6 Nieuw gaswinningsbesluit

Aan de orde is de voortzetting van het debat over het nieuwe gaswinningsbesluit. 

Minister Kamp:

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken voor de zoveelste keer intensief met elkaar over wat er in Groningen gebeurt met de aardgaswinning en met de aardbevingen die veroorzaakt worden door de aardgaswinning en vooral over de impact daarvan op de mensen die in Groningen wonen. Zoals ik al vaak heb gezegd en zoals ook woordvoerders vaak hebben gezegd, hebben die mensen nergens om gevraagd maar worden zij wel hiermee geconfronteerd. Wij voelen ons daar zeer terecht verantwoordelijk voor. Ik acht het voor mij van het grootste belang om ervoor te zorgen dat het veiligheidsrisico en de kans op schade in het gebied zo veel mogelijk beperkt wordt. Net als de woordvoerders dat hebben gedaan, heb ik mij daarvoor ingezet. 

We kunnen met elkaar vaststellen dat de resultaten er ook zijn. Ik vergelijk de situatie niet met het eerste jaar van het kabinet, 2013, maar met het jaar daarvoor, 2012. Ten opzichte van dat jaar houdt het voorliggende besluit een halvering van de aardgaswinning in. Ook in de resultaten die daarmee worden bereikt, zijn in Groningen veranderingen gaande. In 2013 waren er 29 voelbare aardbevingen; dat zijn aardbevingen die zwaarder zijn dan 1,5 op de schaal van Richter; in dit jaar zijn dat er tot nu toe 8. Dat aantal is dus van 29 gegaan naar 8 tot nu toe in dit jaar. Het zou kunnen zijn dat het aantal dit jaar uitkomt op twee derde minder dan in het jaar 2013. De zwaarste aardbeving in het jaar 2012 was 3,6 op de schaal van Richter. De zwaarste aardbeving tot nu toe in dit jaar was 2,4 op de schaal van Richter. Dat betekent dat er een factor 36 minder energie vrij is gekomen dan bij de aardbeving in het jaar 2012. 

Er is dus veel veranderd in de kracht van de aardbevingen, net als in het aantal aardbevingen. Samen met de vermindering van de gaswinning zijn daarmee belangrijke feiten vastgelegd die een basis zijn om in Groningen weer tot een normale situatie te komen, te bereiken dat de mensen zich in hun eigen gebied veilig en prettig voelen en het bij mensen bestaande wantrouwen weg te nemen. Dat kun je alleen wegnemen en daar kun je alleen verandering in brengen als je daadwerkelijk iets bereikt en realiseert. Ik denk dat deze concrete resultaten als gevolg van wat in de afgelopen jaren in de wisselwerking tussen de Kamer en het kabinet is gebeurd, een heel goede basis zijn voor de toekomst. 

De voorzitter:

We hebben geen afspraken gemaakt over het aantal interrupties, maar het is de bedoeling dat we het op dezelfde manier doen als vanochtend. Dus drie interrupties, het liefst in tweeën. 

De heer Smaling (SP):

Ik kan volgen wat de minister zegt, maar ik ben bang dat hij zichzelf te snel rijk rekent. Uit de rondetafelbijeenkomst van vorige week kwam immers ook naar voren dat de totale seismiciteit of het seismisch moment — het wordt misschien wel heel technisch — tussen 2012 en 2015 niet is afgenomen. In die zin zijn we er dus nog niet. Het zwaartepunt van de bevingen verschuift naar het zuiden. Dat spoort ook met het stilleggen van de winning in het midden van het gebied, bij Loppersum. Moet je uit dat oogpunt nu niet kiezen voor het nog een jaar vaststellen van het winstniveau, waarna we volgend jaar kunnen bekijken of het qua aardbevingen weer een gunstig jaar is geweest en op basis daarvan een besluit kunnen nemen? Ik vind echt dat we te vroeg juichen als we dit nu vijf jaar vastleggen op basis van de openingszet van de minister. 

Minister Kamp:

Ik reken mij niet rijk en ik reken alle aardbevingen in het gebied mee. Het gaat natuurlijk om gevoelens in het gebied. Het is verstandig om daar de feiten naast te leggen. Die feiten zijn dat als gevolg van wat de afgelopen vier jaar is gebeurd, het aantal voelbare aardbevingen van minstens 1,5 op de schaal van Richter in totaliteit, in het hele gebied, is gedaald van 29 naar tot nu toe in dit jaar 8. Het jaar is nog niet afgelopen; we hebben nog ruim een kwartaal voor de boeg. Het is ook een gegeven dat de zwaarste aardbeving in 2012 3,6 op de schaal van Richter was en de zwaarste aardbeving tot nu toe dit jaar, een factor 36 minder energie in het gebied losliet. Dit is dus een groot verschil met het jaar 2012 en die zware aardbeving bij Huizinge. Ik reken mij dus niet rijk en ik denk absoluut niet dat wij er zijn, maar ik vind het wel belangrijk om vast te stellen dat als gevolg van wat wij met elkaar hebben gedaan, in ieder geval op het punt van de feiten belangrijke stappen zijn gezet: vermindering van de aardgaswinning en vermindering van de seismiciteit. Het is goed om dat ook onder ogen te zien. 

Ik zal nu ingaan op de duur van het instemmingsbesluit. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Kan ik het ook bij een halve interruptie laten zodat ik nog een halve overhoud? 

De voorzitter:

Dat is goed. 

Minister Kamp:

Over de duur van het instemmingsbesluit hebben wij verschillende adviezen gehad. Als eerste noem ik de analyse van GTS waarin wordt gesteld dat voor de leveringszekerheid in een gemiddeld jaar, minimaal 24 miljard kubieke meter aardgas nodig is voor de periode tot 2020, dus voor de komende vier jaar. GTS gaat ervan uit dat de vraag naar aardgas vanaf 2021 met ongeveer 2 miljard per jaar zal afnemen van 24 miljard in 2020 tot wij in 2029 op 7 miljard kubieke meter zitten. Dat was dus het eerste uitgangspunt. In de periode van nu tot en met 2020 is volgens GTS 24 miljard kubieke meter nodig voor de leveringszekerheid. 

De voorzitter:

Ik stel toch voor dat de minister eerst dit stuk afmaakt. 

Minister Kamp:

Dat doe ik graag. Over het niveau dat door GTS is geanalyseerd, hebben de woordvoerders gezegd: het was eerst veel meer en nu het veel minder is, is het de vraag waarom het niet nog minder zou worden. Toen ik aan het begin van deze kabinetsperiode met dit dossier begon, waren de veiligheid in het gebied en de leveringszekerheid niet de twee enige uitgangspunten waar wij op stuurden. Die waren toen in veel mindere mate aan de orde dan nu. Dat is veranderd sinds de aardbeving in Huizinge en het scherpe advies van het Staatstoezicht op de Mijnen dat wij destijds hebben gekregen. Daarvoor werd er gas gewonnen waarmee Nederland werd verwarmd, dat wij konden exporteren en waarmee wij geld konden verdienen. De afspraken die werden gemaakt, golden, met de nodige nuanceringen, voor tien jaar. Dat was een andere periode. 

Vanaf het moment dat wij echt zijn gaan sturen op veiligheid en leveringszekerheid, is om te beginnen het niveau vastgesteld op 33 miljard kubieke meter per jaar; dat zou minimaal nodig zijn. Daar is in die tijd verder aan gerekend en uiteindelijk was de uitkomst 31 miljard kubieke meter. Daarna hebben wij een paar wijzigingen gezien. In de eerste plaats zijn wij overgegaan van het uitgangspunt van een koud jaar naar het uitgangspunt van een gemiddeld jaar. In de tweede plaats zijn de Wobbecijfers gewijzigd, de cijfers die het calorische gehalte van het aardgas uitdrukken, en zijn daar andere conclusies uitgetrokken. Bovendien zijn de analyses van de temperatuur, de temperatuurontwikkeling en de temperatuurprofielen veranderd. Al met al hebben de wijzigingen en de consequente druk om voor de leveringszekerheid echt het minimum op te zoeken, geleid tot een analyse van GTS waarin wordt gesteld dat in de helft van de jaren een niveau van 24 miljard kubieke meter voldoende is om de leveringszekerheid te waarborgen. Naarmate het kouder is, is er in een aantal jaren meer nodig, maar wij hebben heel precies en transparant vastgelegd dat er ook alleen maar naar de mate waarin het kouder is, meer mag worden gewonnen dan 24 en nooit meer dan 6 miljard kubieke meter extra. Dat is het eerste wat is gebeurd voor het niveau van 24 waarvan nu sprake is. 

Ten tweede heeft het SodM gesteld dat er allerlei voorwaarden moeten worden verbonden aan de instemming die met het winningsplan kan worden gegeven. Dat zijn scherpe voorwaarden waaraan de NAM op dit moment niet kan voldoen en waar ze in de komende jaren aan zal moeten werken. Het SodM stelde bovendien dat het om meerdere redenen noodzakelijk is om in de periode waarin het winningsbesluit kan worden genomen, ook voor een wat langere periode duidelijkheid te geven. Het uiteindelijke advies van het SodM aan mij was om een nieuw winningsplan te vragen in maart 2021. Zelf heb ik bedacht dat ik dat een halfjaar kon vervroegen en heb ik daar 1 oktober 2020 van gemaakt. Zo kan ik een jaar nemen om het winningsplan te beoordelen, inclusief alle daarbij horende inspraak et cetera. Zo kunnen we in oktober 2021 een besluit nemen. Tot zover het SodM. 

Toen kwam de Mijnraad. Alle adviezen van GTS, het SodM, de Tcbb overzien hebbend, vond deze het een groot risico dat procedures door elkaar zouden gaan lopen. Er moet een heleboel gebeuren om tot een besluit over een winningsplan te kunnen komen. De Mijnraad constateerde dat we van de ene in de andere procedure vielen, dat de ene nog niet is afgelopen voor de andere gaat lopen. Dit, in combinatie met de conclusie van het SodM dat de NAM meerdere jaren nodig heeft om aan de strikte voorwaarden te voldoen en de conclusie van GTS met betrekking tot het niveau van 24 miljard m3 gedurende een periode van vijf jaar, tot het jaar 2021, heeft de Mijnraad ertoe gebracht om inderdaad uit te gaan van een periode van vijf jaar waarvoor nu het winningsbesluit zou kunnen worden genomen. Dat waren de adviezen die ik heb gekregen en de conclusies die ik daaruit heb getrokken. 

