3 Voltooid leven

Aan de orde is het debat over het rapport van de commissie-Schnabel over voltooid leven.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister van Veiligheid en Justitie, de Kamerleden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen van harte welkom. Alle sprekers hebben maximaal zes minuten spreektijd.

De heer Rutte (VVD):

Voorzitter. Als je middenin het leven staat, is het moeilijk je voor te stellen dat er mensen zijn die hun leven als een grote last ervaren. Het gaat soms om mensen die niet of nauwelijks ziek zijn, maar die alles wat ze wilden in het leven hebben gedaan en meegemaakt. Zij hebben de mensen met wie ze hun leven hebben vormgegeven, geliefden, vrienden, zelfs kinderen, zien wegvallen. Het zijn mensen die een gevoel van ernstige eenzaamheid ervaren, hoewel ze objectief gezien niet eenzaam zijn. Het zijn mensen die iedere dag hopen dat het hun laatste dag zal zijn. Ze vinden hun leven voltooid en willen graag hulp om dat leven op een menswaardige wijze te beëindigen zodat invulling wordt gegeven aan hun laatste, maar zeer belangrijke autonome wens.

Wie niet, of slechts in geringe mate medische klachten heeft, maar wel oprecht lijdt aan het leven zelf, kan nu niet geholpen worden bij de stervenswens. Dit tot grote teleurstelling, of zelf wanhoop van de mensen die het betreft.

De VVD vindt principieel dat voor wie weloverwogen, zonder druk van buitenaf concludeert dat zijn of haar leven voltooid is, de weg naar hulp bij een zelfgekozen levenseinde open zou moeten staan. Misbruik moet daarbij altijd uitgesloten worden.

Tegelijkertijd moeten we oog hebben voor de vragen die dit bij veel mensen oproept. Wat betekent het als mensen die niet ziek zijn, geholpen worden om hun leven te beëindigen? Hoe voorkom je misbruik? Welke waarborgen zijn er om zeker te weten dat dit de expliciete wens van mensen zelf is? Dat zijn grote zorgen die ook serieus genomen moeten worden. Wat de VVD betreft is het daarom van essentieel belang dat voor stervenshulp bij mensen die hun leven voltooid achten, aan scherpe randvoorwaarden wordt voldaan. Misbruik moet uitgesloten zijn. Er moet een duidelijk toetsingskader zijn op basis waarvan beoordeeld wordt of er sprake is van voltooid leven. De bevoegdheid en deskundigheid van de hulpverlener die stervenshulp verleent, moet helder omschreven zijn en getoetst kunnen worden. Het draagvlak voor de huidige euthanasiepraktijk mag niet worden aangetast.

De VVD is gelukkig met de afgewogen kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Schnabel. In de reactie sluit het kabinet aan bij ons principiële standpunt dat hulp bij een zelfgekozen levenseinde open moet staan voor mensen die weloverwogen, zonder druk van buitenaf concluderen dat hun leven voltooid is. Het kabinet geeft aan, te kiezen voor aanvullende wetgeving naast de huidige euthanasiewet, waarmee een zorgvuldige praktijk geborgd wordt. Het gaat om wetgeving die uitgaat van de autonomie van het individu.

In de kabinetsreactie ziet de VVD voldoende aanknopingspunten om het wetgevingstraject met vertrouwen tegemoet te zien. De definitieve toetsing kan echter pas plaatsvinden zodra er een wetsvoorstel ligt. Die toetsing zullen we niet lichtvaardig opnemen. Juist omdat levenseinde uiterste zorgvuldigheid vraagt, moeten we toetsen aan stevige randvoorwaarden. Op welke termijn verwachten de ministers dat het wetsvoorstel aan de Kamer kan worden voorgelegd?

In de brief wordt een eventuele leeftijdsgrens in het midden gelaten. Er wordt wel geschreven over "oudere mensen", maar wat de VVD betreft kan voor voltooid leven eigenlijk geen leeftijdsgrens gehanteerd worden, al hebben we begrip voor het ongemak dat gevoeld wordt bij jongeren die aangeven dat ze hun leven voltooid achten. Dat is ook echt een punt dat nadere aandacht verdient. Maar een leeftijdsgrens voor voltooid leven zou juist bij kunnen dragen aan het gevoel dat je er vanaf een bepaalde leeftijd niet meer toe doet, iets wat de VVD nu juist niet wil, want iedereen doet ertoe, wat je leeftijd ook is. Hoe kijkt het kabinet hiernaar?

De commissie-Schnabel geeft nadrukkelijk aan dat de huidige euthanasiewet al veel ruimte biedt voor mensen die aangeven dat ze hun leven voltooid achten. Het gaat om mensen die lijden aan een stapeling van ouderdomsklachten. In de praktijk wordt een euthanasiewens van mensen met een stapeling aan ouderdomsklachten echter zelden ingewilligd. Ziet het kabinet mogelijkheden om te zorgen dat in de praktijk meer invulling gegeven wordt aan deze conclusie van de commissie-Schnabel? Zou het kunnen helpen als de ministeries van VWS en van Veiligheid en Justitie met een nadere handreiking op dit gebied komen, in lijn met de handreiking die in december 2015 kwam over euthanasie bij dementie? Graag een reactie.

Ik sluit af in de wetenschap dat het debat van vandaag zeker niet het einde van de discussie is. Maar wat de VVD betreft, is dit debat een belangrijke stap naar een land waarvoor mensen die weloverwogen, zonder druk van buitenaf, concluderen dat hun leven voltooid is, de weg naar hulp bij een menswaardig levenseinde open staat.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Vanmorgen stond in een landelijke krant een mooi interview met de heer Rutte. Daarin gaf hij aan dat hij de timing van dit debat en van het kabinetsvoorstel wat ongemakkelijk vindt. Hoe heeft het dan toch kunnen gebeuren dat die kabinetsreactie op dit moment aan de Kamer is gezonden?

De heer Rutte (VVD):

Ik heb daarmee willen uitdrukken dat sommigen hebben gezegd: het komt nu naar de Kamer omdat er verkiezingen aankomen. Dat leidt tot een ongemakkelijk gevoel, en dat snap ik wel. Maar volgens mij werken we in ieder geval vanuit de VVD al heel lang aan dit thema. Wij vinden dit thema namelijk erg belangrijk. Niets voor niets hebben we in 2013 al gevraagd om het onderzoek van de heer Schnabel. Dat rapport kregen we in februari van dit jaar. Het kabinet heeft gewoon tijd nodig gehad om tot een afgewogen reactie op dat rapport te komen. Ik heb daar respect voor. Dat leidt tot de datum waarop die reactie naar buiten komt. Ik snap wel dat dat ongemakkelijk voelt, dat heb ik willen benoemen, maar wat ik ook heb willen aangeven, is dat dit een langdurig traject is dat zijn tijd nodig heeft. De reactie komt nu, waarmee de discussie nog lang niet is afgerond. Er komt nog wetgeving, waarin we met elkaar uitgebreid van gedachten zullen wisselen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De VVD is allang met dit onderwerp bezig. In 2012 stelde uw fractiegenoot Van Miltenburg in een reactie op Uit vrije wil dat zelfbeschikking een groot goed is, zij het dat je niet kunt eisen dat de overheid jouw stervenswens honoreert. Als ik nu kijk naar het kabinetsvoorstel en als ik luister naar uw bijdragen, lees en hoor ik een heel ander verhaal. Wat is er de afgelopen jaren gebeurd dat dit tot een wijziging bij de VVD-fractie heeft geleid?

De heer Rutte (VVD):

Ik zie die wijziging niet. Het principe van zelfbeschikking voor mensen die hun leven echt voltooid achten, die alles hebben gezien en meegemaakt wat ze hebben mee willen maken, die lijden aan het leven zelf, wordt al heel lang gedeeld door de VVD-fractie. Je moet wel oog hebben voor alle maatschappelijke bezwaren die er zijn en voor alle randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan, voordat je zoiets echt vorm kunt geven. Niet voor niets hebben we om een advies gevraagd.

De voorzitter:

Afrondend.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik begrijp dat zelfbeschikkingsrecht en autonomie bij de VVD belangrijke begrippen zijn. Maar wil de heer Rutte dan wel erkennen dat absolute autonomie, zoals de heer Schnabel aangeeft, eigenlijk een illusie is en dat er altijd besluitvorming plaatsvindt in een maatschappelijke context, waardoor dit besluit grote gevolgen heeft voor de samenleving?

De heer Rutte (VVD):

In mijn bijdrage heb ik heel duidelijk aangegeven dat we echt oog moeten hebben voor wat dit teweegbrengt bij mensen. Ik heb vandaag in dat interview heel duidelijk gezegd dat je in een wetgevingstraject probeert dingen te organiseren en mogelijk te maken, maar wel onder strikte voorwaarden. Het is heel erg belangrijk dat we altijd over onze schouder kijken of we de maatschappij hebben meegenomen in dat traject. Daar staan wij voor.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Rutte geeft helder aan dat, als het aan dit kabinet ligt, er nog wetgeving komt waarin je over allerlei voorwaarden en zorgvuldigheidseisen kunt spreken. Maar vandaag is het ook een heel principieel debat. De heer Rutte heeft heel duidelijkheid het principe van de zelfbeschikking genoemd, vanwaaruit de VVD in dit geval redeneert. Als ik ook hoor dat er geen leeftijdsgrens meer geldt, wanneer zijn er dan nog grenzen aan de zelfbeschikking? Wanneer mag in de liberale visie, in de visie van de VVD gezegd worden: hier mogen we als overheid ter bescherming van het leven wel een harde grens trekken?

De heer Rutte (VVD):

De bescherming ligt erin dat je natuurlijk absoluut zeker wilt weten dat misbruik is uitgesloten, dat het echt gaat om de keuze van iemand zelf, dat die niet onder druk staat en dat het heel duidelijk is dat er sprake is van een persistente wens en niet van een opwelling. Er zitten allerhande begrenzingen aan en allerlei randvoorwaarden die om een uiterste zorgvuldigheid vragen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar dan nu heel concreet. Er zijn zo veel situaties in de samenleving waarin mensen in de gebrokenheid van dit bestaan met verlieservaringen te maken hebben. Je bent 50 en je hebt te maken met een echtscheiding die je verschrikkelijk vindt. Is dat een reden om te zeggen: voor mij hoeft het leven niet meer? En moeten we dat dan respecteren?

De heer Rutte (VVD):

We gaan nu heel erg naar de casuïstiek kijken. Ik vind echter dat je dit alleen in het individuele geval zorgvuldig kunt beoordelen. Dat lees ik ook heel duidelijk in de kabinetsreactie terug. Iemand die zo'n proces begeleid, moet heel goed kijken: is er geen sprake van een opwelling of hebben we hier te maken met een persistente wens? Ik kan niet individuele situaties beoordelen, maar ik kan me wel heel goed voorstellen dat mensen die wens heel diep en heel langdurig voelen en dat er — dat is het grote verschil, denk ik, tussen de SGP en de VVD — geen interventies meer te verzinnen zijn om die wens nog weg te kunnen nemen. Als we dat wel kunnen doen, als we iemand kunnen helpen, waardoor hij wel weer door wil met het leven, dan moeten we dat ook gewoon doen. Dat staat heel nadrukkelijk in de kabinetsreactie en daar voel ik mij ook zeer bij thuis. Dat moeten we dan dus zeker doen. Het grote verschil tussen de VVD en de SGP is dat de SGP per definitie nee zegt, een geharnast nee: wij denken daar verder ook niet over na, want wij willen dit niet. Wij zeggen echter: ja, mits. En dan komt er een hele rits aan voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Er moet zorgvuldig naar worden gekeken en als er andere mogelijkheden zijn, moeten we dat pad ook bewandelen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een geharnast nee, dat is waar, maar verder nadenken is ook wel degelijk aan de orde. Als je "nee" zegt tegen de dood, zeg je "ja" tegen het leven en dan zul je als samenleving iets tegenover al die eenzaamheidsgevoelens waar mensen mee te kampen hebben, moeten stellen. Hoe weegt de VVD mee dat er zo veel mensen te maken hebben met gebrek aan zin in hun bestaan, met verlieservaringen en met het gevoel er niet meer toe te doen en niet meer gewaardeerd te worden door hun familie of hun omgeving? Wat is daar het antwoord van de VVD dan op?

De heer Rutte (VVD):

Als er één partij is die hecht aan het leven, is dat de VVD. Wij zijn dol op het leven en wij staan heel positief in het leven. We willen er maximaal vorm aan geven. Dat is heel essentieel. Maar het kan zijn — zoals ik ook geschetst heb — dat mensen op een bepaald moment alle mensen om zich heen met wie ze het leven vorm hebben gegeven, hebben zien wegvallen en dat ze de verlieservaringen hebben waar de heer Van der Staaij het over heeft. Ze kunnen dan echt denken: voor mij hoeft het niet meer, het hoeft gewoon niet meer. Als we in staat zijn om iemand met een interventie, met hulp, met aandacht zover te krijgen dat hij zegt: ik wil wel door, dan is dat prima en dan moeten we dat doen. Maar dat gaat echt niet bij iedereen lukken. Dan vraag ik mij af wat meer barmhartig is: zeggen "u moet toch door en ik sta barmhartig bij u" of "u hoeft niet verder en ik ben bereid u daarbij helpen"? Wij kiezen voor het tweede.

Mevrouw Leijten (SP):

De VVD zegt dat er duidelijke randvoorwaarden moeten zijn. Er moet goed onderzocht worden of de stervenswens persistent is. Maar iemand die worstelt met het leven of lijdt aan het leven, krijgt een stervensbegeleider langs als het aan het kabinet ligt. Is dat wel de juiste stap, de juiste term? Is met het langs sturen van een stervensbegeleider de uitkomst van het gesprek eigenlijk niet al bepaald?

De heer Rutte (VVD):

Dit is relevante vraag van mevrouw Leijten. In een woord kan heel veel zitten. Ik ben bereid om te kijken of we een andere terminologie kunnen vinden die meer passend is. Het gaat om een begeleider die nadrukkelijk bekijkt of met een medische interventie of met sociale interventies — het kan heel breed zijn — de stervenswens kan worden weggenomen. Alleen als dat niet kan, kan zo iemand begeleiding bieden naar de stervenswens die er is. Maar zeker, die terminologie is iets om naar te kijken.

Mevrouw Leijten (SP):

Bij het bestuderen van dit moeilijke thema trof het mij dat als mensen worstelen met het leven, als ze wellicht denken "mijn leven heeft geen zin meer" en daarover willen praten, dat dan geen plek heeft in onze gezondheidszorg. Dat is een privékwestie, het wordt niet vergoed. Als mensen worstelen en zeggen "ik denk dat ik wel dood wil", krijgen ze een stervensbegeleider, maar als ze eerder behoefte hebben aan een levensbegeleider, dan past dat niet. Ik vind het fijn dat ik bij de VVD ruimte bespeur om daar wel naar te kijken. Ik vind namelijk dat we moeten luisteren naar en moeten meekijken met mensen die hun leven voltooid achten of die denken dat het voltooid is. We moeten niet zeggen: de overheid stuurt een speciaal opgeleid iemand die dat onomkeerbare uiteinde begeleidt. Ik voel dat er bij de VVD ruimte is om te zoeken naar een betere aanvliegroute.

De heer Rutte (VVD):

Dat klopt. We moeten zeker wel een speciaal opgeleid iemand sturen, want het is een complexe materie en zo iemand moet veel kunnen. Hij moet veel snappen van medische zaken maar ook van sociale interventies. De terminologie kan inderdaad de suggestie wekken dat er maar één uitweg mogelijk is, en dat moet niet.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Voorzitter. Zo'n 25 jaar verscheen er een essay van Huib Drion: Het zelfgewilde einde van oude mensen. Hij meende dat ouderen er grotere rust in konden vinden als ze over een middel konden beschikken waarmee ze op aanvaardbare wijze en op een voor hen passend moment uit het leven kunnen stappen. De wens van mensen om zelf te mogen beschikken over een waardig levenseinde zonder de toevlucht te moeten nemen tot onaanvaardbare middelen of methodes, is actueel gebleven. Zo verzamelde het burgerinitiatief Voltooid Leven binnen korte tijd duizenden handtekeningen. Wegens de wens van een toenemende groep Nederlanders om meer zelfbeschikkingsrecht te krijgen wanneer ze hun leven voltooid achten, werd in 2014 een commissie van wijzen aangesteld. Er volgde een uitgebreid en zorgvuldig rapport. Men nam extra de tijd. Ik wil de commissie overigens graag dankzeggen voor dit werk. D66 kan zich vinden in de constatering dat de huidige euthanasiewetgeving goed werkt en op groot draagvlak kan rekenen. Veel van de mensen die het leven als voltooid zien, kunnen bovendien worden bijgestaan binnen de kaders van de euthanasiewet. Aan die wet willen we dus helemaal niet tornen, maar het blijft een vereiste dat het lijden in overwegende mate een medische grondslag heeft, zo bevestigde ook het rapport-Schnabel. Daarmee biedt de huidige wetgeving niet voor iedereen met een stervenswens vanwege een voltooid leven soelaas, terwijl we voor deze mensen wel op zoek waren naar mogelijkheden. Daarom waardeer ik het moedige besluit van het kabinet om mensen die hun leven als voltooid zien, een mogelijkheid te geven.

