een bepaald motto om de beurt te hanteren, maar dat terzijde. Ik ga het hier niet herhalen, maar bij de behandeling van de vorige twee wetten signaleerde ik dezelfde woordcombinatie als in de eerste termijn van de heer Veldman. Complimenten voor de "boodschapvaste" wijze waarop hij dat heeft gedaan. 

De bestaande precario wordt rechtmatig geheven door de gemeente en wordt doelmatig besteed. Als je besluit om daar een einde aan te maken om de reden die ik zojuist heb genoemd, namelijk het tegengaan van de systematische mogelijkheid tot afwentelen, dan moet je wel bekijken hoe je dat precies kunt doen. Daarbij zijn twee dingen van belang. Je moet vanaf nu voorkomen dat er opnieuw wordt geheven bij gemeenten die het nu niet heffen of dat tarieven omhooggaan. 

Zoals ik eerder heb gezegd: "stop the bleeding" en zorg ervoor dat het niet verder uit de hand loopt. Vervolgens moet je ervoor zorgen dat de bevroren situatie op termijn wordt teruggedraaid. Laat ik over beide punten iets zeggen. De eerste vraag is natuurlijk: welk moment bevries je nu? Ik had aanvankelijk gezegd: alleen die gemeenten die in 2015 al een tarief hebben geheven bij hun bewoners kunnen dat vasthouden tot aan het eind van de overgangsperiode. Ik werd geconfronteerd met een aantal gemeenten die zeiden: dat is niet helemaal fair, want wij waren er in goed vertrouwen van uitgegaan dat wij, waar wij een en ander in onze verordening hadden staan en in het meerjarenbeeld hadden opgenomen, maar dat jaar nog niet hadden geheven, de mogelijkheid zouden hebben om onze meerjarenplannen uiteindelijk bij te stellen, maar niet nu. Ik vond dat niet onbillijk en heb toen bij nota van wijziging gezegd: dan kiezen wij de situatie dat die overheden die op 10 februari 2016 een tarief hadden, dat mogen blijven heffen tot het einde van de overgangsperiode. 

Vervolgens was de vraag: wanneer is het einde van de overgangsperiode? Nogmaals: de tarieven zijn door de heffende gemeenten rechtmatig geheven en de opbrengst wordt doelmatig besteed, of het nu aan een sportvoorziening of aan een groenvoorziening is. Je kunt niet zomaar van de ene op de andere dag zeggen: wij nemen bij u die dekking weg. Men moet ook in de gelegenheid zijn om daar iets mee te doen. Wij gaan niet compenseren, want het is niet redelijk dat de gemeenten die de rechten nooit hebben geheven, gaan meebetalen aan het gat dat valt bij de heffende gemeenten. Je kunt dus niet anders dan zeggen: de gemeenten die een aantal jaren hebben geheven, zullen daarmee op termijn moeten ophouden en zij zullen daarvoor een andere dekking moeten vinden. Ik heb in goed overleg met de VNG gezegd: daar moet je ze echt de tijd voor gunnen. Laat dat tien jaar zijn. Ik zeg erbij dat je heel goed in het gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten merkt dat er verschillende belangen zijn. De gemeenten die nu heffen, doen dat rechtmatig en vinden in alle redelijkheid dat dit niet zomaar gestopt kan worden. De gemeenten die niet heffen, maar wier inwoners wel meebetalen aan de heffing elders, vinden dat dit zo snel mogelijk moet worden gestopt. Ik begrijp dus heel goed dat de VNG hierover een in de hele breedte gedragen standpunt in wil nemen. Ik denk dat het uiteindelijk aan mij, en natuurlijk aan de Kamer als wetgever, als "honest broker" is om daarin de knoop door te hakken. 

De heer Ronnes (CDA):

U hebt het over "een knoop doorhakken", maar ik vind een overgangstermijn van tien jaar niet echt "een knoop doorhakken". 

Minister Plasterk:

Daar kom ik nog op. 

Nogmaals, gemeenten mochten er in goed vertrouwen van uitgaan dat zij een en ander rechtmatig konden heffen en dat zij de opbrengsten daarvan konden spenderen aan sportvoorzieningen, groenvoorzieningen of welke andere taken zij ook hebben. In interbestuurlijke verhoudingen, waar het CDA altijd zeer aan hecht, kan het Rijk niet zomaar tegen zeggen: wij houden ermee op van de ene dag op de andere. 