De Mijnraad vindt tevens dat er na een periode van twee jaar zal moeten worden geëvalueerd of er daadwerkelijk aan die periode van vijf jaar en het niveau van 24 miljard m3 kan worden vastgehouden. Ik denk dat het goed is om van jaar tot jaar de ontwikkelingen op een rij te zetten. Zijn er nieuwe ontwikkelingen in de techniek? Zijn er nieuwe ontwikkelingen in de berekening van de temperatuur? Zijn er andere ontwikkelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de veiligheid of veranderde omstandigheden, waardoor we tot andere inzichten zouden moeten komen wat betreft de duur van de periode en de omvang van de gaswinning? Ik denk dat het goed is om dit van jaar tot jaar op een rij te zetten. Ik denk ook dat het van belang is dat in de gewijzigde Mijnbouwwet, die de Tweede Kamer heeft aangenomen en die binnenkort in de Eerste Kamer aan de orde komt, naast alle andere bestaande mogelijkheden in het belang van de veiligheid of van het voorkomen van schade, voor de minister de mogelijkheid staat om in het geval van veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten een ander besluit te nemen over het volume van de gaswinning dan dat wat oorspronkelijk was genomen voor die periode van vijf jaar. Zo kan ik van jaar tot jaar bekijken wat de situatie is, wat de feiten zijn, hoe ik een en ander inschat en welke adviezen ik daarover heb gekregen. Ik zal zeker ook van jaar tot jaar hierover overleggen met degenen in het gebied die mij adviseren, om ervoor te zorgen dat wij zo het hele plaatje hebben. Zo kunnen wij in die periode van vijf jaar tussentijds en van jaar tot jaar bekijken of die gewijzigde omstandigheden en nieuwe inzichten zich voordoen, in het belang van de veiligheid of het voorkomen van schade. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De minister goochelt met getallen en hij creëert mist. Hij zei letterlijk dat we vanaf 2021 jaarlijks 2 miljard minder nodig hebben. Maar in zijn brief van 12 september schrijft hij "vanaf 2020", dus niet "vanaf 2021". Dat lijkt marginaal, maar dat is nogal wat. Het besluit ligt straks namelijk voor vijf jaar vast. En in zijn brief schrijft de minister dat we al na drie jaar 2 miljard kuub gas minder nodig hebben en dat we na twee jaar — het is dus vijf jaar in totaliteit — nog eens, in totaliteit, 4 miljard kuub minder nodig hebben. Nu zegt de minister dat we een en ander een jaar hebben opgeschoven, maar in die periode van vijf jaar is dat heel erg veel. Ik vraag mij dus af wat de minister bedoelt. Gaat de vermindering in vanaf 2020, zoals hij schrijft, of zal daarvan sprake zijn vanaf 2021, zoals hij zegt? 

Minister Kamp:

Ik goochel nooit met getallen; ik probeer een zo goed mogelijk inzicht in de situatie te geven en ook duidelijk te maken welke conclusies ik daaruit heb getrokken. Ik probeer dus altijd de cijfers zo helder mogelijk aan de Kamer te presenteren. 

Vanaf het jaar 2020 is er een daling voorzien in de gasvraag, tot aan het jaar 2029. Voorzien wordt een daling van 24 miljard naar 7 miljard. De winning zal met gemiddeld 2 miljard per jaar naar beneden gaan. Voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 zal het niveau dus 24 miljard kuub zijn. Na het jaar 2020 gaat die daling zich inzetten. Daarom heb ik gezegd dat ik in oktober 2020 een nieuw winningsplan wil hebben. Dan heb ik een jaar de tijd om dat te beoordelen. Vervolgens kunnen we weer voor een langere periode een besluit nemen. Mochten zich tussentijds wijzigingen voordoen, dan hoeven we echt niet tot het jaar 2020 te wachten. We kunnen dan al in 2019, in 2018 of in 2017 een beslissing daarover nemen. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Dan begrijp ik dus dat de brief van 12 september niet klopt. Daarin schrijft de minister "vanaf 2020", maar hij bedoelt "na 2020", dus "vanaf 2021". Als de minister al weet dat het gasniveau, de productie, omlaag kan, waarom wordt het besluit dan toch voor een periode van vijf jaar vastgelegd? Waarom wordt er dadelijk niet gekeken hoe de gasproductie misschien nog verder omlaag kan worden gebracht? We hebben het immers niet over vijf jaar, maar we hebben het naar het oordeel van de minister op z'n best over vier jaar. 

Minister Kamp:

Die periode van vijf jaar is het resultaat van de adviezen die ik heb gekregen. Het betrof in de eerste plaats de analyse van SodM waarbij gezegd is dat een niveau van 24 miljard kuub noodzakelijk is en dat vanaf 2021 die daling zich voordoet. In het eerste jaar is dat een daling van 24 miljard naar 22 miljard. Ik heb net aangegeven waarom het Staatstoezicht op de Mijnen heeft gezegd dat per 1 maart 2021 een nieuw winningsplan moet worden gevraagd. Ik heb gezegd dat ik dat wat eerder ga doen, namelijk op 1 oktober van het jaar 2020. En ik heb aangegeven waarom de Mijnraad, alle adviezen overziend, ook heeft gezegd dat er een periode van vijf jaar moet worden gekozen vanwege het feit dat procedures door elkaar gaan lopen. 

Wat betreft de voorwaarden die we nu opgelegd hebben en de wijzigingen die we nu ingezet hebben, moeten we nagaan hoe een en ander zich in de praktijk ontwikkelt en welke conclusies we daaruit kunnen trekken. Dat kunnen we niet op korte termijn doen. Dat zijn de argumenten voor het kiezen voor een periode van vijf jaar met de restrictie die ik net heb aangegeven, namelijk die dat ik de mogelijkheid heb om tussentijds te wijzigen. Ik ben ook van plan om dat te doen als daar aanleiding voor is. En ik ben van plan om een en ander ieder jaar met de Kamer te wisselen, zodat zij jaarlijks inzicht heeft in de beslissing die ik zal nemen en zij daarover met mij kan spreken. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Wij hebben hier inderdaad met grote regelmaat gasdebatten gevoerd. Daarin heeft de minister ons eerst verteld dat er per se 39 miljard kuub gewonnen moest worden vanwege leveringszekerheid. Niet kort daarna was het 33 miljard kuub. Vervolgens was het 27 miljard kuub en nu moet het per se 24 miljard kuub zijn vanwege de leveringszekerheid. Als je echter goed kijkt naar de brief van 8 juni 2016 van GTS die wij gekregen hebben om uit te leggen hoe tot die 24 miljard kuub wordt gekomen, blijkt dat dit niet met de leveringszekerheid te maken heeft. Daar zit tussen de 2 miljard en de 4 miljard kuub in die daar bovenop komt, alleen omdat we nu vlak willen winnen. Gingen we uit van niet-vlak winnen, dan konden we toekomen met 2 miljard kuub tot 4 miljard kuub minder. Het is dus niet vanwege de leveringszekerheid. In diezelfde brief staat ook dat er een verminderde marktvraag is in Frankrijk en België. Dat bevestigt het bedrijf ENGIE. Hierdoor zou er nog eens 1 miljard kuub af kunnen. Die 24 miljard kuub is dus niet vanwege de leveringszekerheid. Waarom houdt de minister in dit geval dan voor vijf jaar vast aan een bepaald aantal kuub, terwijl dit echt naar beneden kan? Als we het immers over één ding eens zijn, is dat het volgende: hoe minder gas er gewonnen wordt, hoe veiliger dat is voor de Groningers. Alle partijen, adviesuitbrengers en wetenschappelijke organen houden daar in elk geval aan vast. 

Minister Kamp:

Mevrouw Van Tongeren komt met een heleboel stellingen die zij in een vraag probeert te verpakken. Een van haar stellingen is dat de hoeveelheid van 24 miljard kuub niet gebaseerd is op de leveringszekerheid. Dat is maar een voorbeeld van wat niet klopt in hetgeen zij heeft gezegd. Vanaf een bepaald moment zijn wij heel bewust gaan sturen op veiligheid en leveringszekerheid; dat heb ik net al gezegd. Toen kwam de 33 miljard m3 in beeld, die wij om redenen die ik destijds met de Kamer heb gedeeld, hebben veranderd naar 31 miljard m3. Wij gingen eerst uit van een koud jaar, maar zijn toen overgegaan naar een gemiddeld jaar. Vervolgens zijn er veranderingen geweest in temperatuurprofielen, marktvraag en de Wobbe-index. Dat alles heeft ertoe geleid dat GTS mij nu adviseert om 24 miljard m3 aan te houden als ten minste noodzakelijk voor de leveringszekerheid in een gemiddeld jaar, mits ik in jaren dat het kouder is en naarmate het kouder is, toesta dat er meer gewonnen wordt, met een maximum van 6 miljard m3. Dat is het advies van GTS. 

Mevrouw Van Tongeren haalde aan dat sprake is van een verschil van ongeveer 2 miljard m3, die meer gewonnen zou moeten worden. Ik ga uit van de 24 miljard m3 die ik aan de Kamer heb gecommuniceerd. Dat is dus ook het niveau dat ik heb vastgesteld op basis van de adviezen. GTS heeft berekeningen gemaakt waarbij zij de aanname heeft gedaan dat de bestaande stikstofinstallaties op een gegeven moment voor 100% continu zouden kunnen worden ingezet. Een realistische schatting van het kunnen inzetten van die stikstofinstallaties is 85%; dat vindt GTS ook. Al met al heeft het advies van GTS ertoe geleid dat ik besloten heb tot een hoeveelheid van 24 miljard m3. Dat is in overeenstemming met hetgeen GTS mij uiteindelijk geadviseerd heeft. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De minister heeft in de Kamer weleens vaker moeten zeggen dat de versie die mevrouw Van Tongeren geeft toch net iets meer strookt met de werkelijkheid dan de versie die de minister geeft. Dat is in dit geval ook zo. Op bladzijde 7, bovenaan, onder het kopje "Groningen gelijkmatig", schrijft GTS letterlijk dat de inzet van het Groninger gasveld stijgt met 2 tot 4 miljard kuub als er gelijkmatig gewonnen wordt. Dat is dus niet het gevolg van de leveringszekerheid, maar van de keuze om over te gaan op de methode van vlak winnen. Voor vlak winnen is, zoals we in de hoorzitting hebben gehoord, geen wetenschappelijke onderbouwing. De wetenschappers zeiden dat er misschien wel een onderbuikgevoel is. Waar iedereen het wel over eens is, is het volgende: hoe minder je wint, hoe minder je nodig hebt. Graag krijg ik van de minister de erkenning — dat mag best in tweede termijn of straks even — dat in het advies van GTS, op bladzijde 7, bovenaan inderdaad staat dat we 2 tot 4 miljard kuub winnen, uitsluitend op een onderbuikgevoel van alle deskundigen. De minister kan daarin meegaan en daartoe besluiten, maar dat is niet vanwege de leveringszekerheid. 

