12 Commissie toekomst veehouderij

Aan de orde is het debat over de commissie toekomst veehouderij. 

De voorzitter:

We zijn toe aan de eerste termijn van de Kamer. De spreektijd is daarin vier minuten per fractie. Ik geef als eerste het woord aan de heer Geurts van het CDA. 

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Na de commissie-Wijffels, de commissie-Van Doorn en de commissie-Alders en de lopende commissie-Rosenthal en de commissie-Veerman en diverse uitvoeringsagenda's die op de plank liggen, komt er weer een nieuwe commissie. Mijn eerste vraag is dan ook: wat is de nut en noodzaak van deze commissie naast de commissies die er al zijn of zijn geweest? Hoe hangt dit samen met de andere nog lopende commissie, de commissie-Rosenthal? 

Daar komt bij dat de Kamerbrief onduidelijk is over de opdracht. Die is onduidelijk omdat er eerst gesproken wordt over de melkveehouderij en de varkenshouderij en daarna over de toekomst van de veehouderij. In de opdracht wordt dan weer gesproken over "een verdere verduurzaming van de intensieve veehouderij". We lezen in dezelfde passage dat "deze verdere verduurzaming moet leiden tot een betere maatschappelijke inbedding van de intensieve veehouderij." Dat brengt mij op een tweede vraag. Welke sector of sectoren worden nu onder de loep genomen? 

De reacties van de veehouderijsector maar ook die van natuur- en milieuorganisaties waren niet mild over het instellen van deze commissie. LTO vond de instelling van deze commissie-Nijpels overbodig. Natuur & Milieu verzuchtte: weer een commissie! De NVV, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, is verrast en vindt dat er over hen wordt gesproken maar niet met hen. 

De belangrijkste steekwoorden in het rapport zullen volgens mij zijn "een duurzame landbouw" en "de consument is een belangrijke factor net als de samenwerking in de keten". Er zal mogelijk ook in staan dat niet te ontkomen is aan schaalvergroting, dat er al veel gebeurd is op het punt van dierenwelzijn, dat er draagvlak is voor onze boeren in de samenleving en dat er een grote inspanning geleverd moet worden voor een betere verwaarding en een hogere prijs. Dat is allemaal bekende kost. Het mag dus duidelijk zijn dat het CDA niets in deze commissie en haar opdracht ziet. We zullen daar in de tweede termijn een motie over indienen. 

We willen wel wat anders voorstellen. Het uitgangspunt van het CDA is: vanaf onderop verbinden. Vorig jaar juni heb ik samen met D66 en de Partij voor de Dieren, met ondersteuning van GroenLinks, in een bijzondere procedure met de initiatiefnemers van het pamflet Voor de landbouw van later, mogen spreken. Dit pamflet was een creatie van het CDJA, PINK!, de Jonge Democraten, DWARS, Youth Food Movement Brabant en het Brabants Agrarisch Jongeren Kontakt. Het ging ook over de Brabantse situatie. Met de woorden van de dalai lama "Als je praat, herhaal je alleen wat je al weet. Maar als je luistert, leer je wellicht iets nieuws" in gedachten waren ze met elkaar in gesprek geraakt. Ze gaven aan dat de uitdaging groot was, maar dat ze ook geconstateerd hebben dat ze het meer en vaker met elkaar eens waren dan ze verwacht hadden. Het genoemde pamflet lijkt me een goede uitgangspositie voor een mogelijk vervolg. Het CDA stelt daarom voor om de diverse politieke jongerenorganisaties samen met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (Najk) en de Youth Food Movement, te vragen om hun eerste pamflet verder uit te werken en om met een aantal concrete, uitgewerkte voorstellen te komen. Het moet dan gaan om voorstellen die ook op draagvlak in de land- en tuinbouw kunnen rekenen en die echt toepasbaar zijn in Nederland. Ik realiseer mij heel goed dat dit een uitdaging is, maar volgens mij is het wel een mooie. 

Mijn derde vraag aan de staatssecretaris is dan ook: wat vindt hij van ons idee om de diverse politieke jongerenorganisaties samen met het Najk en de Youth Food Movement te vragen om deze uitdaging op zich te nemen? Ik heb diverse collega's informeel hierover gepeild. Ik heb van verschillende kanten heel positieve berichten gekregen, ook van collega's die hier niet kunnen spreken vanmiddag. 

De heer Graus (PVV):

Ik deel de mening van de heer Geurts over de commissie-Nijpels. Er is inderdaad geen sprake van een evenwichtige vertegenwoordiging. Maar de heer Geurts haalt enkel de sector en LTO aan. Het idee dat die daarbij betrokken moeten worden deel ik, maar moet de veterinaire sector niet ook vertegenwoordigd worden, bijvoorbeeld de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde? Dat zijn immers de mensen die echt verstand van dieren hebben. Zij hebben niet alleen minimaal acht jaar gestudeerd; zij zijn ook de ervaringsdeskundigen op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn. 

De heer Geurts (CDA):

Ik begrijp de bijzondere aandacht die de heer Graus voor de dierenartsen heeft. Ik deel een heel aantal van die dingen met hem, maar ik heb zojuist geprobeerd om aan te geven dat het mij echter totaal onduidelijk is wat de opdracht van de commissie-Nijpels is. Het is helemaal niet de inzet van het CDA vanmiddag om deze commissie uit te breiden met partijen of anderszins, of om haar een andere opdracht mee te geven. Wat het CDA betreft, kan deze commissie gewoon stoppen. 

De heer Graus (PVV):

Het CDA zal er toch niet tegen zijn — ik neem aan de sector ook niet, als die goed vertegenwoordigd is — dat een commissie mogelijk wat adviezen geeft over de toekomst van de veehouderij. Ik had van de heer Geurts graag een antwoord gehad op de vraag of hij het ermee eens is dat de veterinaire sector — de dierenartsen, de mensen die echt verstand van dieren hebben — dan ook vertegenwoordigd moet zijn. 

De heer Geurts (CDA):

Er zijn al zoveel commissies geweest en er liggen al zoveel plannen op de plank. In het regeerakkoord wordt verwezen naar de commissie-Van Doorn. Er zijn nog heel veel openstaande, lopende zaken. Ik vraag me echt oprecht af wat een nieuwe commissie toevoegt, maar ik sta welwillend tegenover de heer Graus. Als er op enig moment een andere commissie zou moeten komen, met een duidelijke opdracht, waarin ook een taak voor dierenartsen is weggelegd, sta ik daar welwillend tegenover. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb een korte vraag aan de heer Geurts. Ik hoor dat hij heel kritisch is over de nieuw ingestelde commissie. Ik stel daar straks ook een aantal vragen over. Tegelijkertijd hoor ik de heer Geurts echter een nieuw plan lanceren. Hij noemde dat niet met zoveel woorden een "commissie". Dat was zeer wijs, zou ik willen zeggen, maar het is eigenlijk wel een commissie. Is de heer Geurts het met mij eens dat de sector en de vertegenwoordigers die de heer Geurts noemde, gewoon het heft in eigen handen kunnen nemen en juist dat pamflet uit kunnen werken, zonder dat het verzoek daarvoor vanuit de overheid of de politiek komt? 

De heer Geurts (CDA):

Mevrouw Lodders heeft goed opgevangen dat ik de commissie-Nijpels helemaal niks vind. In het interruptiedebat met de heer Graus heb ik aangegeven dat de opdracht onduidelijk is. Ik dacht: laat ik hier vanmiddag eens een heel andere zaak aansnijden. Vorig jaar heb ik in de bijzondere procedure deze jeugdigen mogen ontvangen en ik was best wel onder de indruk van hen. Dat heb ik toen ook gezegd. Het is dus ook niet in de plaats van. Zij hebben een duidelijk pamflet gemaakt. Daar kunnen een aantal punten uitgehaald worden. De groep kan daar dan gewoon handen en voeten aan geven. Dat is mijn opzet voor deze middag. 

De voorzitter:

Mevrouw Lodders, tot slot. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Dat is een prachtig initiatief van deze groep mensen, maar ik ben op zoek naar de meerwaarde van het idee dat dit verzoek vanuit de politiek of vanuit het kabinet moet komen. Die meerwaarde hoor ik eigenlijk niet in de toelichting van de heer Geurts. Ik daag deze mensen ertoe uit om als groep, zoals ze nu vertegenwoordigd zijn en met het pamflet dat ze hebben opgesteld, aan tafel te gaan met een aantal andere spelers uit de sector, misschien niet alleen met mensen uit de primaire sector, maar uit de hele keten. Ze kunnen dan zelf een agenda te bepalen met punten die goed zijn voor de landbouw in Nederland. 

De heer Geurts (CDA):

Het is natuurlijk prima dat de diverse organisaties bezig zijn met de vraag wat er nou in de verkiezingsprogramma's van de verschillende politieke partijen moet komen. Dat staat die organisaties ook vrij en dat gebeurt volgens mij ook volop op dit moment. Als de sector zelf behoefte heeft om een aantal dingen te doen, is dat ook prima, maar bij de bijzondere procedure hebben een aantal partijen beloofd om hier op enig moment een vervolg aan te geven. Ik vond vandaag daar wel het geschikte moment voor. 

Als ik hier alleen een betoog had gehouden waarin ik geprobeerd had om de commissie-Nijpels nog verder onderuit te schoffelen, zou mevrouw Lodders namens de VVD-fractie naar de interruptiemicrofoon toe zijn gekomen om te vragen wat mijn alternatief dan zou zijn. Dat overkomt me ook weleens. Ik probeer daar dan een antwoord op te geven en dat wordt dan ook niet begrepen. Nu kom ik met een alternatief en dan vraagt mevrouw Lodders: waarom komt u nou met een alternatief? Dat vind ik jammer. Mevrouw Lodders moet mij in haar termijn dus eens helder maken wat zij nou precies van de diverse collega's verwacht op dit soort punten. 

De voorzitter:

Mijnheer Geurts, u bent daarmee ook aan het einde van uw betoog gekomen? 

De heer Geurts (CDA):

Ja, voorzitter. 

De voorzitter:

Met het motto van de dalai lama indachtig, want dat is ook wat voor de Kamer, is het woord aan de heer Wassenberg namens de Partij voor de Dieren. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Voorzitter. Sinds 1992 heeft een hele reeks commissies zich over de bio-industrie gebogen. Die commissies hebben een gestage stroom rapporten afgescheiden. Ik citeer uit het rapport van de onderzoekscommissie onder leiding van Neelie Smit-Kroes uit 1992 over het functioneren van het ministerie van Landbouw, zoals dat toen nog heette. Deze commissie heeft naar eigen zeggen "moeten concluderen dat bij deze specifieke onderwerpen" — onder andere mest — "tot nu toe de landbouwbelangen steeds de maat van het beleid zijn geweest, eerst door de problematiek jarenlang te ontkennen, vervolgens door, toen dat niet langer meer was vol te houden, de problematiek te bagatelliseren en toen dat ook niet meer kon, door deze halfslachtig aan te pakken". 

De commissie-Wijffels stelde in 2001: "De intensieve veehouderij moet ingrijpend worden veranderd. Dieren moeten meer ruimte krijgen voor natuurlijk gedrag, zoals het buiten rondscharrelen. Het transport van levende dieren moet worden beperkt en het fokken van vee moet niet uitsluitend gericht zijn op toename van de productiviteit. De omgang met dieren is niet zoals we willen en het milieu wordt te veel belast. Varkens moeten wroeten, kippen scharrelen en de koe moet in de wei." 

Minister Brinkhorst van Landbouw reageerde namens het kabinet als volgt: "Dit rapport wordt uitgevoerd. Niet om een sector de grond in te duwen, maar om te zorgen dat we weer trots op de veehouderij kunnen zijn." 

Het Planbureau voor de Leefomgeving schreef in 2010: "Er blijven echter tal van problemen op het gebied van dierenwelzijn. Veel dieren worden ernstig ingeperkt in hun natuurlijk gedrag. Het transport van varkens over lange afstanden is niet afgenomen. De import van vleeskalveren en het daarmee gepaard gaande vervoer nam zelfs sterk toe." 

In 2012 schreef de evaluatiecommissie-Van Dijk over de aanpak van Q-koorts: "Het onderzoek naar de vermoedelijke infectiebron van de Q-koorts is lange tijd gehinderd door het beroep op de privacy van de melkgeitenhouders. Dit heeft het exact lokaliseren van de besmette bedrijven bemoeilijkt. Het argument van bedrijfsprivacy kan niet domineren in een proportionele aanpak van een volksgezondheidsprobleem en zeker niet in een aanpak gestoeld op het voorzorgsbeginsel." 

De Algemene Rekenkamer schreef in 2013 in haar vervolgonderzoek over duurzaamheid van de veehouderij: "Het beleid dat de ammoniakuitstoot en daarmee de stikstofneerslag van de veehouderij moet verminderen, beschermt de biodiversiteit in Nederland onvoldoende. Vooral bij varkens en vleeskuikens worden de welzijnsregels onvoldoende nageleefd. (…) In 2011 overtrad meer dan 50% van de vleeskuikenhouders en meer dan 30% van de varkenshouders dierenwelzijnsregels." 

Er wordt dus al veel jaren door commissies gesproken over de toekomst van de vee-industrie. Die commissies stellen zonder uitzondering dat de intensivering en de grootte van de veehouderij zijn doorgeslagen. Alle commissies concluderen dat er een einde moet komen aan de bio-industrie, maar in de praktijk wordt de bio-industrie alleen maar groter en industriëler. 

Wij weten al lang wat wij moeten doen; daar hebben wij geen nieuwe commissie voor nodig. Verwacht de staatssecretaris dat deze commissie anders zal rapporteren dan alle vorige commissies? 

Er moet een einde komen aan de bio-industrie en aan de mate waarin wij in het Westen vlees en zuivel consumeren. Alleen op die manier krijgen boeren weer economische kansen. Alleen op die manier kunnen dieren hun natuurlijk gedrag uitoefenen. Alleen op die manier kunnen wij de enorme druk verminderen die het fokken van dieren voor vlees, melk en eieren op de natuur legt. Alleen op die manier kunnen wij binnen de draagkracht van de aarde blijven en klimaatverandering tegengaan. En alleen op die manier kunnen wij ervoor zorgen dat toekomstige uitbraken van dierziekten niet ten koste gaan van de volksgezondheid en het leven van duizenden gezonde dieren. 

De heer Geurts (CDA):

Dit is een nogal selectieve weergave van al die rapporten. Ik heb er de afgelopen tijd ook heel wat gelezen; er staan ook andere teksten in. Ik laat dit dus voor het conto van de Partij voor de Dieren. Ik heb het idee geopperd om politieke jongerenorganisaties verbonden met elkaar, van onderop aan de gang te zetten als vervolg op het pamflet. Hoe denkt de heer Wassenberg daarover? 

De heer Wassenberg (PvdD):

De jongerenorganisatie van de Partij voor de Dieren heeft zich teruggetrokken uit het pamflet en heeft dit dus niet getekend. De organisatie heeft zich in het voorjaar van 2015 teruggetrokken. Ik onderschrijf dit dus niet. 

De heer Geurts (CDA):

Wil de Partij voor de Dieren zo graag op een eilandje zitten dat zij op geen enkele manier verbinding wil zoeken? Wij kennen in Nederland toch het poldermodel. Is het standpunt van de moederpartij zo belangrijk dat de jongerenorganisatie daar niet aan mag meedoen? 

De heer Wassenberg (PvdD):

Het is heel duidelijk. Het standpunt van de Partij voor de Dieren maar ook van alle commissies die ik heb geciteerd, is dat de veehouderij is doorgeslagen, dat de schaalgrootte is doorgeslagen en dat wij naar minder dieren en een extensievere manier van veehouderij moeten. Als er een commissie komt die bekijkt hoe wij daaraan handen en voeten kunnen geven, zal de Partij voor de Dieren dat wel steunen. Maar opnieuw weer in een of ander verband praten over de vraag hoe wij op deze manier kunnen verdergaan met dit systeem, steunt de Partij voor de Dieren niet. 

De heer Graus (PVV):

Ik deel dit met de heer Wassenberg. Daarom steunt mijn fractie ook altijd de moties die betrekking hebben op moratoria op megastallen, de uitbouw van de bio-industrie en noem maar op. Ik kan er echter niet in meegaan als de Partij voor de Dieren aan de staatssecretaris van slechts één land vraagt om een einde te maken aan de bio-industrie. Dat heeft immers te maken met vraag en aanbod wereldwijd en dat gaat niet, maar ik deel de mening van de heer Wassenberg. Wat moet er nu concreet gebeuren? De bio-industrie bestaat. Ik kom straks met een voorstel om ook dierenartsen en vertegenwoordigers van de sector in de commissie op te nemen. Mogelijk moeten wij toe naar die kleinere gezins- en familiebedrijven die hij en ik voorstaan en daarbij zou zo'n commissie kunnen helpen. Ik krijg hierop graag een reactie. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Deze commissie zal vooral kijken naar de economische perspectieven en verduurzaming, maar allemaal uitgaande van het huidige systeem. Dat systeem wil de Partij voor de Dieren niet in stand houden. Wij en alle vorige commissies hebben gezegd dat dit systeem moet worden afgebouwd en dat het niet de toekomst heeft. Om dan nu opnieuw een commissie in te stellen die gaat bekijken hoe men vanuit dit systeem kan verdergaan, heeft geen zin. Je kunt er dan een aantal dierenartsen aan toevoegen, maar dat heeft ook geen zin omdat de commissie daar niet op de goede plek zit. Er moet eventueel een commissie komen die zich buigt over de vraag hoe het wordt afgebouwd. Dat is iets. 