Ik zie nu al dat er weer heel veel discussie los wordt gemaakt in de samenleving, en dat is ook heel goed. Het blijkt dat er heel veel voorstanders zijn van zo'n wet, maar er zijn ook mensen die hun zorgen uiten. Dat begrijp ik, want zo'n voorstel is heel ingrijpend. Er zijn veel belangrijke randvoorwaarden ter sprake gekomen. Er moet sprake zijn van goede zorg. Ouderen mogen zich niet overbodig gaan voelen. Er moet ondersteuning zijn in het behouden van contacten, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen. Er ligt een grote vraag bij de samenleving: zorg goed voor je ouderen. Dat onderschrijf ik allemaal van harte, maar ik wil me wel verzetten tegen het beeld dat een wet een makkelijke oplossing zou zijn of zou creëren.

Ik zie de wet helemaal niet als een oplossing, maar ik zie die wel als een mogelijkheid voor alleen die mensen die hiervan gebruik willen maken, die geen andere hulp meer wensen dan hulp bij het sterven. Ik zie de wet als een mogelijkheid voor mensen die willen sterven op een voor hen waardige manier. Dat zal altijd een ingewikkelde, uiterst moeilijke, keuze blijven en bovenal zal het een persoonlijke keuze blijven. Iemand die het overgrote deel van zijn leven achter zich heeft, heeft voldoende levenservaring opgedaan om voor zichzelf te bepalen of zijn leven nog van waarde is. Het is niet aan anderen om te bepalen of het leven van iemand nog waardevol is. Dat is aan die persoon zelf. Er is niet een plicht om te leven.

Kort na het verschijnen van het voorstel kwamen er verschillende verhalen in de media van mensen die hun leven als voltooid zien. Onder hen bevonden zich ook mensen die nog bezoek krijgen van hun kinderen en die kleinkinderen hebben die hen nog vrolijk maken. Sommigen hebben op latere leeftijd zelfs nog een partner gevonden, maar toch is er voor hen weinig tot geen perspectief: het leven ligt achter hen in plaats van voor hen. Ze lijden aan een voor hen te lang geworden leven. Medische ontwikkelingen zorgen er natuurlijk ook voor dat mensen steeds ouder worden, maar dat is niet voor iedereen een zegen; oud worden kan soms gaan voelen als een last. Een mevrouw van 91 jaar zei: er komt niets nieuws meer binnen. Een meneer van maar liefst 95 jaar die nog wel fit is — we zagen hem gisteren nog strijdlustig in een televisieprogramma — wil de aftakeling niet meemaken. Hij zegt: de dood komt toch, maar ik wil voorkomen dat het laatste stuk ondraaglijk wordt. Ik heb geen pil nodig om dood te gaan, maar ik wil een pil om een lijdensweg te voorkomen. Dat liet hij al eerder weten.

Als iemand niet wil wachten op de onvermijdelijke dood maar hij een zelf gekozen levenseinde verkiest, is er sprake van zelfbeschikking. Zou zo iemand voor hulp bij zelfdoding in aanmerking komen? Er lijkt nog geen sprake te zijn van ondraaglijk lijden, maar is dat wel een vereiste? En wie beoordeelt dan of dat lijden ondraaglijk is?

De minister spreekt ten aanzien van het wetsvoorstel van stervenshulpverleners. Kan zij nader toelichten wie dit precies zijn en aan welke eisen zij precies moeten voldoen? Moeten zij bijvoorbeeld aanwezig zijn op het moment van sterven?

D66 vindt het van belang dat het kabinet het aanspraak maken op het zelfbeschikkingsrecht wil vergroten, maar vraagt zich af hoe het verder gaat. Er is een duidelijk standpunt, maar de verdere procedure is onduidelijk. Graag hoor ik wat de tijdplanning is. De vraag hoe nu verder moet worden gegaan, is in mijn partij al eerder aan de orde gekomen. Ook wij zijn immers bezig met wetgeving over dit belangrijke maar complexe onderwerp. En we merken dat, nu de brief voorligt, het maatschappelijk debat dat we hierover al jaren voeren, weer heel expliciet en veel pregnanter wordt. Het lijkt erop dat, als een dergelijk wetsvoorstel wordt aangekondigd, mensen nog meer gaan nadenken over de vraag of ze dat willen of dat ze dat niet willen. Een concreter voorstel dat voor alle suggesties openstaat, kan daaraan een verdere bijdrage leveren. Daarom ga ik door met mijn wetsontwerp. Wij willen ons denken hierover niet stoppen en nodigen iedereen uit om met ons mee te denken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw Dijkstra geeft aan dat dit ook binnen partijen veel discussie oproept. Opvallend was dat de voorzitter van de adviescommissie, de heer Schnabel, die nu ook D66-senator is, eerst zei dat hij vond dat het mogelijk moest worden. Toen hij echter in gesprek ging en erover ging nadenken, zei hij dat dit te riskant is, juist voor mensen die kwetsbaar en afhankelijk zijn. Is hij daar uniek in? Wat is de weerslag in de D66-fractie van dit soort gedachten?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik heb al een paar keer eerder uitgelegd dat het rapport-Schnabel natuurlijk door meerdere leden van die commissie gedragen moest worden. Het is nooit alleen de voorzitter die daar uitdrukking aan geeft. Ik denk — dat weet ik overigens wel zeker — dat er ook binnen onze partij op verschillende manieren tegenaan wordt gekeken en over wordt gedacht. Maar overheersend is het idee dat we het mogelijk moeten maken voor de mensen die deze vraag stellen, namelijk de mensen die willen dat er, als hun leven voltooid is, een mogelijkheid is om op een waardige manier te sterven met eventueel familie en anderen erbij. Als er geen medische grondslag is, komt de euthanasiewet daar niet voor in aanmerking. Wij vinden het wel heel erg belangrijk dat er iets wordt geregeld voor deze mensen, ook al gaat het misschien over een niet zo heel grote groep. Dat is ook in de D66-fractie nog steeds de doorslaggevende factor.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat is dan de reactie van mevrouw Dijkstra op het punt dat voltooid leven eigenlijk ook soms een wat misleidend etiket is, omdat heel veel mensen heel ambivalent zijn over de vraag of ze nou wel of niet willen overlijden? De heer Schabel heeft dat ook vanuit de commissie naar voren gebracht. Mensen hebben te maken met verlieservaringen. Het gaat soms om een grote worsteling en om veel tragiek. Het is helemaal niet heel helder of mensen zeggen: ja, oké, het is duidelijk mijn leven is voltooid en ik wil er een einde aan maken.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Als u vraagt "wat vindt u daarvan?", dan zeg ik: mee eens. Daarom moet je ook heel goed kijken — ik doe dat dus ook — hoe je in het wetsvoorstel zo goed mogelijk kunt regelen dat er wordt vastgesteld dat het gaat om vrijwilligheid, dat het een duurzame en weloverwogen wens is en dat er sprake is van wilsbekwaamheid. Dit moet je ontzettend zorgvuldig regelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik wil mevrouw Dijkstra ook complimenteren met haar betoog. Ik herken daar veel in, zoals zo ook te horen zal zijn in de inbreng van de GroenLinks. Ik vroeg mij nog wel het volgende af. Je kunt dit op verschillende manieren in zo'n wet regelen. Met betrekking tot de leeftijdsgrens zou je bijvoorbeeld kunnen zeggen dat het leven van iemand van 86 voltooider is dan dat van iemand van 69. Een andere vraag is of het per se via een medische route door middel van hulpverleners op een meer medische manier moet. Ik zeg eerlijk dat mijn partij daar nog niet uit is. Hoe zit dat bij de fractie van D66?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Het is inderdaad een heel lastig dilemma hoe je dit goed regelt. Hoe voorkom je bijvoorbeeld dat de euthanasiewet wordt uitgehold en dat mensen die binnen de euthanasiewet niet aan de criteria voldoen of niet eens die route bewandelen, meteen maar proberen om hun leven via de wet voltooid leven te beëindigen? Dat wil je niet. Dat is ook de reden waarom wij er nog wel voor gekozen hebben om een leeftijdsgrens in het wetsvoorstel te zetten. Die is echter open, want een leeftijdsgrens is altijd arbitrair, maar we doen dat in heel veel wetten natuurlijk wel. Juist mensen van een bepaalde leeftijd, die al een heel groot deel van hun leven achter zich hebben liggen, zijn heel goed in staat om te beoordelen of dat leven hun nog meer gaat bieden. Om die reden kijken wij daarnaar. Wij doen dat ook om veilig te stellen dat de euthanasiewet als het gaat om een medische oorzaak, dus ook in geval van psychiatrie, toch nog steeds de aangewezen wet blijft om aan te toetsen of de vraag van mensen om levensbeëindiging ook ingewilligd kan worden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Er zijn bijvoorbeeld ook mensen die zeggen: ik begrijp dat getoetst wordt of mijn wens weloverwogen is, maar het besluit, de handeling om het te doen en om te zeggen "geef mij zo'n pil en ik wil het dan zelf doen" zou eigenlijk de ultieme zelfbeschikking zijn. Ik lees het kabinetsvoorstel nu zo dat dat toch iets beperkter is. Ik zal het kabinet daar ook naar vragen. Vindt de fractie van D66 ook dat het goed is om meerdere opties te bekijken en om bijvoorbeeld niet nu al te zeggen op welke manier de wet er moet gaan uitzien?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Wij kijken naar meerdere opties. Je kunt ook kijken naar het strafbaar stellen van hulp bij zelfdoding in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn natuurlijk heel veel mogelijkheden. Wij — en ik heb de indruk dat dat ook voor het kabinet geldt — hebben ons sterk gebaseerd op de proeve van wet die indertijd bij het burgerinitiatief is gevoegd. Daarin was ook sprake van stervenshulpverleners. In mijn voorstel kom ik nog heel erg op de medische route en dat bevalt me niet, want het gaat hier echt juist niet om een medische zaak. Ik vind het heel erg belangrijk dat we de zorgvuldigheid en de veiligheid in acht nemen als we zeggen: je krijgt een middel beschikbaar. Nu is het immers de dokter die de sleutel van de medicijnkast heeft. Je moet dus in heel veel andere wetten bekijken hoe we dit op een goede manier kunnen regelen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

D66 wil hulp bij zelfdoding bij voltooid leven mogelijk maken en heeft daarbij bepaalde mensen op het oog, maar als de wettelijke mogelijkheid nu wordt gecreëerd, betekent dat dat dit voor een hele grote groep mensen, voor de kwetsbare ouderen in onze samenleving, echt een optie zal worden. Als de wettelijke mogelijkheid er is, zal iedere oudere — dat staat letterlijk in het rapport van de commissie-Schnabel — zichzelf geconfronteerd zien met de vraag of hij of zij op dat moment of op een later moment gebruik wil maken van die mogelijkheid. Hoe heeft D66 dat meegewogen in het standpunt hierover?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

D66 gaat uit van de weloverwogenheid van zo'n beslissing van de mensen die deze wens hebben. Wij vinden ook dat er moet worden getoetst dat er geen druk is, dat men hier niet toe wordt aangezet, dat het een duurzame wens en geen impuls is en dat men volledig vrij is geweest om hiertoe te beslissen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Dat begrijp ik allemaal wel en ik heb mevrouw Dijkstra dat ook horen zeggen, maar toch zal iedere oudere geconfronteerd worden met de vraag of hij of zij hiervan gebruik wil maken, op dat moment of in de toekomst.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ja, het staat ouderen dan vrij om daarover na te denken. Zelfs nu de wettelijke mogelijkheid er nog niet is, denk ik dat ouderen hier al heel veel over nadenken, gelet op alle reacties die dit losmaakt in de samenleving. Juist van ouderen krijgen wij enorm veel bijval voor het goed regelen hiervan. Dat is ook precies wat ik zojuist al aangaf: ik denk dat het voor heel veel mensen belangrijk is dat de mogelijkheid er is en dat je hier dus over kunt nadenken. Op dit moment moet dit illegaal. Als je dit nu zo wilt doen en op een door jezelf bepaald moment wilt beslissen dat je leven klaar is en dat je daar op hoge leeftijd mee wil ophouden, zijn er nu zoveel zaken waarmee je anderen misschien belast dat mensen dit niet doen.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

D66 wil allemaal waarborgen inbouwen, maar is dat geen illusie? In het rapport van de commissie-Schnabel staat letterlijk dat alle ouderen zichzelf inderdaad geconfronteerd zien met die vraag en dat de wettelijke mogelijkheid tot onoverkomelijke bezwaren zal leiden op het gebied van zorgvuldigheid, veiligheid en mogelijk misbruik. Dan gaan alle alarmbellen toch rinkelen? Dan moeten we toch tegen elkaar zeggen dat dit niet de goede weg is?

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Het mag duidelijk zijn dat dit door D66 anders wordt bekeken. Wij zijn veel minder bang dat hierbij geen zorgvuldigheid kan worden toegepast. Integendeel, ik denk dat dat heel goed mogelijk is. Ik denk dat wij nu dezelfde argumenten zien als toen we begonnen over de euthanasiewet: ook toen was er de opvatting dat het allemaal niet te regelen was en dat het een hellend vlak zou zijn. En wat zien we? De euthanasiewetgeving werkt uitstekend. Er is helemaal geen reden om aan te nemen dat we dit niet op een goede manier zouden kunnen regelen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Mag iemand die zijn of haar leven als voltooid ervaart, een beroep doen op de overheid en naasten om hulp bij zelfdoding te krijgen? Die politieke en maatschappelijke vraag lag in 2014 voor. Die vraag is uiterst ingewikkeld en gaat niet alleen over individuen, maar raakt de samenleving als geheel. Om die reden is onder leiding van de heer Schnabel een commissie van wijzen ingesteld om met een weloverwogen en verstandig advies te komen. Dat heeft de commissie gedaan, unaniem. Zij stelde vast dat een herziening van de euthanasiewet of het creëren van nieuwe juridische mogelijkheden voor hulp bij zelfdoding niet nodig en zelfs onwenselijk is.

Het kabinet wijst het advies van de door zichzelf ingestelde commissie nu helaas van de hand. De ChristenUnie is onaangenaam verrast door de kabinetsreactie op dit rapport. Dat betreft zowel het moment als de inhoud daarvan. De commissie heeft haar taak uiterst serieus genomen en kwam in februari van dit jaar met een advies. Het lukte het kabinet niet om hierop voor de zomer een reactie te geven. Dat begrijp ik. Het gaat tenslotte om een vraagstuk van leven en dood, maar waarom dan nu ineens dit advies? Waarom wordt nu een kabinetsstandpunt ingenomen dat zo ingrijpend is en zo verstrekkende gevolgen heeft en — ik zeg het toch maar — waarom gebeurt dat zo vlak voor de verkiezingen?

Het kabinetsvoorstel heeft veel maatschappelijke onrust gegeven. Terwijl de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) hierop al voorsorteert en stervenshulpverleners wil opleiden, laten tal van artsen, ethici en columnisten de alarmbellen rinkelen. Niet alleen wij, maar ook de samenleving is overvallen door dit plotselinge en ingrijpende besluit van het kabinet. Het doet absoluut geen recht aan de gevoeligheid van het onderwerp en getuigt van een grote mate van onzorgvuldigheid. Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om een breed samengestelde commissie van wijzen in te stellen terwijl het kabinet haar advies vervolgens terzijde schuift en een eigen politieke koers vaart? Wat is er gebeurd in dit kabinet? Als je geleerden laat nadenken over voltooid leven, zou je hun adviezen toch serieus moeten nemen?

De ChristenUnie is geen voorstander van de euthanasiewet, maar begrijpt het advies van de commissie-Schnabel om het huidige juridische kader in stand te houden. Wij zagen ernaar uit om met haar rapport in de hand het debat in deze Kamer op genuanceerde wijze voort te zetten. De vraag is of dat nu nog mogelijk is. Laat ik dan toch wat nader inzoomen op onderdelen van het rapport.