De maatregel slaat een gat van ongeveer 200 miljoen bij de heffende gemeenten. Dat is geen klein bier. Daarom heb ik in het voorstel dat ter tafel ligt, in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gekozen voor die overgangstermijn, die inderdaad vrij lang is. 

Ik kan luisteren naar de argumenten van de Kamer. Als de Kamer bij amendement zou besluiten om er vijf jaar van te maken, dan betekent dit betekent dit de facto het volgende. Het is niet mijn voorstel, laat ik dat benadrukken. Volgend jaar zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Het college dat dan aantreedt, kan nog uitgaan van het budget dat op dat moment in de begroting ongewijzigd beleid was. Het kan de plannen voor de komende collegeperiode daarop baseren. Het college weet dan ook dat het daarna afgelopen is en kan die periode gebruiken om de plannen zo in te richten dat het college daarna het gat op een of andere manier kan dekken. Nogmaals, het is niet mijn voorstel, maar als een dergelijk amendement zou worden aangenomen, is dat voor de regering zeker geen reden om het voorstel in te trekken. 

ik vind twee jaar eerlijk gezegd niet billijk, want dan stuit je echt op de interbestuurlijke verhoudingen. Dan zullen de heffende gemeenten zeggen: dit slaat een groot gat in mijn begroting en dat kan het Rijk eigenlijk niet maken. Ik zou daar echt wel bezwaar tegen hebben. Dat in algemene zin, en daarmee heb ik ook veel van de punten die in eerste termijn zijn ingebracht al beantwoord. Ik loop de sprekers nog even na. 

De heer Veldman vroeg mij of het klopt dat het, wanneer je het zou gaan specificeren, lasten met zich mee zou brengen in de orde van grootte van 10 tot 15 miljoen. Dat is zo. Dat is ook het antwoord op de vraag van de heer Bisschop over de mogelijke tariefdifferentiatie. Dat moet je niet willen, want dat brengt te veel rompslomp met zich mee. Nogmaals, ik denk dat we er met de weg die we nu kiezen, over een aantal jaren sowieso van af zullen zijn. Dat is in het algemeen belang, denk ik, het beste. 

De heer Ronnes vroeg naar de overgangstermijn. Daar heb ik zojuist over gesproken. Ik heb ook al gereageerd op zijn amendement. Twee jaar vind ik dus wel echt te krap. De heer Bisschop legde terecht het verband met de voorgenomen uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. Zoals hij weet, hebben wij ook eerder in de commissie voor Binnenlandse Zaken daarover gesproken. Ik heb daarvoor samen met collega Wiebes een voorstel uitgewerkt, maar het zal echt aan een nieuw kabinet zijn om daarover knopen door te hakken. Dat is geen eenvoudige kwestie. Immers, als je het gemeentelijke belastinggebied verdubbelt, stijgen natuurlijk ook de lokale lasten en dan krijg je de hele discussie over differentiatie tussen verschillende gemeenten, verschillende tarieven op verschillende plekken en de kwestie van de inkomensherverdeling die daar wellicht voor burgers uit voortvloeit. Dat is een complexe materie en ik heb er dus voor gekozen om hiermee niet te wachten tot die kwestie wellicht in een volgend regeerakkoord zal komen. Ik heb ervoor gekozen, daarop vooruit te lopen, maar ik ben het ermee eens dat je dat idealiter allemaal in samenhang zou moeten besluiten. 

De heer Bisschop vroeg nog naar de motivering. Ik heb daar in mijn algemene deel al antwoord op gegeven. Het is niet ten principale dat we tegen precario op nutsvoorzieningen zijn, maar met name de afwenteling maakt dat we het hier onwenselijk vinden. Voor wat betreft de overgangssituatie wil ik nog even uitzoeken hoe het voor één specifieke gemeente uitpakt, maar ik zou willen vasthouden aan de letter van de wet. We moeten maar even kijken welke casus daar dan wel en niet onder valt. Ik ben graag bereid om dat nog te doen, maar ik denk dat het voor de algemene strekking van de wet uiteindelijk niet zou moeten uitmaken. 

Ten slotte mevrouw Fokke. Dank voor de steun voor het voorstel. Ik heb gisteren mogen spreken bij haar afscheidsreceptie. Mensen die wat ouder zijn dan mevrouw Fokke, herinneren zich Heintje Davids wellicht nog, die de reputatie had voortdurend afscheid te nemen. Kort nadat ze afscheid heeft genomen, heeft mevrouw Fokke hier alweer blijk gegeven van een herverschijning, dus wie weet waar wij haar nog gaan zien. Bij dezen nog eens dank voor alle steun. 