De heer Graus (PVV):

Dat wilde ik van de heer Wassenberg horen. De heer Geurts zal de commissie-Nijpels niet steunen, zo verwacht ik. De heer Wassenberg zal dat ook niet doen en ik ook niet, maar wij moeten er dan voor zorgen dat er iets komt dat wel ter zake doet. Wij kunnen wel overal nee tegen roepen, maar dan moeten wij ook met een oplossing komen. Ik zal straks voorstellen om een andere commissie met een evenwichtige samenstelling in te stellen. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Als de opdracht van die commissie vooral is om te bekijken hoe de vee-industrie kan worden afgebouwd, kunnen wij daar eens verder naar kijken. Maar als die commissie uitgaat van het bestaande systeem en daar weer een paar millimeter van verbetert, heeft het heel weinig zin. 

De voorzitter:

Mijnheer Graus, wij gaan zo luisteren naar uw voorstel. 

Het woord is aan mevrouw Koşer Kaya. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. In de samenleving ontstaat steeds meer discussie over benoemingen van commissieleden en over de transparantie van deze benoemingen, of het daarbij nu om oud-politici gaat of niet. Ik wil niet dat commissieleden die zijn benoemd, met een één-nul achterstand starten. Ik heb daarom een paar vragen over de procedure en de transparantie. 

Hoe zijn de commissieleden geselecteerd? Is dat gebeurd door middel van een advertentie of heeft men de telefoon gepakt en een paar mensen gebeld? Welke inhoudelijke eisen zijn gesteld? Ik heb hier één brief met anderhalf kantje tekst. Daarin lees ik daar helemaal niets over. Ik wil dus allereerst weten hoe transparant de procedure is geweest. 

Het gaat weliswaar over de toekomst van de veehouderij, maar er zit geen enkele veehouder tussen. Ik begrijp dat de staatssecretaris niet allerlei veehouders in een commissie kan stoppen, want dan wordt die wel heel erg groot, maar hij zou toch op z'n minst bijvoorbeeld de voorzitter van ZLTO of de voorzitter van het NAJK kunnen benaderen. Beiden zie ik daarin niet. Ik zie daarin überhaupt geen jongeren. De heer Geurts had het daarover. Tenslotte hebben de jongeren de toekomst en zij willen dat dit goed gebeurt. Ik vraag mij af waarom daar bij deze commissie geen rekening mee is gehouden. Dat geldt zeker als wij, als het rapport straks op onze tafel ligt, met z'n allen constateren dat de samenstelling niet evenwichtig is, maar uiteindelijk wel draagvlak voor het rapport willen hebben. 

Het tweede dat ik niet zie, maar wel heel erg belangrijk vind, zijn de randvoorwaarden. Ik lees niets over de randvoorwaarden die zijn gesteld. Of je nu een kleine boer bent of een grote boer, of je nu wilt groeien of niet: voor D66 is het heel erg belangrijk dat het allemaal milieuneutraal gebeurt, dat er sprake is van evenwicht, dat er ecologisch wordt geproduceerd en dat ervoor wordt gezorgd dat de grond niet wordt uitgeput. D66 vindt het belangrijk dat met energie, water en grondstoffen die eindig zijn, evenwichtig en op een innovatieve manier wordt omgegaan en dat daarvan met mate gebruik wordt gemaakt. Welke randvoorwaarden zijn aan deze commissie gesteld? 

Ik zou bijvoorbeeld ook de consument hierin een heel belangrijke rol willen geven. Hoe beter de consument een keuze kan maken, hoe beter de kwaliteit wordt van het etiket dat door Nederland overal in de wereld neergezet kan worden. Dan verdient de boer daar ook een hele hoop geld aan. Verder zou ik de mededingingsregels bijvoorbeeld als een randvoorwaarde mee willen geven. Wat betekent het bijvoorbeeld als je maatschappelijk duurzaam wilt produceren? Kan dat in de mededingingsregels worden meegenomen? Is dat ook als randvoorwaarde genoemd? 

Voorts denk ik hierbij aan de gemeenschappelijke landbouwsubsidies. Ik vind het heel erg belangrijk dat het geld 1. transparant wordt besteed en 2. vooral wordt besteed met het oog op duurzaamheid en innovatie. Is dat ook als randvoorwaarde meegegeven? Ik zou niet willen dat de Franse boeren steeds extra geld krijgen als zij in de zomer de straat op gaan. Als mijn kind stout is geweest en om een extra koek roept, zeg ik ook niet: alsjeblieft, hier heb je er nog een. Het is dus belangrijk dat die randvoorwaarden helder zijn. Ik zie ze echter niet. De versnipperde regelgeving zorgt er ook voor dat de boeren door de bomen het bos niet meer zien. Is dit aspect ook als een randvoorwaarde meegegeven? Zal dat ook bekeken worden? 

Kortom: ik wil precies weten wat deze commissie nou gaat onderzoeken en onder welke voorwaarden zij dat gaat doen. 

De voorzitter:

Op de seconde, mevrouw Koşer Kaya. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Er stond gisteren een mooie kop in Het Financieele Dagblad: "FrieslandCampina voert tempo investeringen op." De zuivelverwerker, waaraan 13.500 melkveebedrijven hun melk leveren, steekt jaarlijks 900 miljoen in de verbetering van productiefaciliteiten en in overnames. Dat is een mooi bericht, waaruit blijkt dat de Nederlandse veehouderij, ook in moeilijke tijden op de markt, in staat is om kwalitatief hoogwaardige producten af te leveren. Daarnaast heeft zij met betrekking tot de productie en verwerking oog voor dierenwelzijn en milieueisen. Laten we als voorbeeld nemen de wereldwijde vraag naar ons babymelkpoeder; een segment waar FrieslandCampina groot in is. Maar ook andere zuivel- en vleesproducten zijn in trek. De Nederlandse veehouderij is een sector om trots op te zijn. 

De Nederlandse veehouderij is belangrijk voor de BV Nederland. Naast de vele boeren die ons land rijk is, vinden heel veel mensen een baan in de veehouderij, de logistieke sector, de verwerkende industrie, mechanisatiebedrijven enzovoorts. De Nederlandse veehouderij is wereldwijd koploper op het gebied van innovatie. De VVD ziet met name innovatie als de toekomstige kracht van de veehouderij. 

De staatssecretaris heeft een commissie ingesteld, die zich moet buigen over de toekomst van de veehouderij. Ik zet daar een aantal vraagtekens bij. Waarom heeft de staatssecretaris gekozen voor een commissiesamenstelling, waarin de sector niet vertegenwoordigd is? Hoe kun je over de toekomst van een sector spreken als die niet vertegenwoordigd is? Ik begin mijn verhaal niet voor niets met de plannen van FrieslandCampina. Maar er zijn meer prachtige bedrijven die in de afgelopen periode fors hebben geïnvesteerd om zich voor te bereiden op de toekomst. Is de staatssecretaris bereid om alsnog te bekijken in hoeverre de sector kan aanhaken bij deze commissie? 

De voorzitter:

Is dit ook meteen het einde van uw termijn? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Nee, voorzitter, maar ik ben wel over de helft. 

De voorzitter:

Er zijn twee vragen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Koşer Kaya. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mevrouw Lodders zei dat zij het evenwicht niet ziet terugkomen in de commissie; zeker met betrekking tot de veeboeren. Dat is een heel belangrijk punt. Een ander belangrijk punt is de transparantie. Hoe is de procedure verlopen? Welke randvoorwaarden zijn er gesteld? Vindt mevrouw Lodders dat ook niet heel belangrijk? Zou dat niet ook meegenomen moeten worden? 

Mevrouw Lodders (VVD):

De staatssecretaris gaat over het instellen van een commissie en maakt daarbij zijn eigen afwegingen. U hebt de vraag gesteld en ik ga straks met belangstelling luisteren naar het antwoord daarop. Ik vind niet dat de Kamer bij elke commissie die wordt ingesteld, moet spreken over de samenstelling en de wijze waarop die gebeurt. Ik vind dat de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon. Wij hebben dit debat gesteund, omdat de sector niet vertegenwoordigd is, terwijl het gaat over de toekomst van de sector. Die vraag wilde ik stellen en dat heb ik gedaan. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Het antwoord van mevrouw Lodders bevreemdt mij, want zij begon haar betoog juist met de samenstelling van de commissie. Het is óf de taak van de minister, en dan moet zij er geen vragen over stellen, óf zij stelt die vragen wel, maar dan is het ook terecht dat zij antwoord geeft op mijn vragen. Ik heb daarop helemaal geen antwoord gehoord. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Wat ik erover kan zeggen, heb ik zojuist gezegd. De staatssecretaris, of welke andere bewindspersoon dan ook, gaat over de samenstelling van een commissie. Wij hebben een brief gehad, waarin aan de Kamer werd gemeld dat er een commissie is ingesteld. De brief was niet helemaal duidelijk; daar kom ik in mijn vervolg nog op terug. Maar u hebt de vraag gesteld over de transparantie en ik ga straks met belangstelling luisteren naar het antwoord daarop. 

De voorzitter:

Mevrouw Koşer Kaya, de interrupties gaan in tweeën. Uw collega heeft het antwoord gegeven dat zij wilde geven en daar kunnen we, voor zover nodig, niet verder op duwen; aldus een neutrale voorzitter. 

De heer Graus (PVV):

Mijn eerste punt is dat mevrouw Lodders de Kamer tekortdoet. Wij hebben hier het hoogste ambt. Een staatssecretaris kan bijvoorbeeld nooit de Kamer naar huis sturen, maar wij kunnen een staatssecretaris wel naar huis sturen. Wij staan boven alles en wij bepalen alles mee. Als wij het niet eens zijn met de commissie, kunnen wij daar iets van vinden. Dat geldt ook voor mevrouw Lodders. Mevrouw Lodders doet dat ook heel vaak. Zij is soms ook een straatvechter tegen bewindspersonen. Ik vind het dus een beetje schijnheilig om nu ineens te zeggen dat alleen de staatssecretaris dat bepaalt. Zoiets moeten we echt niet doen. 

Ik mis iets in het betoog van de VVD en ik begrijp het niet. Mevrouw Lodders is zelf een boerendochter. Dit gaat om de toekomst van de veehouderij. Het woordje "vee" houdt in: dieren. En of je nu gelooft in evolutie of in het scheppingsverhaal, dieren waren er eerder dan mensen. Het gaat nu ook primair om dieren, en om boeren. Ze zijn allebei niet vertegenwoordigd. Mevrouw Lodders deelt de opvatting over de boeren, maar ze deelt niet de opvatting dat de mensen vertegenwoordigd moeten zijn die deskundig zijn over dieren, waarom het nu gaat. Het gaat om levende wezentjes, die meer gevoel hebben dan wij allemaal bij elkaar. Ik vind het triest. Is het mogelijk dat mevrouw Lodders hier een reactie op geeft? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb getracht om mijn spreektekst een beetje beperkt te houden en heb daarom mijn focus gelegd op de vertegenwoordiging van de sector. Die sector is voor mij erg breed: van de primaire producent tot en met ver in de keten. Niet voor niets heb ik ook aangegeven dat de in de sector werkzame mensen niet alleen een baan vinden in de primaire bedrijven; het gaat ook om de stappen daarna. Voor mij is "de sector" dus een breed begrip. De vertegenwoordiging waar de heer Graus op doelt, valt daar ook onder. 

De heer Graus (PVV):

Dus ook de veterinaire. In ieder geval bedankt voor deze toezegging, maar dan heb ik een volgende vraag. Volgens mij komt mevrouw Lodders niet van een megastal vandaan, maar van een eerlijk familiebedrijf. Mevrouw Lodders zal dus ook voor kleine gezins- en familiebedrijven moeten zijn. Deelt zij de mening dat er een commissie moet komen die ook die kleine gezins- en familiebedrijven meer gaat beschermen, en daarmee ook het dierenwelzijn, de diergezondheid en ook het boerenwelzijn? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik ga nog een aantal vragen stellen, dus wellicht komt de heer Graus zo nog een keer naar de interruptiemicrofoon. Ik vraag me af wat daar het doel van is. De heer Graus kent mij als een vertegenwoordigster van de sector die vindt dat de sector vooral zelf het heft in handen moet nemen en zelf de agenda moet bepalen. Ik vind dat er te veel op het bordje van de overheid komt te liggen, enerzijds doordat de sector zaken vraagt en anderzijds doordat de overheid zelf zaken insteekt. Ik heb er in de Kamer al vaker voor gepleit dat de sector de handschoen moet oppakken en de zaken zelf moet gaan regelen. De sector is in allerlei gremia goed vertegenwoordigd en hij kan dat ook. Dat was tegelijk het tweede deel van mijn verhaal. Ik hoop dat ik de heer Graus zo meteen nog kan bedienen. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik heb nu een tijdje geluisterd naar het verhaal van mevrouw Lodders. Het lijkt alsof wij het over iets heel verschillends hebben. Zij is lyrisch over de veehouderij. Ik heb een aantal rapporten van 1992 en daarna geciteerd. Uit al die rapporten van al die commissies blijkt dat er te veel dieren zijn, te veel uitstoot, te veel mest, te veel en te lange dierentransporten, te veel bulkproductie enzovoort. Is de VVD dan helemaal blind voor al die negatieve aspecten van de veehouderij? Want daar moeten we het over hebben. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Nee hoor, maar de VVD leest ook heel aantal andere rapporten, waarin de waarde van de landbouw in algemene zin en met name die van de veehouderij wordt gepresenteerd. Die rapporten ziet de Partij voor de Dieren nogal eens over het hoofd. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik heb het nu over de rapporten die in opdracht van de verschillende kabinetten zijn verschenen. Daar staan inderdaad verschillende dingen in, maar eigenlijk is de conclusie van al die rapporten: er moet iets veranderen en het systeem moet op zijn kop. Dat zijn de conclusies. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Nee, dat is de conclusie van de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Natuurlijk lees ik ook weleens een aantal aanbevelingen, maar als je de verschillende rapporten analyseert, zie je dat er ruimte is in dit land. Niet voor niets is Nederland koploper op het gebied van innovatie, ook in de Nederlandse veehouderij en de mechanisatie daaromheen. De heer Wassenberg en mijn persoon, en tegelijkertijd de Partij voor de Dieren en de VVD, hebben daar een andere mening over. Wij zullen ook niet tot elkaar komen. 

Voorzitter. Welke opdracht heeft de staatssecretaris aan de commissie meegegeven? Dat is mij niet geheel helder. De staatssecretaris praat over "de maatschappelijke inbedding van de veehouderij". Dat vind ik eigenlijk een vaag begrip. Wat bedoelt de staatssecretaris precies en wat wil hij daarmee concreet bij de commissie bereiken? 

Ik vraag mij ook af hoe de commissie zich verhoudt tot andere initiatieven vanuit de sector zelf om tot een toekomstagenda te komen, zoals de commissie-Rosenthal in de varkenssector. Gaat de commissie-Nijpels het werk van deze commissie doorkruizen? Waarom is er niet gewacht op de uitkomst van deze commissie? En wat is het tijdpad van de commissie? 

Ik heb het gevoel dat het instellen van deze commissie een Haagse oplossing is voor een niet-bestaand probleem. Daarmee geef ik eigenlijk een samenvatting van wat ik zojuist heb gesteld. Kan de staatssecretaris het probleem nog eens definiëren? De afgelopen periode heeft de Nederlandse veehouderij veel voor zijn kiezen gekregen. De marktsituatie staat onder druk, en daarmee de prijzen. De export naar bepaalde landen is stilgevallen. Volgens mij heeft de sector behoefte aan rust. De vraag is of het instellen van deze commissie die rust gaat bieden. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Zegt mevrouw Lodders dat deze commissie helemaal niet nodig is? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Mevrouw Koşer Kaya heeft gehoord dat ik een heel aantal vragen heb gesteld. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Nu duidelijk zijn. Net zei mevrouw Lodders: er moet ook een veehouder in die commissie. Toen ik doorvroeg, kon ze daar geen antwoord op geven. Als het een harde eis is, hoor ik dat graag. Nu zegt ze: is deze commissie wel nodig? Mijn vraag is dan terecht. Is deze commissie nodig volgens mevrouw Lodders? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb mevrouw Koşer Kaya wel degelijk antwoord gegeven, maar misschien zint dat antwoord haar niet. De staatssecretaris heeft gekozen voor het instellen van deze commissie. Naar aanleiding van de brief die daarover gestuurd is, is er een debat aangevraagd ... 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik vraag de mening van mevrouw Lodders, voorzitter. 