De commissie stelt vast dat achter voltooid leven veel individuele verhalen schuilgaan. De woorden "voltooid leven" verhullen vaak een leven met ervaringen van verlies, van afnemende regie en eenzaamheid. Ook onderzoeker Els van Wijngaarden wijst hierop. Mensen willen vaak niet dood, maar geven aan "dit leven wil ik niet". Juist bij kwetsbare mensen is het de taak van de overheid om het leven te beschermen. Het beschermen van mensenlevens is niet te rijmen met het faciliteren van de invulling van de wens tot hulp bij zelfdoding. Als de overheid deze stap wel zet, zo waarschuwt de commissie, kan dat ertoe leiden dat de bestaande euthanasiewet wordt uitgehold: waarom zou je de ingewikkelde route volgen waarbij je lijden met een medische grondslag moet aantonen als er een andere route is? Bovendien, zo beargumenteert de commissie, zal een wettelijke mogelijkheid een optie worden. Ouderen zullen zichzelf met de vraag geconfronteerd zien of zij nu of op een later moment hulp bij zelfdoding willen. Ouderen kunnen bewust of onbewust door hun omgeving gestimuleerd worden om zo'n afweging te maken. De commissie stelt verder het volgende. "Vanuit het perspectief van de overheid en de zorgplicht die op de overheid rust ten aanzien van de bescherming van het leven en de veiligheid van personen, zou een verruiming van mogelijkheden voor hulp bij zelfdoding tot onoverkomelijke bezwaren leiden onder meer vanuit het oogpunt van veiligheid, zekerheid en het voorkomen van misbruik, in het bijzonder in het licht van de noodzaak om kwetsbare groepen te beschermen."

Waarom negeert het kabinet dit? Het kabinet schrijft dat twee waarden moeten worden afgewogen: barmhartigheid en beschermwaardigheid van het leven. Dat zijn twee waarden uit de christelijke traditie die ons dierbaar zijn. Volgens het kabinet leidt weging van deze waarden tot de situatie waarin hulp bij zelfdoding gerechtvaardigd is. Mijn fractie kan echter onmogelijk zien hoe dit het leven beschermt en wat er barmhartig is aan het opgeven van kwetsbare ouderen en het op het spel zetten van hun gevoelens van veiligheid.

Ik heb gezien dat mensen diep kunnen lijden aan het leven. Dat kunnen wij niet met een wet oplossen. Het voorstel van het kabinet mag en kan hierop niet het antwoord zijn. Het doet geen recht aan de waarde van het leven en niet aan de complexiteit van problemen waarmee mensen zich geconfronteerd zien. De ChristenUnie vraagt het kabinet het standpunt te herzien: neem de kabinetsreactie terug en ga aan de slag met de adviezen van de commissie-Schnabel. Dan spreken wij elkaar weer. Is het kabinet daartoe bereid?

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Voortman wil interrumperen, maar ik stel voor dat mevrouw Dik-Faber eerst haar bijdrage afrondt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De ChristenUnie gelooft dat het leven door God gegeven is en dat het leven waardevol en beschermwaardig is, ook een leven in hoge ouderdom. Het is triest te moeten constateren dat veel ouderen het gevoel hebben dat hun leven zinloos is geworden. Dat is geen spontaan idee. Het is een gedachte die opkomt in een samenleving die ouderdom nauwelijks meer waardeert, die ouderenzorg ziet als een kostenpost en waarin er steeds minder tijd is om echt naar elkaar om te zien. De ChristenUnie roept het kabinet op om de aanbeveling van de commissie-Schnabel over het voorkomen van voltooid leven ter harte te nemen. Zij noemt specifiek het voorkomen van eenzaamheid, het vergroten van zelfredzaamheid en een herwaardering van ouderdom. Hieraan wordt in de kabinetsbrief niet meer dan een half A4'tje besteed. Dat moet anders. Ik besef dat wij niet alle situaties waarin mensen hun leven als voltooid ervaren, kunnen voorkomen. Tegelijkertijd is het schrijnend dat het in onze samenleving zover is gekomen dat ouderen zichzelf als overbodig en als een kostenpost zien. Het goede is dat we de samenleving met elkaar vormen en daar dus iets aan kunnen doen. Ook de politiek heeft daarin een verantwoordelijkheid.

Tot slot. Wij verschillen van mening over de mogelijkheden van hulp bij zelfdoding, maar hopelijk kunnen wij elkaar vinden in onze inzet voor een samenleving waarin ouderen zich gezien en gewaardeerd voelen, en voor een samenleving waarin zij liefdevolle zorg en aandacht krijgen en waarin zij naar vermogen kunnen meedoen. Dat is de samenleving die ons voor ogen staat.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als mensen zeggen dat zij dood willen omdat zij vinden dat de zorg niet goed is, kan dat natuurlijk absoluut niet; dan zou er inderdaad meer moeten worden geïnvesteerd in ouderenzorg en er meer moeten worden gedaan om eenzaamheid te bestrijden. Maar mevrouw Dik-Faber geeft heel terecht aan dat er ook situaties zijn waarin mensen echt lijden aan het leven en dat die situaties niet te voorkomen zijn. Ik zou heel graag van de ChristenUnie horen wat wij volgens haar voor deze mensen zouden moeten doen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik hoop dat GroenLinks samen met de ChristenUnie wil nadenken over manieren om onze samenleving en ons politieke beleid zo te veranderen, dat wordt voorkomen dat mensen hun leven als voltooid gaan ervaren. Inderdaad is er een groep die erg lijdt aan het leven. De overheid heeft ook voor hen een zorgplicht, maar de route die het kabinet daarvoor voorstelt, is niet mijn route. Ik wil mensen niet opgeven. Als we zelfdoding bij een voltooid leven mogelijk gaan maken, zou dat betekenen dat iedere oudere het gevoel zou krijgen dat hij of zij een antwoord moet geven op de vraag of hij of zij van die mogelijkheid gebruik wil maken. We zullen dan iedere oudere met die vraag confronteren. Een wettelijke mogelijkheid zal een optie worden. Dat tast het gevoel van veiligheid van ouderen aan. Dat is ook precies wat de commissie-Schnabel aangeeft: het wetsvoorstel leidt tot onoverkomelijke bezwaren op het gebied van veiligheid en de bescherming van ouderen. Ik zie de problemen, maar ik hecht aan het rapport van de commissie-Schnabel en ik ben het eens met haar advies.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik denk dat er juist ook mensen zijn wie de aanwezigheid van zo'n mogelijkheid juist rust geeft. Die mensen weten dan dat zo'n optie er is, wat ervoor zorgt dat zij weten dat zij daar nu niet voor moeten kiezen. Ik deel dat punt dus niet. Mijn vraag ging echter specifiek over die groep mensen. Mevrouw Dik-Faber gaf zonet weer aan dat dit voor hen niet is te voorkomen, met wat voor investering in de zorg of voor eenzaamheid ook. Wat doet de ChristenUnie voor die groep? Ik zou dat heel graag horen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het spijt mij enorm dat de overheid niet al het lijden kan oplossen. Wij kunnen dat niet. Ik pak het rapport van de commissie-Schnabel er weer even bij, al denk ik niet dat ik het nog een keer hoef te citeren. Ik heb het al gezegd in mijn reactie op de interruptie van D66 en zojuist weer: die onoverkomelijke bezwaren. Er zijn misschien mensen die niet door de overheid geholpen worden. Maar dit onderwerp moet ongemakkelijk blijven. Dit is gewoon een ongemakkelijk vraagstuk van leven en dood. We kunnen niet alles oplossen. Ik denk dat we gewoon eerlijk moeten zijn en moeten erkennen dat we, als we het ene willen oplossen, een ander, veel groter probleem creëren. De commissie-Schnabel wijst daarop. Ik wil die weg niet inslaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik wil mevrouw Dik-Faber danken voor haar specifieke reactie. Zij geeft aan dat we het voor die specifieke groep, waarover dit voorstel volgens mij gaat, niet kunnen oplossen. Ik denk dat dat wel kan, namelijk door dit op een zorgvuldige wijze te borgen in een wetsvoorstel. Over hoe dat er precies uit moet zien, moet nog verder worden gesproken bij de wetsbehandeling. Volgens mij zit daar precies het meningsverschil tussen onze fracties: wil je die laatste, kleine groep helpen of niet?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

GroenLinks geeft nu ook aan dat het goed wil kijken naar de randvoorwaarden: dit moet in onze samenleving een goede inbedding krijgen, er mag geen misbruik van worden gemaakt et cetera. Wij hebben nu echter een rapport van een commissie van wijzen, van een commissie die daar heel zorgvuldig naar heeft gekeken. Die commissie zegt dat dit niet reëel is, dat dit zal leiden tot onoverkomelijke bezwaren. Het is dus niet reëel om die randvoorwaarden in te willen bouwen. Mijn conclusie is dat we niet iedereen kunnen helpen en dat we, als we dat wel zouden willen doen, een groot samenlevingsvraagstuk op ons af zullen krijgen. Die weg willen wij niet op.

De heer Rutte (VVD):

Ik dacht: laat ik mevrouw Dik-Faber de gelegenheid geven om haar verhaal af te ronden. Zij begon heel scherp en ik dacht dat de nuance misschien later zou komen, maar die kwam niet. Ik ga even terug naar het begin van het betoog van mevrouw Dik-Faber. Zij gebruikte grote woorden richting het kabinet en zei dat het kabinet onzorgvuldig is. Ik schets even de situatie. Het kabinet heeft een commissie in het leven geroepen, de commissie-Schnabel. Die commissie heeft ongeveer twee jaar nodig gehad om een advies uit te brengen. Het is een lijvig en indrukwekkend advies. Het kabinet heeft vervolgens ruim de tijd genomen, namelijk zeven maanden, om het advies te wikken en te wegen. Het heeft een heel genuanceerde brief geschreven, van elf pagina's. Het heeft gewikt en gewogen en een bepaald uitgangspunt gekozen. Ik snap dat de ChristenUnie dat uitgangspunt nooit zal willen delen, wat er ook gebeurt, omdat zij daar principieel anders over denkt, maar het is wel een genuanceerde brief. En dan zegt mevrouw Dik-Faber dat het onzorgvuldig is. Kan zij dat uitleggen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ja. Ik vind de timing buitengewoon ongelukkig. Dat waren ook precies de woorden van de heer Rutte vanmorgen in de media. Ik had liever gehad dat hierover maatschappelijke debatten waren gevoerd en dat het kabinet zijn oor te luisteren had gelegd. Ik wijs op alle krantenberichten waaruit blijkt dat voor- en tegenstanders over elkaar heen buitelen. De samenleving is echt overvallen door dit standpunt van het kabinet, een standpunt dat 180 graden gedraaid is ten opzichte van het advies van de commissie-Schnabel. Waarom ineens? Hoe is dat zo gekomen? Dat is volstrekt onduidelijk. De samenleving voelt zich overvallen; wij voelen ons ook overvallen. Dat heb ik duidelijk willen maken in mijn bijdrage.

De heer Rutte (VVD):

Het is maar net naar welk deel van de samenleving je kijkt. Volgens mij is er onvoorstelbaar veel steun voor het voorstel dat het kabinet heeft gedaan. Dat vond ik opmerkelijk: er is extreem veel steun. Ik vind echter wel dat we ook oog moeten hebben voor alle bezwaren die er zijn. Dat vind ik nou zorgvuldig, in plaats van dat je eenzijdig vanuit je eigen paradigma vertelt hoe de wereld in elkaar zit. Hoe zit het met de zorgvuldigheid vanuit dat oogpunt? Hoe zorgvuldig is het om hier te beweren dat wij leven in een samenleving die ouderdom nauwelijks waardeert, waarin ouderen zich overbodig voelen en zich een kostenpost voelen? Hoe zorgvuldig is dat? Welke waarheid is dat? Het is een waarheid die ik in ieder geval niet herken. Er zijn vast mensen die dit voelen, maar dat is toch niet onze samenleving? "Een samenleving die ouderdom nauwelijks waardeert" vind ik nogal grote woorden. Ik vind het ook heel onzorgvuldig.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het zijn ook grote woorden. Ik ben er heel erg van geschrokken dat die woorden in het rapport van de commissie-Schnabel staan. Wij hebben een samenvatting van het rapport kunnen lezen van de hand van Els van Wijngaarden op www.medischcontact.nl. Daarin staat hoe ouderen naar zichzelf kijken, hoe eenzaam en overbodig zij zich voelen en hoezeer zij, mede door de politieke debatten in de Kamer, voelen dat zij een kostenpost vormen. Daar ben ik enorm van geschrokken. Ik denk dat de opdracht voor ons, zowel voor de Kamer als voor de samenleving, is om na te gaan hoe we dit kunnen voorkomen. Het zal vast niet voor alle ouderen gelden, maar dat de commissie-Schnabel het advies geeft om aan de slag te gaan met een herwaardering van ouderdom en om eenzaamheid te voorkomen, is echt een appel dat we niet kunnen laten liggen. Els van Wijngaarden doet precies hetzelfde. Ik wil dat hier verwoorden. Ik vind dat we daar veel meer op moeten inzetten en ik hoop dat de VVD de ChristenUnie daarin steunt.

De heer Rutte (VVD):

Ik heb in mijn bijdrage aangegeven hoe belangrijk ik het vind dat iedereen ertoe doet, los van zijn leeftijd. Ouderen doen ertoe in dit land. De VVD is de laatste partij om groepen mensen af te schrijven. Daar is geen sprake van. Daarom werd ik echt geraakt door het woord "onzorgvuldig". Ik vind het onzorgvuldig dat me dat wordt aangewreven. Ook de VVD vindt het extreem belangrijk dat we mensen helpen waar het kan. Als er mogelijkheden zijn om sociale problemen op te lossen, waardoor de stervenswens verdwijnt, moeten we die benutten. Als er een medische oorzaak is, moeten we nagaan of die kan worden weggenomen. Als mensen aan het eind concluderen dat zij niet geholpen kunnen worden noch hoeven te worden en dat zij willen sterven, hoe barmhartig is het dan — de term "barmhartig" gebruikte mevrouw Dik-Faber ook — om erbij te staan en te zeggen: sorry, u help ik niet?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Nogmaals, als het gaat om de positie van de ouderen in onze samenleving, verwijt ik de heer Rutte niets. Ik citeer gewoon simpelweg uit het rapport van de commissie-Schnabel en uit de samenvatting van het onderzoek van Els van Wijngaarden, waarin staat welke positie ze in onze samenleving hebben. Laten we bekijken wat we kunnen doen om te voorkomen dat ouderen zich overbodig en eenzaam voelen. Dat is een opdracht voor ons allemaal, voor alle politieke partijen en voor de samenleving.

Ik ga in op de andere vraag van de heer Rutte. Ik heb het ook al tegen mevrouw Voortman gezegd. Het gaat hier om vraagstukken van leven en dood. Die zijn al ingewikkeld. Ik erken dat we niet alles kunnen oplossen. Als we hiertoe overgaan, als we de weg openen van hulp bij zelfdoding bij voltooid leven bij de groep mensen die we door beleid niet kunnen bereiken, dan zal dat iets betekenen voor onze samenleving. Dat levert onoverkomelijke bezwaren op op het gebied van veiligheid. Ik noem voorts het risico van misbruik. Ik citeer weer uit het rapport van de commissie-Schnabel. Dat zijn zaken die ik mij zeer aantrek. Het is voor ons echt een onbegaanbare weg en we weten ons daarin gesteund door het brede advies van de commissie van wijzen die op het voorstel van de VVD-fractie aan het werk is gegaan.

Ik denk dat ik gezegd heb wat ik wilde zeggen. Ik kan hier niet veel meer aan toevoegen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik ga even door op het punt dat de samenleving overvallen zou zijn door de kabinetsreactie. Als de ChristenUnie zich overvallen voelt, betekent dit nog niet dat de samenleving zich overvallen voelt. Als je je oor te luisteren legt bij de mensen over wie het gaat, dan weet ik niet anders dan dat het een heel actuele discussie is. Die discussie is eigenlijk nooit weggeweest. De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde heeft nog nooit zo veel leden gehad als op dit moment. Dat is niet voor niets. Dat is omdat het een heel diepgevoelde wens is van veel mensen om zelf de regie te voeren over de manier waarop ze hun leven beëindigen.