Ik dacht dat ik daarmee alle onderwerpen had besproken. 

De heer Veldman (VVD):

Ik had de minister gevraagd welke afspraken er zijn of welke afspraken hij nog gaat maken om ervoor te zorgen dat de tarieven straks daadwerkelijk gaan dalen. De Autoriteit Consument & Markt ziet erop toe en nog een andere instantie ook, maar gaat het daadwerkelijk gebeuren? Uiteindelijk is immers de bedoeling dat als die ondoorzichtige belasting die nu in de tarieven van de energienetbeheerders en de waterbedrijven zit, straks stopt, de rekening voor de consument, de bewoners, omlaag gaat. 

Minister Plasterk:

Ik ben het met de strekking helemaal eens, maar daar hoeven geen afspraken over gemaakt te worden, want de wet brengt met zich mee dat belastingen zoals de precariobelasting mogen worden doorberekend in de tarieven, maar zodra de belasting wegvalt, valt ook de doorberekening weg en moeten de tarieven omlaag. Het is niet eens nodig om daar een afspraak over te maken, want het volgt uit de wet en de Autoriteit Consument & Markt zal er inderdaad op toezien dat het dan ook gebeurt. Dat is de hele bedoeling van het voorstel, kan ik bevestigen. 

De voorzitter:

Dank. Dan kijk ik even rond om te zien of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval. Dan zou ik zeggen dat we een spreektijd van rond de twee minuten aanhouden en geef ik als eerste het woord aan de heer Veldman. 

De heer Veldman (VVD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen en dank voor het compliment dat hij mij gaf en andere sprekers van de VVD die eerder vandaag bij de behandeling van andere wetsvoorstellen betrokken waren, voor de klare taal die wij spreken. Volgens mij is het heel normaal dat je de boodschap gewoon duidelijk overbrengt. 

Dan even naar de inhoud. Ik heb de minister gevraagd of het inderdaad klopt dat het 10 miljoen tot 15 miljoen euro kost om nog te regelen dat energienetwerkbedrijven het gedurende de overgangsperiode kunnen uitsplitsen naar gemeenten en kreeg de bevestiging dat dat inderdaad 10 miljoen tot 15 miljoen euro kost. In de basis wil de VVD van deze manier van belasting heffen af. Er moet inderdaad een fatsoenlijke overgangstermijn zijn, maar om nu 10 miljoen tot 15 miljoen euro uit te geven, dus maatschappelijke kosten te maken, om het in die overgangsperiode uit te splitsen, vind ik wat veel van het goede. Ik zou het graag willen voor bewoners die in gemeenten wonen waar niet wordt geheven, terwijl ze wel voor de buren betalen. Het is echter volgens mij niet echt goed te verantwoorden om daar nog eens 10 miljoen of 15 miljoen euro aan uit te geven. 

Des te meer reden om de periode te bekorten. Als ik de minister goed beluister, kiest hij voor tien jaar, maar heeft hij er geen principiële bezwaren tegen dat het vijf jaar wordt. Daarom ben ik blij dat ik samen met mevrouw Fokke van de Partij van de Arbeid een amendement heb ingediend om de overgangstermijn te bekorten tot vijf jaar. Dan zijn wij na vijf jaar gewoon van deze onwenselijke ondoorzichtige en niet-transparante belasting af. 

De heer Ronnes (CDA):

Voorzitter. Er werd even uitgehaald naar het CDA, naar het verleden, door te benoemen dat er ook een CDA-minister op Binnenlandse Zaken heeft gezeten, die dit blijkbaar ook lang heeft laten liggen. Wat ik lees in de stukken, is dat daar redenen voor waren. Het zou meegenomen worden in de belastingverhoudingen met de lokale overheden. Dat had toentertijd tijd nodig. Ik moet echter constateren dat deze minister ook alweer aan zijn vijfde jaar als minister van Binnenlandse Zaken bezig is. Dan vind ik die opmerking wel een beetje flauw. Als we terugkijken, hadden we de afgelopen vijf jaar misschien al eerder een dergelijk voorstel mogen verwachten. 