De voorzitter:

Ja, maar mevrouw Lodders is aan het woord. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik mag hopelijk gewoon antwoord geven, zeg ik tegen mevrouw Koşer Kaya. Naar aanleiding van de brief is er een debat gevraagd. De VVD heeft dat debatverzoek gesteund, primair, als eerste stap, omdat de sector niet vertegenwoordigd is in deze commissie. Daar heb ik een aantal vragen over gesteld. Daarna heb ik geanalyseerd en aangegeven dat er op dit moment behoefte is aan rust gezien de situatie in de markt, de export en een aantal andere zaken. Ik stel de terechte vraag of deze commissie die rust gaat bieden. 

De heer Geurts (CDA):

Ik blijf net als mijn collega van D66 een beetje in verwarring achter over de woorden van mevrouw Lodders, maar daar komen we zo wel op. Ze begon haar bijdrage over de melkveehouderij met loffelijke woorden. Ik zou zeggen: voer dat ook door in het kabinetsbeleid. Het gaat erom of de melkveehouderij een probleem is waar een commissie op los gelaten moet worden. We hebben net de fosfaatrechtendiscussie gevoerd; daar komt nog een wet over. Er loopt dus al van alles. Dat is één. Twee: in de varkenshouderij loopt de commissie-Rosenthal. De uitkomsten daarvan zijn nog niet bekend. Moet de nieuwe commissie-Nijpels daar nog een keer overheen gaan? Ik kan niet anders dan uit de opdracht halen dat er dus naar de intensieve veehouderij gekeken gaat worden. Complete verwarring. Wat is het standpunt van de VVD? 

Mevrouw Lodders (VVD):

Met alle respect, maar ik heb net een aantal vragen gesteld, ik heb de commissie-Rosenthal nota bene als voorbeeld genoemd en de vraag gesteld of deze commissie het werk gaat doorkruisen, en ik ga het antwoord van de staatssecretaris daarop afwachten. 

De heer Geurts (CDA):

Ik blijf het bijzonder vinden: de opdracht is onduidelijk, er worden een paar vragen door de VVD-fractie gesteld, maar het lijkt er wel op of dit een speeltje is dat deze fractie aan een staatssecretaris kwijt moest en dat er daarom een commissie ingesteld wordt. Ik wil graag weten of de VVD-fractie voor of tegen deze commissie is. Wat vindt zij van de opdracht van deze commissie? 

Mevrouw Lodders (VVD):

De opdracht is niet helder; daar heb ik een aantal vragen over gesteld en ik ga de beantwoording van de staatssecretaris daarvan afwachten. 

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ondanks dat er jaarlijks een slordige 2,5 miljard door Nederland wordt uitgegeven aan de agrosector verkeren de varkenshouderij en de melkveehouderij in crisis en ligt de veehouderij langjarig onder vuur vanwege allerlei duurzaamheids- en dierenwelzijnsvraagstukken. Varkenshouders hebben 2,4 miljard schuld uitstaan bij de Rabobank. 20% heeft meer schuld dan de waarde van het bedrijf. De boer krijgt een te lage prijs voor zijn product om het rond te rekenen en dat komt door overproductie en door een slechte onderhandelingspositie van de boer. In de melkveehouderij is, aangejaagd door de VVD en LTO Nederland, actief wanbeleid gevoerd door eerst de melkquotering af te schaffen om vervolgens met een woud aan maatregelen impliciet te erkennen dat productiebeperkende maatregelen nodig zijn. Ondertussen is de melkprijs onderuitgegaan en hebben buurlanden geen productiebeperkende maatregelen meer. We hebben dus letterlijk de concurrentie in de kaart gespeeld. De Nederlandse Vakbond Varkenshouders en LTO Nederland zijn tot inkeer gekomen en vragen nu om Europese quotering. De Duitse landbouwminister bepleit Europese regulering van de melkproductie. Is de staatssecretaris inmiddels ook wakker en is hij bereid om te pleiten voor invoering van varkensquotering, herinvoering van de melkquotering, of voor het semiparticuliere productiebeheersingssysteem van de European Milk Board? 

Tegelijkertijd is er een luide roep om verduurzaming van de veehouderij. Erkent de staatssecretaris dat de noodzakelijke herstructurering in de varkenshouderij kansen biedt voor verduurzaming? De provincie Brabant onderneemt verwoede pogingen om overlast in veedichte gebieden tegen te gaan en verduurzaming van de sector te bevorderen. Maar de handen zijn gebonden zolang men geen steun krijgt van de landelijke overheid. Waar blijft de Brabantwet, die het provincies mogelijk maakt om in besluiten en verordeningen op het gebied van ruimtelijke ordening ook niet-ruimtelijke argumenten op te nemen, zoals gezondheid en veedichtheid in overbelaste gebieden? 

Verduurzaming is noodzakelijk maar moet mogelijk gemaakt worden. Dat kan via overheidssteun en via goede marktregels. Marktregels moeten de boer een betere onderhandelingspositie geven tegenover de supers zodat hij een betere prijs voor zijn product krijgt en kan investeren in duurzaamheid. Daarom wil de SP dat inkoopmacht ook aangemerkt wordt als marktmacht. Is de staatssecretaris bereid om de mogelijkheden hiertoe te laten onderzoeken? De SP is indertijd kritisch geweest op de commissie-Van Doorn, omdat die weliswaar een mooie doelstelling had, maar er geen handen en voeten aan heeft gegeven en de implementatie heeft laten afhangen van de goodwill van de vrije markt. Met de huidige koers komt "Al het vlees duurzaam in 2020" niet in zicht, en het is goed dat er een commissie-Nijpels komt om er een vervolg aan te geven. Maar hoe ziet die commissie eruit? Dat is een vraag die toch wel boven de markt hangt. Wordt de sector erbij betrokken, niet alleen LTO Nederland maar ook Netwerk GRONDig, de Nederlandse Melkveehouders Vakbond en de Dutch Dairymen Board? Gaat de commissie ook dierenbeschermers, natuur- en milieuclubs en omwonenden erbij betrekken? 

Innovators op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid beklagen zich over het gebrek aan ondersteuning voor de voorlopers in de sector. Het zijn juist de innovatieve bedrijven die we moeten omarmen. Toch heb ik niet het idee dat dit effectief of systematisch gebeurt. De integrale beleidsdoorlichting constateert dat de inzet van subsidiegelden versnipperd is en dat de effectiviteit van het beleid niet duidelijk en niet meetbaar is. Is de staatssecretaris bereid middels een enquête de mening van voorlopers op het gebied van duurzaamheid te peilen? 

Tot slot. De trend is om te gaan naar minder boeren en meer dieren, maar we moeten niet richting bulk en megastallen maar richting familiebedrijf en toegevoegde waarde. Een motie van de SP die is aangenomen in de Kamer vraagt om de omslag van kwantiteit naar kwaliteit. Ik wil de commissie die er ongetwijfeld zal komen, ook uitnodigen deze weg in te slaan. 

De heer Geurts (CDA):

De heer Van Gerven geeft namens de SP-fractie een aai over de bol van boeren en boerinnen maar trekt ondertussen het tapijt onder ze uit. Ik ben heel benieuwd hoe de SP dit ooit denkt te gaan vertolken richting deze bevolkingsgroep. Mijn vraag is meer gericht op de toekomst. Hoe ziet de SP de toekomst? Wil zij een uitbreiding van deze commissie of wil zij deze commissie helemaal niet? 

De heer Van Gerven (SP):

De reden dat we dit debat hebben, is dat er veel onduidelijkheid is over die commissie, niet alleen over nut en noodzaak ervan maar ook over de samenstelling en de vraag wat ze moet gaan onderzoeken. De staatssecretaris is daar in zijn brief al wel op ingegaan. Het moet gaan over een economische perspectief, verduurzaming en maatschappelijk draagvlak. Dat verdient een nadere invulling. Ik denk dat een commissie nuttig werk zou kunnen doen, maar dan moet wel iedereen erbij betrokken worden. Het voorstel van de heer Geurts is om de jeugd erbij te betrekken. Ik vat het zo maar even samen. Dat lijkt mij uitstekend. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Maar dat moet wel nader ingevuld worden. 

De heer Geurts zegt dat de SP het tapijt onder de boeren vandaan trekt. Kan hij dat toelichten? Mij ontgaat namelijk de werkelijkheid van deze opmerking. 

De voorzitter:

De heer Geurts mag dat niet toelichten, want hij pleegt de interruptie en stelt de vraag. Ik maak uit de reactie van de heer Van Gerven op dat hij het er niet mee eens is. 

De heer Geurts (CDA):

Ik zou het heel graag willen toelichten, voorzitter, maar ik zal u volgen. De vervolgvraag is meer: wat gaat deze commissie toevoegen? In de melkveehouderij loopt nu de discussie rondom de fosfaatrechten. Daar zitten allerlei partijen bij. We hebben daar onlangs in de Kamer over gesproken. We hebben ten aanzien van de intensieve veehouderij — zeg maar varkenshouderij — de commissie-Rosenthal. Wat gaat die commissie nou doen? Ik hoor de woordvoerder van de VVD zeggen dat het rust moet geven. Deze commissie geeft echt geen rust! Ik hoor de woordvoerder van de SP zeggen dat we de boeren moeten helpen. Deze commissie geeft echt geen rust. Ik hoor dus graag een antwoord. Wat gaat deze commissie nou bijdragen aan het oplossen van problemen die er volgens mij helemaal niet zijn? 

De heer Van Gerven (SP):

Dat laatste waag ik te betwijfelen. Er zijn heel veel problemen in de veehouderij. De duurzaamheid is niet geborgd en het verdienen van een fatsoenlijke boterham is ook niet geborgd. Het is chaos, dus er moet iets gebeuren. Dat is een taak die de politiek natuurlijk heeft, dat is aan het parlement en aan de staatssecretaris, dat is evident. Maar een commissie die over de hele sector gaat, kan haar nut hebben. Als die wordt ingesteld, dan moet wel haarscherp zijn wat de bedoeling van die commissie is. En de commissie moet worden gedragen. Als het parlement er niets in ziet, dan is er natuurlijk sprake van een valse start. Ik vind dat zo'n commissie echt zinnig kan zijn, maar dan moet volstrekt duidelijk zijn wat de bedoeling is en moet de commissie natuurlijk wel integraal te werk gaan. Alle geledingen moeten erbij betrokken zijn. Dat is ook een kenmerk van Nederland. Nederland is een polderland. We moeten iedereen daarbij betrekken. Als we het uitgangspunt nemen dat de veehouderij een goede toekomst verdient, dat wil zeggen dat ze een boterham kunnen verdienen, dat ze duurzaam kunnen opereren en dat ze ook een draagvlak hebben, ook in de samenleving waar ze hun brood verdienen en moeten werken, dan moet er voor zo'n commissie ruimte zijn. 

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Om op die laatste opmerking van de heer Van Gerven een reactie te geven: er ligt een aangenomen motie-Graus voor een beter verdienmodel ten behoeve van familie- en gezinsbedrijven. Ik hoop dat de staatssecretaris die motie snel zal uitvoeren. Die is immers gesteund door de Kamer. Daar hoeven we het nu dus niet meer over te hebben. 

Vele commissies gingen de commissie-Nijpels voor, waaronder de commissie-Van Doorn, die zich onlangs heeft gebogen over de vraag hoe we vlees duurzaam kunnen maken in 2020. Die commissies zijn ook allemaal al genoemd door de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren. Ik zal dat niet herhalen. De PVV hekelt de stapeling van flutcommissies en heeft geen vertrouwen in de commissie-Nijpels. Ik heb persoonlijk niets tegen de heer Nijpels. Ik was vroeger als kind een groot fan van de heer Nijpels. Ik had zelfs nog een poster van hem. "Edje Raketje", heette hij toen. En nu is het "Edje met het zoveelste petje". Hij heeft namelijk nogal veel petten op. Hij gaat dus van "Edje Raketje" naar "Edje met het zoveelste petje", maar hij blijft een van mijn jeugdidolen. Ik heb persoonlijk dus niets tegen hem, maar hij heeft natuurlijk totaal geen verstand van dieren of van de veehouderij. Daar moeten we gewoon eerlijk over zijn. Dat durf ik ook recht in zijn gezicht te zeggen. Dat schiet natuurlijk niet op. 

Bovendien heeft geen enkel lid van de commissie zijn sporen verdiend in de veehouderij of de veterinaire wereld. De boeren moeten vertegenwoordigd zijn. Het gaat over vee, over dieren die er eerder waren dan mensen, of we nu in de evolutieleer geloven of in het scheppingsverhaal. De boeren zijn de hoeders van het vee. Dieren kunnen niet zichzelf vertegenwoordigen. De PVV en de partij van de heer Wassenberg proberen hen wel te vertegenwoordigen, maar deskundigen zoals veterinairs — wij hebben de beste dierenartsen ter wereld — moeten er wel in vertegenwoordigd zijn. Dan gaat het om een ter zake deskundige dierenarts, want je hebt specialisten op het gebied van koeien en specialisten op het gebied van varkens. We spreken immers over dieren met een complex zenuwstelsel, die meer voelen dan wij allemaal bij elkaar. Het zijn gevoelige dieren, die pijn en stress kunnen ervaren. Bepaalde groepen moeten erin vertegenwoordigd zijn, ook als het gaat om boerenwelzijn. Daar hebben de boeren iets over te zeggen. 

Ik zag dat de dieronvriendelijke WUR is vertegenwoordigd. De WUR zit er vaak naast bij de onderzoeken. Dat zal dadelijk ook blijken bij de fosfatenonderzoeken. Er zit ook een bobo van de Rabobank in. De enige man met gezag in de commissie is de heer Hans Hoogeveen. Die man heb ik hoog in het vaandel, maar hij heeft geen veterinaire achtergrond. Hij is ook geen ervaringsdeskundige vanuit de veehouderij. Bovendien missen wij de afbouw van de bio-industrie, waar ook de heer Wassenberg op wees. Wij willen graag dat de afbouw van de bio-industrie aan de orde wordt gesteld, alleen niet op de manier zoals de Partij voor de Dieren dat wil. Daarom geef ik geen garantie dat ik dadelijk een motie daarover zal steunen. Moties over het voorkomen van megastallen en het voorkomen van uitbouw kunnen we steunen, maar de afbouw van de bio-industrie heeft te maken met wereldwijde vraag en aanbod. 

Wij pleiten wel voor de kleine gezins- en familiebedrijven. Daar zou een commissie voor moeten komen. Daar wil ik de Kamer over aanspreken in een procedurevergadering. Dat kunnen wij niet in de plenaire zaal doen. Tal van deskundigen ter zake hebben aangegeven hoe het wel zou moeten gaan. 

Ik zie dat de heer Wassenberg een vraag heeft. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De heer Graus spreekt terecht over de wereldwijde omvang, maar hij moet toch ook weten dat Nederland ongeveer 70% van de productie exporteert? Nederland is een klein land met een gigantische veestapel. De bulkproducten worden geëxporteerd. Als je daar een einde aan maakt, kun je, zonder dat het gevolgen heeft voor de Nederlandse consument, ervoor zorgen dat dieren op een diervriendelijkere manier worden gehouden. Dan moet je dus stoppen met de oneindige export naar het buitenland. 

De heer Graus (PVV):

Ik heb specifieke acties ondernomen, bijvoorbeeld op het punt van de export en import van halalproducten. Toen was de heer Wassenberg nog geen Kamerlid. Halalproducten zijn de meest dieronvriendelijke producten, alhoewel het erop lijkt dat het momenteel de meest diervriendelijke producten zijn, als je de media mag geloven. Halalproducten zijn echter de meest dieronvriendelijke producten. Ik heb meer dan 90% van de moties van de PvdD hierover gesteund. Dat geldt ook voor de moties over langeafstandstransporten. Wij hebben gezegd dat je dat helemaal niet moet willen. Ik heb zelf ook veel verzoeken op dit punt gedaan. De heer Wassenberg kan dus niet zeggen dat wij de langeafstandstransporten niet hebben proberen te voorkomen. Je kunt echter niet overal nee tegen zeggen. Als het bijvoorbeeld gaat om karkassenvervoer, staan wij er anders in dan de PvdD. Wij kunnen elkaar dus niet overal vinden, maar bij de meeste zaken kunnen wij elkaar wel vinden. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Laat ik mijn vraag op een iets andere manier stellen. Op dit moment is Nederland de grootste slager en melkboer van Europa. Is de heer Graus het met mij eens dat wij, als wij daar een eind aan maken, toch heel grote slagen kunnen maken? 