Minister Kamp:

Het advies aan mij is om voor de leveringszekerheid een minimum van 24 miljard m3 aan te houden. Dat is voldoende voor een gemiddeld jaar. Als het kouder is dan in een gemiddeld jaar — dat is te berekenen in een aantal graaddagen — zal er meer nodig zijn. Naarmate het kouder is, zal ik ook toestemming geven om meer te winnen. Dat zal telkens binnen een maand na afloop van het desbetreffende gasjaar bekend zijn. Dat duurt dus geen driekwart jaar, zoals net werd gesteld, maar een maand. Dan zullen we, voor zover dat nodig is, meer winnen dan die 24 miljard m3. De hoeveelheid van 24 miljard m3 is echter het advies dat ik uiteindelijk gekregen heb en het besluit dat ik genomen heb. 

Mevrouw Van Tongeren sprak over vlakke winning en zei dat de deskundigen het daar niet over eens zijn. Ik lees in het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen dat deze organisatie vlak winnen van belang vindt. Het heeft ook kunnen vaststellen dat vlak winnen een positief effect heeft op het verminderen van de seismiciteit. Juist om die seismiciteit zo laag mogelijk te houden, adviseert het SodM om op die 24 miljard kuub te gaan zitten, zodat zo veel mogelijk vlak gewonnen wordt. En hoe groot precies het positieve effect is van die vlakke winning, kan het SodM op dit moment nog niet zeggen. Daar is nader onderzoek voor nodig. Daarvoor zijn nadere meetgegevens nodig die in de komende jaren beschikbaar komen. Als die informatie er is, dan weten we meer. Dat is een van de redenen dat het de komende vijf jaar mogelijk moet zijn om in geval van gewijzigde inzichten en gewijzigde omstandigheden, te besluiten om de hoeveelheid van 24 miljard kuub die we hebben vastgelegd in het winningsbesluit, te wijzigen. Het moet mogelijk zijn om daar een ander besluit over te nemen. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb veel vragen aan de minister. Ik zal proberen me te beperken. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft een behoorlijk kritisch advies geschreven over de documenten die de NAM overlegd heeft. Het meet- en regelprotocol is onvoldoende, de modellen die gehanteerd zijn om het veiligheidsrisico te berekenen, zijn ook onvoldoende. De NAM heeft dus gewoon nog huiswerk gekregen. Ik hoor de minister spreken over een winningsplan voor vijf jaar, over een instemmingsbesluit voor die periode. Waarom besluit de minister niet tot een winningsbesluit van één jaar, zodat we daarna opnieuw kunnen kijken naar de stukken die voor ons liggen? Welke stok achter de deur heeft de minister als we akkoord gaan met die periode van vijf jaar? Er moet immers wel iets gebeuren. Die modellen moeten gewoon beter. Het regelprotocol moet er ook gewoon komen. 

Minister Kamp:

Ik kom straks nog te spreken over het meet- en regelprotocol. Er is gevraagd waarom het kabinet besloten heeft tot vijf jaar in plaats van tot vier jaar. Ik heb het net inhoudelijk toegelicht. Ik merk ook op dat dat in overeenstemming is met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen. Het is ook in overeenstemming met het advies van de Mijnraad. Het sluit bovendien aan bij de analyse die GTS heeft gemaakt. Dat is de reden dat wij hebben gekozen voor vijf jaar. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft geadviseerd om over te gaan tot een winningsniveau van 24 miljard kuub zolang het meet- en regelprotocol en de modellen nog niet in orde zijn. Tot mijn verrassing houdt het Staatstoezicht op de Mijnen de weg open om meer gas te gaan winnen in Groningen. De minister heeft gezegd dat dat voor hem geen begaanbare weg is. Ik vind dat een goede keuze. Ik stel dus wel vast dat de minister daar ook een eigen afweging in maakt, anders dan het Staatstoezicht op de Mijnen. Waarom volgt de minister het Staatstoezicht op dit punt niet, wat ik overigens geheel terecht vind? En waarom zegt de minister niet: ik wil nog een stap verdergaan; gezien de kritiek die het Staatstoezicht zelf heeft, ga ik over tot een besluit van één jaar en dan kijken we met elkaar verder? 

Minister Kamp:

Ik vind het Staatstoezicht op de Mijnen in dit hele dossier van het grootste belang. Ik heb ook grote waardering voor de wijze waarop het Staatstoezicht op de Mijnen actief is. Maar het is niet zo dat de baas van het Staatstoezicht op de Mijnen verantwoording aan de Kamer staat af te leggen. Dat ben ik. De uiteindelijke besluiten over het winningsplan worden ook niet genomen door het Staatstoezicht, maar door het kabinet. Wij hebben het heel belangrijke advies van het Staatstoezicht, maar wij hebben ook het belangrijke advies van de Mijnraad en wij hebben ook de analyses van GTS. Ik heb ook mijn eigen ambtelijke advies. Er zijn dus allerlei adviseringen en analyses die bij mij komen. Ik doe een voorstel aan het kabinet en op basis van mijn voorstel neemt het kabinet dan een besluit. Een eventuele afwijking van adviezen is geen diskwalificatie van een advies, maar dat is gewoon proberen om op basis van alle adviezen en analyses tot een zo goed mogelijk besluit te komen. Er zijn inderdaad twee afwijkingen tussen het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen en het besluit dat wij genomen hebben. Ten eerste, het SODM oppert de mogelijkheid om, als daar redenen voor zijn, de 24 miljard te verhogen tot 27 miljard. Die ruimte bieden wij niet. In de tweede plaats heeft men gezegd: vraag per 1 maart 2021 een nieuw winningsplan. Ik heb dat laten doen per 1 oktober 2020. Ik vind dat marginale afwijkingen. Het besluit van het kabinet is in lijn met het advies van het Staatstoezicht en ik ben het Staatstoezicht zeer erkentelijk voor de grondige advisering die ik van hen krijg. 

Mevrouw Klever (PVV):

Minder gaswinning betekent minder bevingen en dus minder schade en meer veiligheid. Daar zijn wij het volgens mij allemaal wel met elkaar over eens. Nu wil de minister dit jaar 24 miljard kuub winnen. Tegelijkertijd zegt een van de afnemers: wij willen minder afnemen. Waarom mogen zij dan niet gewoon minder afnemen? Dat is toch in het belang van ons allemaal? Dan kan de gaswinning toch met een paar miljard kuub omlaag? 

Minister Kamp:

Voorzitter, wat doe ik hier nu mee? Ik heb een heleboel vragen te beantwoorden, van negen woordvoerders. Ik probeer dat een beetje te clusteren. Het kan natuurlijk zo zijn dat ik wegens interrupties van het ene naar het andere onderwerp moet springen. Als de Kamer dat wenst, zal ik dat doen. Anders houd ik de logische volgorde aan. 

De voorzitter:

Wat is die logische volgorde? Het is misschien belangrijk dat de Kamerleden dat weten. 

Mevrouw Klever (PVV):

Met mijn interruptie borduur ik voort op die van mevrouw Van Tongeren. 

Minister Kamp:

Ik ben nu bezig met het niveau van de gaswinning en de periode waarvoor het besluit geldt dat het kabinet heeft genomen. Ik kom straks op de voorwaarden voor het instemmingsbesluit en op de schadeafhandeling. Ik ga in op de schadeafhandeling in de toekomst, op de versterkingsopgave, het cultureel erfgoed en een aantal overige punten. Ik zal zeker bij een van deze punten ook bij de brief van ENGIE terechtkomen. Ik zou het nu ook kunnen doen, maar dan haal ik alles een beetje door elkaar. 

De voorzitter:

Dat hoeft niet. Als de onderwerpen zo zijn afgebakend, is het inderdaad goed om het op die manier te doen. Dan krijgen de Kamerleden de gelegenheid om daar vragen over te stellen. Kunnen wij deze afspraak maken? 

Mevrouw Klever (PVV):

Mevrouw Van Tongeren vroeg in haar interruptie in feite naar hetzelfde. Ik vraag er nu op door en zie niet in waarom dit nu niet kan. Ik zou het op prijs stellen als het nu kan, laat ik het zo zeggen. 

De voorzitter:

Dat kan, maar ik wil toch het voorstel doen om te kijken of wij de minister de gelegenheid kunnen geven om op basis van zijn indeling de vragen te beantwoorden die in de eerste termijn zijn gesteld. Als hij daarmee klaar is, kunnen de Kamerleden daarop doorgaan of andere vragen stellen naar aanleiding van wat de minister zegt. U kijkt zo boos, mevrouw Klever. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Even ter verduidelijking: u stelt voor dat de minister in blokjes antwoordt en dat wij aan het einde van elk blokje een vraag kunnen stellen? Dit blokje ging wat de minister betreft over het niveau van de gaswinning. Is hij dan aan het einde van wat hij daarover wilde zeggen? Ik heb op dat punt nog een vraag. 

Minister Kamp:

Ik ben ingegaan op drie dingen. In de eerste plaats op de periode van vijf jaar, in de tweede plaats op het niveau van 24 miljard kuub en in de derde plaats op de informatie die ik jaarlijks krijg en de conclusie die ik daaruit trek, de informatie aan de Kamer en mogelijk het debat met de Kamer over de vraag of er gewijzigde omstandigheden zijn. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat de minister de vraag van mevrouw Klever beantwoordt, en dan gaan wij over op het nieuwe voorstel. 