Ik wil toch even terug naar de redenering van de ChristenUnie over de groep mensen van wie de ChristenUnie zegt dat we niet alles kunnen oplossen en dat er niet op alles een antwoord is. Wat doet de ChristenUnie dan voor die mensen die lijden aan het leven, die elke dag lijden en ongelooflijk veel moeite hebben om hun dag door te komen, die geen hulp meer willen en jarenlang alleen staan, ondanks het feit dat vrienden, familie en kennissen elke dag over de vloer komen? Wat doet de ChristenUnie dan? Kijkt zij weg, constateert zij dat dat bij het leven hoort en kijkt zij een andere kant op?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik constateer dat er bij een aantal politieke partijen een grote aandrang is om het lijden in wetgeving te vatten. En dat lukt gewoon niet. Het lukt gewoon niet om het lijden met wetgeving weg te nemen. Nogmaals — ik val in herhaling — ik zie de groep die lijdt aan het leven. Ik heb van dichtbij gezien hoe mensen kunnen lijden aan het leven en hun kinderen smeken om geholpen te worden bij hun stervenswens. Maar als de overheid die stap zet, de overheid die geroepen is om mensenlevens te beschermen, als de overheid zegt dat zij hulp bij zelfdoding mogelijk maakt, dan betekent dat iets voor onze samenleving. Dat betekent dat hulp bij zelfdoding een optie wordt, dat alle ouderen zich met die vraag geconfronteerd zien. Dat betekent dat hun gevoel van veiligheid kan worden aangetast. Misbruik is niet uit te sluiten. Er kan een onuitgesproken druk vanuit de samenleving komen om die stap te zetten.

Dit zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de commissie-Schnabel. Dat is wat ik de Partij van de Arbeid wil voorhouden. Dat is de reden waarom wij niet deze stap willen zetten. We zullen misschien die kleine groep kunnen helpen, maar het betekent ongelooflijk veel voor onze samenleving. Dat willen wij niet op het spel zetten.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Twee dingen. Natuurlijk is het onmogelijk om lijden in een wet vast te leggen, maar daar gaat het hier helemaal niet om. Het gaat erom dat de mensen die hun eigen autonomie en regie willen houden, in ieder geval niet allerlei belemmeringen wordt opgelegd waardoor ze moeten blijven lijden terwijl ze zelf de waarde van het leven kwijt zijn. Maar de opmerking dat er wat gebeurt in de samenleving en dat iedereen zich straks de vraag zal moeten stellen, is toch een soort ontkenning van de huidige situatie dat elke oudere ook op dit moment bezig is met de eindigheid van het leven? Elke oudere vraagt zich af hoe het einde zal zijn voor hem of haar. Juist het feit dat er niet de mogelijkheid is om het op zijn of haar eigen wijze te doen op een moment dat hij of zij eraan toe is, levert toch bij een ongelofelijk grote groep mensen heel veel onrust en onzekerheid op? Ik vind dat de ChristenUnie over de vraag van die groep mensen heenstapt. Zij beperkt zich tot een groep waarvan mevrouw Dik-Faber vervolgens ook nog eens wegkijkt.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het is opvallend dat een sociale partij als de Partij van de Arbeid zo hecht aan de autonomie van mensen en daarbij uitgaat van de absolute autonomie van ouderen, terwijl dat een illusie is. Ik denk dat onze partijen hierover misschien wel hetzelfde zouden denken. Daarom vind ik de conclusie van de Partij van de Arbeid zo opvallend. Ik geloof dat absolute autonomie een illusie is. Er bestaat alleen zoiets als relationele autonomie. De keuze van een mens wordt altijd in een bepaalde context gemaakt, in een maatschappelijke context en in de context van familieleden en vrienden. Als de overheid de keuze van een individu mogelijk maakt, betekent dat iets voor het geheel van de samenleving. Dat is de reden waarom ik, met het rapport van de commissie-Schnabel in de hand, die stap niet wil zetten.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Natuurlijk is autonomie altijd relatieve autonomie, maar mensen zullen, gelet op hun autonomie en zelfbeschikking maar ook gelet op hun omgeving, altijd hun situatie en hun omstandigheden wikken en wegen. Er is een groep mensen in onze samenleving die je echt niet meer over het hoofd zou willen zien. Die mensen bezien hun omgeving en wikken en wegen wat het leven hen dagelijks brengt, maar toch besluiten of vinden zij dat het leven voor hen op die manier geen waarde meer heeft. Op dit moment verhinderen wij die groep mensen om op eigen wijze regie te voeren over hun eigen levenseinde. Ik constateer met pijn in mijn hart dat de ChristenUnie voor deze groep mensen de andere kant opkijkt en zegt: wij kunnen niet alles in het leven beïnvloeden. Dat kan zij ook niet, maar zij kan er wel voor zorgen dat mensen als ze zelf een keuze maken, daar ten minste niet door de overheid in gehinderd worden.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik voel ook pijn in mijn hart, maar ik kijk niet weg van die mensen. Ik verhinder mensen helemaal niets, maar het wettelijk mogelijk maken dat mensen vanuit de overheid hulp bij zelfdoding ontvangen, heeft gevolgen voor het geheel van de samenleving. Die gevolgen zijn onoverkomelijk en zullen op grote bezwaren stuiten. Die weg wil mijn fractie niet inslaan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. De vraag over een waardig levenseinde houdt terecht veel mensen bezig die in een moeilijke fase terecht zijn gekomen, de laatste fase van hun leven. Het CDA ziet dat vraagstuk ook. We hebben alle begrip voor mensen die in die moeilijke situatie zitten en die met deze essentiële vragen worden geconfronteerd. Het is lastig, maar tegelijkertijd is het zeer waardevol om het gesprek over de laatste levensfase aan te gaan met je naasten. Om de politieke discussie zorgvuldig te kunnen voeren, is er twee jaar geleden voor gekozen om een brede multidisciplinaire commissie te benoemen met mensen met de nodige statuur die moesten adviseren over een aantal aspecten die betrekking hebben op de vragen rond hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. De commissie-Schnabel is erin geslaagd een zeer uitgebreid, goed onderbouwd en breed gedragen advies af te leveren. Complimenten aan deze commissie van wijzen zijn hier dan ook zeker op zijn plaats.

De commissie onderbouwt uitgebreid dat in de huidige wetgeving op het gebied van euthanasie al veel meer mogelijk is dan veel mensen denken. Alleen al bij een stapeling van ouderdomsklachten kunnen mensen hun leven door artsen laten beëindigen. De commissie van wijzen schrijft in haar conclusie dat zij geen enkele noodzaak ziet voor het door de overheid faciliteren van hulp bij zelfdoding van gezonde ouderen door niet-artsen. Voor het CDA gaat het dus ook vooral om de vraag wat voor samenleving wij met elkaar willen zijn en om de normerende rol die de overheid daarin speelt. Het debat zou daarom niet over de verruiming van de wetgeving moeten gaan, maar over de waardevolle bijdrage die ouderen aan de samenleving leveren en over het feit dat ouderen er nog steeds toe doen en een waardevolle plek in de samenleving verdienen. De commissie-Schnabel wijst ook op diverse grote risico's als de overheid hulp bij zelfdoding door niet-artsen wel gaat faciliteren. De commissie zegt dat het regelen van hulp bij zelfdoding gevolgen heeft voor de samenleving als geheel. Zo schrijft de commissie dat een ongewenst effect kan zijn dat de toch al negatieve beeldvorming over ouderen verder wordt versterkt. Ik citeer: "In het licht van de discussie over de vergrijzing van de samenleving, de kosten van de pensioenen en het grotere beroep dat gedaan zou moeten worden op mantelzorg is het volgens de commissie niet denkbeeldig dat oude mensen, op het moment dat zij afhankelijk zouden worden van zorg, of maar vrezen dat te worden, besluiten hun leven te beëindigen, om bijvoorbeeld hun kinderen niet tot last te zijn."

De commissie-Schnabel wijst er ook op dat de overheid het leven juist dient te beschermen en zich er dus voor moet inspannen om te voorkomen dat mensen zichzelf, laat staan anderen, van hun leven beroven. Gezonde ouderen zouden zich bewust of onbewust door hun omgeving gestimuleerd voelen om een afweging te maken, zoals de commissie-Schnabel ook zegt. Het gevaar van en de angst voor misbruik spelen hierbij een belangrijke rol. Het gevolg kan zijn dat ouderen zich niet meer voldoende veilig voelen.

Het CDA steunt de lijn van de commissie-Schabel. De wetgeving die wij nu hebben op het gebied van euthanasie is zorgvuldig en gebalanceerd. Het voorstel van het kabinet gooit die zorgvuldigheid en die balans overboord. Rest mij dan ook nog een vraag te stellen aan die kabinet. Waarom heeft het kabinet besloten tot het instellen van een breed samengestelde commissie van wijzen, om deze vervolgens vrij gemakkelijk opzij te schuiven, terwijl die commissie een zeer uitgebreid, goed onderbouwd en gedegen advies heeft geschreven?

De heer Rutte (VVD):

Het is eigenlijk best een mooie, afgewogen en genuanceerde bijdrage van het CDA. Maar vandaag las ik in het Nederlands Dagblad van de fractievoorzitter van het CDA het volgende: "Het debat over Voltooid leven kenmerkt zich door polarisatie. Het kabinet heeft die veroorzaakt door het advies van de commissie-Schnabel terzijde te schuiven." Nu heb ik net al gezegd dat het kabinet volgens mij met een heel afgewogen reactie is gekomen, die zich kenmerkt, na lang nadenken, door "ja, tenzij". Er zijn mitsen en maren en de randvoorwaarden moeten verder worden uitgewerkt in wetgeving. Het CDA daarentegen zegt, vandaag wat genuanceerder, maar eerder in de pers: "Nee, er valt niet over te praten en het mag niet op tafel bij kabinetsonderhandelingen; nee, nee, nee." Wie polariseert er nu? Degene die zegt "nee, je mag het er niet eens over hebben", of degene die heel genuanceerd zegt: "ja, mits en dan gaan wij de weg af om te bezien of wij dat kunnen vormgeven in allerhande zorgvuldige randvoorwaarden"?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik herken het beeld niet dat de heer Rutte schetst, namelijk dat dit allemaal niet verder mag worden besproken en dat het niet ergens op tafel mag komen of wat dan ook. Volgens mij is het belangrijk dat wij met elkaar een zorgvuldig debat voeren over een onderwerp dat breed speelt in de samenleving. Het is wel zo dat het kabinet ons inderdaad echt heeft overvallen door zo'n grote stap te zetten in zo korte tijd, terwijl wij al vele jaren dit soort debatten zorgvuldig met elkaar voeren. Die vorm van polarisatie wil je inderdaad niet hebben. Daar doelde mijn fractievoorzitter op.

De heer Rutte (VVD):

Mag ik het dan als volgt interpreteren? Daar waar het kabinet, en ook de VVD, zegt "ja, mits, met heel veel randvoorwaarden en wikken en wegen, wij hebben een lange weg te gaan met elkaar en wetgeving volgt", zegt het CDA "nee", waarbij er nog wel een tenzij is. Het denken stopt dus niet en als er wetgeving naar de Kamer komt, wil ook het CDA met ons nadenken over de vraag of het "nee, tenzij" in een "ja" kan veranderen, waarbij ons "ja" natuurlijk naar een "nee" kan draaien als wij het "mits" niet kunnen invullen, omdat wij de randvoorwaarden niet kunnen invullen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Nee, daar kan ik me niet bij aansluiten. Dat heb ik zojuist ook betoogd. De commissie-Schnabel heeft volgens het CDA echt een heel zorgvuldig advies afgegeven. De commissie heeft gezegd: binnen de huidige wetgeving is er voldoende ruimte. Het CDA sluit zich bij dat advies van de commissie-Schnabel aan. Wij zijn tegen het voorstel van het kabinet.

De heer Rutte (VVD):

Dat zijn heel veel woorden om uiteindelijk toch weer terug te komen bij het beginpunt, namelijk: nee, en we hebben het er ook niet meer over. Dat is toch wel wat teleurstellend. Ook vind ik het voor een partij die voor de rest toch wat genuanceerd in het leven staat, misschien wel een beetje te kort door de bocht. Maar dat laat ik voor rekening van mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De heer Rutte doet op dit moment echt geen recht aan de mate van afgewogenheid en de breedte van het advies van de commissie-Schnabel. Die commissie heeft dit in de afgelopen twee jaar op zeer zorgvuldige wijze onderzocht, en heeft uiteindelijk ook beargumenteerd dat de huidige euthanasiewet voldoende ruimte laat. Tegelijkertijd zegt de commissie dat we met elkaar de maatschappelijke discussie moeten voeren over de waarde en de bijdragen van ouderen in de samenleving. Daar sluit het CDA zich bij aan. Op basis van het advies van de commissie-Schnabel vinden wij dat we de maatschappelijke discussie verder moeten voeren. Dat is echter niet de stap die het kabinet nu zet, waarbij men voor nieuwe wetgeving pleit. De commissie-Schnabel heeft daarover zeer uitdrukkelijk gezegd: de huidige wet voldoet en er is geen nieuwe wetgeving nodig.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Het CDA sluit zich aan bij die conclusies van de commissie-Schnabel. Overigens is het de vraag of je gebonden bent aan het advies als je een commissie van wijzen vraagt om over een onderwerp na te denken. Laat ik daar op dit moment niet verder met mevrouw Bruins Slot over discussiëren. Toen het rapport uitkwam, bleek het een bepaalde groep mensen niets te bieden. Ik doel op de mensen over wie wij toch een beetje het idee hadden dat de commissie-Schnabel voor hen een oplossing zou gaan zoeken. Ik doel op de mensen die zich zeker niet slecht verzorgd, minder waard of wat dan ook voelen, maar die constateren dat zij op een leeftijd zijn gekomen waarop het leven hun verder niets meer te bieden heeft en dat zij het niet willen afwachten. Zij hebben een heel waardevol en rijk leven achter de rug. Voor die mensen bood het rapport niets. Dat was ook de teleurstelling die wij bij D66 toen hebben uitgesproken. De VVD en de Partij van de Arbeid hebben zich daarbij aangesloten. Er wordt nu gesproken over een overval door het kabinet met dit voorstel. Ik moet dus eerlijk zeggen dat ik dat niet helemaal snap. Ik vraag wel aan mevrouw Bruins Slot wat de oplossing dan is voor deze mensen. Wat biedt het CDA deze mensen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Wat mevrouw Dijkstra schetst, is nu precies de opdracht geweest van de commissie-Schnabel. Dat is precies de opdracht geweest van die commissie-. De commissie-Schnabel heeft dit zeer lang, twee jaar lang bestudeerd, heeft met mensen gepraat en is met heel het veld in gesprek gegaan. De conclusie van de commissie was daarna: de huidige wetgeving rondom de toetsing van levensbeëindiging, de euthanasiewet voldoet voor de problemen die mensen hebben. Men adviseert ook om verder de discussie te voeren over hoe we met ouderen in de samenleving omgaan. Bij die analyse, bij dat antwoord op de vraag die mevrouw Dijkstra nu aan mij stelt, bij dat antwoord van de commissie-Schnabel sluit het CDA zich aan.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Er is een groeiende groep mensen voor wie dit een probleem is. Ik verwacht dat die groep groter zal worden, want we worden steeds ouder. Er komt een generatie, de mijne, aan van mensen die een leven lang eigen beslissingen hebben genomen en eigen regie hebben gevoerd, en daar erg aan gewend zijn. Wat mevrouw Bruins Slot nu zegt, betekent dus dat zij dit accepteert. Zij zegt: jammer voor die mensen, maar die moeten hun eigen oplossingen maar kiezen. Van die oplossingen heeft de samenleving misschien wel veel meer last. Want soms zoekt iemand dan oplossingen waarbij — ik vind het altijd heel vervelend om voorbeelden te noemen — andere mensen geraakt worden door de manier waarop het leven wordt beëindigd. Volgens mij is dat veel slechter voor de samenleving dan ruimte bieden aan mensen die vinden dat hun leven voltooid is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik deel met mevrouw Dijkstra dat het ontzettend belangrijk is om met elkaar in de samenleving, maar ook hier in de Kamer, te praten over een waardig levenseinde, over de manier waarop mensen de laatste fase van hun leven willen vormgeven. Daarvoor hebben we twee jaar geleden de commissie-Schnabel ingesteld. Dat was een prima beslissing van het kabinet. Die commissie heeft precies voor die groep mensen de vraag meegekregen om te bekijken of de huidige wetgeving ook voor die groep mensen voldoet. Op basis van twee jaar studie is de commissie-Schnabel tot de conclusie gekomen dat dat zo is. Daar sluit het CDA zich bij aan. Ik merk dat D66 daar anders tegenaan kijkt. Maar zo wordt dat door ons beleefd.