De heer Graus (PVV):

Vanaf 2006 pleiten wij voor afbouw van de bio-industrie. Dat kan de heer Wassenberg ook teruglezen in ons verkiezingsprogramma. In 2006 spraken we nog van een gecontroleerde afbouw. Wij zijn dat punt blijven opnemen in onze verkiezingsprogramma's. Als door wie dan ook een motie werd ingediend voor een moratorium, hebben we die altijd gesteund, ook al week ons punt misschien af van de formulering in het dictum. 

Willen de kleine gezins- en familiebedrijven kunnen blijven bestaan, dan is er een beter verdienmodel nodig ten laste van de retail. Er ligt een aangenomen motie-Graus hierover. Daarnaast kunnen de megafabrieken alleen bestaan als ze exporteren, want het moet allemaal genoeg zijn voor onze mensen. Het moet ook voldoende zijn om het boerenwelzijn, het dierenwelzijn, de volksgezondheid en de gezondheid van de dieren te kunnen borgen, want daar gaat het om. We zitten niet altijd precies op één lijn, maar we hebben in ieder geval goede intenties. Dat weet de heer Wassenberg ook. 

Het gaat vaak ook om hoe iets wordt geformuleerd. Vaak wordt er iets in een overweging of in een constatering gezet, waardoor wij de motie niet meer kunnen steunen. Dan gaan ze allemaal twitteren: kijk, de PVV is niet diervriendelijk, want ze steunt dit niet. Daarbij leggen ze dan niet uit dat wij die steun niet geven omdat zij er iets in hebben opgenomen wat de PVV niet kan steunen. Dat heeft de heer Geurts mij laatst ook geflikt en dat vind ik niet leuk, want dan lijkt het net of ik zijn sympathieke motie niet wil steunen, terwijl dat alleen zo was omdat hij er iets in had gezet waarvan hij wist dat ik het niet door de fractie heen zou krijgen. 

De voorzitter:

Mijnheer Graus, voordat de heer Geurts daar nu weer op gaat reageren en het er niet mee eens is ... 

De heer Graus (PVV):

Ik gun hem graag wat extra spreektijd, mijnheer de voorzitter. Het is een gewaardeerde collega en ik gun hem die extra minuten. 

De voorzitter:

Dat snap ik, maar ik wil u verzoeken om toch even door te gaan met uw betoog. 

De heer Graus (PVV):

Wij zijn dus, kortom, tegen die commissie-Nijpels en dat heeft niets met de persoon te maken. Dat deel ik met de heer Geurts en met de heer Wassenberg, al staan die twee haaks op elkaar, maar beiden hebben iets gezegd wat heel verstandig is. 

In de toekomst van de veehouderij moeten het welzijn en de gezondheid van dieren en van boeren geborgd zijn. Die mensen moeten minimaal vertegenwoordigd zijn in zo'n commissie en dat moet niet gaan zoals het nu gaat. Daarbij wil ik het verder laten. Ik zal in tweede termijn mogelijk een motie indienen hierover. 

Verder wil ik buiten de motie-Graus over een beter verdienmodel om nog vragen of de staatssecretaris ook al werkt aan de omzetting van mijn aangenomen motie waaruit blijkt dat de regelgeving vanuit de Europese Unie vaak onwerkbaar en onuitvoerbaar is voor onze boeren, tuinders en vissers. 

De voorzitter:

Dank, mijnheer Graus. Terwijl de heer Van Dekken namens de Partij van de Arbeid naar het spreekgestoelte loopt, wil ik even zeggen dat het hier natuurlijk gaat om de commissie en de bemensing ervan, maar dat het ook zo is dat de mensen die in die commissie zitting nemen, hier niet bij zijn en zich niet kunnen verweren. Dat gaat tot nu toe goed, maar ik wilde er even op wijzen dat we daar met enige prudentie over moeten spreken. 

Het ging goed, mijnheer Graus, ik spreek u daar niet op aan. Het lijkt mij meer in zijn algemeenheid goed dat wij ons dat realiseren. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Voorzitter. Ik denk dat u zich daarover geen zorgen hoeft te maken als het gaat om de bijdrage van de Partij van de Arbeid. 

De Partij van de Arbeid staat op het standpunt dat ongeremde groei van de intensieve veehouderij in Nederland niet langer kan. Ook maatschappelijk staat de veehouderij onder druk. Er zijn grote zorgen over het dierenwelzijn, over risico's voor de volksgezondheid, over lokale overlast en de leefomgeving. Vergeet ook niet de Q-koortsproblematiek, voedselfraude en het gebruik van antibiotica. Na jarenlang politiek en maatschappelijk debat is duidelijk dat de veehouderij grenzen kent, helemaal in veedichte gebieden. De PvdA is daarom blij dat deze staatssecretaris onze opvatting deelt en hard aan de slag is met een echte verduurzaming van die veehouderij. Dat is nodig voor het maatschappelijk draagvlak. 

Het doet mij deugd dat de staatssecretaris krachtig door wil met de verduurzaming, in ecologisch, sociaal en economisch opzicht. Daarvoor is een commissie ingesteld met frisse progressieve mensen en waarschijnlijk ook dito opvattingen. De PvdA-fractie is daar blij mee, maar heeft er ook nog wel een paar vragen en opmerkingen over. Kan de staatssecretaris wat meer inzicht geven in wat die commissie nu precies aan het doen is? Er wordt gepraat alsof de commissie nog maar net is geïnstalleerd, maar de commissie is allang aan het werk. Wij zijn heel erg benieuwd hoe het gaat, welke stappen de commissie neemt, met wie ze praat en wat we zoal mogen verwachten. Kortom, ligt de commissie een beetje op schema? 

Wij zijn natuurlijk ook blij met de best ambitieuze deadline van rond deze zomer, maar ik hoor graag of dat echt gaat lukken en welke acties er ondernomen kunnen worden om die deadline daadwerkelijk te halen. Er is in deze Kamer ontzettend veel behoefte om stevig door te pakken als het gaat om de toekomst van de intensieve veehouderij. Wij zien graag dat deze staatssecretaris voorkomt dat goede initiatieven die uit deze commissie voortkomen, in de praktijk niet toepasbaar zijn. Het voorbeeld daarvan is de Kip van Morgen. In die zin hoor ik graag hoe de staatssecretaris aankijkt tegen de rol van de ACM in dezen. Mogen wij rekenen op acties gericht op een gezonde en duurzame toekomst voor mens en dier? 

Tot slot — mijn collega Van Gerven zei het al; dat scheelt mij weer een stuk van mijn bijdrage — zijn wij natuurlijk ontzettend benieuwd naar de stand der dingen ten aanzien van de Brabantwet. 

De heer Geurts (CDA):

Ik ben heel benieuwd of het de PvdA-fractie duidelijk is wat deze commissie nu daadwerkelijk aan het doen is. Ik hoorde net spreken over de intensieve veehouderij. Wordt nu de intensieve veehouderij onderzocht? Dat is dus de varkenshouderij, in spreektaal. Of wordt er iets anders onderzocht? 

De heer Van Dekken (PvdA):

We hebben de commissie-Van Doorn gehad, die sprak over duurzaam vlees. De heer Geurts spreekt alleen over de varkenssector. Ik denk dat het ook over de kippensector en de koeien gaat. Het zal, denk ik, over het totaal van de intensieve veehouderij moeten gaan. De vraag is waar daar de verduurzamingsslag daadwerkelijk kan plaatsvinden. De heer Geurts is het toch wel met mij eens dat we bijvoorbeeld in het noorden van Brabant echt grote problemen kennen met intensieve veehouderij? Er is overlast in allerlei opzichten. Er dreigen problemen met zoönose en die hebben ook gespeeld. Ik kan het hele rijtje wel opnoemen, maar ik wilde vandaag niet zo ongelooflijk somber doen omdat ik nou juist zo blij ben met een onconventionele commissie. Wat mij betreft gaat de commissie ook in gesprek met jongerenorganisaties om te bezien hoe we die duurzame toekomst daadwerkelijk kunnen bestendigen. Ik zal ook mijn eigen Jonge Socialisten in de PvdA daartoe oproepen. 

De heer Geurts (CDA):

Ik heb vanmiddag van de voorzitter begrepen dat ik niet mag reageren op vragen. Ik sta te popelen om dat wel te doen, maar ik zal het niet doen. Ik stel mijn vraag nogmaals: wat gaat deze commissie nou daadwerkelijk onderzoeken? In de kop wordt gesproken over de melkveehouderij en de intensieve veehouderij, in de opdracht wordt gesproken over de intensieve veehouderij. Het is mij totaal onduidelijk. Het is meerdere collega's onduidelijk, merk ik. De VVD-fractie kon er ook niet echt wat van bakken. Wat onderzoekt deze commissie nou daadwerkelijk? In de melkveehouderij loopt de fosfaatrechtendiscussie. In de varkenshouderij is de commissie-Rosenthal bezig. Wat voegt deze commissie dan in de ogen van de PvdA-fractie nog toe? 

De heer Van Dekken (PvdA):

Dat kan ik in één zin afdoen: de commissie wil, net als de staatssecretaris, dat er met kracht wordt gewerkt aan verduurzaming, in ecologisch, maar ook in economisch, sociaal en maatschappelijk opzicht, om draagvlak voor de intensieveveehouderijsector te creëren. Dat is volgens mij de kern. Ik ben ontzettend benieuwd naar de rapportage die we waarschijnlijk voor het zomerreces ontvangen. Sterker nog, we zouden het zeer op prijs stellen als die dan komt. 

De heer Graus (PVV):

Ik vraag me af wat veel boer- en diervriendelijke mensen die ooit bij de PvdA zaten, hiervan zouden denken en vinden. Ik heb nog met die mensen in de Kamer gezeten. De heer Van Dekken pretendeerde altijd een dierenvriend te zijn. Dat doet hij dan meestal door moties die door de PVV zijn ingediend, niet te steunen. Wordt de motie wel aangenomen, dan kopieert hij haar en dient hij haar een paar maanden later in, en laat hij in de pers zien dat hij een dierenvriend is. Maar die motie moest toch al worden uitgevoerd door de staatssecretaris. 

Er is geen vertegenwoordiging van boeren of vanuit de veterinaire wereld, terwijl het over dieren gaat. Dat vind ik onbegrijpelijk. Als de heer Van Dekken een dierenvriend is, dan moet hij er minimaal voor zorgen, mocht hij al voorstander zijn van deze commissie, dat er gespecialiseerde dierenartsen in terechtkomen en dat er een goede vertegenwoordiging van boeren is. Ik kan me niet voorstellen dat hij dit zomaar laat gaan. Dat kan toch niet? Waar is die oude PvdA gebleven? De PvdA staat virtueel op acht zetels in de peilingen. De heer Van Dekken heeft de mogelijkheid om iets terug te pakken. Ik zou tegen hem zeggen: toont u zich eens van uw goede zijde. 

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk, mijnheer Graus. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik vond de vraag eigenlijk helemaal niet duidelijk. 

De voorzitter:

De heer Graus vraagt naar de vertegenwoordiging van de sector. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Ik heb de vraag inmiddels wel begrepen. Hij vraagt zich af waarom de sector, de boeren enzovoort, niet vertegenwoordigd is. Kom op, mijnheer Graus, deze commissie gaat breed werkzaamheden verrichten. Ze gaat absoluut wel in gesprek met de sector, met Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland en met alles en iedereen die een rol speelt in dezen. We moeten met z'n allen niet doen alsof dat niet het geval zou zijn. De heer Graus heeft het verder over moties die wij niet steunen. Het is bekend waarom wij dat niet doen. Hij moet mij echter niet betichten van het plakken, knippen en kopiëren van moties van de PVV, want dat is een aperte leugen. 

De heer Graus (PVV):

Dat is feitelijk zo, want er is jaren geleden al een motie aangenomen over de afbouw van het BPRC, het apenproefdiercentrum. De heer Van Dekken doet er nog een schepje bovenop, terwijl dat allang geregeld was. De motie was allang aangenomen. Hij gaat de media in om te laten zien hoe diervriendelijk hij is, terwijl er allang een aangenomen motie was van de Partij voor de Vrijheid en de Partij voor de Dieren. Ik bedoel te zeggen dat wij ook de partij voor de dieren zijn. Maar de motie werd ook gesteund door de Partij voor de Dieren. Wat is nou het probleem van een vertegenwoordiging van boeren en de veterinaire sector? Wat is het probleem? Ik snap het probleem niet. Het gaat toch over de vee-houderij. Vee: dieren. Houderij: boeren. Dat is toch niet zo moeilijk? Eén en één is twee. Waarom wordt hier nou zou moeilijk over gedaan? Daar krijg ik graag een reactie op. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Dit is een progressieve commissie met frisse mensen en dito opvattingen. Ik heb de heer Graus net uitgelegd dat ik ervan uitga dat die commissie ongetwijfeld in gesprek zal gaan met iedereen in de sector die zich vertegenwoordigd voelt en vertegenwoordigd is, dus van jong tot oud. Mocht dat niet het geval zijn, dan horen we dat zo wel van de staatssecretaris. Maar ik denk dat ik zijn antwoord in dezen al wel ken. 

De heer Van Gerven (SP):

Zo'n tweeënhalf jaar geleden was er de commissie-Van Doorn. Toen die commissie werd opgeheven, deed zij de volgende uitspraak: de markt gaat zelf voor duurzaam vlees zorgen. Dat was de conclusie van die commissie. Ik vraag de woordvoerder van de Partij van de Arbeid nu of de markt die verwachting inderdaad heeft waargemaakt. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Daar kan ik kort en krachtig over zijn; volgens mij heeft de markt die verwachting inderdaad niet waargemaakt. Er zijn bijvoorbeeld mooie initiatieven, zoals de Kip van Morgen, in de kiem gesmoord. Daardoor ging ook het initiatief het Varken van Morgen ineens niet meer door. Ik verwacht wel dat de commissie waarover we het nu hebben, met krachtige aanbevelingen komt en er moet een zekere regierol zijn. Anders wordt het allemaal overgelaten aan de markt zelf, terwijl er in de maatschappij en de politiek heel duidelijke opvattingen zijn over de vraag wat wij willen met de sector in de toekomst. Wij willen namelijk toe naar een ecologische en verduurzaamde sector, met natuurlijk een economisch verdienmodel erachter. 

De heer Van Gerven (SP):

De SP kan het met de conclusie van de PvdA eens zijn dat de markt niet de duurzaamheid heeft gebracht die wij wensen. Er is dus een zekere regulering nodig om een einde te maken aan de chaos van dit moment die is ontstaan. Die regulering is ook nodig om toekomstperspectief te bieden. Die regulering moet van de overheid komen, want de overheid is toch dé tegenmacht die staat tegenover de markt. Ik begrijp dat dat een belangrijk thema zou moeten zijn. Kan de heer Van Dekken nog eens zeggen wat de PvdA op dat vlak verwacht van wat in zijn ogen een "progressieve commissie" is? 

De heer Van Dekken (PvdA):

Van de commissie zelf verwacht ik op het vlak van wetgeving en maatregelen niet heel veel. De heer Van Gerven sprak echter zojuist zelf al over de actuele stand van zaken rond de Brabantwet. We voeren telkens discussies over het wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid, en we stellen daarover ook vragen aan het kabinet. Ik verwijs ook naar het kabinetsstandpunt over de omvang van de intensieve veehouderij en de schaalgrootte. Dat is heel belangrijk en ik mis dat trouwens in dit debat. Daarover ging een brief van juni 2013. Ik heb die brief hier voor mij liggen. Daarin staan tal van maatregelen opgesomd waarmee ervoor gezorgd kan worden dat enerzijds de sector draagvlak houdt, en anderzijds die sector zich vernieuwt en desnoods zichzelf uitvindt. Daar zitten zelfs maatregelen in om de intensieve veehouderij in te krimpen als het uit de hand mocht lopen zoals in Brabant en er bijvoorbeeld problemen ontstaan met de volksgezondheid. Er staat dus een hele trits aan maatregelen op de agenda, die ook in beleid kunnen worden omgezet. Dat kun je prachtig combineren met hopelijk een schitterend advies van de commissie-Nijpels. 

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft aangegeven meteen te kunnen antwoorden. 

Van Dam:

Voorzitter. Dank aan de Kamer voor alle vragen. Samengevat is dat: waarom vindt u een commissie over de toekomst van de intensieve veehouderij wenselijk en waarom vindt u deze commissie een goede commissie? Er is ook een aantal vragen gesteld over de opdracht, de wijze waarop de commissie haar werk doet en de planning. Aan het eind kom ik nog terug op een paar aanvullende vragen, maar ik probeer alle vragen samen te pakken. 