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik ben als was in uw handen. Als u dit wenst, doe ik het. Het bedrijf ENGIE heeft gezegd van mening te zijn dat er 2 miljard kubieke meter aardgas minder nodig zou zijn dan de 24 miljard kubieke meter waarvan ik heb gezegd dat die nodig is. ENGIE zegt, minder gas te willen afnemen en minder gas nodig te hebben. Dus is er volgens ENGIE minder gas nodig, maar dat is een misverstand. Het gaat er niet om wat ENGIE voor contracten heeft afgesloten. Het gaat er ook niet om wat er allemaal wordt verhandeld op de beurs van gas in Groningen. Het is gewoon de markt die daar zijn werk doet. Bij het bepalen van het niveau van 24 miljard kubieke meter kijk je naar wat ten minste de reële behoefte is van bedrijven en mensen die zijn aangewezen op dat laagcalorische Groninger gas. Wat heb je ten minste nodig voor de bedrijven en de mensen in Nederland, in Frankrijk, in Duitsland en in België? Daar heb ik mee te maken. ENGIE zit daar ergens tussen met een contract. Zij hebben destijds een contract afgesloten voor een hoeveelheid gas en voor een prijs waarvan zij nu denken: dat doen wij eigenlijk liever niet, die hoeveelheid voor die prijs, en wij willen dat veranderen. Dan hebben zij een conflict met degene met wie zij het contract hebben afgesloten, namelijk GasTerra. Ze zullen dit ook verder moeten afwikkelen met GasTerra. In ieder geval leidt dit er niet toe dat wij minder behoefte zouden hebben aan het laagcalorische Groningse gas. Wij hebben dit nog eens rustig met ENGIE doorgesproken en ENGIE heeft in dat gesprek toegegeven dat dit er inderdaad niet toe leidt dat er in plaats van 24 miljard 22 miljard kubieke meter nodig zou zijn. Dit is een contractuele kwestie tussen twee partijen die ieder hun eigen verantwoordelijkheid dragen. Ik laat het oplossen van dat geschil graag aan hen, zoals dat in die wereld veelvuldig gebeurt. Soms worden ze het eens, soms worden ze het niet eens. Er zijn arbitrages en dergelijke. Dat is hun wereld. Mijn wereld is dat ik bekijk wat ten minste nodig is voor de leveringszekerheid. Dat is het niveau dat ik vasthoud. 

Mevrouw Klever (PVV):

Het Groninger gas is uniek gas. Het is laagcalorisch gas. Heel veel huishoudens in Nederland, Duitsland, België en Frankrijk zijn afhankelijk van laagcalorisch gas. ENGIE voorziet een groot deel van België en alle Franse gebruikers van laagcalorisch gas, van het Groningse gas. Zij geven aan: als wij moeten afnemen wat in ons contract staat, houden wij twee miljard kuub laagcalorisch gas over; dat gaan wij dan omzetten in hoogcalorisch gas. Is dat niet heel erg zonde? Aan de ene kant gebruiken wij hier stikstofinstallaties om hoogcalorisch gas in laagcalorisch gas om te zetten. Vervolgens verplichten wij een afnemer om twee miljard kuub meer laagcalorisch gas af te nemen dan die wil. Vervolgens zet die het weer om in hoogcalorisch gas. De hamvraag is natuurlijk of die 24 miljard kuub niet gewoon omlaag kan. 

Minister Kamp:

Wij doen niks. Het zijn twee partijen, GasTerra en ENGIE. Zij hebben een contract met elkaar afgesloten. Dit is dus hun verantwoordelijkheid. Zij doen dingen. Het is niet zo dat het gas niet nodig zou zijn in Frankrijk en België, maar kennelijk heeft ENGIE meer gas ingekocht dan het aan zijn klanten kwijt kan. Bovendien vindt ENGIE de prijs te hoog. Die dingen moet ENGIE dan met GasTerra bespreken, maar per saldo is er voor de klanten in Duitsland, België en Frankrijk en de klanten in Nederland een bepaald minimumniveau nodig. Dat is die 24 miljard kubieke meter. Wij hebben het voor alle zekerheid gecheckt bij de Fransen en de Belgen. Zij komen tot dezelfde conclusies. Zij hebben het met ENGIE besproken. ENGIE snapt ook dat het geen 22 wordt, maar dat het 24 blijft. Als ENGIE meer gas heeft ingekocht dan het kan verkopen aan zijn klanten, moet het dat gas gewoon verkopen. Daar is een markt voor. Daar zal ENGIE dan een bepaalde prijs voor vangen. Ik weet niet hoe die zich verhoudt met de prijs die ENGIE met GasTerra heeft afgesproken, maar dat is een verantwoordelijkheid van marktpartijen waar ik niet in ga treden. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dit was het laatste blok over het niveau van de gaswinning. Het CDA zou graag zien dat het niveau van de gaswinning verder omlaagging, voor zover dat mogelijk is. Een van de mogelijkheden ligt bij de industrie. Daar zijn wel investeringen voor nodig. De minister heeft daarover gisteren nog een brief naar de Kamer gestuurd. Kan hij ons meenemen in de besparingsmogelijkheden die daar liggen? Welke mogelijkheden zijn er om een en ander om te vormen naar duurzame oplossingen? En op welke termijn kan dat? Als wij nu besluiten om voor vijf jaar akkoord te gaan met 24 miljard kuub, moeten wij daar wel serieus naar gekeken hebben. Hoe ziet de minister dit in relatie tot de verlaging van het plafond? 

Minister Kamp:

Ik kom straks nog terug op de stikstoffabriek die eventueel gebouwd gaat worden in Zuidbroek. Hetzelfde geldt voor het aanpassen van industrieën en elektriciteitscentrales in Nederland. Het is mogelijk om vijf grote industrieën in Nederland om te bouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Het is ook mogelijk om twee elektriciteitscentrales om te bouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Als wij dat doen, zal dat ongeveer vanaf 2020 effect hebben, maar vanaf 2021 zien wij de vraag naar gas al aflopen. De vraag is of het verstandig is om zulke grote bedragen te investeren in een omzetting van fossiel naar fossiel. Is het niet veel verstandiger om ons te blijven richten op wat we in de andere debatten ook consequent doen, namelijk op de overgang van fossiel naar duurzaam, van fossiel naar hernieuwbare energie en op warmte in plaats van gas? Ik denk dat dat verstandig is. Een eventueel besluit om industrieën te gaan ombouwen en dus weer extra in fossiel te investeren, elektriciteitscentrales te gaan ombouwen en daarin te investeren, zou volgens mij het beste samen kunnen worden genomen met een besluit over de stikstoffabriek die eventueel in Zuidbroek gaat komen. Het beste moment om dat besluit te nemen is naar mijn overtuiging niet nu, maar over een jaar, na de zomer van 2017. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

De minister begint nu over de stikstoffabriek. Een paar jaar geleden is aangekondigd dat die er per se moest komen in verband met de veiligheid van de Groningers. Nu wordt daar opeens van afgeweken. Kan de minister toelichten waarom hij dat doet, wetende dat met investeringen in duurzaamheid heel veel jaren gemoeid zijn en ondertussen wel de veiligheid van de Groningers gegarandeerd moet worden? 

Minister Kamp:

Ik zou nu van de industrie en de elektriciteitscentrales over kunnen gaan op Zuidbroek, maar ik wijs erop dat ik op deze manier dan van het ene naar het andere onderwerp ga. 

De voorzitter:

Ik ga hier toch even met jullie een afspraak over maken. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

De vraag gaat natuurlijk over de hoogte van de gaswinning en dit zijn punten die daar rechtstreeks betrekking op hebben. Ik kan mij voorstellen dat we dan heen en weer schieten wat onderwerpen betreft, maar dit is wel relevant voor de hoogte van de gaswinning en dus voor het gaswinningsbesluit. 

De voorzitter:

Natuurlijk en u hebt ook gewoon recht op een antwoord. Als die vraag niet wordt beantwoord, krijgt u ook de gelegenheid om die alsnog te stellen. We hebben drie interrupties in tweeën afgesproken, maar we kunnen ook werken met blokjes. Na elk blokje krijgen jullie dan de gelegenheid om daar een interruptie op te plegen. Dan verloopt het debat, hoop ik, op een ordentelijke wijze. Ik kan me voorstellen dat het lastig is om van de hak op de tak te springen. Aan jullie de keuze. Ik kan het ook zelf beslissen, maar ik dacht: ik doe het democratisch. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Als ik mag helpen. De minister legt zelf in zijn antwoord een relatie met Zuidbroek en er is een directe relatie met de hoogte van de gaswinning, namelijk via de hoogte van de vraag. Laten we ons aan uw voorstel om met blokken te werken, houden, maar daar waar er een onlosmakelijk verband is, zeker als dat door de minister wordt gelegd, willen wij niet worden beperkt. 

De voorzitter:

Jullie zijn bij dit debat aanwezig, dus mocht dat punt onvoldoende aan de orde zijn geweest, dan krijgen jullie de gelegenheid om daar alsnog op terug te komen. 

Dan geef ik nu het woord aan de minister om dit blokje af te ronden en daarna krijgt de Kamer de gelegenheid om daarover vragen te stellen, als dat nodig is. 

Minister Kamp:

Laat ik beide woordvoerders dan tegemoetkomen en beginnen met Zuidbroek. Er zou een fabriek worden gebouwd in Zuidbroek en daar is een investering van 480 miljoen euro voor nodig. Met die fabriek wordt stikstof uit de lucht gehaald en dat wordt aan hoogcalorisch gas toegevoegd om dat op het niveau van laagcalorisch gas te brengen. Daarvoor doen we een investering van een half miljard in fossiel. Niet in hernieuwbaar, niet in duurzaam, niet in warmte, maar in fossiel. Die investering is in beeld gekomen toen twee jaar geleden GTS tegen mij zei: luister, wij zien aankomen dat wij onvoldoende capaciteit hebben om aan de vraag te voldoen als het een heel koude winter is en iedereen op een maandagochtend begint te draaien, de kantoren open gaan, fabrieken beginnen te draaien en de mensen hun huis overdag warmer willen hebben dan 's nachts; daar moet iets aan gedaan worden en wij denken dat we daar een extra stikstoffabriek voor nodig hebben. Ik heb dat aan de Kamer gemeld en ik heb gezegd dat ik niet het risico wilde lopen dat wij in een koude winter op een maandagochtend de zaak stil zien vallen in het land. Het voornemen van het kabinet was om daar een stikstoffabriek te bouwen en om daar rond deze tijd een definitief besluit over te nemen. 

Inmiddels is GTS opnieuw bij mij gekomen. Men heeft gezegd dat de situatie is veranderd. De eerste verandering betreft een verminderde gaswinning uit het Groningenveld de laatste jaren. Als gevolg van die vermindering zit er meer druk in het Groningenveld. Als er plotseling meer gas nodig is, kan er een grotere hoeveelheid gas uit het Groningenveld worden gehaald. Dat is één. Verder is GasTerra erin geslaagd om een aflopend contract met TAQA voor een gasveld in het westen van het land te verlengen voor een periode van acht jaar. De opslag van gas in dat veld maakt het mogelijk om op korte termijn een grote hoeveelheid gas te leveren, zelfs meer dan een nieuwe stikstoffabriek zou kunnen leveren. Die combinatie van een hoge druk op het Groningenveld en de beschikbaarheid van een gasopslag in het westen van het land, waardoor indien nodig veel extra gas op het net kan worden gezet, heeft geleid tot de conclusie dat de fabriek niet nodig is, anders dan twee jaar geleden werd gedacht. 