De voorzitter:

Mevrouw Dijkstra, afrondend.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66):

Ik constateer dat het CDA, net als de commissie-Schnabel, vergeet dat mensen zonder klachten met een medische grondslag niet terecht kunnen bij de euthanasiewet. Die wet is heel goed, maar daarin kan het niet. Als je daarbuiten iets mogelijk wilt maken, gaat het CDA daar niet in mee, want die mensen moeten het zelf maar uitzoeken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De commissie-Schnabel onderbouwt inderdaad de stelling dat de huidige Wet toetsing levensbeëindiging voldoet en dat het van belang is om daarnaast de discussie aan te gaan over de waarde van de bijdrage van ouderen aan de samenleving. Verder wordt gesteld dat er ook op het gebied van de euthanasiewet nog stappen gemaakt moeten worden als het gaat om voorlichting en kennis van artsen. Daarmee moet je verder aan de slag om ervoor te zorgen dat datgene wat we binnen de huidige euthanasiewet doen, zorgvuldig gebeurt. Het CDA verschilt van mening met D66 als het gaat om een nieuwe wet. Daar pleiten wij niet voor, ook omdat de commissie-Schnabel heel nadrukkelijk zegt dat dat niet noodzakelijk en gewenst is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Existentiële eenzaamheid is de eenzaamheid die mensen kunnen ervaren als ze alles beleefd hebben en een mooi, rijk leven hebben gehad, maar nu vinden dat het genoeg is geweest. Mevrouw Bruins Slot blijft zeggen dat de huidige wetgeving daaraan voldoet. Maar als een arts met de huidige euthanasiewetgeving in de hand moet gaan toetsen, kijkt hij ook naar de medische omstandigheden. Vanuit die visie kijkt een arts. Dan blijkt ook nog eens uit onderzoek van de NVVE dat een groot deel van de mensen die existentiële eenzaamheid voelt, zich niet eens meldt bij de huisarts. Hoe beoordeelt mevrouw Bruins Slot deze informatie?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat raakt heel erg aan de positie van ouderen in de samenleving. Ik gebruikte een citaat uit het rapport van de commissie-Schnabel, een citaat dat mij trof, waarin staat dat ouderen zich soms gemarginaliseerd voelen in de samenleving, omdat ze het idee hebben dat ze er niet meer toe doen. Volgens mij moeten we er op allerlei terreinen voor zorgen dat we ouderen zich wel waardevol laten voelen en dat ze meedoen in de samenleving. We hebben ze echt nodig. Dát is een belangrijk debat dat we naast dit debat echt beter moeten gaan voeren. We kunnen ouderen niet zomaar aan de kant laten staan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als het gaat om waardering van ouderen was het rapport van de commissie-Schnabel genuanceerder. Inderdaad werd aangevoerd dat er mensen zijn die vinden dat ouderen niet worden gewaardeerd. Maar tegelijkertijd werd dat door verschillende deskundigen — als het goed is staat dat op pagina 155, maar dat weet ik niet zeker — betwist. Mijn vraag ging echter over existentiële eenzaamheid van mensen die een rijk leven hebben gehad. Die term komt volgens mij geen eens voor in het rapport van de commissie-Schnabel. Wat doet het CDA daarmee?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De achtergrond van de instelling van de commissie-Schnabel was om juist naar die problematiek te kijken. Ik heb het al verschillende keren aangegeven: de conclusie van het rapport van de commissie-Schnabel was dat de huidige wetgeving voldoet, zij het dat een aantal zaken nog verder verbeterd moet worden. Dat vindt het CDA een goede weg om het gesprek over een waardig levenseinde te vervolgen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

De commissie-Schnabel heeft inderdaad gezegd dat er in de huidige euthanasiewet meer ruimte is, zodat ze beter benut zou kunnen worden. Maar de commissie heeft ook nog iets anders gezegd: er is een groep mensen met een stervenswens die nu toch buiten de euthanasiewet valt, een groep die zo klein is dat daarvoor de euthanasiewet niet veranderd zou hoeven te worden. Op dat punt wil ik mevrouw Bruins Slot graag een vraag stellen. De KNMG heeft in haar standpunt rond de stervensbegeleiding gezegd dat in het rapport — het is eigenlijk een handleiding — staat dat elk jaar 2.500 mensen met een stervenswens die niet in aanmerking komen voor euthanasie, ervoor kiezen bewust te versterven, dus ophouden met eten en drinken. Wat vindt de mevrouw Bruis Slot daarvan als zij dit leest? Kijkt zij daarvoor weg? Vindt zij dat de maatschappij of de samenleving dat dan maar zelf moet oplossen? Ontkent zij de situatie van die mensen die zo wanhopig zijn dat zij deze dood verkiezen boven het in leven blijven en lijden aan het leven?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het is goed om te horen dat mevrouw Wolbert zo zorgvuldig naar het advies heeft gekeken. Het advies belicht de verschillende kanten. Als mensen in hun laatste levensfase zitten en op het punt staan om te overlijden, dan zijn er verschillende mogelijkheden waarop daar invulling aan kan worden gegeven. Er is palliatieve zorg, met palliatieve sedatie. Sommige mensen kiezen ervoor om niet langer te eten en te drinken. Anderen doen een beroep op een arts voor euthanasie. Dat zijn afwegingen die mensen zelf maken.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Nu worden een aantal mogelijkheden genoemd die eigenlijk niet reëel zijn. Als er geen medische noodzaak is en mensen zich niet in een palliatieve fase bevinden, dan is er ook geen palliatieve zorg of palliatieve sedatie mogelijk. Ik vraag gewoon op de man af aan mevrouw Bruins Slot: wat vindt u ervan dat elk jaar 2.500 mensen die niet geholpen kunnen worden binnen de euthanasiewet — waarvan u zegt dat die alle ruimte biedt — ervoor kiezen om op deze wijze te overlijden? Dan kunt u toch niet wegkijken en zeggen: de euthanasiewet biedt ook aan deze mensen met zo'n wanhopige wens om te overlijden, voldoende ruimte? Dat is toch gewoon niet waar? Dan kijkt u toch weg?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Volgens mij laat het rapport van de commissie-Schnabel zien dat er juist heel goed gekeken is naar de verschillende vraagstukken die daaronder liggen. Daarop baseert het CDA ook zijn standpunt. Ik vind het dan ook tekortdoen, ook aan de commissie-Schnabel, om de commissie-Schnabel — dat doet mevrouw Wolbert nu indirect — en al die medisch-ethici en juristen die daar echt vanuit verschillende standpunten heel goed over hebben nagedacht, te verwijten dat zij wegkijken. Dat vind ik echt tekortdoen aan de vele deskundigen die twee jaar lang met vele partijen in het veld daarover van gedachten hebben gewisseld.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik ben natuurlijk niet de enige die constateert dat de commissie-Schnabel wat betreft deze groep mensen, die buiten de euthanasiewet vallen omdat een medische grondslag ontbreekt, te gemakkelijk en te licht concludeert dat het maar om weinig mensen gaat en dat daarom de euthanasiewet niet aangepast zou hoeven worden. Dat was een van de eerste opmerkingen van heel veel mensen, vooral van de mensen die hadden gehoopt dat de commissie-Schnabel juist aan deze mensen antwoord zou bieden. Maar daar gaat het mij niet eens om. Het gaat mij erom dat alleen al vanwege het feit dat de KNMG zelf constateert dat het bij stervensbegeleiding om zo'n grote groep mensen gaat, je daar toch ook vanuit het CDA een antwoord op moet hebben. Er zijn, zeg ik maar even tegen mevrouw Bruins Slot, ook in haar achterban, mensen die behoren tot die groep van 2.500 mensen die besluiten op te houden met eten en drinken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het is enorm waardevol om met elkaar het maatschappelijke debat over een waardig levenseinde te voeren. De commissie geeft echter heel duidelijk aan dat bij artsen en bij patiënten nog onvoldoende kennis is van de mogelijkheden van de Wet toetsing levensbeëindiging, van de euthanasiewet. Het is daarvoor echt van belang dat we de kennis vergroten, zodat we op een zorgvuldige wijze verder kunnen gaan.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Natuurlijk ben ik het daarmee eens, maar dit cijfer komt van artsen, het komt uit het advies van de KNMG zelf.

De voorzitter:

U hebt uw punt duidelijk gemaakt.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Die correctie wilde ik nog aanbrengen.

De voorzitter:

Dat is bij dezen gedaan. Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Het voorstel om een nieuw wettelijk kader te creëren waarin mensen geholpen zullen worden bij hun zelfgekozen dood, leidt tot veel discussie. Als zovelen heb ik geworsteld met dit ingewikkelde en diepgaande vraagstuk. Het recht op zelfbeschikking is een groot goed, juist ook op het moment dat een individueel persoon een doodswens heeft. Voor mijn partij weegt dit heel zwaar. Maar er is ook het besef dat uit het leven stappen niet iets vanzelfsprekends is. Ook als je niet religieus bent, is een einde maken aan je leven of mensen daarbij helpen, iets tegennatuurlijks. We proberen met elkaar suïcides te voorkomen. Daarom is een nieuwe norm voor hulp bij zelfdoding een grote stap. Wat brengt het allemaal teweeg? Wat betekent het voor onze samenleving als we deze norm verleggen?

Het rapport van de commissie van wijzen is een doorwrocht rapport en een zoektocht naar het recht op hulp bij zelfdoding bij een voltooid leven. De conclusie is dat het verstandig is om op dit moment de wet niet te verruimen. De commissie ziet bij wetsverruiming meer na- dan voordelen. Er zijn juridische complicaties, maar ook maatschappelijke gevolgen. De groep met een wens om hulp bij zelfdoding die niet onder de reikwijdte van de euthanasiewet valt, is klein en de gevolgen voor de druk op de gehele groep ouderen kunnen groot worden. Wat heeft de ministers de doorslag gegeven om niet met de commissie van wijzen mee te gaan? Welke organisaties zijn de afgelopen maanden geraadpleegd? Ik worstel op vele fronten met het voorstel van de regering, allereerst omdat er in de brief van 12 oktober geen leeftijdsgrens staat, terwijl het burgerinitiatief en het onderzoek van de commissie van wijzen die wel hanteren: het gaat om de stervenswens van ouderen. Gaat de nieuwe wet gelden voor iemand van 36, bijvoorbeeld een jonge vrouw die zich door het leven sleept? Ze is niet ziek, ze lijdt niet psychisch, maar ze vindt het leven zwaar. Ze kan weloverwogen en zonder druk van buitenaf kenbaar maken dat ze stervenshulpverlening wil. Mag zij ook? Ik merk dat zo'n vraag als een graat in mijn keel steekt: mag zij dood?

De dood als optie klikt voor mij vreemd, gezien de levenslust die ik om mij heen zie en de overlevingsdrang die ik ook zie bij ouderen op hoge leeftijd. Ja, het lichaam wordt minder en het leven ook. De wereld verandert snel en het is allemaal niet meer even begrijpelijk, maar toch is het leven vaak de moeite waard. Voor ouderen die dat niet meer vinden, gaan de ministers nu een stervenshulpverlener opleiden. Die gaat na of het oordeel dat het leven niet meer de moeite waard is, kan eindigen in het onomkeerbare. Als mensen met deze existentiële worsteling met het bestaan willen spreken over die worsteling zonder de directe optie van de dood op tafel te hebben, is daarvoor echter geen ruimte. Die bijstand wordt niet vergoed. Dan is het signaal: dit is een privékwestie en die hoort niet thuis in de gezondheidszorg. De mensen zijn namelijk niet ziek. Dat doet mij pijn. Het doet mij pijn dat we ons ontwikkelen naar een samenleving waar mensen die worstelen met het leven, wel een stervenshulpverlener krijgen, maar geen levenshulpverlener. Die hulp vergoeden we niet. Hoe kijken de ministers hiertegen aan?

We kunnen constateren dat de euthanasiewet volop in ontwikkeling is. Het aantal gehonoreerde euthanasieverzoeken stijgt. We kunnen daarbij ook constateren dat een en nader zorgvuldig gebeurt. Artsen formuleren antwoorden op de vraag hoe om te gaan met dementie en psychiatrie. Ook wordt gekeken naar het element van de stapeling van ouderdomsklachten bij het vaststellen of een euthanasieverzoek gehonoreerd kan worden. Het wordt steeds duidelijker. De ontwikkeling van deze praktijk laat zien dat de euthanasiewet veel ruimte laat voor barmhartigheid en het recht op zelfbeschikking. Het lijkt ons verstandig deze ontwikkeling door te laten gaan en niet in de waagschaal te laten stellen door de invoering van een parallelle wet die grote invloed zal hebben op de zorgvuldige euthanasiepraktijk. Hebben de ministers voor ogen hoe beide wetten in samenhang moeten functioneren? Maakt de ene wet de andere niet overbodig? Moeten mensen met een stervenswens zich eerst bij een arts melden die toetst of euthanasie mogelijk is? Zo ja, kunnen deze mensen zich daarna pas melden bij de stervenshulpbegeleider?

Duidelijk is dat het vaststellen van een doodswens bij voltooid leven geen sinecure is. Mensen moeten autonoom kunnen beslissen. Maar in welke mate staat die doodswens op zichzelf en hoe consistent is deze? De mens is een relationeel wezen die zich verhoudt tot zijn omgeving. Welke factoren spelen een rol? Is de wens om te sterven absoluut en permanent? Is die onomkeerbaar, of kan die toch veranderen zodra er iets in het leven verandert? En hoe bepalen we dat er echt geen druk van buitenaf heeft plaatsgevonden? Is dat te beoordelen?

Opvallend is dat Els van Wijngaarden in haar promotieonderzoek naar mensen die hun leven voltooid achten tot dezelfde conclusie komt als de commissie van wijzen die meer de juridische kant heeft bekeken. Zij stelt vast dat lijden aan het leven zeker bestaat, maar dat dit gepaard gaat met marginalisatie van het bestaan: deze mensen hebben een diep gevoel van overbodigheid, omdat de wederkerigheid met de samenleving is weggevallen. En de angst voor afhankelijkheid is groot. Els van Wijngaarden ontwaart dat het uiten van de wens om te sterven niet een taboe is maar dat het spreken over de vraag waarom je tot die wens komt wel een taboe is.

Zowel de commissie van wijzen als Els van Wijngaarden stelt dat het gaat om een kleine groep mensen met een stervenswens die niet onder de reikwijdte van de euthanasiewet valt. Niet onderzocht is de impact op de hele groep om hulp bij de dood als uitkomst van worstelen met het leven mogelijk te maken. Voorspeld wordt dat deze druk verhogend kan zijn voor de hele groep. Zou het niet wijs zijn eerst nader te onderzoeken waarom mensen lijden aan het leven en welke andere zaken mogelijk zijn dan het bieden van de onomkeerbare oplossing? Zijn de ministers bereid om dit onderzoek te doen en de verdere ontwikkeling van de euthanasiewet af te wachten?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over het rapport van de commissie-Schnabel en de kabinetsreactie. Het kabinet heeft de tijd genomen om met een reactie te komen. Dat is terecht, want het debat over stervenshulp voor ouderen die hun leven voltooid achten verdient naar de mening van de GroenLinksfractie serieuze aandacht.

In februari dit jaar concludeerde de commissie-Schnabel dat er niets veranderd hoeft te worden in de huidige euthanasiewetgeving. Wat dit kabinet voorstelt is niet in lijn met dat advies. Er wordt juist geconstateerd dat er ouderen zijn met een legitieme stervenswens zonder de vereiste aanwezigheid van urgente medische gronden. Het zou gaan om mensen die dus juist niet geholpen zijn met de huidige wetgeving.

Onze fractie is het daarmee eens. We worden steeds ouder. De huidige medische en technologische vooruitgang zorgt ervoor dat er een steeds grotere groep mensen komt die erg oud gaat worden. Voor sommige mensen is dat fijn, maar anderen ervaren dit als een ondraaglijk grote last. Het lukt hen niet meer het leven in te richten zoals zij dat willen. Zij lijden aan het leven door een volledig gebrek aan zelfbeschikking of door het gevoel dat zij simpelweg klaar zijn met het leven en dat zij alleen nog elke dag wachten op de dood.