Iedereen die dit debat heeft gevolgd, heeft kunnen horen dat er verschillende visies zijn in de Kamer op de toekomst van de intensieve veehouderij in Nederland. Dat is niet nieuw. Wie voorafgaand aan dit debat dacht dat die toekomst wel helder was — ik hoorde enkele Kamerleden in het debat nog zeggen: het is nu toch wel duidelijk — heeft in dit debat gemerkt dat de meningen nog steeds zeer uiteenlopen. Voor mij is het uitgangspunt wat de commissie-Van Doorn heeft neergelegd, namelijk het volgende. Er is intensieve veehouderij in Nederland. Die verdwijnt niet zomaar. Die zal er ook in de nabije toekomst nog zijn, maar het is wel essentieel dat die een transitie doormaakt in de richting van meer duurzaamheid, meer dierenwelzijn maar ook van een sterkere economische toekomst. 

Dat is essentieel omdat maatschappelijk draagvlak cruciaal is. De veehouderij zal zich rekenschap moeten geven van de maatschappelijke eisen aan en de maatschappelijke discussie over dierenwelzijn, duurzaamheid, volksgezondheid en ruimtelijke inbedding. Het is ook essentieel omdat er sprake is van een enorme economische uitdaging. De landbouw, en daarbinnen de veehouderij, is een heel belangrijke pijler onder onze economie. Zeker in de intensieve veehouderij staat die pijler onder druk. In de varkenshouderij is sprake van overproductie. Er is een zware marktsituatie voor veel varkenshouders. Veel varkenshouders hebben onvoldoende onderscheidend vermogen, waardoor velen van hen het water al ver boven de lippen staat. 

Het tweede voorbeeld is de Nederlandse vleeskalverhouderij. Die werd de afgelopen jaren op de been gehouden door Europese subsidies. 92% van het inkomen van het gemiddelde bedrijf kwam uit EU-subsidie en dus niet uit de bedrijfsvoering. Nu in het Europees landbouwbeleid de subsidies anders worden toegedeeld, heeft deze sector dus ook een groot probleem. 

Het derde voorbeeld is de pluimveesector. Die loopt wat voorop. Daar is een grote transitie gaande van de reguliere kip, die de laatste jaren meestal plofkip genoemd werd, naar de Kip van Morgen of de Nieuwe Standaard Kip, afhankelijk van bij welke supermarkt je je boodschappen doet, en de scharrelkip met één ster van het Beter Leven Keurmerk. In die sector blijkt dat de transitie weer voor nieuwe problemen zorgt. Het wordt namelijk steeds moeilijker om te voldoen aan de vraag. 

Wie naar al deze ontwikkelingen kijkt in deze drie sectoren, kan niet anders concluderen dan dat er grote vragen zijn over de toekomst van de intensieve veehouderij in Nederland. Mijn voorgangster, staatssecretaris Dijksma, zag dat ook. Zij kondigde al op 7 maart vorig jaar aan dat er een vervolg zou komen op de commissie-Van Doorn: er zou een nieuwe commissie worden ingesteld. Dat is de Kamer wellicht ontgaan, want toen leidde dat niet tot discussie, maar zij heeft toen al gezegd het verstandig te achten om verder te kijken. Ik benadruk het hier maar: het is altijd verstandig om naar de toekomst te kijken, want wie denkt dat hij maar het beste achterover kan leunen en dat hij wel weet hoe de toekomst eruit gaat zien, loopt vaak op een later moment achter de feiten aan. 

Mijn voorgangster heeft er dus verstandig aan gedaan om te zeggen dat er een vervolg moet komen op de commissie-Van Doorn. Zij ging op zoek naar een nieuwe commissie waarvan de leden aan de ene kant een sterke betrokkenheid hebben bij de veehouderij en de maatschappelijke discussies daaromtrent, en aan de andere kant zelf niet actief zijn als veehouder, omdat zij van de commissie een onafhankelijke rol verwachtte. Dat is een heel logische overweging geweest. Er zijn — dat weten de woordvoerders — verschillende stromingen en overtuigingen onder de ondernemers in de veehouderij. Het is juist de bedoeling in een commissie zoals deze dat je die verschillen aan bod laat komen en dat je door je samenstelling daar neutraal in kunt staan. Het mag niet zo zijn dat de ene stroming weinig waarde hecht aan een advies van de andere stroming, en omgekeerd. Er is juist heel bewust gezocht naar mensen die niet zelf niet actief veehouder zijn. Het is namelijk belangrijk om een commissie als deze neutraal en onafhankelijk te laten zijn. Dat neemt niet weg dat de commissie natuurlijk wel ervoor moet zorgen dat ze al die geluiden aan bod laat komen. Dat is nou juist de essentie van de opdracht voor deze commissie. De commissie-Rosenthal was een initiatief van de sector zelf. Zij buigt zich over een toekomstig verdienmodel voor de boer. De commissie-Nijpels adviseert overheid en politiek over beleidsinstrumenten die geïntroduceerd of benut zouden kunnen worden om de transitie naar een duurzamere veehouderij te kunnen versnellen en te versterken. Het perspectief van deze commissie is dus niet het verdienvermogen van de boer, maar de bredere maatschappelijke agenda rond de veehouderij. 

In de samenstelling is bekeken of de continuïteit met het werk van de commissie-Van Doorn gewaarborgd is. Twee van de leden van deze commissie, de heren Rottenberg en Scholten, zaten ook in de commissie-Van Doorn. Iedereen die heeft beweerd dat leden van deze commissie weinig ervaring hadden in deze discussies heeft niet goed naar de samenstelling gekeken. Er is namelijk heel bewust gekozen voor een doorgaande lijn. Met het voorzitterschap van Ed Nijpels is geborgd dat de commissie wordt geleid door iemand die zijn sporen heeft verdiend in het openbaar bestuur en die herhaaldelijk heeft laten zien dat hij dergelijke complexe vraagstukken op een goede manier kan begeleiden. Juist bij een commissie die overheid en politiek moet adviseren over instrumenten en maatregelen voor de toekomst, is dat een zeer belangrijke kwaliteit. 

Bij mijn aantreden, toen ik het voorstel voor deze commissie zag, vond ik dat mijn voorganger er zeer goed in is geslaagd om een goede en evenwichtige commissie samen te stellen. Ik heb daarom besloten de start van deze commissie te bekrachtigen en haar te vragen, snel aan de slag te gaan zodat we rond de zomer het advies mogen ontvangen. Een aantal leden vroeg of dat dan het zoveelste rapport moet worden. Het moet nadrukkelijk níét het zoveelste rapport worden. Dat wil de commissie zelf ook niet. Ze wil juist op zoek naar bruikbare, creatieve suggesties waar bestuur en betrokkenen iets mee kunnen. Ik vind dat erg belangrijk. Ik weet nog niet in welke vorm de commissie dit wil gieten — dat is aan haar — maar ze heeft nadrukkelijk het voornemen om niet weer een rapport te schrijven en niet weer allerlei analyses te maken, maar juist op zoek te gaan naar concrete instrumenten die kunnen worden ingezet bij het helpen versnellen en versterken van de verduurzaming. 

De heer Graus (PVV):

De staatssecretaris houdt een prachtig betoog. Hij lijkt zelfs als een non uit het klooster te kunnen praten. Maar het is natuurlijk niet zo. Ik wil wel dat dat wordt rechtgezet voor de onwetende mensen. Er zitten geen ter zake deskundigen in de commissie. De staatssecretaris doet net of wij uit onze nek hebben gekletst, maar in de commissie zit geen goede vertegenwoordiging van de boeren en van de veterinaire wereld, zoals dierenartsen. Dat zijn de enigen in ons land, met biologen en ethologen, die echt verstand van dieren hebben. De staatssecretaris kan dat wel zeggen, maar dat is niet netjes. Want er zitten onwetende mensen te kijken en te luisteren, die denken: die Graus stond uit zijn nek te kletsen. Maar dat is natuurlijk niet zo. Zelfs een blind paard kan zien dat deze commissie geen evenwichtige samenstelling kent. Dat wilde ik even zeggen. Daar hoeft de staatssecretaris helemaal niet op te reageren, dat is puur netjes voor de Handelingen en voor de mensen thuis. Dank u wel. 

Van Dam:

Ik zou niets willen beweren over hoe de heer Graus kletst. De woorden die hij gebruikte, waren zijn eigen woorden. Ik vind wel dat het gepast is dat we niet over mensen spreken die er niet bij zijn, die zelf niet het woord kunnen voeren. De samenstelling van deze commissie is mijn verantwoordelijkheid. Ik heb zojuist uiteengezet dat de commissie juist is samengesteld met leden die wel een nadrukkelijke betrokkenheid hebben bij het onderwerp, die daarvan ook kennis hebben, die zich eerder over dergelijke vraagstukken gebogen hebben maar die niet zelf een rol hebben in de veehouderij. Als de heer Graus zegt dat er niemand in die commissie zit met een achtergrond in de veehouderij, zeg ik dat dit klopt. Dat is een bewuste keuze geweest. Ik zal zo meteen uitvoeriger ingaan op de wijze waarop de betrokkenheid van de sector en zijn vertegenwoordigers vorm kan worden gegeven. Ook mevrouw Lodders heeft daarnaar gevraagd. 

De heer Graus (PVV):

Ik heb het enkel over een feitelijke constatering gehad. U hebt ons erop gewezen dat we niet over mensen mogen spreken die zich niet kunnen weren, voorzitter, zeker niet in negatieve zin. Ik haalde echter alleen de hoofdpersoon aan. Het betreft de commissie-Nijpels. En ik heb zelfs nog gezegd dat ik vroeger een poster van de beste man naast mijn bed had hangen. Dat is positief. Dat mag je doen. Voorts heb ik Hans Hoogeveen — het is jammer dat hij weggaat bij EZ, want hij is één van de weinige capabele mensen — een veer in zijn achterste gestoken. Dat mogen we wel doen, maar we mogen niets zeggen wat negatief is. Er zit ook iemand in die geen verstand heeft van … Hij heeft vanuit de riooljournalistiek hooguit verstand van rioolratten. Die persoon heb ik ook niet bij naam genoemd. Ik ben wat dat betreft altijd heel netjes. Ik zal hier nooit iemand ergens op afrekenen die zich niet kan weren, of het moeten Kamerleden zijn. Dat heb ik dus echt niet gedaan. Ik houd ervan om het correct te doen en de voorzitter kan dat beamen. 

De voorzitter:

Het is een opmerking. Ik weet niet of u daarop wilt reageren. 

Van Dam:

Laat ik zeggen dat de heer Hoogeveen gelukkig niet weggaat bij EZ. Hij gaat ons land in het internationale landschap vertegenwoordigen. 

De heer Geurts (CDA):

De staatssecretaris heeft het over onafhankelijk en evenwichtig. Dan ontkom ik er toch niet aan om het over personen te hebben. Wat is onafhankelijk en evenwichtig? Ben je onafhankelijk en evenwichtig als je stelt dat de land- en tuinbouw uit Nederland moet verdwijnen en dat er in plaats daarvan natuur voor recreatie moet komen? Ben je onafhankelijk en evenwichtig als je zegt dat de land- en tuinbouw op subsidie drijft, terwijl twee derde van de land- en tuinbouwproducten wordt geproduceerd zonder subsidie? Is dat in de ogen van de staatssecretaris onafhankelijk en evenwichtig? Dit was overigens in de tijd dat één van de personen voorzitter was van het Wereld Natuurfonds. 

Van Dam:

De heer Geurts haalt een aantal uitspraken aan die de heer Nijpels in het verleden heeft gedaan. Als de heer Geurts de heer Nijpels citeert, moet hij hem ook gewoon bij naam noemen. Kijkend naar de staat van dienst van de heer Nijpels, vind ik het sowieso wat ongepast om hem in dit huis de maat te nemen. Hij heeft een grote verdienste gehad in alle bestuurslagen die wij in dit land kennen en zich bewezen als iemand die ten aanzien van dit soort lastige vraagstukken de leiding kan nemen. Hij kan een commissie zoals deze begeleiden om tot een rapport met een goed advies te komen. Ik denk dan ook dat het de heer Geurts niet past om de heer Nijpels hier de maat te nemen. Ik ben in elk geval ongelooflijk blij dat de heer Nijpels hierin tijd wil investeren en dat hij bereid is om deze commissie te leiden. De voorzitter van de commissie weet als geen ander hoe verhit de discussie soms kan zijn over de toekomst van de intensieve veehouderij. Ik waardeer het zeer dat hij juist al zijn ervaring hiervoor wil inzetten om ervoor te zorgen dat er een advies komt waaraan wij allen — ik hoop dat dit ook geldt voor de heer Geurts — iets kunnen hebben in de zin van het beleid dat de overheid voert ten aanzien van de toekomst van de intensieve veehouderij. 

De heer Geurts (CDA):

Ik doe er alles aan om het niet op de persoon te gaan spelen, maar de staatssecretaris stelt dat het onafhankelijk en evenwichtig is en ik vraag om uitleg daarover, onderbouwd met een aantal stellingen die gewoon op papier zijn gezet. Ik snap dat mensen zich niet kunnen verdedigen en doe niets af aan de persoon en zijn verdiensten op andere vlakken, maar ik vraag mij af hoe de staatssecretaris kan spreken van onafhankelijk en evenwichtig. Dat is de hoofdvraag. 

Van Dam:

In de samenstelling van de commissie is gezorgd voor leden die een betrokkenheid hebben bij het onderwerp, maar die niet zelf een directe rol spelen in de intensieve veehouderij. Ze kunnen er dan voor zorgen dat alle verschillende geluiden gehoord worden. Als u kijkt naar de samenstelling van deze commissie dan weet u ook dat de mensen die daarin zitten de kwaliteit hebben om dat te doen. Op basis daarvan kunnen ze komen tot een gedegen en ook gedragen advies. Dat is wat ik van deze commissie verwacht en ik heb er alle vertrouwen in dat de commissie dat ook kan. 

Ik wil in de richting van de heer Geurts zeggen dat ik juist van iemand die zo'n grote betrokkenheid bij het onderwerp heeft als hij, zou verwachten dat hij bij wijze van spreken elk advies tot zich zou willen nemen omdat het kan leiden tot nieuwe inzichten. Het meest riskante voor de Nederlandse landbouw is dat je met elkaar achterover gaat zitten en denkt: we hebben het allemaal goed voor elkaar. Het beste wat je kunt doen, is vooruit blijven kijken. Het is fantastisch om daarbij ook mensen in te kunnen schakelen die hun denkkracht ter beschikking willen stellen om met ons mee te denken over de wijze waarop we de toekomst van de intensieve veehouderij in Nederland vorm kunnen geven. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ga het met de staatssecretaris niet over de kennis en inhoud van de individuele commissieleden hebben. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dat prima heeft bekeken en dat die ook goed zijn. Ik heb echter vragen gesteld over de wijze waarop de procedure is verlopen en hoe transparant die is geweest. Ik heb nog een tweede vraag. De staatssecretaris zei: ik wilde een onafhankelijke commissie, waarbij niet actief veehouder zijn voor mij belangrijk is geweest. Nu zijn er veehouders die niet actief zijn. Waarom dan niet een veehouder die wel kennis van zaken heeft, maar niet actief is, in die commissie benoemen? 

Van Dam:

Ik heb eerder al aangegeven dat de continuïteit met de commissie-Van Doorn een belangrijk argument was. Verder moet het ook een commissie zijn die creatief is, die de bereidheid en de capaciteit heeft om van alle kanten naar dit vraagstuk te kijken en die in korte tijd alle geluiden kan horen die er zijn, maar ook kan komen met nuttige en creatieve suggesties voor de toekomst van het beleid. Zo zijn de leden van deze commissie ook geselecteerd. Ik vind het niet gepast om op ieder individu van de commissie in te gaan, maar iedereen heeft de leden kunnen zien en heeft kunnen beoordelen dat die leden als geen ander gekwalificeerd zijn voor deze rol. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ben niet ingegaan op individuele commissieleden en dat ga ik ook niet doen. Dat is niet mijn taak. Dat is de taak van de staatssecretaris. Daar hoef ik dan ook geen antwoord op te hebben. Het punt is dat een niet-actieve veehouder net zo onafhankelijk kan zijn en net zo veel goede suggesties kan doen als ieder ander in deze commissie. Ik begrijp niet dat er niet is gezocht naar een veehouder die de dagelijkse gang van zaken kent, maar niet actief is en dus ook onafhankelijk in zo'n commissie kan opereren. 

Van Dam:

Mevrouw Koşer Kaya heeft ook gezien dat er iemand in de commissie zit die een zeer groot aantal veehouders kent, omdat hij verantwoordelijk is voor zo'n beetje de grootste financier in deze sector. Over kennis van deze sector valt dus niet te klagen. Veel belangrijker is echter dat het er niet om gaat of Jantje of Pietje in die commissie zit. Het gaat erom dat de commissie — dat heb ik ook uitgebreid met ze besproken — de opdracht heeft om met alle betrokkenen te spreken en te zorgen dat de verschillende geluiden in de landbouw, in de voedselketen en in de samenleving erbij betrokken worden. Dat is belangrijk voor de wijze waarop de commissie haar werk doet. De commissie moet zorgen voor een advies waar niet alleen ik iets aan heb en waar we als overheid iets aan hebben, maar waar hopelijk ook u als politici, als volksvertegenwoordigers iets aan hebt op het moment dat u uw beleid voor de toekomst gaat vormgeven. Dat kan alleen maar als de commissie haar werk goed organiseert. Dat doet ze ook al. 