Deze gewijzigde analyse legde GTS mij voor. Ik weet natuurlijk dat zo'n gasfabriek niet alleen van belang is voor de capaciteit op een maandagochtend in een koude winter. Je kunt zo'n fabriek ook constant laten draaien, waardoor je minder gas uit Groningen nodig hebt. Je kunt immers hoogcalorisch gas omzetten in gas met dezelfde kwaliteit als het laagcalorische Groningse gas. Als we die fabriek gaan bouwen, gaat die pas draaien vanaf het jaar 2020. Vanaf datzelfde jaar zal de vraag naar gas dalen. Dan ben je dus een aantal jaren bezig om een fabriek neer te zetten, wat bijna een half miljard euro kost, en zodra de fabriek gaat draaien, neemt de vraag naar gas af. Op grond van die verminderde vraag heb je de mogelijkheid om minder te winnen. Dan heb je die fabriek minder en op den duur zelfs helemaal niet meer nodig. 

Al met al is dat een lastige afweging die moet worden gemaakt. Ik vond dat die afweging nog niet tot een conclusie gebracht kon worden. Staatstoezicht heeft gezegd dat er al een belangrijke vermindering in seismiciteit is gerealiseerd. Waar eerder sprake was van 27 miljard, is nu sprake van 24 miljard. Dat heeft volgens mij een belangrijk positief effect. Staatstoezicht zegt dat een vlakke winning ook een belangrijk positief effect heeft, al is niet bekend hoe groot dat effect precies is. Daarover denkt men over een jaar meer te kunnen zeggen. Als we over een jaar toch nagaan of er tussentijds een afweging moet worden gemaakt met betrekking tot het volume — de komende vijf jaar zal ik, zoals gezegd, ieder jaar een afweging maken en die ook met de Kamer delen — lijkt het me logisch om na een jaar te kijken welke gegevens er beschikbaar zijn gekomen. Dan kun je alle recente cijfers met betrekking tot de seismiciteit wegen en kun je de beschreven afweging op een verantwoorde manier maken. Het is dus niet dat zo — enkele woordvoerders zeiden dat — dat er is besloten om de fabriek niet te bouwen. Er is besloten om dat besluit niet nu te nemen, maar pas over een jaar. 

De voorzitter:

U kijkt uitnodigend naar mevrouw Dik-Faber, maar is dit blokje klaar? Daarover hebben we immers net een afspraak gemaakt. 

Minister Kamp:

Ja, voorzitter. 

De voorzitter:

Dan mag mevrouw Dik-Faber interrumperen. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de stikstofinstallatie. De ChristenUnie is echt de allerlaatste fractie die wil investeren in fossiel. Tegelijkertijd zie ik onszelf voor een ongelooflijk grote opgave staan om naar nul-op-de-meterwoningen te gaan, niet alleen in Nederland maar ook in Duitsland. Als we echt onafhankelijk van gas zouden worden, zouden we in Nederland 7 miljoen woningen moeten transformeren. Gedurende 25 jaar is dat 280.000 woningen per jaar. Als je die opgave afzet tegen de paar honderd per jaar die we nu doen en daarbij rekening houdt met wat er in het buitenland nog allemaal moet gebeuren — denk aan de oproep van vorige week waarin men eigenlijk zei: we hebben te weinig monteurs die dat allemaal kunnen doen — is het dan niet gewoon heel realistisch dat we die stikstofinstallatie gaan bouwen? Niet dat ik daar blij mee ben, maar is dat niet gewoon zo? 

Minister Kamp:

Wij zijn er in gesprekken met Duitsland, Frankrijk en België in geslaagd om het ombouwprogramma dat zij zich daar voorgenomen hadden, te laten vervroegen. Duitsland heeft op dit moment inderdaad te weinig monteurs. Het heeft een aantal jaren de tijd om die monteurs beschikbaar te krijgen. Daarom wil Duitsland vanaf het jaar 2020 zijn vraag naar Groninger gas met 10% per jaar afbouwen. Dat is allemaal meegenomen in de analyse van GTS die uiteindelijk leidt tot 24 miljard m3. 

In antwoord op de vraag van mevrouw Dik-Faber zeg ik ook niet dat het besluit om die gasfabrieken te bouwen niet genomen zou moeten worden. Ik vind het nu alleen niet het goede moment om dat besluit te nemen, omdat het om een moeilijke afweging gaat en niet alle relevante gegevens beschikbaar zijn. Ik verwacht dat er over een jaar meer relevante gegevens beschikbaar zijn en dat dan die afweging beter gemaakt kan worden, ook in combinatie met die andere afweging waarover ik het net al heb gehad. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik wil heel graag van de minister horen welke informatie hij nog nodig heeft. Alleen al de opgave voor ons eigen land is enorm groot: het gaat om 7 miljoen woningen; 25 jaar lang moeten er 280.000 woningen per jaar worden omgebouwd tot nul-op-de-meter om helemaal onafhankelijk van gas te worden. Gaan we dat redden? Ik vrees dat dat niet gaat lukken. Ik wil daar heel graag de schouders onder zetten. Mijn fractie heeft daar samen met D66 en de Partij van de Arbeid moties over ingediend. Wij stellen daarin bijvoorbeeld voor om het via het vastrecht te laten betalen, zodat daar op die manier een enorme impuls aan kan worden gegeven. Het is dan toch gewoon heel realistisch dat we de komende tijd afhankelijk blijven van gas? Dan heb ik toch veel liever gas uit Noorwegen dan gas uit Groningen. 

Minister Kamp:

Ik heb nooit gezegd dat wij 7 miljoen nul-op-de-meterwoningen in Nederland gaan realiseren. Mevrouw Dik-Faber denkt dat misschien en zij zegt dat nu ook, maar ik heb dat niet gezegd. In de raming waarin wij van 24 miljard m3 richting het jaar 2029 teruggaan naar 7 miljard m3 qua vraag naar het Groningse gas, wordt er ook niet van uitgegaan dat wij dan 7 miljoen nul-op-de-meterwoningen in Nederland hebben. Het is wel zo dat er in Nederland een sterke beweging gaande is om de overgang naar duurzame energie en een beter gebruik van restwarmte te realiseren. Wij maken daar allemaal deel van uit. Met die beweging en de realistische doelstellingen die wij op basis daarvan hebben geformuleerd is in die prognose van 24 miljard m3 ook rekening gehouden. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De minister zegt dat hij over een jaar een besluit wil nemen, omdat hij dan meer gegevens heeft op basis waarvan hij dat zorgvuldig kan doen … 

Minister Kamp:

Sorry, mevrouw de voorzitter. Nu mevrouw Van Veldhoven dat zegt, realiseer ik mij dat ik de vraag van mevrouw Dik-Faber op dat punt niet heb beantwoord. Mag ik dat nog even doen? 

De voorzitter:

Ja, natuurlijk. 

Minister Kamp:

Mevrouw Dik-Faber vroeg over welke andere informatie ik over een jaar de beschikking heb. Ik had dat al gezegd, maar ik wil dat graag nog even herhalen. Het gaat erom dat het Staatstoezicht de conclusie heeft getrokken dat als gevolg van een vlakke winning een winst op het punt van seismiciteit gehaald kan worden. Hoeveel winst dat precies is, weten ze daar niet. Ze hebben daar vooral nieuwe meetgegevens voor nodig. In de loop van de tijd komen die beschikbaar. Naar verwachting is daar over een jaar meer informatie over beschikbaar. Wij hebben nu al een zeer aanzienlijke daling van de seismiciteit gerealiseerd. We moeten bekijken wat de effecten zijn van die vlakke winning en die daling naar 24 miljard3. Met het oog daarop en op de andere factoren die spelen denk ik dat we die beslissing beter over een jaar kunnen nemen dan nu. Bepalend daarbij is ook dat de gasfabriek die we kunnen bouwen, niet over een halfjaar gaat draaien, maar op zijn vroegst pas in het jaar 2020. Daarna gaat die afname van die vraag spelen. Dat antwoord wilde ik mevrouw Dik-Faber nog geven. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Wat ik ook nog nodig zou hebben om die afweging op een goede manier te maken, is een invulling van die verduurzaming waarmee we de gasvraag gewoon structureel verlagen in plaats van van het ene fossiel naar het andere te gaan? Hoe gaat die verduurzaming er uitzien? Is de minister bereid om komend jaar een studie uit te laten voeren naar de vraag hoe je met het half miljard plus het geld dat gemoeid is met de ombouw van de industrie, en misschien zelfs kapitalisering van de energierekening, bij die bedrijven een structurele verlaging van de gasvraag zou kunnen realiseren? Dat zou namelijk een alternatief kunnen zijn. We hoeven natuurlijk niet alleen in de huishoudens de gasvraag te realiseren. 

Minister Kamp:

Nee. We hebben immers al zeer grote, ambitieuze doelstellingen geformuleerd in het energieakkoord om te bereiken dat we in het jaar 2020 14% duurzame energie hebben en in het jaar 2023 16%. Daar zitten ook zeer grote taakstellingen bij voor het bedrijfsleven. Ik kan verklappen dat ik op dit moment de grootste moeite heb om te bereiken dat daaraan vastgehouden wordt en dat het allemaal gerealiseerd wordt. Samen met de partijen die het energieakkoord hebben gesloten en met de borgingscommissie die de SER heeft ingesteld onder leiding van de heer Nijpels werken we daar hard aan. We doen alles wat we kunnen om op dat punt de zeer ambitieuze afspraken uitgevoerd te krijgen. Daar zijn geen nieuwe onderzoeken voor nodig. Ik wil die afspraken nakomen. Dat heeft natuurlijk effect op de vraag naar Gronings gas. Dat leidt er mede toe dat de afbouw tot 7 miljard kubieke meter is zoals ik die beschreven heb. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Het is van tweeën één. Of de minister zegt: we moeten afwegen of een investering in fossiel naar fossiel, een half miljard, inclusief de industrie ruim 650 miljoen euro, de moeite waard is aangezien we misschien ook kunnen verduurzamen. Als ik de minister vraag om in kaart te brengen wat je met dat bedrag zou kunnen verduurzamen, zegt hij dat hij dat niet gaat doen. Maar het is het een of het ander. De minister zei eerder dat hij op basis van de Mijnbouwwet op basis van veiligheid of het voorkomen van schade kan besluiten tot een verlaging van de gasproductie. Kan dat ook op basis van een verlaging van de vraag in de markt en, zo ja, is de minister van plan dat te doen? 