Een voorbeeld is de heer Pieter Maarten Jiskoot. Hij is 95 jaar oud en lichamelijk in orde maar als gevolg van een oogaandoening is hij niet meer in staat om te lezen. En dat was iets wat hij het allerliefst deed. Een ander voorbeeld is Els van Duin, die in 1924 is geboren. Zij vindt het inleveren van haar zelfstandigheid het aller allerergste. Voor deze mensen is hulp van stervensbegeleiders de enige manier om de eigen regie over het leven te behouden. Soms houdt dit in dat er een zelf gekozen einde komt en soms is de gedachte aan die mogelijkheid al genoeg om toch nog door te leven.

Dit debat gaat over zelfbeschikking om te leven en zelfbeschikking om te sterven. Of je oud of jong bent, of je een beperking hebt of niet, ieder mens mag er zijn. GroenLinks vindt dat elk mens ook zelf moet kunnen kiezen of hij of zij er niet meer wil zijn. Je mag niet gedwongen worden om door te leven.

GroenLinks is van mening dat ouderen die hun leven voltooid achten een legitieme wens hebben.

De richting van het kabinetsvoorstel lijkt goed doordacht. De procedure moet zorgvuldig en transparant zijn. Daarmee bedoelt het kabinet de instelling van stervenshulpverleners met de bijbehorende opleiding en juridische toetsing achteraf door regionale toetsingscommissies. Ook wil het kabinet een leeftijdsgrens instellen. Je zou je kunnen afvragen of een voorstel dat uitgaat van zelfbeschikking met dergelijke grenzen niet al bij voorbaat te veel gesloten is.

Neem zo'n leeftijdsgrens. Aan de ene kant is het heel logisch om te zeggen dat het echt om oudere mensen moet gaan die hun leven voltooid achten. Maar is het leven van een 69-jarige per definitie meer voltooid dan dat van een 60-jarige? Je kunt je ook afvragen of de route van een voltooid leven per se een route moet zijn met medisch opgeleide hulpverleners. Is iemand zonder een medische opleiding per definitie niet in staat om goede begeleiding te geven als het gaat om leven en dood? Er gaan ook stemmen op die pleiten voor een levenseindepil zoals die in Oregon beschikbaar is. Dat zou natuurlijk de ultieme zelfbeschikking zijn.

GroenLinks stelt zich ook deze vragen en is er nog niet uit wat het antwoord daarop moet zijn. Wij staan hier open in. Geldt dat ook voor de bewindspersonen? Is er ruimte om verschillende mogelijkheden waarop dit in de wet geborgd zou kunnen worden te onderzoeken? Of is het al: we hebben nu een kabinetsreactie gestuurd waarin we hebben aangegeven wat de voorwaarden zijn; dit moet het worden en anders niet?

Ook is GroenLinks benieuwd naar de verdere planning. Hoe ziet het kabinet die voor zich? Op welke termijn verwacht de minister welke stappen te kunnen zetten?

Ik zei het net al: we worden steeds ouder en hoewel eenzaamheid iedereen kan treffen, is het aantal eenzame ouderen helaas erg hoog. Wat GroenLinks betreft mag eenzaamheid als gevolg van te weinig zorg of aandacht nooit een beslissende factor zijn bij de keuze voor een voltooid leven. Dergelijke eenzaamheid is een kwestie waarvoor wij als samenleving een oplossing kunnen en moeten bieden. Er kan worden geïnvesteerd in meer handen aan het bed. Er kan vaker en beter worden geluisterd naar cliënten en hun naasten bij de beoordeling van verpleegtehuizen. Er kan voor worden gezorgd dat verzorgenden onder een veel minder hoge werkdruk staan, zodat zij weer tijd hebben om echt een gesprek te voeren en een kop koffie te drinken met onze ouderen. Wij vinden het van belang om goed na te denken over de inrichting de zorg met inbegrip van dit soort kwesties, nu en in de toekomst, maar wij voeren ook graag een waardig debat over medisch-ethische kwesties. GroenLinks ziet de inrichting van de ouderenzorg en het recht op zelfbeschikking over het levenseinde als twee totaal losstaande zaken die we allebei secuur en met liefde moeten behandelen.

GroenLinks is blij met de erkenning van het begrip "voltooid leven" door het kabinet en met de prominentere rol die zelfbeschikking krijgt. Als het gaat om ons leven, ons meest waardevolle bezit, dan past het de overheid niet om beperkingen op te leggen in de keuzes die we daar zelf over kunnen maken. GroenLinks ziet deze kabinetsreactie dan ook als een belangrijke stap naar zelfbeschikking. Voor het debat over het burgerinitiatief van Uit Vrije Wil en ook daarna is het maatschappelijk debat hierover uitgebreid gevoerd. Nu is de fase van politiek debat aangebroken, waaruit uiteindelijk wetgeving voortvloeit. GroenLinks denkt nu en na de verkiezingen graag mee over de precieze invulling van een wet die zelfbeschikking voor mensen die hun leven voltooid achten regelt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het voornemen van het kabinet om de deur te openen voor hulp bij zelfdoding voor mensen die lijden aan het leven zelf, heeft de SGP, maar ook mij persoonlijk diep geraakt. Het is mijn vaste overtuiging dat het leven van ieder mens als schepsel van God waardevol en kostbaar is. Ook wie dit christelijke uitgangspunt niet deelt, kan grote bezwaren inbrengen tegen de weg die het kabinet nu wil inslaan. Als het leven moeilijk wordt, moeten we mensen, medemensen niet prijsgeven aan de dood, maar met aandacht, liefde en goede zorg nabij zijn; dat noem ik barmhartigheid.

In de Griekse oudheid was het Hippocrates die plechtig beloofde: "Nooit zal ik, om iemand te gerieven, een dodelijk middel voorschrijven of een raad geven, die, als hij wordt gevolgd, de dood tot gevolg heeft." Dat was in de voorchristelijke tijd. Veel bezonken wijsheid komen we ook tegen in het rapport van de commissie-Schnabel. De commissie geeft in een helder en unaniem rapport het dringende advies: begin er niet aan! Ik vind het onbegrijpelijk en zeer teleurstellend dat het kabinet dit gedegen advies in de wind slaat zonder de fundamentele kritiek te weerleggen en in de nadagen van het kabinet met zo'n vergaand voorstel komt. Hoe is het kabinet eigenlijk tot dit onverwachte standpunt gekomen? Met welke organisaties is gesproken? Waar heeft het kabinet steun en draagvlak gevonden, behalve bij de NVVE?

Het cruciale argument van het kabinet is dat de autonome mens zelf moet kunnen beslissen of en wanneer uit het leven wordt gestapt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens mij zijn veel meer mensen — dus niet alleen de NVVE — voorstander van het in de wet borgen van de mogelijkheid van voltooid leven. Daar zijn heel veel peilingen over geweest. Het idee van de heer Van der Staaij dat slechts één organisatie hierachter staat, klopt dus gewoon niet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vroeg het kabinet bij welke organisaties steun en draagvlak is gevonden, behalve bij de NVVE. Van de NVVE is dit bekend; die lobbyt hier al jaren met een ongelooflijke intensiteit. De commissie-Schnabel heeft ook gesproken met heel veel andere organisaties, die hun bedenkingen hebben geuit. Er zijn ongetwijfeld ook organisaties met een genuanceerder standpunt, maar mijn vraag aan het kabinet, dat zo'n advies naast zich neerlegt — een bestuur kan natuurlijk altijd zeggen dat het een advies hebt gekregen maar dat het een andere route volgt — is met wie er allemaal is gesproken om dat tegengestelde standpunt te onderbouwen en te motiveren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Gaat de heer Van der Staaij er dan van uit dat het kabinet alleen met organisaties spreekt voordat het een besluit neemt? Ik kan mij voorstellen dat het kabinet juist ook bekijkt wat er in de samenleving hierover leeft.

De heer Van der Staaij (SGP):

Zeker, maar zoals mevrouw Voortman weet, bestaan organisaties uit mensen. Dat geldt ook voor de NVVE; ik heb gisteren in een uitzending nog met de heer Jiskoot gesproken. Er zijn ongetwijfeld ook allerlei mensen gehoord en ik vind het interessant om ook dat te horen: met welke mensen is er gesproken?

Een cruciaal argument van het kabinet is dat de autonome mens moet kunnen beslissen of en wanneer hij uit het leven wil stappen, maar wie dieper graaft, ontdekt dat achter die zogenaamde autonome kiezende mens vaak een enorme kwetsbaarheid schuilgaat. Dan kom je eenzaamheid tegen, het gevoel er niet meer toe te doen of een blok aan het been van je eigen kinderen te zijn of de vrees om de maatschappij te veel te kosten. Heeft het kabinet die stille noodkreten op zich laten inwerken? Waarom wordt niet veel meer ingezet op het tegengaan van de onderliggende eenzaamheid en op herwaardering van de ouderdom? De voormalige minister Borst kwam in 2009 tot het inzicht dat het invoeren van de euthanasiewet terwijl de palliatieve zorg nog niet op orde was, "natuurlijk niet de juiste volgorde was". Mijn oproep is: maak deze fout niet opnieuw. Zelfs als je, anders dan de SGP, wel voor de route van het kabinet wilt kiezen, zou je dat niet nu moeten doen, nu er nog zo veel problemen worden ervaren in de zorg voor onze ouderen in hun welzijn en nu herwaardering van de ouderdom nodig is. Daar ligt allereerst een enorme taak.

Alles wat wettelijk toegestaan wordt, dreigt op een gegeven moment normaal te worden. Ik vrees dat onze samenleving het normaal of zelfs natuurlijk kan gaan vinden dat mensen uit het leven stappen als zij oud worden of moeite hebben met het vinden van een goede levensinvulling. Als dat normaal wordt, betekent dit dat mensen die daar niet voor kiezen, zich eigenlijk moeten gaan verdedigen als zij ervoor kiezen om te blijven leven in plaats van te willen sterven. Dat vind ik een ongelooflijk belangrijk en ingrijpend punt. Daarom vraag ik het kabinet of het dit levensgrote risico ziet dat er — vaak niet zo openlijk, maar wel subtiel — druk op kwetsbare mensen kan ontstaan om te kiezen voor de dood en dat dit als het ware in de cultuur gaat zitten. Wat gaat er concreet gebeuren om die kwetsbare mensen juist te beschermen en een zinvolle invulling van de levensavond te ondersteunen?

De SGP zou het uiterst onwenselijk vinden indien er nu een soort gedoogsituatie zou ontstaan omdat een wetsvoorstel is aangekondigd en in voorbereiding is. Kan het kabinet dan ook toezeggen dat de handhaving van de bestaande wet- en regelgeving onverkort overeind blijft? Het hellend vlak, het bestaat. Wij zien het hier, in de discussie over euthanasie en hulp bij zelfdoding, levend voor ons. Nadat Nederland als eerste land ter wereld euthanasie legaliseerde, wil het nu als eerste land de zelfgekozen dood bij een voltooid leven mogelijk maken voor mensen op een bepaalde leeftijd. Wie echter consequent doorredeneert op het pad van de autonomie, weet dat ook deze leeftijdsgrens zo zacht als boter zal blijken te zijn en dat straks de roep zal klinken dat ook jongeren mensen een einde aan hun leven moeten kunnen maken, of mensen met een handicap. Welke harde grenzen ziet het kabinet wel?

Ik sluit af. Voor de SGP is dit debat geen debat als zoveel andere. Het gaat hier over leven en dood. Een belangrijke wissel dreigt omgezet te worden. "Menselijk leven bezit waarde in zichzelf, los van het doel, het nut of de capaciteit van dat leven", zo schrijft de commissie-Schnabel. Dat is waar onze wetgeving lange tijd, eeuwenlang, van uit is gegaan, met of zonder christelijke wortels. Dat was een breed gedeelde waarde. Die waarde staat op het spel. De meest fundamentele taak van de overheid is om het leven van de burgers te beschermen en bijzondere bescherming te bieden aan hen die kwetsbaar zijn. Dat staat nu op het spel en daarom doe ik een dringende oproep aan het kabinet: neem dit voorstel terug.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De heer Van der Staaij gaf net aan dat hij vreest voor dat hellend vlak. In de Amerikaanse staat Oregon kunnen mensen al een middel mee naar huis nemen als zij willen kiezen voor een waardige dood. Daar blijkt helemaal niet dat mensen zich gedwongen voelen. Sterker nog, een groot deel van de mensen zegt: ik heb dit middel, maar ik hoef het nu niet te gebruiken. Op welk praktijkvoorbeeld baseert de heer Van der Staaij dat dit leidt tot een hellend vlak en dat mensen zich gedwongen voelen om hiervoor te kiezen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Heel veel van de situaties in andere landen die worden genoemd, zijn gekoppeld aan allerlei medische redenen. Daar is heel veel verwarrende en verschillende informatie over. Eén ding weet ik wel. Ik heb zelf een discussie gehad met iemand van de NVVE. Hij zei: als ik als oudere vind dat ik een kostenpost voor de samenleving ben en als ik vind dat ik een last voor de familie ben, dan vind ik dat ik het recht moet hebben om er een einde aan te maken. Dat heeft mij enorm aangegrepen. Ik vind het ongelofelijk confronterend dat zó gedacht kan worden. Wat is het antwoord van onze samenleving daar dan op? Accepteren wij dat en zeggen we: inderdaad, als mensen dat zo vinden, moeten wij dat respecteren? Of zeggen we het volgende. U bent toch geen last? U mag toch verwachten en erop rekenen dat de samenleving u juist tot steun wil zijn? Een kostenpost voor de samenleving? Uw leven is de moeite waard.

Als wij dat loslaten, als wij onder bepaalde omstandigheden erin meegaan dat iemands leven niet meer zinvol is en niet meer de moeite waard is, dan vind ik dat een heel aangrijpende werkelijkheid.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mijn vraag ging specifiek over de ervaringen in Oregon. Daar hebben mensen al twintig jaar de mogelijkheid om te kiezen voor een waardige dood. Daar gaat de heer Van der Staaij niet op in. Dat vind ik jammer. Ik nodig hem nogmaals uit om dat wel te doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb al gezegd dat ik verschillende dingen heb gelezen over wat er in Oregon aan de orde is. Het is vaak heel lastig om dit een-op-een te vergelijken. Ik heb gelezen wat in het rapport van de commissie-Schnabel is besproken en in de loop van de tijd heb ik hierover met heel veel mensen in onze samenleving gesproken, ook met mensen die zeggen wel het recht te willen hebben om er een einde aan te maken. Elke keer werd ik, net als mevrouw Van Wijngaarden die dit in haar rapport schrijft, getroffen door de ambivalentie die daaronder zit: het gevoel van eenzaamheid, het gevoel van "er niet meer toe doen" en de moeite met afhankelijkheid. Het verhaal van de mensen met wie ik heb gesproken, is een andere verhaal dan het verhaal van de rationele zelfbewuste mensen die autonoom zeggen "het is nu mooi en goed geweest".

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is dus de verwachting van de heer Van der Staaij dat dit tot een hellend vlak zal leiden. Wij kunnen het er in ieder geval over eens zijn dat dat niet leunt op concrete bewijzen. Sterker nog, er zijn bewijzen waaruit blijkt dat dat niet het geval is, zoals de situatie in Oregon.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zei al dat ik Oregon echt een te gemakkelijk voorbeeld vind. Het is te gemakkelijk om te beweren dat het daar allemaal koek en ei is. Ik kom dat op die manier ook niet tegen in het rapport van de commissie-Schnabel. Mijns inziens is dat hellend vlak al heel duidelijk aan de orde. Dit is geen vrees voor de toekomst. Destijds was de vraag al aan de orde of voor mensen die ver terminaal ziek zijn dat ene stapje niet zou moeten kunnen worden gezet, dus dat voor hen euthanasie mogelijk zou moeten worden gemaakt. Toen was er al de zorg dat dat zou leiden tot een uitbreiding naar andere categorieën. Dat zie je nu gebeuren. Waar eindigt dan de bescherming die de overheid biedt, doordat zij als het ware aan de kant van het leven gaat staan en zegt: wij willen ons er niet bij neerleggen dat mensen om hun einde gaan vragen, maar daar juist iets tegenoverstellen?

De heer Rutte (VVD):

De laatste woorden van de heer Van der Staaij vormden een mooi bruggetje naar de vraag die ik hem wil stellen over de beschermwaardigheid van het leven. De heer Van der Staaij gaf heel terecht aan dat het leven vanuit zichzelf, als unieke waarde, beschermwaardig is. We lezen dat ook terug in het rapport van de commissie-Schnabel. Misschien voelt het niet zo voor de heer Van der Staaij, maar dat deel ik volledig met hem: het leven is intrinsiek beschermwaardig. In de brief van het kabinet las ik iets wat mij erg aanspreekt, namelijk dat als iemand voor zichzelf concludeert dat het leven voor hem of haar, om wat voor reden ook, geen waarde meer heeft, er toch echt ook iets verandert aan de waarde die je aan het leven van die persoon zou kunnen hechten. Erkent de heer Van der Staaij dat?