De commissie heeft al diverse gesprekken gevoerd en gaat nog diverse gesprekken voeren met boeren, met vertegenwoordigers van boeren, met slachterijen, met vleesverwerkers, met afnemers, met maatschappelijke organisaties en met andere belangrijke betrokkenen. Er werd gevraagd naar natuurorganisaties. Die zijn al aan tafel geweest. Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd of het perspectief van de consument erbij wordt betrokken. Natuurlijk moet ook het perspectief van de consument daarbij betrokken worden. Het gaat erom dat deze commissie ervoor zorgt dat al die perspectieven erbij worden betrokken, dat ze vertegenwoordigers van al de verschillende organisaties spreekt en op basis daarvan komt tot een gedegen en gedragen advies. 

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt zijn betoog, mevrouw Koşer Kaya. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb een punt van orde. 

De voorzitter:

Een punt van orde kunt u maken. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Alle collega's hebben vragen over dit onderdeel gesteld. Ik vind het prima om met collega's onderling één vraag en dan een vervolgvraag te stellen. We hebben op zich ook de tijd om wat nader op dit punt in te gaan. Ik wil graag op dit punt toch echt even doorvragen, omdat dit wel heel nauw luistert. Ik kan geen debat houden met twee interrupties en vervolgens met moties komen; daar heb ik geen zin in. Ik vraag de voorzitter dus om mij op dit punt nog één vraag te laten stellen. 

De voorzitter:

U hebt ook een tweede termijn, maar we zitten niet heel strak in de tijd. Het enige nadeel vanuit het perspectief van de voorzitter is dat als ik u een derde interruptie geef, de anderen daar ook om vragen. Op die manier lopen we wel uit de tijd, maar ik geef u een derde interruptie. Wat u zegt is een aangelegen punt. Ik neem aan dat u op andere punten weer wat terughoudender bent. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Natuurlijk zal deze commissie met allerlei betrokken partijen gaan praten, me dunkt! Dat is haar geraden ook, want anders komt er een rapport uit waarvan wij zeggen: hoe zit het nou met die evenwichten en het horen van de mensen die daarbij betrokken zijn? Het punt is echter dat er in de commissie over de toekomst van de veehouderij niet één consument is benoemd, bijvoorbeeld van een consumentenorganisatie, en niet één veehouder of een ex-veehouder. Op het moment dat het rapport wordt samengesteld, wordt er ook over allerlei punten gediscussieerd. Het is dus belangrijk dat van buiten herkenbaar is dat er binnen mensen hebben gezeten die onafhankelijk ook hun punt kunnen afwegen. 

Van Dam:

Laat ik daarom in de eerste plaats zeggen dat ik blij ben om te zien — dat blijkt ook uit de al lopende gesprekken — dat er vanuit de sector nadrukkelijk animo is om het gesprek met deze commissie aan te gaan. Men wil juist graag zijn verhalen kwijt bij de commissie. Vanuit de sector wordt dus ook nadrukkelijk gezien dat deze commissie haar nut kan hebben voor de toekomst van de intensieve veehouderij. 

Laat ik naar aanleiding van de vraag van mevrouw Koşer Kaya meteen ook de vraag van mevrouw Lodders beantwoorden. Ik wil natuurlijk dat deze commissie ook vanuit de sector zelf gedragen wordt. Ik vind het dus goed dat de commissie een neutrale rol kan spelen, maar ik heb ook de kritiek gehoord, bijvoorbeeld vanuit LTO. Mevrouw Lodders vroeg of er kan worden geregeld dat de sector alsnog in de commissie vertegenwoordigd wordt. LTO had in eerste instantie wat bedenkingen, maar in antwoord op de vraag van mevrouw Lodders kan ik melden dat LTO graag met de commissie wil samenwerken. LTO heeft echter gevraagd of de commissie dan in SER-verband kan gaan functioneren, zodat men ook de vrijheid heeft om bij de besprekingen aan te schuiven. Ik heb daarover overlegd met de heer Nijpels en met de heer Maat, de voorzitter van LTO. Zij hebben met elkaar goede afspraken daarover gemaakt. Ze hebben mij ook gevraagd of ik kan accommoderen dat de commissie in SER-verband gaat functioneren. Ik heb daar geen bezwaar tegen. Sterker nog: ik vind het bijzonder prettig dat dit er ook toe leidt dat LTO de eerder geuite bezwaren daarmee kan laten varen en coöperatief met deze commissie aan de slag gaat. Ik vind dat dus een belangrijke stap. Ik heb al eerder gezegd dat ik het belangrijk vind dat alle verschillende geluiden goed aan bod kunnen komen. Daarom accommodeer ik op verzoek van de heren Nijpels en Maat deze stap. 

Mevrouw Koşer Kaya vroeg of we dan allerlei nadere randvoorwaarden willen stellen aan het advies van de commissie. Dat wil ik niet, want ik wil juist een open houding van de commissie en ik wil niet vooraf in een bepaalde richting sturen. 

De heer Geurts (CDA):

We horen hier nu officieel iets nieuws. Wat betekent dit nou? Is de commissie gewoon opgeheven? Is de voorzitter van de SER opdrachtgever geworden? Wat betekent het concreet dat de commissie onder de SER wordt gehangen? 

Van Dam:

Dat betekent concreet dat de commissie gewoon op precies dezelfde manier doorgaat, want als bewindspersoon kan ik ook een advies vragen aan een specifieke commissie van de SER. Het betekent dat deze commissie onder de vlag van de SER haar werkzaamheden verder gaat vervolgen. Ik ben op dit moment nog bezig om dat te formaliseren. Dat betekent concreet dat LTO daarmee de vrijheid heeft om, wanneer ze dat wil, aan te schuiven bij de besprekingen van deze commissie. Althans, in SER-verband moet worden besproken wie er dan kan aanschuiven, maar het ligt voor de hand dat LTO dat kan doen. Dat was het verzoek van LTO dat de heer Maat met de heer Nijpels heeft besproken. Zij hebben daarover samen afspraken gemaakt. Ik zei al dat ik er geen bezwaar tegen heb als dat ertoe leidt dat LTO zijn eerdere bezwaren daarmee laat varen en coöperatief gaat samenwerken met deze commissie. Dat komt het werk van die commissie ook ten goede. 

De heer Geurts (CDA):

Concreet betekent het dus dat de commissie-Nijpels, ingesteld door het ministerie van Economische Zaken, er niet meer is op het moment dat zij onder de SER wordt gehangen. 

Van Dam:

Nee, die commissie functioneert gewoon verder in dezelfde samenstelling met precies dezelfde opdracht. 

De heer Geurts (CDA):

Ik ben nog steeds benieuwd welke opdracht dat is, maar dat hoor ik dan wel. 

Van Dam:

Die stond in de brief die ik de Kamer heb gestuurd. Die heeft de heer Geurts dus al. 

De heer Geurts (CDA):

Dan moet ik toch even reageren. In de kop van de brief staat "melkveehouderij". Verderop staat "intensieve veehouderij". Welke sector is het nou en hoe verhoudt zich dat dan met de commissie-Rosenthal die in de intensieve veehouderij — lees: varkenshouderij — bezig is? 

Van Dam:

Ik ben graag bereid om te citeren uit wat ik hem eerder heb geschreven: "De opdracht die ik deze commissie gegeven heb, is te komen met concrete voorstellen voor acties en maatregelen voor betrokken partijen (overheden, sector, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers), die bijdragen aan een verdere verduurzaming van de intensieve veehouderij in ecologisch, sociaal en economisch opzicht. Deze verdere verduurzaming moet leiden tot betere maatschappelijke inbedding van de intensieve veehouderij." Dat is de opdracht zoals die letterlijk naar de commissie-Nijpels is gegaan. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Is deze commissie onder de SER gehangen omdat de VVD moeite had met het niet vertegenwoordigd zijn van de veehouders? Of is de staatssecretaris tot de ontdekking gekomen dat hij te snel en onzorgvuldig is geweest door niet ook de veehouderij in zo'n commissie te laten benoemen? 

Van Dam:

Nee, het is op uitdrukkelijk verzoek van LTO geweest. Ik heb daar geen bezwaar tegen. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan kan ik niet anders dan concluderen dat de staatssecretaris dit ook had kunnen bedenken en er nu dus een oplossing is verzonnen voor iets wat niet in de commissie was geregeld. 

Van Dam:

Nee, want er was in de commissie al voorzien dat er gesprekken zouden worden gevoerd, ook met vertegenwoordigers van de verschillende sectoren en de LTO; die hebben overigens al aan tafel gezeten bij de commissie. LTO heeft verzocht om het ook op deze manier te organiseren. Ik zie niet het grote bezwaar om dat zo te doen. De heer Nijpels had daar al helemaal geen bezwaar tegen. Hij is wat mij betreft de eerste om daarop in te gaan. De heer Nijpels heeft gezegd: het lijkt mij een prima idee om het zo te doen. Ik heb geen bezwaar, dus accommodeer ik dat gewoon. Dat lijkt mij een prettige manier van samenwerken, die ik iedereen zou willen aanraden. 

De heer Van Gerven (SP):

Uit de beantwoording door de staatssecretaris begrijp ik dat LTO nadrukkelijk betrokken is bij de commissie en een zekere positie heeft gekregen. Ik heb ook een aantal andere partijen genoemd. Ik noem ze nog even: Netwerk GRONDig, biologische boeren, de Nederlandse Melkveehouders Vakbond en de Dutch Dairymen Board. In dit debat zijn ook jongerenorganisaties genoemd. Worden al deze partijen ook nadrukkelijk door de commissie-Nijpels bij de totstandkoming van haar advies betrokken en, zo ja, op welke wijze? Kan de staatssecretaris hieraan wat inkleuring geven? 

Van Dam:

Ik geef niet vooraf de opdracht aan de commissie wie zij exact moet spreken. Ik heb de commissie gevraagd om verschillende geluiden aan bod te laten komen. Ik heb ook gezien met wie de commissie tot nu toe heeft gesproken. Daar zit een aantal organisaties bij die de heer Van Gerven heeft genoemd. Het is aan de commissie om achteraf te verantwoorden op welke manier zij tot haar advies is gekomen. Het is niet aan mij om dat vooraf vast te leggen. Ik vind ook dat de commissie hierin vrij moet zijn. Ik vraag de commissie om met een goed advies te komen. Om dat mogelijk te maken, zorg ik ervoor dat zij verschillende geluiden hoort en die ook in haar advies betrekt. Hoe zij dat precies organiseert, mag de commissie helemaal zelf bepalen. 

De heer Van Gerven (SP):

LTO heeft wel een bijzondere positie gekregen. Ik snap de positie van de staatssecretaris wel. De commissie krijgt een opdracht en moet zelf een afweging maken. Ik denk echter dat, nu LTO een zekere positie heeft gekregen in het geheel, het van belang is dat ook de organisaties worden gehoord die ik heb genoemd en die niet altijd op goede voet staan met LTO. Ik was nog niet compleet, want ik heb de dierenbeschermers en de natuur- en milieuclubs niet genoemd. De commissie moet worden gestimuleerd om de geluiden in den brede bij de totstandkoming van het advies nadrukkelijk te betrekken. 

Van Dam:

Zoals ik al zei, is met de commissie de afspraak gemaakt dat alle geluiden aan bod komen. Om te komen tot een goed en gedragen advies is het nodig om alle verschillende geluiden in de veehouderij te horen. Die commissie zal ook met al die partijen spreken. 

De Kamerleden hebben enkele concrete vragen gesteld. De heer Geurts kwam met het mooie initiatief van een aantal politieke jongerenorganisaties, de NAJK en de YFM. In eerste instantie zei hij geen behoefte te hebben aan concrete, uitgewerkte voorstellen waar de commissie-Nijpels aan werkt, maar vervolgens vroeg hij mij of ik dit initiatief zou kunnen ondersteunen met een aantal concrete, uitgewerkte voorstellen op basis van het pamflet dat deze jongerenorganisaties hebben gemaakt. Ik waardeer het zeer. Ik zou die discussie tussen de verschillende jongerenorganisaties willen aanmoedigen en ik zal ook de jongerenorganisatie van mijn eigen politieke partij oproepen om zich daarbij aan te sluiten. Het lijkt mij ontzettend goed dat dit gebeurt. Ik ben ook graag bereid om de initiatiefnemers van het pamflet te vragen om verder te gaan en de groep te verbreden. Ik moet er wel bij zeggen dat dit niet per se via mij had gehoeven. Als vertegenwoordigers van politieke partijen zijn wij heel goed in staat om zelf onze jongerenorganisaties op te roepen om deze stap te zetten. Ik vind het ongelooflijk goed dat ook de politieke jongerenorganisaties, de Nederlandse agrarische jongeren en de Youth Food Movement gezamenlijk kijken naar de toekomst van onze landbouw. Dat zou een waardevolle bijdrage aan het debat kunnen zijn en misschien ook een goede aanvulling op datgene waar de commissie-Nijpels mee komt. 

De heer Van Gerven vroeg of ik een enquête wil houden onder de voorlopers. Ik zie daar niet meteen aanleiding toe. Ik heb al gezegd dat ik verwacht dat de commissie-Nijpels alle verschillende geluiden, dus ook die van voorlopers, hoort en meeneemt in haar advies. 

De heer Van Gerven vroeg verder of de herstructurering van de varkenshouderij een oplossing biedt voor de verduurzaming. Die herstructurering is belangrijk voor het scheppen van randvoorwaarden om verdere verduurzaming mogelijk te maken. Het advies van de commissie-Rosenthal is gericht op het versterken van de toekomst van de varkenshouderij in Nederland. Zoals ik al eerder heb gezegd, is die toekomst er alleen maar op het moment dat die duurzaam is, zowel economisch als ecologisch. Ook de rol die dierenwelzijn daarbij speelt, moet daarbij betrokken worden als wij tot een goede toekomststrategie willen komen. De commissie-Rosenthal werkt die aanpak nu uit voor de varkenshouderij. Ik ben in afwachting van het advies van de commissie. Ik verwacht dat het advies er voor de zomer zal liggen. 

De heer Van Gerven vroeg of ik de inkoopmacht van in het bijzonder supermarkten zou willen beperken. De supermarkten moeten voldoen aan de mededingingsregels. De Autoriteit Consument & Markt, die een onafhankelijke positie inneemt, ziet daarop toe. Het kabinet heeft al eerder gezegd graag meer duidelijkheid te willen bieden over de beleidsregels, de mededingingsregels die gelden voor duurzaamheidsinitiatieven. De minister van Economische Zaken zal nog dit voorjaar komen met een aangepaste beleidsregel op het punt van mededinging en duurzaamheid. 

De heer Graus vroeg hoe het staat met de uitvoering van zijn aangenomen moties. Hij verwees onder meer naar een motie die op 22 maart jongstleden is ingediend. Ik zal op korte termijn melden hoe die motie wordt uitgevoerd, via de geannoteerde agenda of via het verslag van de Landbouwraad. 

De heer Graus (PVV):

Ik vroeg eigenlijk hoe het zit met de uitvoering van twee aangenomen moties. De eerste motie betreft het beter verdienmodel voor boeren. Die haalde ik aan in mijn betoog. Aan het eind van mijn betoog vroeg ik of de staatssecretaris mogelijk iets meer kan zeggen over de motie waarin ik de regering verzocht heb om te bekijken welke EU-regelgeving niet uitvoerbaar of niet werkbaar is voor onze boeren, tuinders en vissers. Ook die motie is aangenomen. Ik kan de staatssecretaris dadelijk even het exacte nummer van die motie doen toekomen; ik weet dat nummer niet uit mijn hoofd. 

Van Dam:

Van die laatste motie weet ik het exacte nummer, maar ik weet niet wie iets aan die informatie heeft. Wat ik zojuist zei, had betrekking op de laatste motie die de heer Graus noemde. Voor de uitvoering van de eerstgenoemde motie lopen een paar sporen. Ten eerste kijkt de commissie-Nijpels naar een duurzame toekomst voor de intensieve veehouderij, zoals ik al heb gezegd, waarbij ik opmerk dat een duurzame toekomst ook een economische toekomst is. Het gaat ook over een verdienmodel. Daarbij kan bijvoorbeeld ook gekeken worden naar de positie van de boer in de keten. Misschien nog wel belangrijker daarbij is dat in EU-verband momenteel de taskforce van de heer Veerman actief is. Die komt voor de zomer met een tussenrapportage. De heer Veerman heeft beloofd om voor het eind van het jaar te komen met een eindrapportage, waarin nadrukkelijk zal worden ingegaan op de marktwerking in de hele keten en het versterken van de positie van de boer in die keten. Ik heb de EU-agenda niet helemaal in de hand, want ik vertegenwoordig maar één van de 28 lidstaten, maar langs die weg wordt er gewerkt in lijn met de motie van de heer Graus. 