Minister Kamp:

Ik zeg niet dat ik iets niet ga doen. Ik zeg voortdurend dat ik dingen wil gaan doen. Ik ben degene die het tot dusver heeft geleid, in wisselwerking met de Kamer, tot de situatie dat de gaswinning gehalveerd is vergeleken met het jaar 2012. Ik heb er zicht op, en hoop dat dit werkelijkheid wordt, dat er dit jaar twee derde minder voelbare aardbevingen zijn dan vier jaar geleden. Ik heb er zicht op dat misschien dit jaar de zwaarste aardbeving een factor 36 minder energie oplevert dan in 2012. Ik ben ook degene die het energieakkoord heeft kunnen laten afsluiten in deze kabinetsperiode. In dat akkoord staan zeer ambitieuze doelstellingen. Ik ben dus ook degene die de winst die uit het energieakkoord komt, kan koppelen aan de Groningse problematiek. De winst van het energieakkoord draagt er ook aan bij dat we in Groningen veel minder aardgas kunnen winnen dan we eerst dachten. Na 2020 zullen we een snelle verdere afname van de vraag zien. Het is niet zo dat ik zeg dat ik allerlei dingen niet ga doen, want ik doe juist allerlei dingen wel. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik heb nog een tweede vraag gesteld. Op basis van de Mijnbouwwet heeft de minister in het kader van de veiligheid en het voorkomen van schade de mogelijkheid om het plafond tussentijds van 24 miljard kuub verder omlaag te brengen. Heeft de minister die mogelijkheid ook op basis van de vraagreductie onder het winningsbesluit, zoals hij dat nu aan de Kamer voorlegt? 

Minister Kamp:

Het gaat om gewijzigde omstandigheden die relevant zijn voor het voorkomen van schade en voor de veiligheid. Op grond daarvan kan ik een besluit nemen om minder te gaan winnen dan in het winningsbesluit staat. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik heb gevraagd naar de geboden mogelijkheden tot extra gaswinning die nodig zou zijn in koude winters. Dat er in een koude winter meer vraag is en dat er dan meer vraag is van vooral de huishoudens, begrijp ik. Dat er meer geleverd wordt als er meer vraag is, begrijp ik ook. Volgens mijn gegevens wordt er echter niet gekeken naar de vraag, maar naar het aantal koude dagen. Dat is een bepaalde verwachting. Dat zou betekenen dat de extra winning in koudere winters niet gekoppeld is aan de concrete vraag, maar aan het aantal koude dagen. Die zaken staan natuurlijk los van elkaar. 

Minister Kamp:

Die zaken staan natuurlijk niet los van elkaar. Bij heel veel koude dagen is er veel vraag naar aardgas. Zijn er veel dagen zoals vandaag — stel dat je die ook nog in oktober en november zou hebben — dan is er weinig vraag naar gas. Daar is natuurlijk een directe relatie tussen. We gaan uit van een gemiddeld koud jaar. Daarin hebben we aan 24 miljard kubieke meter genoeg. Ik kan u zeggen dat we aan 27 miljard kubieke meter in 90% van de gevallen genoeg hebben, maar we hebben gekozen voor 24 miljard kubieke meter, voor 50%. We hebben gezegd dat we voor ieder jaar op een transparante manier precies gaan bekijken hoe koud het is en hoeveel extra er nodig is. Hoe koud het is, wordt bepaald door de graaddagensystematiek. Dat is openbare informatie; die kan via de KNMI op een website worden gevolgd. Op grond daarvan zal de aardgaswinning aangepast mogen worden, maar het zal nooit meer mogen zijn dan 6 miljard kubieke meter. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Realiseert de minister zich dat je dan natuurlijk wel de controle loslaat? Je baseert je dan immers niet op de vraag, maar op een verwachting. Er is natuurlijk wel een relatie tussen die twee, maar de concrete vraag wat er nodig is voor de huishoudens zou natuurlijk leidend moeten zijn. Nu blijft immers de mogelijkheid bestaan dat er, als er een aantal koude dagen zijn, meer gewonnen wordt dan noodzakelijk en dat het gas dan later wordt doorverkocht. Als je je niet baseert op de vraag maar op een verwachting, win je misschien te veel. Zeker omdat het om de extra miljarden kubieke meters gas gaat die het verschil kunnen maken tussen het wel of niet plaatsvinden van een aardbeving, is dat natuurlijk iets waarop moet worden gelet. 

Minister Kamp:

Met respect voor de heer Wassenberg rijst bij mij nu toch het vermoeden dat hij spijkers op laag water zoekt. Ik heb gezegd dat er wat extra mag worden gewonnen naarmate het kouder is dan een gemiddeld jaar, dus alleen naarmate het kouder is. Hoe kun je dat het beste vaststellen? Door heel precies te bekijken hoe het zit met die koude dagen. Dat kun je per dag bekijken. Dat zijn de zogenaamde graaddagen; dat is openbare informatie die iedereen kan volgen. Ik denk dus dat we het op de meest logische en op de transparantste manier doen. De door de heer Wassenberg beschreven problemen zie ik niet. 

De heer Smaling (SP):

Dit is mijn tweede halve interruptie. Ik kan best meegaan in het verhaal van de minister over het wel of niet investeren in een stikstoffabriek, want je pleegt natuurlijk niet een heel grote investering als de vraag een paar jaar later inzakt. Dan moet je echter wel zeker van je zaak zijn dat het daarmee samenhangende besluit — namelijk nu voor vijf jaar op 24 miljard kubieke meter gaan zitten — verstandig is. Vorige week heeft Jan de Jong, de vorige baas van het SodM, tijdens de rondetafelbijeenkomst op basis van de conclusies van het SodM het volgende geconstateerd. "De modellen en berekeningen van de NAM van het veiligheidsrisico zijn beperkt bruikbaar voor het opstellen van een advies over het winningsniveau. (…) SodM is van mening dat de NAM de mate waarin schade acceptabel wordt gevonden, overschat. (…) Het ingediende Meet en Regel Protocol is niet ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen." 

De voorzitter:

Welke bladzijde is dit? 

De heer Smaling (SP):

Dit is een reader; dat is dus een beetje lastig. 

De voorzitter:

Die gaat u toch niet voorlezen? 

De heer Smaling (SP):

Nee, alleen wat ik gearceerd heb. Dat is wel vrij veel; nee hoor! Verschillende partijen zeggen dat de totale seismiciteit van 2012 tot 2015 ongeveer gelijk is gebleven. Daarom zei ik zojuist dat de minister zich volgens mij rijk rekent. Ik denk dat je die voorzichtigheid nog een paar jaar in stand moet houden voordat we echt een patroon kunnen zien. Ik vind dat de minister te snel zegt: het patroon is zus en zo. Dat kun je nu gewoon nog niet stellen. Daarom pleit ik er nogmaals voor om het besluit over 24 miljard kubieke meter, als we dat dan nemen, voor één jaar te nemen. Dan hebben we volgend jaar weer een beter zicht op hoe de boel zich ontwikkelt. 

Minister Kamp:

Ik vraag mij af waarom de heer Smaling zegt dat de seismiciteit gelijk is gebleven. Ik heb gezegd dat het aantal voelbare aardbevingen sinds 2013 is afgenomen van 29 naar tot nu toe in dit jaar 8. Ik heb gezegd dat de zwaarste aardbeving in vergelijking met 2012 een factor 36 minder energie los heeft gelaten in het gebied. Wat heeft het dan voor zin om hier in dit debat te zeggen dat de seismiciteit gelijk is gebleven? 

De heer Smaling (SP):

Alle experts hebben dat vorige week tegen ons gezegd. Het is niet mijn eigen suggestie of zo. Het staat op meerdere plekken in die reader. Ik kan u die reader straks wel geven. Dan kunt u die ook lezen. 

Minister Kamp:

Met alle respect: de heer Smaling hoeft mij niets te geven, want ik heb alles al. Het is mij natuurlijk allemaal aangereikt. De cijfers die ik zojuist heb gegeven, zijn de cijfers. De aardbevingen worden qua aantallen en qua sterkte heel precies bijgehouden. Je voelt ze vanaf 1,5. Ik heb gezegd hoe die aantallen zich ontwikkelen. Ik heb gezegd hoe het is met de zwaarste aardbeving: eerst 3,6, toen 3,2, toen 3,0 en tot nu toe in dit jaar 2,4. Je ziet dus echt een vergelijkbaar verloop naar beneden. Dan heeft het echt geen zin om te zeggen dat de seismiciteit gelijk is gebleven. Qua aardbevingen is er in het afgelopen jaar als gevolg van wat we hier in wisselwerking hebben gedaan, een aanmerkelijke daling gerealiseerd. 

Ik had en heb grote waardering voor de heer De Jong. Hij gaf leiding aan het Staatstoezicht op de Mijnen. Nu is hij gepensioneerd. Het Staatstoezicht op de Mijnen is er nog steeds. In de tijd van de heer De Jong kreeg ik adviezen en nu krijg ik van zijn opvolger ook adviezen. Het is hetzelfde Staatstoezicht op de Mijnen. Dat heeft mij nu geadviseerd om op een niveau van 24 miljard m3 te gaan zitten voor een periode van vijf jaar. De Mijnraad, een heel breed samengesteld college, heeft alle adviezen bestudeerd en tegen mij gezegd: ga op een periode van vijf jaar zitten. Beide adviezen zijn in overeenstemming met de analyse die GTS heeft gemaakt. Dan is het mooi dat de heer De Jong ook nog iets heeft gezegd, maar dit zijn de gegevens waarop ik mij heb gebaseerd in mijn advies aan het kabinet en waarop het kabinet zijn besluit heeft gebaseerd. 

De heer Smaling (SP):

Er zijn allemaal leidende geologen die zeggen dat het aantal bevingen weliswaar een indicator is, maar dat dit niet de indicator is waarop je je helemaal moet verlaten. Het gaat om de totale hoeveelheid vrijgekomen seismische energie, en die is tussen 2012 en 2015 niet verminderd. Daar wil ik op wijzen. Dat zou moeten nopen tot voorzichtigheid en niet tot nu iets voor vijf jaar vaststellen. Ik ga gewoon af op de wetenschap. 

De voorzitter:

Heel even, mijnheer Smaling. U citeert volgens mij uit een reader die alleen Kamerleden hebben gekregen in verband met de hoorzitting. Is dat zo? Dan is het misschien wel handig als de minister die ook heeft. Mevrouw Van Tongeren zegt dat die openbaar is. Heeft de minister die reader ook? 

Minister Kamp:

Ja, ik beschik over alle informatie waarover ik de beschikking moet hebben. Mocht de heer Smaling op enig moment denken dat hij mij extra informatie moet geven, dan zal ik die in dankbaarheid aanvaarden. 