De heer Van der Staaij (SGP):

Als iemand het gevoel heeft dat hij geen waarde meer heeft, zegt dat vaak ook iets over relaties met anderen. Het zijn ook juist anderen die hem dat gevoel van waarde kunnen geven. We zijn er niet mee klaar als we zeggen dat al het menselijk leven waardevol is. Het is goedkoop als je dat ook niet waarmaakt met daden. Dat betekent dat je mensen serieus moet nemen, dat je naar mensen moet luisteren en naast hen moet staan.

De heer Rutte (VVD):

Laten we het eens over die daden hebben. Ik denk dat de heer Van der Staaij ook op dat punt de VVD veel meer aan zijn zijde vindt dan hij in eerste instantie zou denken. Als we voor iemand die zegt dat zijn leven is voltooid en dat het niet verder hoeft, door middel van interventies, extra aandacht en het organiseren van dingen ervoor kunnen zorgen dat die waarde voor hem terugkeert, moeten we dat zeker doen. Maar we hebben ook te maken met mensen die heel erg op leeftijd zijn, die alle mensen met wie zij hun leven inhoud hebben gegeven, dus oud-collega's, vrienden, familieleden, hebben zien overlijden en die dus alleen zijn overgebleven. Stel dat er voor hen zeker nog tijd en aandacht is en dat zij zeker nog activiteiten hebben, maar dat zij daar zelf niet meer aan hechten. Voor hen heeft dat alles dan geen waarde meer, omdat de mensen die zij waardevol vonden, allemaal zijn weggevallen. Wij kennen dat soort voorbeelden allemaal wel. Als die mensen vragen om hulp om het leven te beëindigen, wat is dan het barmhartige antwoord van de heer Van der Staaij aan die mensen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het barmhartige antwoord is dat wij die mensen nabij willen zijn, dat wij zeggen: wij willen u of jou niet kwijt, omdat u of jij van waarde voor ons bent. Maar andersom geldt het ook in zo'n situatie van verlieservaring. Het voorbeeld van de heer Jiskoot komt in alle media, dus ik mag zijn zaak hier openlijk wel noemen. De afgelopen jaren werd dat ook door de NVVE gedaan. De heer Jiskoot zei dat hij die pil in 2010 had willen inslikken, toen zijn vrouw en dochter overleden. Dat is zo'n concrete verlieservaring, die ook heel invoelbaar is. We lezen in alle rapporten ook hoe zwaar eenzaamheid en een rouwproces gedurende een heel lange tijd kunnen zijn. Maar wat moet zo'n stervenshulpverlener straks zeggen? Dat die persoon maar eerst een tijd moet wachten? Wat moet zo'n stervenshulpverlener niet allemaal in huis hebben om dat allemaal te kunnen beoordelen? Ik zou bijna zeggen dat je God zou moeten zijn om dat te kunnen beoordelen. Het is toch een bovenmenselijke opgave om te bepalen wie wanneer het recht heeft om er een einde aan te maken?

De heer Rutte (VVD):

Dat het niet eenvoudig is, heb ik volgens mij heel duidelijk gemaakt. Het is niet eenvoudig. Er ligt ook niet zomaar morgen een wet met een paar randvoorwaarden waarmee we de dingen geregeld hebben. Het zal een langdurig traject zijn van wikken, wegen en kijken naar randvoorwaarden. Stel dat een persoon om allerhande redenen zegt dat hij niet verder wil. Hij weet het heel zeker, hij heeft het heel goed doordacht, hij heeft al die verlieservaringen gehad en ziet geen mogelijkheden om zijn leven weer invulling te geven. Heb ik het goed begrepen dat het antwoord van de heer Van der Staaij dan is dat hij bij die persoon gaat staan, z'n arm om hem of haar heenslaat en zegt: maar ik vind dat u wel door moet, want ik vind u waardevol? Is dat dan het enige antwoord, als die persoon zelf zegt: dank u wel, mijnheer Van der Staaij, fijn dat u er bent; ik waardeer uw aanwezigheid, maar mijn leven krijgt daardoor geen nieuwe invulling, ik wil toch echt sterven?

De heer Van der Staaij (SGP):

"Ik vind dat u wel door moet" vind ik een wat botte tekst. Dat zou ik niet zomaar tegen zo iemand zeggen. Ik zou allereerst heel goed en heel lang willen luisteren naar zo iemand. De ervaring leert dat het, als er heel lang en goed geluisterd wordt, al iets voor mensen betekent en iets voor hen doet. Ik vraag me af in wat voor samenleving we zijn beland. We sparen kosten noch moeite om ervoor te zorgen dat mensen veel ouder kunnen worden en veel langer kunnen leven, terwijl we tegelijkertijd als samenleving zeggen: wat moeten die hoogbejaarde mensen eigenlijk nog met hun leven, wat heeft dat eigenlijk nog voor zin? Daar hebben we een opdracht in. Dat is een lastige opgave, waar veel mensen mee worstelen. Het is een serieus probleem. Het is onze opdracht om na te gaan hoe we daarin als samenleving meer kunnen betekenen. Dat kan de overheid niet alleen, dat is een opdracht voor de hele samenleving.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Voor ons ligt een ingewikkeld vraagstuk over het zelfgekozen levenseinde. Ik vind het goed dat de ministers ervoor kiezen om een aparte wet te maken en niet de huidige euthanasiewet aan te passen. De huidige euthanasiewet is vooral een zorgwet; het voorstel voor Voltooid leven is dat niet. In de huidige euthanasiewetgeving moet er sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden op basis van een medische grondslag. De wens tot euthanasie moet daarbij zorgvuldig vastgelegd zijn in het geval dat de zelfbeschikking vermindert, bijvoorbeeld als gevolg van dementie, omdat de mogelijkheid anders vervalt. Bij het vraagstuk van voltooid leven is er onvoldoende sprake van lijden op medische gronden, maar is er toch een actieve wens om te sterven. Overigens vinden wij dat de discrepantie die de commissie-Schnabel constateert tussen de letter van de wet en de huidige euthanasiepraktijk niet uit het oog verloren mag worden door alle aandacht die nu naar de discussie over het zelfgekozen levenseinde gaat, mede omdat dezelfde conclusie al in 2010 getrokken werd.

De ministers hebben een maatschappelijk vraagstuk opgepikt dat met name bij de nieuwe generatie pensioneerden leeft. Onterecht wordt gedacht dat het slechts om een kleine groep mensen gaat, terwijl een veel grotere groep zich erbij betrokken voelt. Dit voorstel leidt momenteel tot een debat dat hier en daar oververhit dreigt te raken en dat is jammer. We snappen de vurige wens tot zelfbeschikking die veel mensen hebben. Ze geloven bijvoorbeeld niet meer dat God beslist over leven en dood. Een zelfgekozen levenseinde wordt dan denkbaar. Hetzelfde geldt voor het tegenovergestelde. Gelovigen mogen zich niet opgejaagd voelen als zij wel tot het einde van hun leven gebruikmaken van medische zorg en verpleging. Een veelgehoorde, nadrukkelijke wens van veel mensen is dat zij later beslist niet dement willen worden. Ook willen velen niet verpleegd worden. Met een zelfgekozen levenseinde willen ze dat voor zijn. Overigens mag niet uit het oog verloren worden dat ze anders kunnen gaan denken als het eenmaal zover is. Het gaat dan meer om de rust die ze ervaren doordat een zelfgekozen levenseinde tegen de tijd dat het zover is, juridisch mogelijk is. We zien ook dat mensen als gevolg van een sociale afweging tot een zelfgekozen levenseinde komen, bijvoorbeeld als partners na een lang en gelukkig leven samen willen sterven. Het sociale aspect is overigens wel het meest kwetsbare aspect. Daarover leven in mijn fractie nog veel zorgen. Wat als we het niet zeker weten? Wat als maatschappelijk falen of maatschappelijke druk de wens tot een zelfgekozen levenseinde versterkt of creëert? Dat mag niet.

Wel wil ik aangeven dat het een waardig debat over een zelfgekozen levenseinde niet helpt als we de tekortschietende verpleeghuiszorg erbij halen. Opname in een gesloten afdeling van een verpleeghuis is per definitie intens en ontluisterend, ook als we allemaal nieuwe gebouwen neerzetten, sterrenkoks in de keukens zetten en acht liefdevolle verpleegkundigen om elk bed zouden zetten. Maar in het licht van deze discussie de ogen volledig sluiten voor de verschraling van de ouderenzorg is ook niet terecht.

De risico's op een maatschappelijk falen als het gaat om het zelfgekozen levenseinde bevinden zich vooral op het terrein van welzijn. Eenzaamheid kan een duurzaam fenomeen zijn. Maar in voorkomende gevallen is die ook omkeerbaar. Een levenseinde is dat niet. Daar gaat het vraagstuk over het zelfgekozen levenseinde schuren. Daarom is het ook een maatschappelijk vraagstuk. Ik sprak ooit in een verzorgingshuis een man van 94 jaar oud, die kwiek van zijn bankje opsprong en riep dat hij het twintig jaar eerder had moeten doen. Hij leefde weer helemaal op. Hij was twintig jaar eenzaam geweest en had nu allemaal nieuwe vrienden. Hij had net een kaartje gelegd en ging die middag nog biljarten. Zo kon hij nog wel twintig jaar door.

Ik beweer niet dat het verzorgingshuis de panacee tegen eenzaamheid is en velen zouden gruwen bij het idee alleen al, maar voor anderen is dat wel zo. Daarom zijn of waren ze maatschappelijk ook zo belangrijk. Tenslotte kunnen we niet in iemands hoofd kijken. Een ding weet mijn fractie wel zeker: nooit ofte nimmer mogen ouderen in onze samenleving zich te veel voelen en om die reden kiezen voor een vrijwillig levenseinde. Niet geuite twijfels, de afwezigheid van wel gewenste sociale contacten of het zich te veel voelen mogen er nooit in sluipen. Dan zou een legitieme wens voor het creëren van de wettelijke kaders voor een zelfgekozen levenseinde voor mensen die op een waardige manier uit het leven willen stappen, tegelijkertijd een maatschappelijk failliet betekenen.

Wij zijn als fractie daarom op dit moment nog niet zover om aan te geven of we op voorhand voor of tegen een nieuwe wet zijn. De wet is er immers ook nog niet. We willen er langer over nadenken en meer mensen spreken. We zullen actief onze bijdrage aan het wetgevingsproces leveren en later, als de wet er eenmaal is, ons definitieve standpunt bepalen.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Complimenten aan deze ministers en aan het kabinet. Ik ben blij dat deze discussie plaatsvindt. Een onderwerp als dit kun je niet zorgvuldig genoeg behandelen. Het gaat immers om iets onomkeerbaars. Eerst en vooral: 50PLUS is — zie ons verkiezingsprogramma — onder voorwaarden voorstander van levensbeëindiging op verzoek bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden, ook zonder medische grondslag. Uiteraard kan dit alleen onder zeer strikte, zo helder mogelijk omschreven voorwaarden en zorgvuldigheidscriteria. Hierbij is het voor 50PLUS een harde eis dat de beoordeling en begeleiding alleen mag worden uitgevoerd door een arts. Naar onze mening kan een arts het beste alle medische en psychosociale factoren los van elkaar en in samenhang beoordelen. Dat lijkt een verschil met de insteek van de regering die deze eis aan de zogeheten stervenshulpverlener — inderdaad een heel vervelend woord — niet stelt. Vanwaar dit onderscheid met de euthanasiewet? Kunnen de bewindslieden uitgebreid toelichten waarom zij deze keuze lijken te maken en zijn ze bereid 50PLUS hierin tegemoet te komen? Daarnaast heeft 50PLUS nadrukkelijk de vraag of in de wet wordt vastgelegd dat de in te zetten arts nooit de eigen arts mag zijn. Met name voor bewoners van instellingen kan dit van groot belang zijn. Ik hoor hierop graag een reactie.

Een directe koppeling van het kabinetsvoorstel aan het beleid voor ouderenzorg is niet kies. Natuurlijk levert goede ouderenzorg een bijdrage aan een menswaardig en gelukkig leven — en daar is nog een wereld te winnen, zeg ik uit volle overtuiging — maar er zullen altijd mensen zijn die zelf willen uitmaken dat hun leven voltooid is. Dat moeten we respecteren. Met deze voorstellen gaat de overheid echt niemand aanmoedigen om voor de dood te kiezen. Maar laten we ook respect hebben voor mensen die weloverwogen op een waardige manier hun voltooide leven willen beëindigen. Daar komt dit voorstel aan tegemoet. Natuurlijk moet mogelijk misbruik alle aandacht krijgen in de nadere uitwerking van het wetsvoorstel. Misschien kan de minister aangeven hoe zij mogelijk misbruik denkt uit te sluiten. Wellicht kan het voorstel van 50PLUS om altijd een arts in te zetten als stervenshulpverlener hier een bijdrage aan leveren.

Dat sommigen dit voorstel labelen als een aansporing voor ouderen om een einde aan het leven te maken, zegt meer over de wijze waarop een deel van de maatschappij over ouderen denkt dan over de in onze ogen oprechte intentie van dit kabinet. Laten we de ouderen vooral niet in de hoek van de weerlozen drukken. Laten we niet het beeld bevestigen dat ze allemaal kwetsbaar en onmondig zijn. De meeste ouderen zijn heel goed in staat de ultieme beslissing over hun eigen leven en dood te nemen. Juist die beslissing moeten we beschermen met heldere wettelijke kaders. Laten we duidelijk zijn: niemand kan voor een ander bepalen wat voor diegene de waarde van zijn of haar leven is.

Met de VVD vraag ik: waarom koppelen we dit aan een leeftijdsgrens? Dat is principieel onjuist. Ik lees dat in beginsel de wet moet gelden voor iedereen en dat de wet niet moet worden beperkt tot ouderen, maar dat de wens vooral leeft bij mensen op leeftijd en dat het daarom voor de hand lijkt te liggen om het systeem te beperken tot mensen die een bepaalde leeftijd hebben bereikt.

Het kabinet spreekt over objectieve maatstaven om oneigenlijk gebruik of misbruik te voorkomen. Daar ben ik het mee eens, maar hoe zien de ministers dit voor zich? Is het überhaupt mogelijk om bij een onderwerp als dit, waarbij elke individuele situatie anders is, volledig objectieve criteria na te streven? Hoe denken deze ministers overtredingen aan te pakken? Nemen zij dit gelijk mee in het wetsvoorstel? Aan welke strafmaat wordt gedacht?

Samenvattend: het kabinet heeft lef getoond door op deze manier stelling te nemen. Het is goed dat deze discussie plaatsvindt. 50PLUS is bereid om mee te denken om het wetsvoorstel verder te volmaken. Op welke wijze en wanneer gaat het kabinet verder met dit voorstel? Wanneer mogen we wat verwachten?

De heer Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk):

Voorzitter. Het is goed dat dit debat plaatsvindt. Het is een ingewikkeld debat en het gaat over een ingrijpende kwestie. Het debat gaat immers over een voltooid leven. De vraag wanneer het leven is voltooid, gaat over waardigheid en zelfbeschikking. Het gaat hierbij over het leven en de zin daarvan. Het gaat over het steeds groter wordende vraagstuk van eenzaamheid en sociaal isolement van onze ouderen. Het heeft ook raakvlakken met onze gezondheidszorg. Al met al zijn het onderwerpen waar elk mens mee te maken heeft.

Ik citeer: "Mevrouw, 85 jaar, vindt het leven zwaar. Er is niets leuks meer in het leven, zegt ze. Ze kan heel slecht slapen en zit dus de hele dag in haar stoel te wachten tot de dag om is. Ze komt nauwelijks nog in de gemeenschappelijke ruimten omdat ze zo slecht ziet en hoort. Ze zegt dat de nachten het ergst zijn. Ze ligt dan vaak te huilen in bed." Wat is dan de oplossing? Voor ons is vandaag de volgende vraag nog belangrijker. Wat is de rol van de overheid en wat is de rol van de regering? Wat ons betreft ligt de oplossing niet in de lijn van een einde maken aan het leven, hulp bieden bij zelfdoding of zelfdoding faciliteren.