De heer Graus (PVV):

Nu blijkt dat de commissie het ook over het verdienmodel gaat hebben, is het des te belangrijker dat de boeren vertegenwoordigd zijn, via LTO of een andere organisatie. Dat blijkt nu weer. Dat geeft mij nog meer motivatie om tegen deze commissie te zijn. 

De heer Van Gerven (SP):

Ik wil nog even terugkomen op het vorige punt, de marktmacht. Ik heb een motie voorbereid. Ik zal het dictum van die motie voorlezen en daarbij de staatssecretaris vragen of dat voldoet aan wat de minister van Economische Zaken aan het doen is. Ik wil even weten of dat spoort. Het dictum luidt als volgt: verzoekt de regering met de Autoriteit Consument & Markt te overleggen hoe gevallen van misbruik van inkoopmacht actiever opgespoord en bestreden kunnen worden en daarbij specifiek aandacht te besteden aan de inkoopmacht van supermarktformules. De minister van Economische Zaken zegt dat de ACM bezig is met een beleidsregel op dat punt. Komt dat overeen met het verzoek dat ik aan de staatssecretaris heb gedaan? 

Van Dam:

Het ligt eraan wat de heer Van Gerven precies beoogt. Misschien kan ik meteen de vraag van de heer Van Dekken meenemen. Het initiatief van Kip van Morgen is door de ACM min of meer teruggefloten. Dat was voor ons aanleiding om te kijken naar de Beleidsregel mededinging en duurzaamheid. Daarbij gaat het erom of je soms afspraken kunt maken met verschillende partijen in de keten over verduurzaming van het product. Die afspraken zijn normaal gesproken natuurlijk een inbreuk op de vrije mededinging, maar daar is ruimte voor op het moment dat ze een bijdrage leveren aan de duurzaamheid. Hoe die ruimte er precies uitziet, gaat de minister nu dus verder verduidelijken in de nieuwe Beleidsregel mededinging en duurzaamheid. Die gaat dus uitdrukkelijk over het maken van afspraken in de keten. De heer Van Gerven vraagt nu eigenlijk naar misbruik van marktmacht. Dat is iets waarop de ACM sowieso toeziet. De ACM heeft daarin een onafhankelijke rol. Wij kunnen dus als bewindspersonen niet tegen de ACM zeggen dat die het een wat meer en het ander wat minder moet doen. De ACM bepaalt dat zelf en handhaaft gewoon de mededingingsregels. Mijn indruk is dus dat het niet helemaal hetzelfde is wat de heer Van Gerven vraagt, maar dat het ongetwijfeld wel om hetzelfde doel gaat. 

De heer Van Gerven (SP):

Ik denk dat die constatering klopt. In mijn motie zit ook het verzoek om actiever misbruik op te sporen. Dat element zit er ook in, maar gehoord de discussie denk ik dat ik mijn motie toch maar moet indienen en we het debat nog even moeten voortzetten. Ik denk namelijk niet dat we er helemaal uit komen. 

Van Dam:

Ik verwijs de heer Van Gerven wel naar de pilot over oneerlijke handelspraktijken, waarover de Kamer kortgeleden bericht heeft gekregen. Recentelijk is bericht naar de Kamer gestuurd over de evaluatie van die pilot en over hoe daarmee wordt verdergegaan. Misschien is het dus goed als de heer Van Gerven daar nog even naar kijkt. Dan kan hij bekijken of hij dat afdoende vindt of dat hij een verdergaande stap voor ogen heeft. 

Daarmee heb ik ook de vragen van de heer Van Dekken beantwoord over de rol van de ACM. Hij gaf ook aan dat hij wat zorgen had over initiatieven als de Kip van Morgen. Als je bekijkt wat er nu daadwerkelijk gebeurt, zie je bijvoorbeeld dat Albert Heijn eigenlijk al helemaal is overgeschakeld op een nieuwe kip en niet meer uitgaat van de reguliere kip. Ook Jumbo is nu geloof ik zo ongeveer over op een nieuwe kip, die weer aan net andere voorwaarden voldoet. We zien dus dat die beweging wel degelijk plaatsvindt. Albert Heijn, dat zijn verse varkensvlees alleen nog maar verkoopt op basis van één ster Beter Leven Keurmerk, heeft bijvoorbeeld recentelijk bekendgemaakt dat het dat nu ook gaat doen voor vleeswaren. Dergelijke initiatieven zie je bij verschillende supermarkten. De scepsis over de rol van supermarkten die ik soms hoor bij de PvdA-fractie deel ik dus niet. Dat heb ik hier eerder ook gezegd. Supermarkten zijn misschien juist wel de motor achter dit soort veranderingen. Natuurlijk snap ik goed dat de heer Van Dekken vraagt: zou het niet sneller kunnen? Maar het is al vrij uniek binnen Europa dat dit überhaupt op deze manier gebeurt in Nederland. 

De heer Van Dekken vroeg ook of de commissie ook kijkt naar de Brabantwet en hoe het daarmee staat. Ik heb de commissie niet specifiek de opdracht gegeven om die Brabantwet te onderzoeken. Ik heb haar ook niet gevraagd om in te zoomen op specifieke provincies; het moet juist gaan om een landelijk toepasbaar advies. Op initiatief van de provincie Noord-Brabant heeft het kabinet specifiek voor deze provincie een experimenteerbepaling opgenomen in de Crisis- en herstelwet, om overlast in veerijke gebieden terug te dringen. De provincie Noord-Brabant is daar nu eerst aan zet om te bezien wat de mogelijkheden zijn. We zijn nu in afwachting van die stap van de provincie, waarna we bekijken hoe we daarmee verder gaan. 

Voorzitter, ik meen dat ik daarmee alle vragen van de Kamer heb beantwoord. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. Allereerst geeft de staatssecretaris aan dat de commissie onder de SER wordt gehangen. Ik ga ervan uit dat de sector dat van harte ondersteunt, dat daarmee tegemoetgekomen is aan de wens en dat dit tot een breed draagvlak leidt. Als dat niet het geval is, heb ik weer een vervolgvraag. Dus ik hoop dat de staatssecretaris dat wil bevestigen. 

Ten tweede heb ik een vraag gesteld over de commissie-Rosenthal en de commissie-Nijpels. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat de commissie-Rosenthal waarschijnlijk voor de zomer met de uitkomst komt. Kan het zo zijn dat de uitkomsten van beide commissies elkaar kruisen? Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? De commissie-Rosenthal is een initiatief van de sector, waardoor we hard op weg zijn om de vitale agenda van de varkenshouderij te agenderen. Het zou jammer zijn als dat wordt doorkruist. Dat kan niet de bedoeling zijn. 

Van Dam:

Zoals ik al aangaf, was er het verzoek van LTO om de samenwerking met de commissie onder de SER te hangen. Dat laat zien dat LTO graag bereid is om met deze commissie samen te werken, waar LTO eerder kritische noten kraakte. Ik vind dat een heel belangrijke stap, omdat dit juist kan zorgen voor een breder gedragen advies van de commissie-Nijpels. Ik hecht daar zeer aan. Ik had dan ook geen bezwaar tegen de afspraken die de heer Nijpels hierover met de heer Maat heeft gemaakt. Ik heb ook aangegeven die te willen accommoderen. Daarmee is er sprake van een constructieve samenwerking en dat vind ik heel belangrijk. 

De tweede vraag van mevrouw Lodders is of het werk van de commissie-Nijpels het werk van de commissie-Rosenthal doorkruist. Dat is niet het geval, want zij hebben een verschillend perspectief. Er is ook een zekere overlap in de samenstelling van beide commissies, waarmee wordt geborgd dat zij niet elkaars werk over zullen doen. Het perspectief van de commissie-Nijpels is zeer nadrukkelijk het zoeken naar concrete acties en maatregelen die kunnen bijdragen aan de verdere verduurzaming van de intensieve veehouderij in Nederland in den brede, terwijl de commissie-Rosenthal zich vooral focust op het oplossen van een bestaand acuut probleem in de varkenshouderij. Twee leden van de commissie-Rosenthal zitten ook in de commissie-Nijpels. Dus ook op die manier is geborgd dat het werk van de commissies elkaar niet doorkruist, maar juist in elkaars verlengde ligt. 

Mevrouw Lodders (VVD):

Wat dat laatste betreft, ga ik ervan uit dat de uitkomst van de commissie-Rosenthal, even los van de inhoud, gerespecteerd wordt. Op de inhoud kunnen we natuurlijk niet vooruitlopen. Het gaat erom dat die commissie in ieder geval niet voor niets bezig is. Ik heb de overlap gezien. 

Wat het eerste punt betreft, neig ik ernaar om ervan uit te gaan dat er met het onder de SER hangen van de commissie een heel brede vertegenwoordiging is, ook breder dan alleen de landbouw, want we hebben het niet alleen over de intensieve veehouderij. Daarbij zijn ook veel aanverwante sectoren betrokken. Ik hecht er wel aan dat dit door de sector in brede zin van harte ondersteund wordt en dat we daar niet alsnog discussie over krijgen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat dit niet het geval is, dat het gesteund wordt en dat dit de route is die we gaan lopen. 

Van Dam:

Mevrouw Lodders moet mij niet vragen of ik de heer Maat kan vragen of hij juichend het land rond wil gaan. Hij had natuurlijk wat kritiek op de instelling van deze commissie, maar ik vind het een belangrijke stap dat LTO nu ook constructief wil samenwerken. Mevrouw Lodders heeft gelijk dat in SER-verband bijvoorbeeld ook de werkgevers, de bedrijven verderop in de voedselketen vertegenwoordigd zijn. Daarmee is er ook voor hen de mogelijkheid om het werk van de commissie nauw te volgen. Maar zoals ik al eerder zei, heeft het geen consequenties voor de samenwerking noch voor de opdracht van deze commissie, anders dan dat er vanwege het SER-verband een aantal mensen extra kunnen aanschuiven bij de commissie. Maar de commissie zal hetzelfde werk blijven doen. 

Dan heb ik nog een laatste opmerking. Ik begrijp heel goed dat er soms, ook vanuit de sector, gevraagd wordt of het echt nodig is dat allerlei mensen zich gaan buigen over de toekomst van de bedrijven in de sector. Dit is — en dat geldt voor de hele landbouw, maar zeker voor de intensieve veehouderij — misschien wel de economische sector die de meeste maatschappelijke discussie oproept en waarvoor maatschappelijk draagvlak van cruciaal belang is om verder te kunnen, om een toekomst te hebben in Nederland. Ik zei al eerder dat mijn uitgangspunt de commissie-Van Doorn is. Zij heeft gezegd dat er nu eenmaal intensieve veehouderij is, die niet zomaar zal verdwijnen en die er ook in de nabije toekomst nog zal zijn. Wel zal zij een transitie moeten maken en verder moeten verduurzamen. Zij zal zich rekenschap moeten geven van de maatschappelijke wensen, vragen en discussie. Daarbij gaat het over dierenwelzijn, duurzaamheid, volksgezondheid en ruimtelijke inbedding. 

Ik kijk zeer uit naar de adviezen van de commissie-Nijpels. Ik hoop en verwacht dat die niet alleen voor mij, het departement en andere overheden, maar ook voor de sector en de woordvoerders in de Kamer interessant zijn. Er zullen waarschijnlijk de nodige concrete acties en maatregelen bij zitten, die ons helpen om het beleid gericht op de toekomst van de intensieve veehouderij in Nederland verder vast te stellen en vorm te geven. De opdracht aan de commissie is ook om met heel concrete suggesties te komen voor hoe we die verduurzaming verder kunnen versnellen en versterken. 

Ik kan me voorstellen dat de Kamer graag met de adviezen aan de slag wil zodra ze er zijn. Ik zie uit naar de gedachtewisseling die we tegen die tijd met elkaar hebben over het advies van de commissie-Nijpels. 

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris. We zijn toe aan de tweede termijn van de Kamer, met als eerste spreker de heer Geurts van de CDA-fractie. Voordat hij begint, wil ik nog een opmerking maken. De Kamer voert een soort balanceeract op. Het gaat onder meer over de bemensing van de commissie, zonder te veel op de persoon van die mensen in te gaan. Dat gaat goed. Ik wil erop wijzen dat we die balans ook in de tweede termijn moeten vasthouden. Als je de naam van een persoon niet noemt, zou je hem immers toch kunnen identificeren. Gelieve daar rekening mee te houden. 

De heer Geurts (CDA):

Ik wil toch even een punt van orde maken. Mogen we dan nog wel over de commissie-Nijpels praten? Of hebben we het over de "commissie toekomst veehouderij"? 

De voorzitter:

Dat laatste is het meest duidelijk, maar "Nijpels" is wat mij betreft ook prima omdat dit de spreektaal is. 

De heer Geurts (CDA):

Ik pas mijn motie even aan. 

Voorzitter. Debat moet leiden tot verduidelijking, zo hebben ze mij geleerd. Vanmiddag is er meer onduidelijkheid bij gekomen. Die is bij mij in ieder geval toegenomen. Tijdens het debat kwam naar voren dat de commissie toekomst veehouderij blijkbaar in een SER-advies over de circulaire economie is opgenomen. 

Dat brengt mij tot de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, de opdracht aan de commissie toekomst veehouderij in te trekken en haar leden te bedanken voor de werkzaamheden die tot op heden zijn verricht, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Geurts. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 171 (28973). 

De heer Geurts (CDA):

Ik wil graag nog twee dingen aan de staatssecretaris aangeven. Hij sprak over 92% van de kalverhouderij in relatie tot naar ik aanneem Europese inkomensondersteuning. Ik zou daar graag het rekenmodel en de onderliggende cijfers van ontvangen, zodat ik even kan nakijken hoe men tot dat percentage gekomen is. 

Ook dank ik de staatssecretaris voor zijn toezegging over de politieke jongerenorganisaties. Meerdere collega's hebben het daarover gehad. Zij gaan ook hun jongeren benaderen naar ik heb begrepen. Dat is voor mij een reden om daar geen motie over in te dienen. We gaan, misschien op informele wijze, proberen daar een vervolg aan te geven. Ik dank de staatssecretaris in ieder geval voor zijn woorden daarover. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Voorzitter. Ik ga wel een paar namen noemen, maar gegeven de context van mijn motie hoop ik dat u mij dat zult vergeven. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende onder andere: 

  • -het rapport van de commissie-Smit-Kroes, over het functioneren van het ministerie van LNV (1992); 

  • -het rapport "Toekomst voor de veehouderij" van de commissie-Wijffels (2001); 

  • -het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving over de voortgang van de verduurzaming van de veehouderij (2010); 

  • -het manifest duurzame veeteelt (2010); 

  • -het rapport "Van mega naar beter" van de maatschappelijke dialoog over schaalgrootte en de toekomst van de veehouderij (2011); 

  • -het rapport "Al het vlees duurzaam" van de commissie-Van Doorn (2011); 

  • -de rapporten van de commissie-Van Dijk en van de Ombudsman over Q-koorts (2010 en 2012); 

  • -de rapporten over de duurzaamheid van de veehouderij van de Algemene Rekenkamer (2008 en 2013); 

wijzend op de gedeelde conclusie dat de intensivering van de veehouderij is doorgeschoten en voor problemen zorgt voor dierenwelzijn, volksgezondheid, natuur en milieu en voor de veehouders zelf; 

verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen om een einde te maken aan de vee-industrie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 172 (28973). 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Bij de behandeling van de begroting heb ik de geweldige voedselvisie van D66 ingediend. Die kan voor de commissie als inspiratiebron dienen. Ik hoop dus dat deze commissie nu eens met iedereen gaat praten, de voedselvisie van D66 ter hand neemt en misschien ook met mij komt praten. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de leden van de commissie toekomst veehouderij via coöptatie benoemd zijn; 

overwegende dat het voor het draagvlak van commissies die onderzoek doen naar de toekomst van een sector van groot belang is dat de totstandkomingsprocedure en de benoeming van de leden transparant is; 

verzoekt de regering, voortaan slechts leden in dergelijke commissies te benoemen die geworven zijn naar aanleiding van een openbare vacature en een transparant selectieproces, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 173 (28973). 

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Wij hebben gedebatteerd over de commissie toekomst veehouderij. Het debat kreeg toch een iets andere wending, in die zin dat de sector betrokken is door toevoeging van de SER aan de commissie. Althans, de commissie gaat werken onder de SER. Ik ga ervan uit dat de sector dit van harte ondersteunt, zoals de staatssecretaris ook heeft bevestigd. Het feit dat er een brede vertegenwoordiging is, vind ik in ieder geval een positieve wending. 