Ik kom toch bij de ongewenste neveneffecten voor andere gemeenten. Ik vind dat we de gemeenten die op dit moment de rekening betalen voor de gemeenten die de heffing hebben ingevoerd, toch onrecht doen. Ik verzoek de minister en de fracties hier aanwezig om nog eens goed na te denken over de vraag of het reëel is om ongewenste neveneffecten vijf jaar te laten voortduren. Dat is toch niet redelijk? Ik ben het ermee eens dat er een goede overgangssituatie moet zijn, maar twee jaar lijkt mij voor een gemeenten een goede termijn om andere financieringsmogelijkheden te zoeken. Zelf ben ik in 2010 als wethouder financiën ook geconfronteerd met een fikse bezuiniging die van het kabinet kwam. Ook toen lag de optie op tafel om precario te heffen. Daar is niet voor gekozen. Heel veel gemeenten die nu geen precario heffen, hebben al in een eerdere fase gekozen voor andere dekkingsoplossingen. Ik zou toch die suggestie mee willen geven. Ik denk dat het mogelijk moet zijn voor de gemeenten die wel een precarioheffing hebben ingevoerd om daar alternatieven voor te vinden. 

Ik heb geen reactie gekregen van de minister op mijn opmerking dat 70 gemeenten op de valreep nog een precarioheffing hebben ingevoerd. Ik wil een duidelijk antwoord hebben op de vraag wat de minister vindt van die handelwijze. Ik krijg er namelijk geen prettig gevoel bij dat dat op dat moment is gebeurd. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor de compacte en doeltreffende beantwoording van de vragen. Wat een beetje als een graat in de keel blijft steken, is de relatie met het lokale belastinggebied. We hebben daar in deze periode regelmatig over gesproken. Het dateert al van voor deze periode. Nu wordt op dit punt, ten aanzien van precarioheffing, een stap gezet. Er ligt een verkenning over het lokale belastinggebied, maar de vraag is wat daar in een volgend kabinet mee gebeurt. Ik vraag de minister of hij op zijn minst al zijn gewicht in de schaal wil werpen opdat dit bij de komende coalitieonderhandelingen in ieder geval een thema in het regeerakkoord gaat worden. Ik ben benieuwd wat daarvan het resultaat zal zijn. 

Dank voor de toezegging om nog even te kijken naar de door mij aangereikte casus. Dit is dan één casus, maar er kunnen zich dus situaties voordoen die niet honderd procent worden voorzien in dit wetsvoorstel. Dan is het goed om te weten dat er een minister van Binnenlandse Zaken is die bereid is om in wijsheid te bekijken hoe het dan tot een redelijke oplossing gebracht kan worden. Dank daarvoor. Ik zie dat met vertrouwen tegemoet. Ik blijf uiteraard zeer benieuwd naar de oplossing die de minister hiervoor vindt. 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil even iets opmerken voor de Handelingen, voordat ik straks als Heintje Davids door het leven ga. Ik ga geen debat beginnen over Heintje Davids, want dan zou het wel een heel bijzondere dag worden: een dag die begint met Zwarte Piet en eindigt met Heintje Davids. Ik weet niet of we dat in het parlement moeten doen. Dat ga ik dus vooral niet doen. Ik sta hier inderdaad echt voor de laatste keer. Daarna ben ik gewoon weg. Ik ga terug naar Maastricht. 

Maar goed, nu weer over tot de orde van de dag, tot de inhoud. Dank voor de antwoorden. Ik hoorde de minister zeggen dat hij een termijn van tien jaar heeft afgesproken. Ik denk dat hij met allerlei partners om de tafel heeft gezeten, maar ik heb ook het gevoel dat hij vijf jaar niet echt wereldschokkend vindt. Anders dan het CDA denk ik inderdaad dat twee jaar wel erg kort door de bocht is. We kunnen nog een keer met elkaar kissebissen, maar ik stel gewoon vast dat er nu pas een wetsvoorstel ligt, en dat vind ik heel fijn. 

Ik heb nog één klein puntje, waarover ook collega Veldman het had. Je moet de tarieven wel werkelijk terugzien op de rekening. We hopen dat allemaal, maar het is toch nog een belangrijk punt. Eigenlijk is de kern dat het zo onzichtbaar en schimmig is en dat mensen uiteindelijk de rekening betalen. Ik denk dat de heer Veldman ook bedoelde te vragen of op dat punt niet nog een stapje extra in de goede richting kan worden gezet. Uiteindelijk staan wij hier immers toch voor de burger. 

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef het woord aan de minister. 