Er heerst somberheid in Nederland. Die somberheid moet worden doorbroken. In plaats van constant te praten over geld en andere materiële zaken en ouderenzorg te zien als een kostenpost, zouden we op zoek moeten gaan naar geluk. Ik zou haast willen zeggen: ga van het bruto binnenlands product naar het bruto nationaal geluk. De samenleving wordt steeds individualistischer en de gemeenschapszin verdwijnt. Ouderen worden vaker aan hun lot overgelaten en voelen zich steeds vaker eenzaam. Daar moeten wij van af zien te komen. De commissie-Schnabel komt tot de conclusie dat het huidige systeem goed functioneert en dat een verruiming van de juridische mogelijkheden voor hulp bij zelfdoding niet wenselijk is. En de commissie concludeert dat bij zo'n verruiming de kernwaarden veiligheid, zorgvuldigheid, toetsbaarheid en transparantie in het geding kunnen komen. In die lijn herkennen wij ons. Dat is een duidelijke uitspraak van de commissie. In plaats van de route van de regering verder te verkennen, zou er juist op moeten worden ingezet om de waardigheid van het leven terug te brengen, en niet het leven waardig af te nemen. Bestrijd het sociaal isolement van ouderen. Zorg voor betere zorg en ondersteuning. Onderken de waarde van de verzilvering van de samenleving.

De vraag wanneer het leven voltooid is, is ambivalent. Wat vandaag als voltooid voelt, kan morgen veranderen. "Geen minimumleeftijd", zegt de regering. Is 50 jaar genoeg? Is 60 jaar genoeg? Als het genoeg is voor jezelf, is het dan ook genoeg voor je naasten? Is het genoeg voor je dierbaren, voor je kinderen?

Nederland loopt internationaal al voorop op het gebied van euthanasie. Moeten wij nog verder opschuiven? Hulp bij zelfdoding is wat ons betreft principieel geen politieke keuze. Wij vinden dan ook principieel dat de regering niet verder zou moeten gaan dan de huidige kaders om zelfdoding mogelijk te maken.

Ik rond af. Bij militaire missies is het een ongeschreven regel dat er een ruime parlementaire meerderheid moet zijn. Het gaat immers om mensenlevens. 76 zetels voelen dan niet als een voldoende mandaat. Bij euthanasie gaat het ook om mensenlevens. Daarom zou ik vandaag de regering, maar ook alle andere politieke partijen willen oproepen om niet calculerend te werk te gaan om meerderheden te zoeken in beide Kamers, maar om echt werk te maken van de inhoud.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. De kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Schnabel heeft veel losgemaakt in de samenleving. Dat zal na het debat van vandaag doorgaan. Naar de stellige overtuiging van mijn fractie is dat goed en ook nodig. Het kabinet heeft met de reactie op het rapport een forse steen in de vijver gegooid, door te besluiten het advies van de commissie niet op te volgen. Althans, het doet dat wel wat betreft het punt om de huidige Wtl niet aan te passen, omdat deze voldoet. Ook de conclusie dat er binnen de Wtl meer mogelijk is dan de huidige beroepspraktijk laat zien, wordt door het kabinet gedeeld.

Juist op het vraagstuk van voltooid leven slaat het kabinet een andere weg in. Het kabinet deelt de conclusie van de commissie-Schnabel niet dat een kleine groep mensen buiten de huidige wet zou vallen en dat om die reden de wet geen aanpassing behoeft. Het kabinet heeft in zijn reactie een oplossing gezocht die tegemoetkomt aan de autonomie van degenen die een stervenswens hebben. Ook de Partij van de Arbeid vindt dit heel belangrijk. Het kunnen effectueren van de autonomie door mensen voor wie het leven geen betekenis meer heeft en voor wie het een te zware last is geworden om verder te moeten leven, is belangrijk. Het gaat om mensen die ondanks aandacht en hulp van anderen niet verder willen leven. Om de regie over hun eigen levenseinde te kunnen voeren, zullen zij over het algemeen hulp nodig hebben van derden. Maar dat is nu strafbaar.

De vraag is op welke manier tegemoet kan worden gekomen aan de wens van deze groep mensen, die uitzichtloos en ondraaglijk lijden aan het leven, om zonder medische grondslag meer regie te krijgen over hun eigen levenseinde. Het kabinet heeft gemeend, daarvoor parallel aan de Wtl een apart wettelijk kader te moeten ontwikkelen. De Partij van de Arbeid kan de keuze voor een ander wettelijk kader goed volgen. Hulp bij zelfdoding, gebaseerd op het recht op autonomie, is immers gebaseerd op een ander uitgangspunt dan dat van de Wtl, waar de barmhartigheid van de arts het uitgangspunt is. Het gaat ook over een andere groep mensen, namelijk degenen die een consistente, weloverwogen en vrijwillige stervenswens hebben, omdat zij hun leven als voltooid ervaren. De ondraaglijkheid en de uitzichtloosheid van het lijden spelen ook hierbij een doorslaggevende rol, maar de medische grondslag is het ontbrekende element.

De Partij van de Arbeid constateert dat het kabinet vervolgens op hoofdlijnen een beeld schetst van criteria voor toetsing vooraf, en hoe die er ongeveer uitzien. Ook het proces nadat er een akkoord ligt, en de documentatie en toetsing achteraf met een aanpak die lijkt op die van de regionale toetsingscommissies, worden in de kabinetsbrief op hoofdlijnen geschetst. De fractie van de Partij van de Arbeid waardeert het dat het kabinet daar meer inzicht in heeft willen geven, maar is tegelijkertijd vooral benieuwd naar de concrete uitwerking ervan in de nieuwe wet. Ik zeg nogmaals: de Partij van de Arbeid steunt de ingeslagen richting, maar de verdere uitwerking is voor mijn partij van cruciaal belang. We denken daarover graag mee.

Ik sluit af met enkele vragen aan beide bewindspersonen. De eerste vraag betreft de constatering, zowel van de commissie-Schnabel als van het kabinet, dat artsen nog lang niet genoeg gebruikmaken van de mogelijkheden die de euthanasiewet nu biedt. Het kabinet verwijst daarvoor naar de code of practice op de website van de regionale toetsingscommissies. Maar hebben de bewindspersonen nu het gevoel dat daarmee de kennis van artsen is toegenomen over wat er binnen de euthanasiewet nu al is toegestaan? Gemiddeld wordt een huisarts een of twee keer in de twee tot drie jaar geconfronteerd met een verzoek om euthanasie. Hoe kunnen de kwaliteit van het afwegingsproces en de kennis bij artsen verder worden verbeterd? Ik vraag dat aan beide ministers. Het kabinet gaat daarover in overleg met de KNMG en gaat na wat er in de opleidingen beter kan. Wat heeft dat inmiddels opgeleverd? Is dat genoeg? Waar denken de bewindspersonen verder nog aan om de uitvoering van de Wtl te verbeteren?

De voorzitter:

"Wtl" staat voor "Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding".

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Pardon. Ja, populair gezegd: de euthanasiewet.

De commissie-Schnabel en ook het kabinet constateren dat ook burgers geholpen zouden zijn met betere informatie. Er is een handreiking schriftelijk euthanasieverzoek uitgebracht. Er is informatie op een website en er is een patiëntenbrochure geschreven. Maar in de achterban van de Partij van de Arbeid leeft sterk de vraag of we weten of die informatie ook terechtkomt bij de mensen die minder goed gebekt zijn en die de weg niet weten. Komt die terecht bij de mensen die in onze geautomatiseerde samenleving een steeds grotere informatieachterstand oplopen? Mijn fractie zou graag willen horen of de bewindspersonen dit vraagstuk onderkennen en aan welke oplossingen ze werken.

Ik rond af. Als laatste spreker in dit debat kan ik zeggen dat er vandaag veel is gezegd over een uiterst moeilijk onderwerp. Ik vind persoonlijk dat we er in zijn geslaagd om dit op een zorgvuldige en goede manier te doen. Ik wil mijn collega's hiervoor bedanken. Ik hoop dat we juist in onze samenleving én hier, in de Kamer het gesprek hierover zullen voortzetten, op een respectvolle manier en ten principale oprecht geïnteresseerd in ieders zienswijze. Want alleen op die manier hoort een debat over voltooid leven gevoerd te worden. Dit wordt door velen in onze samenleving gevoeld en ook nauwlettend gevolgd. Voor de Partij van de Arbeid is de richting die het kabinet nu is ingeslagen, een belangrijke stap in de juiste richting. Als het wetsvoorstel er te zijner tijd ligt, praten we verder en zullen opnieuw afwegingen en veel gesprekken volgen. Dat is goed, want alleen op die manier komen we verder.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

In het zojuist verschenen verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staat dat men stervenshulp wil geven aan mensen die vinden dat hun leven voltooid is, maar dat deze wens om te sterven op geen enkele andere wijze kan worden weggenomen. Dat is een belangrijke voorwaarde. Ik vraag me af hoe de Partij van de Arbeid in dat licht de brief van het kabinet beoordeelt. Daarin staat slechts in een half A4'tje tekst iets over de aanbevelingen van de commissie-Schnabel om te voorkomen dat mensen hun leven als voltooid ervaren.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie haalt ons verkiezingsprogramma voor de verkiezingen van 2017 aan. De Partij van de Arbeid heeft ook in 2012 al aangegeven voorstander te zijn van verruiming van de mogelijkheden voor mensen die zonder medische grondslag toch hulp bij zelfdoding zouden willen krijgen. Het kabinet zegt het volgende over het gesprek met mensen die hebben aangegeven hulp bij zelfdoding te willen zonder dat er sprake is van een medische aandoening, mensen die dus nu buiten de euthanasiewet zouden vallen. Het kabinet zegt volgens mij volledig terecht over dat gesprek, dat het een gesprek moet zijn met mensen die daartoe goed uitgerust zijn. Daarin moet vooral worden bezien of er geen sprake is van problematiek of een vraagstelling die op een andere manier opgelost kan worden. Ik denk dat dat terecht is. Het moet een toetsbare wens zijn, maar het moet ook een zorgvuldige afweging zijn en een persistent gevoelde wens. Ik sluit mij daar volledig bij aan. Of dat nu op een half A4'tje kernachtig is geformuleerd of op drie A4'tjes uitvoerig en breedsprakig, dat maakt de Partij van de Arbeid niet uit.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De commissie-Schnabel heeft een aantal aanbevelingen gedaan, zoals acceptatie van de ouderdom, herwaardering van de ouderdom, voorkomen van eenzaamheid en verbeteren van de zelfredzaamheid van ouderen. Daar lees ik in de brief van het kabinet niet heel veel over terug. Het is echt maar een half A4'tje. Wil de Partij van de Arbeid met de ChristenUnie samen werken aan een beleid om te voorkomen dat mensen hun leven als voltooid gaan ervaren? Kan ik ervan uitgaan dat de Partij van de Arbeid nooit zal instemmen met een wet voltooid leven als er niet ook door het kabinet voluit werk wordt gemaakt van beleid om te voorkomen dat mensen hun leven als voltooid gaan ervaren?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

De ChristenUnie legt nu twee zaken neer als een soort tegenstelling. Als je het een doet, kan het ander niet. Ik denk dat het en-en zou moeten zijn. Ik wil de vraag andersom stellen. Stel dat we in een gedroomde samenleving leven, waar iedereen alles krijgt aan ondersteuning, zorg en liefde en alles wat je maar kunt bedenken, en dat er dan toch mensen zijn die ondanks al die liefde en zorg om hun heen, zeggen dat zij vinden dat hun leven het niet meer waard is, zou de ChristenUnie dan de barmhartigheid willen tonen om deze mensen verder te helpen? Dat is de omgekeerde vraag. Het is geen tegenstelling. Beide zijn wat de Partij van de Arbeid betreft mogelijk. Wij willen te allen tijde de mogelijkheid hebben om mensen met een persistente, diepgevoelde wens om een einde aan hun leven te maken, maar die nu buiten de euthanasiewet vallen, tegemoet te komen met een apart wettelijk kader daarvoor.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De ChristenUnie ziet een barmhartige overheid als een overheid die volop inzet op een herwaardering van de ouderdom, op acceptatie, op het voorkomen van eenzaamheid, op betere zorg enzovoort. Gaat de Partij van de Arbeid mee met het voorstel van de ChristenUnie om daar gericht beleid op in te zetten?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dit debat gaat over de ethische en morele vraag of wij vinden dat de overheid een rol heeft in het wegnemen van belemmeringen bij mensen die hun leven geleefd vinden en lijden aan het leven. Dat is de essentie van dit debat. Als die vraag aan de orde is, zegt de Partij van de Arbeid dat wij de ingeslagen weg van dit kabinet steunen en dat wij met belangstelling de wetgeving tegemoetzien waarin geregeld wordt dat hulp bij zelfdoding zonder medische grondslag mogelijk wordt.

Mevrouw Leijten (SP):

Het burgerinitiatief Voltooid leven en hulp bij zelfdoding bij een voltooid leven en het advies van de commissie van wijzen gaan over ouderen met een stervenswens. De leeftijdsgrens van 70 wordt dan genoemd. Het kabinet noemt echter geen leeftijdsgrens. De VVD geeft aan dat zij ten principale vindt dat er geen leeftijdsgrens behoort te zijn. Die is er in de euthanasiewet immers ook niet. Hoe kijkt de Partij van de Arbeid daartegen aan?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dat is in ieder geval een punt dat ook binnen mijn partij nog niet tot op de bodem uitgediscussieerd is. Ik constateer dat dat in de brief van het kabinet ook in het midden gelaten wordt. Ik constateer tegelijkertijd dat dat vast niet voor niets is. Ik wil op dit punt de wetsvoorstellen afwachten en kijken hoe het precies in de wettekst terecht komt. Ondertussen voer ik in mijn partij het debat daar verder over.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik denk dat dat voor alle partijen geldt. Ik vind dit echter wel van belang, omdat de maatschappelijke discussie altijd is gegaan over ouderen. De commissie-Schnabel gaat ook over de vraag hoe ouderen zich gepositioneerd voelen in de samenleving. Het promotieonderzoek van Els van Wijngaarden gaat daar bijvoorbeeld ook over. Wanneer wij die leeftijdsgrens loslaten, zou dan volgens de Partij van de Arbeid niet minimaal onderzoek moeten worden gedaan wat het voor ons als samenleving in het geheel zou betekenen als hulp bij zelfdoding voor alle leeftijden mogelijk wordt?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Mijn ervaring is dat een antwoord op medisch-ethische vraagstukken eigenlijk nooit wordt verkregen via het doen van onderzoek, maar wel via het aangaan van gesprekken met zo veel mogelijk mensen met verschillende zienswijzen. De Partij van de Arbeid wil zoals gezegd de tijd nemen om dat te doen. Daar blijf ik even bij. Ik zie niet hoe een onderzoek tot een beter antwoord zou leiden dan een goed gesprek met mensen de komende jaren.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik worstel daar ook mee. Ik heb gevraagd hoe de regering dat ziet en hoe zij de gevolgen ervan weegt voor de samenleving als geheel. Ik ga ervan uit dat we hierop antwoord krijgen. Het zou natuurlijk wel een wezenlijk andere discussie opleveren als we de grens — we voeren al jaren discussie over een voltooid leven van ouderen en we zien ook dat mensen uit deze groep hun wens kenbaar maken — loslaten. Juridisch gezien is daar natuurlijk wel iets voor te zeggen, want een leeftijdsgrens is arbitrair. Dat zou wel een andere discussie opleveren. Zou voor de PvdA het moment waarop we het wetsvoorstel krijgen en behandelen, het juiste tijdstip zijn om de leeftijdsgrens los te laten, of zouden we dat eerder moeten weten via een maatschappelijk debat?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Wat "we" moeten weten, is voor mij nog niet aan de orde. U vroeg mij naar het standpunt hierover van de Partij van de Arbeid. Ik heb gezegd dat ik hierop geen antwoord kan geven, omdat wij hierover intern nog uitvoerig in gesprek zijn. Het praten over de mitsen en de maren en de strekking en het wegen daarvan, moeten leiden tot een besluit dat in balans is. Daar is de Partij van de Arbeid nog niet aan toe. Dat gesprek bij ons zal vast en zeker nog uitgebreid worden gevoerd. Daarna zal er vast ook een brede discussie in de samenleving zijn en daar oriënteren wij ons natuurlijk ook op.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors de vergadering voor drie kwartier, tot 13.15 uur.

De vergadering wordt van 12.31 uur tot 13.16 uur geschorst.

Naar boven