Zoals ik in de eerste termijn al aangaf, is het aan de staatssecretaris om advies te vragen aan een commissie. Wij wachten de uitkomsten af. Ik vind het ten eerste belangrijk dat de commissies die in gang zijn gezet niet doorkruist worden. Die moeten we respecteren, zeker omdat zij vanuit de sector zelf in gang zijn gezet. Ten tweede hoor ik hier allerlei rapporten de revue passeren. Laten we het feit dat onze Nederlandse veehouderij op een zeer duurzame en innovatieve, hoogproductieve manier werkt en koploper in de wereld is vooral ook aan de commissie meegeven. Ik ga ervan uit dat daar goed rekenschap van gegeven wordt. 

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik ga ervan uit dat de commissie-Nijpels meeluistert en doe daarom en public het verzoek aan de commissie dat een evenwichtige consultatie plaatsvindt van alle betrokkenen bij dit belangrijke vraagstuk. Ik denk dat het het meest correct is om het op die wijze te doen. 

Ik heb een vraag aan de staatssecretaris. Is hij van mening dat, daar waar de markt faalt, de overheid moet handelen? Dat kunnen we bij het vraagstuk over de intensieve veehouderij immers constateren. Kan hij ook reflecteren op de uitspraak van de commissie-Van Doorn dat de markt het allemaal zal oplossen? Tot slot heb ik één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat supermarkten met enige regelmaat eenzijdig prijsverlagingen aan producenten opleggen; 

constaterende dat inkoopmacht ook marktmacht is; 

van mening dat misbruik van inkoopmacht effectiever aangepakt moet worden; 

verzoekt de regering, met de Autoriteit Consument & Markt te overleggen hoe gevallen van misbruik van inkoopmacht actiever opgespoord en bestreden kunnen worden en daarbij specifiek aandacht te besteden aan de inkoopmacht van supermarktformules; 

verzoekt de regering tevens, voor de begrotingsbehandeling in 2016 over de uitkomsten aan de Kamer te rapporteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 174 (28973). 

De heer Graus (PVV):

Mijnheer de voorzitter. Ik dien één motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de commissie-Nijpels adviezen behoort te geven over de toekomst van de veehouderij; 

spreekt uit dat de veehouderij bestaat uit boeren en dieren; 

constaterende dat de veterinaire sector en de veehouderijsector niet vertegenwoordigd zijn in de commissie-Nijpels; 

verzoekt de regering, over te gaan tot benoeming van een wél ter zake deskundige commissie met evenwichtige vertegenwoordiging van betrokken actoren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 175 (28973). 

De heer Graus (PVV):

Er staat "gehoord de beraadslaging" boven de motie. Wij hebben het gehad over de afbouw van de bio-industrie, over een beter verdienmodel, over regelgeving vanuit de Europese Unie die onze boeren keer op keer een nekslag geeft. Dat wordt er met dat "gehoord de beraadslaging" allemaal bij betrokken. Het omvat alles. Fijne dag verder, mijnheer de voorzitter. 

De voorzitter:

Dat geldt ook voor u, maar laten wij eerst de verdere voortgang van het debat afwachten. 

De heer Van Dekken (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. De PvdA is blij met de in ogen van sommigen onconventionele commissie. Wij wensen de commissie ook heel veel succes met haar werkzaamheden, die vlak voor de zomer moeten zijn afgerond. Ik ben ook blij met de opmerking van de staatssecretaris dat het daadwerkelijk gaat om concrete maatregelen en instrumenten. Dat snijdt hout. Ook de opmerking over de nieuwe Beleidsregel mededinging en duurzaamheid kan onze waardering krijgen, net als de pilot inzake oneerlijke handelspraktijken. Ik wil dat wel even benoemd hebben. 

De voorzitter:

Ik zie dat de staatssecretaris nog even zijn papieren moet ordenen, maar daarna kan beginnen met zijn beantwoording. 

Van Dam:

Voorzitter. Ik meen dat ik alle vragen goed genoteerd heb. Zo niet, dan hoor ik dat wel terug in interrupties. Ik dank de Kamer voor deze tweede termijn en de woorden van ondersteuning die ik van een aantal leden heb gehoord. Dat onderschrijft mijn pleidooi in eerste termijn: het is altijd goed om na te denken over de toekomst. Geen enkele economische sector, maar zeker deze niet, is gebaat bij volksvertegenwoordigers die zeggen dat het verstandig is om achterover te leunen en niet na te denken over de toekomst. Ik vond dat verstandige woorden van een aantal leden. 

Niet iedereen had die overtuiging. De heer Geurts verzoekt mij bij motie om de opdracht aan de commissie in te trekken. Dat zal ik niet doen. Ik ontraad deze motie. In eerste termijn heb ik voldoende uiteengezet waarom ik het advies van deze commissie wenselijk vind. Ik zie dat advies sowieso graag tegemoet. 

De heer Geurts vroeg om de berekeningen die ik heb gebruikt om dat percentage aan te geven. Dat kan en dat zeg ik dan ook graag toe. Die berekeningen zijn overigens gebaseerd op cijfers van het LEI en het CBS. 

De heer Wassenberg vraagt in zijn motie op stuk nr. 172 om met een plan van aanpak te komen om een einde te maken aan de vee-industrie. Ik neem aan dat de heer Wassenberg daarmee de hele intensieve veehouderij bedoelt. Ik zie hem gebaren dat dat het geval is, maar ook dan moet ik deze motie vanzelfsprekend ontraden. Ik zou ook tegen de heer Wassenberg willen zeggen dat het geen reële vraag van hem is. Wij consumeren met z'n allen vlees en eieren en die kunnen nu eenmaal alleen maar geproduceerd worden door dieren te houden. Het stoppen met dieren houden lijkt mij dan ook geen reële ambitie zolang wij vlees en eieren consumeren en ik vermoed dat de mensheid dat tot in haar laatste dagen zal doen. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De staatssecretaris heeft de motie dan toch verkeerd gelezen, want ik vraag niet om een verbod op de dierhouderij maar op de vee-industrie. Als Nederland zou stoppen om de slager en de melkboer van Europa te willen zijn, is dat heel goed mogelijk. 

Van Dam:

Dat is maar zeer de vraag. In eerste termijn heb ik al gewezen op de transitie in de pluimveehouderij van de reguliere kip, die de heer Wassenberg hier altijd de plofkip noemt, naar een kip die langzamer groeit en meer ruimte heeft. Dat betekent nog steeds niet dat dat vlees wordt geproduceerd op een manier die de heer Wassenberg geen intensieve veehouderij zou noemen. In de vraag in Nederland naar dergelijke producten is volgens mij alleen maar te bewilligen op een manier die de heer Wassenberg altijd zal blijven bestempelen als vee-industrie, als intensieve veehouderij. Het gaat mij erom dat de veehouderij verduurzaamt, dat er meer aandacht komt voor dierenwelzijn en duurzaamheid en dat de veehouderij een goede economische toekomst heeft. Ten slotte moet er ook maatschappelijk draagvlak zijn en daarom heb ik in eerste termijn uitvoerig uiteengezet dat er op al deze punten grote zorgen zijn en dat we daarom moeten nadenken hoe we die zorgen van een goed antwoord kunnen voorzien. Daar gaat hopelijk de commissie-Nijpels ons bij helpen. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Als we het aantal kippen van 550 miljoen per jaar flink zouden terugbrengen en het aantal varkens van 13 miljoen per jaar flink zouden terug brengen, dan zijn we al een heel eind op weg. 

Van Dam:

Maar dat vraagt de heer Wassenberg niet in zijn motie. Hij vraagt om er helemaal mee op te houden en daarom ontraad ik de motie. 

Voorzitter. Mevrouw Koşer-Kaya verzoekt de regering in haar motie op stuk nr. 173 om alleen maar te werven met een openbare vacature en een transparant selectieproces. Ik ontraad die motie. Een kabinet zal altijd behoefte hebben aan advies van externen. Soms is het ook heel nuttig om personen rechtstreeks te benaderen, want sommigen zouden zelfs niet eens solliciteren op een dergelijke vacature. En het kan wel heel nuttig zijn om juist die mensen in een commissie op te nemen, juist omdat je verschillende geluiden wilt horen. 

Het is een voorrecht van het kabinet om zelf mensen aan te zoeken. Als de Kamer een commissie samenstelt, kan ze zelf iedereen benaderen. Een kabinet heeft nu eenmaal soms behoefte aan advies van derden. Ik zie ook het bezwaar niet echt om die derden soms rechtstreeks te benaderen met de vraag om mee te werken aan een dergelijk advies. Ik ontraad dus de motie. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ook daar kun je transparant over zijn en dat is wat ik vraag. 

Van Dam:

Ik geloof dat ik mij zojuist twee uur heb verantwoord over de samenstelling van deze commissie. Dat is heel veel transparanter dan bij de meeste adviescommissies, want de Kamer schenkt niet zo heel vaak zo veel aandacht aan de samenstelling van een commissie. Zoals het het kabinet betaamt, ga ik ervan uit dat alle leden van het kabinet te allen tijde bereid zijn om zich te verantwoorden over de samenstelling van dergelijke adviescommissies. Dat hoort volgens mij bij de open verhouding die er is tussen Kamer en kabinet. 

De heer Van Gerven heeft op stuk nr. 174 een motie ingediend die op het beleidsterrein van de minister ligt, omdat die motie over de ACM gaat. Ik ben niet in staat geweest om in de halve minuut die ik had om mij voor te bereiden op mijn tweede termijn, te overleggen met de minister. Ik zou de heer Van Gerven daarom willen verzoeken om de motie aan te houden, zodat de minister in staat is om die van een advies te voorzien. 

Zoals ik al heb aangegeven, heeft de Kamer op 6 april een evaluatie gekregen over de pilots Gedragscode eerlijke handelspraktijken. Er is ook sprake geweest van een stuurgroep met daarin de FNLI, het CBL — dat zijn de supermarkten — en LTO. Dat heeft geleid tot een grotere bewustwording. Er is dus al het een en ander gebeurd. 

De voorzitter:

Voordat ik de heer Van Gerven het woord geef: hebt u ook een termijn waarbinnen de minister zal reageren? 

Van Dam:

Het ligt het meest voor de hand om dit aan de orde te stellen tijdens een debat dat gaat over mededinging en een dergelijke motie daarbij in te dienen, maar ik weet niet of zo'n debat geagendeerd is. Ik begrijp van de leden in de zaal dat dat in juni zal zijn. Mij lijkt het handigst om de motie tot dan aan te houden en de minister dan om een reactie op deze motie te vragen. 

De heer Van Gerven (SP):

Het betreft wel heel nadrukkelijk het terrein waarop de staatssecretaris opereert. Is het mogelijk dat hij de motie doorgeleidt naar de minister met het verzoek om daarover een oordeel te geven? Ik heb ook even gekeken naar de oneerlijke handelspraktijken en dat was weinig bevredigend. Daarom heb ik de motie toch ingediend. Als de staatssecretaris dit zou willen doen, wacht ik natuurlijk het antwoord van de minister af en houd ik de motie aan. 

Van Dam:

Vanzelfsprekend. Ik ben graag bereid om de minister te vragen of hij schriftelijk zou kunnen reageren. Ik vind het zelf in het debat tussen Kamer en kabinet altijd wel goed dat er ook de gelegenheid is om met elkaar over iets van gedachten te wisselen. 

De heer Van Gerven (SP):

Wij hebben over dit punt ook heel veel met de staatssecretaris van Economische Zaken gesproken. Ik denk niet dat ik hierover met de heer Van Dam heb gesproken, maar zeker wel met zijn voorganger. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging en houd de motie aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Gerven stel ik voor, zijn motie (28973, nr. 174) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Van Dam:

De heer Van Gerven vroeg mij ook om te reflecteren op de stelling dat de markt de verduurzaming van de veehouderij zou moeten oplossen maar dat die, in zijn woorden, steeds faalt en dat de overheid dan moet handelen. Dit is altijd een kwestie van glas halfvol of halfleeg. Als ik zie wat er, ook vanuit de markt, aan stappen is gezet in de verduurzaming van vlees, constateer ik dat er vanuit de markt wel degelijk verantwoordelijkheid wordt genomen. Van Doorn heeft gezegd dat er in 2020 alleen nog duurzaam vlees in de supermarkten zou moeten liggen. Je kunt er altijd over discussiëren welke norm je hanteert. Zo-even heb ik gerefereerd aan kip, waarbij stappen worden gezet. Ik heb verwezen naar varkensvlees en het feit dat er in de belangrijkste supermarkten alleen nog varkensvlees ligt met één ster Beter Leven Keurmerk van de dierenbescherming. Een paar jaar geleden was dat nog ondenkbaar. In die zin zet de markt zelf stappen. Ik vind dat te prefereren boven een overheid die de verantwoordelijkheid moet nemen. Daarmee neemt de overheid namelijk niet alleen een zware verantwoordelijkheid maar moet zij daar bovendien beleid op zetten, er budget voor inzetten en tot handhaving komen. Dat is qua uitvoerbaarheid een ongelooflijk lastige verantwoordelijkheid. Het heeft dus mijn voorkeur, zo zeg ik tegen de heer Van Gerven, dat de markt zelf dit soort stappen zet, dat die zich ook bewust is van het veranderend maatschappelijk klimaat en van een veranderende vraag van de consument. Ik zie die bewustwording, maar ik zie ook dat het nodig is om die ontwikkeling te versnellen. Dat is een van de redenen om de commissie-Nijpels te vragen om advies uit te brengen en te bekijken welke rol de overheid zou kunnen spelen om deze ontwikkeling te versnellen en de markt een duw in de rug te geven. 

Dan is er nog de motie van de heer Graus op stuk nr. 175. Daarin wordt de regering verzocht om de samenstelling van de commissie-Nijpels aan te passen. Ik heb uitvoerig betoogd dat ik de commissie voldoende deskundig acht en voldoende evenwichtig om met alle betrokkenen te kunnen spreken, alle geluiden te wegen en met concrete, gedegen en gedragen adviezen te komen. Ik ontraad deze motie dus. 

De heer Graus (PVV):

Ik vraag niet om de commissie-Nijpels aan te passen, want, zoals ik al zei, ik wil niet negatief praten over de persoon. Ik zei wel: "Edje met het zoveelste petje". De beste man heeft al veel te veel te doen. Je kunt maar één koning tegelijk dienen. Ik vroeg om de benoeming van een wel ter zake kundige commissie. Ik heb er geen moeite mee dat de heer Hans Hoogeveen daar dadelijk van aan het hoofd zal staan. Ik wil wel dat er boeren en veterinair ter zake deskundigen in zitten. Daar gaat het om. Ik heb het in mijn motie helemaal niet over die commissie-Nijpels. 

Van Dam:

Ik heb eerder al gezegd dat ik het niet bepaald gepast vind dat iemand met de statuur van de heer Nijpels hier op deze manier de maat genomen wordt. Ik zou de heer Graus toewensen dat hij ooit dezelfde status zou mogen bereiken en gevraagd wordt om voor dezelfde vragen een rol te mogen vervullen. Ik denk dat we voldoende gewisseld hebben over de samenstelling en de opdracht van deze commissie en dat het duidelijk is dat ik deze motie ontraad. 

De heer Graus (PVV):

Ik ben heel tevreden met mijn status als een van de dierenambassadeurs van Nederland en oprichter van 144 red een dier, de dierenpolitie. Daar ben ik dik tevreden mee. Ik streef helemaal niet na om een politieke bolleboos te worden. Dat ga ik ook helemaal niet doen. Ik wil enkel gezegd hebben dat ik ooit met de heer Nijpels in een programma van Jeroen Pauw heb gezeten. Daar hebben we het ook gewoon gehad over "Edje Raketje". Nu zeg ik "Edje met het zoveelste petje", maar dat zeg ik ook als hij erbij is. Ik heb ook vooraf gezegd dat het niet persoonlijk is, maar ik noem hem wel zo. Ik vind wel dat je maar één koning tegelijk moet dienen. Zo veel commissariaten en commissies dienen gaat niet goed. Vergeet niet dat ik een van de leden van de commissie-De Wit ben geweest. Daaruit bleek dat je het beste maar één koning tegelijk kunt dienen en niet honderd dingen tegelijk moet doen, want dan gaat het niet goed. Dat bleek ook daar. Ik spreek uit ervaring. 

Van Dam:

Ik neem kennis van al deze opvattingen van de heer Graus. Ik heb al eerder gezegd dat ik het niet gepast vind om hier over de personen te spreken, anders dan dat ik mijn grote waardering wil uitspreken voor het werk dat de heer Nijpels in het verleden gedaan heeft en op dit moment doet, vrijwel allemaal in het belang van ons allemaal. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemmingen zijn aanstaande dinsdag. 

Naar boven