De voorzitter:

Goed. Gaat u verder. 

Minister Kamp:

Nu ga ik nog even in op wat de heer Smaling heeft gezegd. Ik vind het heel interessant dat hij voorleest dat de seismiciteit gelijk zou zijn gebleven, maar ik zeg het volgende. De aardbevingen in Groningen veroorzaken de schade. Die aardbevingen zijn in aantal sterk verminderd. Bovendien is de zwaarte van die aardbevingen sterk verminderd. Dat heeft een positief effect op de situatie in Groningen. Ik denk absoluut niet dat ik er al ben. Ik weet heel zeker dat ik voorzichtig moet zijn, zoals de heer Smaling ook zegt. Als we ons echter met elkaar inspannen om een betere situatie te bereiken in Groningen en als de resultaten in de cijfers zichtbaar zijn, dan heeft dat een positief effect op de Groningers. Daar moeten we blij mee zijn. We moeten dat ook zien als een aansporing om op die weg verder te gaan. 

De heer Jan Vos (PvdA):

We zitten toch nog steeds in het blokje over de omvang van de gaswinning en de duur van de afspraken? 

Minister Kamp:

Ja. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Heb ik het goed begrepen dat we de winning gewoon ieder jaar kunnen bijstellen? Om het precies te krijgen, verwijs ik naar de Mijnbouwwet. In artikel 36, lid 3 van de Mijnbouwwet staat: de minister kan zijn instemming intrekken of de beperkingen en voorschriften wijzigen, indien dat gerechtvaardigd wordt door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten. Dus als de minister zegt dat we afspraken maken voor vijf jaar maar dat we ieder jaar en op ieder moment dat dat op basis van gewijzigde inzichten noodzakelijk is, de winning naar beneden kunnen bijstellen, verwijst hij dan feitelijk naar dat artikel? 

Minister Kamp:

Het antwoord op de vraag van de heer Vos is: ja. Voor de heer Vos geldt wat voor mij geldt en wat ook voor mijn opvolger zal gelden en voor mijn voorganger gold, namelijk dat we iedere keer op een verantwoorde manier tot besluiten proberen te komen. We bekijken dan of er gewijzigde omstandigheden zijn, wat die gewijzigde omstandigheden zijn en wat de logische consequentie daarvan moet zijn. Op grond van het aangehaalde artikel, dat aanvullend is op de bepalingen die er al waren, kan inderdaad gedaan worden wat de heer Vos net zei. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Als wij instemmen met het winningsplan, dan committeren we ons dus op geen enkele manier aan de hoogte van het winningsniveau. Als we dat over een jaar willen veranderen omdat er gewijzigde inzichten zijn, dan kan dat. 

Minister Kamp:

Het kabinet heeft een besluit voor vijf jaar genomen. Dat staat in dit debat ter discussie. De wijziging van de Mijnbouwwet, die door de Tweede Kamer is aangenomen, ligt nu voor bij de Eerste Kamer. Als die door de Eerste Kamer wordt geaccepteerd, is het artikel dat de heer Vos voorleest van toepassing. Dit betekent dat wij de mogelijkheid hebben zoals die door de heer Vos werd geformuleerd. Ik ben van plan om ieder jaar de balans op te maken en te bekijken wat de situatie is, welke nieuwe gegevens beschikbaar zijn en welke conclusies daar volgens het kabinet uit moeten worden getrokken. Die zullen met de Kamer worden gedeeld. De Kamer kan daarover met mij of met mijn opvolger in debat gaan en daar komt dan een conclusie uit. De conclusie kan dan inderdaad zijn dat er gebruik wordt gemaakt van de bepaling in de Mijnbouwwet die de heer Vos zojuist voorlas. De korte formulering van de heer Vos is dus in overeenstemming met wat ik in iets langere bewoordingen heb gezegd. 

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog. 

Minister Kamp:

Misschien moet ik nog iets zeggen over de binnenlandse ombouw van gasapparatuur. In Frankrijk, Duitsland en België zal gasapparatuur worden omgebouwd. Dat kan in die landen, omdat de apparatuur die daar wordt gebruikt, daarvoor geschikt is; die kan van laagcalorisch naar hoogcalorisch worden omgebouwd. In Nederland kan dat niet. Ik heb eerder het besluit genomen dat vanaf 1 januari aanstaande in Nederland alleen maar gastoestellen mogen worden verkocht die zowel met laag- als met hoogcalorisch gas kunnen worden gebruikt. Dit betekent dat er op dit moment in Nederland vrijwel alleen maar apparaten staan die alleen op laagcalorisch gas werken. Als wij zouden willen overgaan naar het gebruik van hoogcalorisch gas, moeten wij al die apparatuur vervangen. Dat gaat vele miljarden euro's kosten en het zou weer een enorme investering in fossiele energie zijn. Dat lijkt mij ook niet verstandig. Het lijkt mij verstandig om te bekijken welke mix mogelijk is van voorlopig nog een bepaalde hoeveelheid laagcalorisch gas uit Groningen, hoogcalorisch gas dat wordt omgezet naar de kwaliteit van Groningengas, de overgang naar warmte en het inzetten van hernieuwbare energie. Ik ben er nog niet aan toe om nu al te zeggen dat wij alle bestaande apparatuur in Nederland gaan vervangen door apparatuur die geschikt is voor het gebruik van hoogcalorisch gas. Dit in aanvulling op hetgeen ik eerder zei over de buurlanden. 

De heer Wassenberg heeft mij gevraagd een afbouwplan voor de gaswinning te maken. Dat zal ik niet doen. Het is mijn opgave om van fossiel naar duurzaam over te gaan. Die overgang moet zo snel mogelijk worden gemaakt. In de tussenperiode is er nog een bepaalde hoeveelheid gas nodig; dat kan laagcalorisch maar ook hoogcalorisch gas zijn. Laagcalorisch gas heeft te maken met de Groningenproblematiek. Wij werken nu aan een beleid om ervoor te zorgen dat wij de winning van Groningengas beperken tot wat nodig is voor de leveringszekerheid en wat in de eerste plaats uit oogpunt van veiligheid verantwoord is. Die lijn wil ik graag doorzetten. De hoofdlijn is dus de overgang van fossiel naar duurzaam. 

De heer Smaling heeft gevraagd wanneer het Groningenveld leeg is. Er zit nog 640 miljard kubieke meter gas in Groningen. Dus als je 24 miljard kubieke meter per jaar wint, doe je er ongeveer 25 jaar over om het veld leeg te halen. Het is echter niet realistisch om te denken dat wij 24 miljard kubieke meter per jaar blijven winnen. Als er gewonnen blijft worden, zal dat op een lager niveau zijn. Of dat rendabel is, hangt af van de vraag hoe lang er nog gebruik kan worden gemaakt van het gasveld. Ik heb op dit moment geen zicht op wat in het gasveld achterblijft. Dat was het onderdeel over het niveau van de gaswinning en de periode van vijf jaar. 

De heren Bosman en Smaling, mevrouw Dik en mevrouw Mulder hebben gesproken over het meet- en regelprotocol. Dit bestaat uit twee documenten. Het eerste is een technisch document waarin wordt vastgelegd hoe aardbevingsdichtheid en seismisch risico worden berekend en welke rekenmodellen aan die berekeningen ten grondslag liggen. Het tweede is een protocol, waarin wordt vastgelegd welke handelingen moeten worden verricht als bepaalde grenswaarden worden overschreden. Met elkaar is dat het meet- en regelprotocol. Volgens het SodM is dat nu bij de NAM niet genoeg op orde. Het SodM heeft aangegeven hoe dat op orde moet komen. Daarvoor heb ik tot 1 november 2017 de tijd gegeven. Ik denk dat dan redelijkerwijs een meet- en regelprotocol beschikbaar kan zijn dat aan de eisen kan voldoen. Ik ga niet wachten tot 1 november 2017, dus in de tussentijd heb ik een alarmeringssysteem geïntroduceerd. Daarin wordt gekeken naar de gegevens over aardbevingsdichtheid en grondversnellingen: hoeveel aardbevingen doen zich voor en hoe zit het met de kracht daarvan, uitgedrukt in grondversnelling? Als de grenswaarden die we nu vaststellen, worden overschreden, dan moet de NAM dat niet alleen binnen twee weken hebben geconstateerd, maar moet zij ook een rapport hebben uitgebracht waarin beheersmaatregelen zijn opgesomd waardoor het ontstane seismisch risico kan worden beperkt. Dat alarmeringssysteem en het voorschrift dat binnen twee weken een rapport met maatregelen beschikbaar moet zijn, zijn voor die overgangsperiode tot 1 november 2017 voldoende. 

Met name mevrouw Mulder vroeg of dit kan worden versneld. Ik heb een goed meet- en regelprotocol nodig. Dat moet een aantal jaren gelden. Het moet dus echt goed voor elkaar zijn. Het zou mooi zijn als we het op een verantwoorde manier wat sneller voor elkaar zouden kunnen krijgen. Dat is niet echt nodig omdat we het alarmeringssysteem hebben, maar toch wil ik proberen om dat, als dat verantwoord is, zo vroeg als maar kan voor elkaar te krijgen. Ik heb zelf in gedachten dat we maar eens moeten proberen om op 1 juni 2017 aan te sturen. Ik weet niet of dat lukt en doe het alleen als dat verantwoord is. Voorlopig houd ik me aan 1 november 2017, maar er is dus de mogelijkheid dat het wordt vervroegd in de orde van grootte die ik net heb verwoord. 

Ik kom nu te spreken over de schadeafhandeling. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik meen dat we de afspraak hadden om de behandeling per blokje te doen? 

De voorzitter:

Ja, dat klopt. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik krijg de indruk dat de minister nu van het blokje "meet-en-regelprotocol" naar het blokje "schadeafhandeling" gaat. 

De voorzitter:

Nu gaan we verschillende interpretaties geven van een "blokje". Wat verstaat de minister daaronder? 

Minister Kamp:

Eigenlijk was dit wel een heel klein blokje. 

De voorzitter:

Dat dacht ik ook. Ik laat nu één interruptie toe. Die zal ik niet meetellen, maar daarna gaan we echt wachten tot er een onderdeel van het debat is behandeld. Dat noem ik een "blokje". Er komt niet een blokje na iedere zin. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Soms is de minister gewoon heel snel, voorzitter. 

Minister Kamp:

Soms. 