Minister Plasterk:

Voorzitter. Dank aan de Kamer voor de brede steun voor het voorstel zoals het hier voorligt. Ik wil nu maar even met de mantel der liefde bedekken wie nou wanneer wat gedaan heeft. Ik constateer gewoon dat wij in deze kabinetsperiode nu met het voorstel komen, dat het een lange geschiedenis heeft en dat er brede steun voor is. Ik stel die brede steun zeer op prijs. 

Ik ben het eens met de heer Veldman dat we nu, zeker daar waar binnen een paar jaar een eind gemaakt wordt aan deze situatie, niet weer de administratieve lasten voor miljoenen moeten verhogen door differentiatie aan te brengen. Het lijkt me inderdaad wijs om het daar nu bij te laten en het nu structureel op te lossen. 

De Kamer heeft mij zien vechten als een leeuw voor een overgangstermijn van tien jaar. Ik berust nu in de situatie dat er kennelijk brede steun bestaat voor het amendement om de termijn terug te brengen naar vijf jaar. Daar voeg ik mij dan naar. Ik realiseer me dat er op het front van de gemeenten natuurlijk altijd een verschil zal blijven tussen de nu heffende en de nu niet heffende gemeenten en dat het daar dus een zeker ongemak oplevert. 

Tegen de heer Ronnes zeg ik dat ik getracht heb om impliciet te antwoorden op de vraag hoe het nou zit met die 70 gemeenten. Ik heb me laten overtuigen door hun argumentatie dat het in het kader van gewekte verwachtingen niet helemaal redelijk zou zijn. Als ze al het voornemen hadden om te gaan heffen, dat zelfs in een verordening hadden staan maar nog niet daadwerkelijk hadden gedaan, dan zou het niet redelijk zijn dat ze dat om die reden niet meer zouden kunnen doen. Hoe dan ook, over vijf jaar mogen ze het niet meer doen. Als ik hen was, zou ik daarmee rustig aan doen, want structureel heb je er uiteindelijk niet veel aan. Ik denk dat het daarmee is geadresseerd. 

De heer Bisschop heeft vanaf het begin van de zittingsperiode van de Kamer gepleit voor het verruimen van het gemeentelijk belastinggebied. Ik zal dat onder de aandacht brengen van diegenen die bij de volgende formatie betrokken zijn. Ik heb wel altijd gezegd dat ik ook de complicaties zie. Het wordt immers nog een hele kwestie, omdat het grote inkomensherverdelende effecten kan hebben. Ten principale zijn mensen ervoor, maar als je specifiek gaat zien wat de puntenwolk individueel voor categorieën gemeenten en categorieën burgers gaat betekenen, gaat de een erop vooruit en de ander erop achteruit. Een van de natuurwetten die ik in deze functie heb gesignaleerd, is dat je niets meer hoort van degenen die erop vooruitgaan. Degenen die erop achteruitgaan, laten echter luidkeels van zich horen. Die kwestie is dus nog lang niet geklaard. In abstracto is iedereen voor het verruimen van het gemeentelijk belastinggebied, maar ik moet nog zien wat er gebeurt als het concreter wordt. Ik zal echter zeker entameren dat dit thema op de agenda komt. 

Mevrouw Fokke benadrukte nog eens dat het effect natuurlijk moet zijn dat de tarieven, die waren afgestemd op het precario dat werd betaald, omlaaggaan. Ik vind dat vanzelfsprekend. Ik wil er dan ook geen afspraken over maken, omdat het gewoon moet. Het is aan de Autoriteit Consument & Markt om daar inspectie op te verrichten. Ik kan me wel voorstellen dat we daar de vinger aan de pols houden. Het zit niet helemaal in mijn portefeuille — voor een deel berust dat natuurlijk bij het departement van Economische Zaken — maar het lijkt mij veilig om hier toe zeggen dat we, wanneer die wet ingaat, aan de Autoriteit Consument & Markt zullen vragen om daar specifiek op toe te zien. Ik zeg toe dat we de Kamer informeren als er reden is om aan te nemen dat men zich daar niet naar voegt. Mag ik het zo met u afspreken? 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Ik denk dat wij allemaal heel tevreden zijn vanavond. 

Minister Plasterk:

Meer kan ik niet wensen. Ik laat mijn beantwoording hierbij. 

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde van de beraadslaging over dit wetsvoorstel gekomen. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Komende dinsdag zullen de stemmingen zijn. Ik dank de collega's en de minister. 

Naar boven