De voorzitter:

Heel soms. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik heb een vraag over het meet- en regelprotocol. De minister zegt: zo vroeg als dat kan. Hij wil proberen om op 1 juni de boel klaar te hebben. Waarom is dat voor het CDA zo belangrijk? Het CDA wil binnen één jaar opnieuw een besluit nemen over de gaswinning. Het moet dus echt voor één jaar gelden, juist vanwege dat meet- en regelprotocol. De minister geeft aan dat hij dat wil doen. Hij zei ook dat hij jaarlijks met de Kamer, met de provincie, met de gemeenten en met iedereen die daarin belanghebbende is, in gesprek wil gaan over de vraag of het elk jaar naar beneden kan en of het allemaal goed is geregeld. Ik vraag de minister op welk moment wij dat gesprek in de Tweede Kamer hebben. Dat zal namelijk een vast moment in het jaar zijn. Kan de minister toezeggen dat wij die gegevens vóór dat moment krijgen? Dat is namelijk zeer cruciaal. 

Minister Kamp:

Het belang dat mevrouw Mulder hecht aan het herziene meet- en regelprotocol is voor mij een aansporing om te proberen om die zo vroeg mogelijk, en het liefst per 1 juni volgend jaar, beschikbaar te hebben. Zo kunnen ze ook worden betrokken bij de afwegingen die wij jaarlijks maken. Het winningsplan gaat op 1 oktober in, wat betekent dat de jaarlijkse beoordeling van de situatie volgend jaar ook op 1 oktober zal plaatsvinden. In de weken daarvoor zal het overleg met de Kamer en dat met de mensen en de instanties in de regio plaatsvinden. Als dat meet- en regelprotocol op 1 juni of een maand of twee maanden daarna beschikbaar is, kunnen de gegevens daarvan — mevrouw Mulder vindt die belangrijk — ook bij de eerste jaarlijkse afweging betrokken worden. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Deze toezegging hebben we inderdaad hard nodig van de minister, want anders is de vraag waar we volgend jaar over spreken en of het dan wel goed geregeld is. Ik maak me daar zorgen over en dank de minister dus voor deze toezegging. Geldt deze ook voor de andere stukken waarover de SodM heeft gezegd dat de NAM daaraan zou moeten voldoen? De NAM voldoet daar nog niet aan en heeft meer tijd gekregen. Met die stukken doel ik onder andere op die onderliggende rekenmodellen waarover ook collega Dik-Faber het had. Er zijn ongeveer vijf stukken — ik kan op een briefje zo meteen wel aangeven welke documenten het betreft — die wij graag eerder willen hebben, zodat die echt betrokken kunnen worden bij het debat dat volgend jaar september zal plaatsvinden. 

Minister Kamp:

Ik kan nu niet zeggen dat alles eerder komt. Wij hebben aangegeven wat er moet gebeuren en dat we daarvoor tijd nodig hebben. Op een heel serieuze manier is beoordeeld wanneer een en ander klaar kan zijn en dat is ook met de Kamer gewisseld. U hebt mij net specifiek aangesproken over het meet- en regelprotocol. Ik denk dat het mogelijk zou kunnen zijn om dat eerder te verkrijgen dan 1 november. Ik heb 1 juni in mijn hoofd. Dat kon ik zeggen, maar ik kan niet zeggen dat het werk dat gedaan moet worden eerder af is en ook niet dat de gegevens die beschikbaar moeten komen er eerder zullen zijn. 

Natuurlijk is duidelijk dat ik er op geen enkele manier voor zorg dat informatie aan de Kamer vertraagd wordt gegeven. Ik probeer alles zo snel mogelijk te doen, maar het moet ook verantwoord zijn. Ik zeg nogmaals dat ik niets vertraag, dat ik probeer om alles snel te doen en dat, naarmate de gegevens eerder voor mij beschikbaar komen, ik deze eerder met de Kamer kan delen. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik waardeer dat de minister erop inzet dat het meet- en regelprotocol op 1 juni gereed is. Zonder vertraging te willen veroorzaken, merk ik op dat ik eraan hecht dat het meet- en regelprotocol maatschappelijk gedragen wordt. Op welke wijze zal hierover volgens de minister het gesprek plaatsvinden met de samenleving in Groningen? 

Minister Kamp:

Ik kan die vraag op dit moment niet beantwoorden. Het is een aandachtspunt van mevrouw Dik-Faber. Er zit natuurlijk ook veel techniek in een meet- en regelprotocol, maar ik ben het met de heer Bosman eens dat al dit soort zaken dat over de Groningers gaat, belangrijk voor hen is. Het is dus ook van belang om die zaken met de Groningers te wisselen. Ik beschouw de opmerking van mevrouw Dik-Faber dus als een aansporing en neem die serieus. 

Ik ga in op de schadeafhandeling. Wij weten dat er veel schades zijn en dat er heel hard en op een goede manier gewerkt is aan het herstel. We hebben met vele tienduizenden schades te maken gehad. Voor het overgrote deel geldt dat er aanbiedingen zijn gedaan aan de schademelders en die hebben tot acceptatie geleid. Inmiddels zijn er tienduizenden schades afgewikkeld. Oorspronkelijk was er een directe relatie tussen degene die aansprakelijk was voor de schade en de afwikkeling daarvan. De NAM was aansprakelijk en die wikkelde de schadegevallen af. Wij hebben toen met de Kamer gesproken over de wenselijkheid om dit op afstand te zetten, zodat de mensen niet met hun schade naar dat bedrijf moesten en er iets anders voor in de plaats kwam, op afstand van de NAM. Daarvoor hebben we toen het Centrum Veilig Wonen in Groningen ingesteld. Daar werken op dit moment 288 mensen. Zij doen iedere dag erg hun best en zij werken met de beste intenties. De leiding doet dit op dezelfde manier: hard werken met de beste intenties, proberen het goed te doen voor de Groningers die van schade te lijden hebben. 

Ik merk dat, daar waar eerder negatief gesproken werd over de NAM, er nu negatief wordt gesproken over het Centrum Veilig Wonen. Er wordt nu gekeken of de Nationaal Coördinator dit kan overnemen. Ik ben bang dat de volgende stap is dat we ook negatief gaan spreken over de Nationaal Coördinator. Wat houden we dan nog over? We hebben er groot belang bij dat de schade in het gebied op een correcte manier wordt afgehandeld. Dat is mogelijk door de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk te maken. De NAM is in de eerste plaats aansprakelijk en moet dus de schade vergoeden. Het Centrum Veilig Wonen moet ervoor zorgen dat de schademeldingen afgehandeld worden. Als iemand een schade meldt, moet er een expert naartoe gaan om de schade op te nemen. Vervolgens moet het Centrum Veilig Wonen een aanbod doen, zodat de schadekwestie kan worden opgelost. De Nationaal Coördinator Groningen moet de regie hebben over dit proces. Hij moet bepalen hoe dit allemaal gaat lopen en hoe de schadeprotocollen en handboeken op grond waarvan het Centrum Veilig Wonen moet werken, eruitzien. Wij zijn bezig om dit voor elkaar te krijgen. Ik vind het een logische deling. 

Ik heb al een eerste stap gezet door de Nationaal Coördinator te vragen om de complexe gevallen, zowel de oude als de nieuwe, voor zijn rekening te nemen. Ik heb hem ook gevraagd om toezicht te houden op het Centrum Veilig Wonen. Daarnaast denk ik dat het goed is om na te gaan hoe de positie van de Nationaal Coördinator verder versterkt kan worden, zowel in formele zin, als het gaat om wettelijke bevoegdheden, als wat betreft het voeren van de regie, waardoor hij ervoor kan zorgen dat het Centrum Veilig Wonen in de positie is dat het zijn werk goed kan doen. 

Ik denk dat er bij het Centrum Veilig Wonen veel goed wordt gedaan. Als een schademelding bij het centrum wordt aangebracht, wordt deze binnen acht weken afgehandeld. Binnen acht weken krijgt degene die de schade heeft geleden dus bericht. Daaruit blijkt dan dat de schade wordt hersteld, dat degene die de schade heeft geleden zelf een aannemer kan aanstellen om de schade te herstellen, of dat degene die schade heeft geleden de schade vergoed kan krijgen en het geld overgemaakt kan krijgen. Dat kan binnen acht weken en dat gebeurt binnen acht weken. Soms besluiten mensen echter — dat gebeurt in toenemende mate — om om contra-expertise te vragen. Dat kost natuurlijk tijd. Als mensen een aanbod krijgen, zeggen zij ook niet onmiddellijk ja of nee; zij willen daarover nadenken en overleggen. Dat kost ook tijd. In dat soort situaties duurt het langer, maar als er geen complicaties zijn, kan de schademelding in acht weken worden afgewerkt. Ik denk dat dit een goede prestatie is van de 288 mensen die bij het Centrum Veilig Wonen werken. Op deze manier probeer ik dat verder vorm te geven. 

In aanvulling op de stappen die ik al heb gezet, heb ik de Nationaal Coördinator gevraagd om voorstellen te doen met betrekking tot de schadeprotocollen en het schadehandboek die kunnen leiden tot een verdere invulling van de werkwijze die ik net heb geformuleerd. Als we dan ook nog de noodzakelijke wettelijke bevoegdheden vastleggen, denk ik dat we een heel goede werkwijze hebben. Voor de Kamer verandert er uiteindelijk niets. Alles wat gebeurt bij de NAM, het Centrum Veilig Wonen en de Nationaal Coördinator Groningen gebeurt onder mijn verantwoordelijkheid. Ik moet daarover dus verantwoording afleggen aan de Kamer en de Kamer kan mij aanspreken op alles wat daar gebeurt, ook in de nieuwe situatie. 

Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd hoe mensen realtime informatie kunnen krijgen over de stand van zaken van de schadeafhandeling. Dat is al mogelijk. Er is een speciaal portaal op de website van het Centrum Veilig Wonen waar iedere bewoner met schade met zijn eigen wachtwoord toegang toe heeft. Hij kan het proces dan precies volgen. Ik denk dat dat een goede zaak is. 

Ik kom op de contouren en de regeling die daar tot dusver voor bestond. Er is bekeken waar de aardbevingen zich hebben voorgedaan en in welk gebied de aardbevingen effect hebben gehad. Daar is een blauwe lijn getrokken. Vervolgens is die lijn met twee kilometer uitgebreid. Dat is de rode lijn, de contour. De werkwijze was als volgt. Schade binnen de contouren is schade waarvan kan worden aangenomen dat deze door de aardbevingen is ontstaan. Van schade daarbuiten kan worden aangenomen dat deze niet door de aardbevingen is ontstaan; daar wordt dus op een andere manier mee omgegaan. Dat was de werkwijze die daarvoor gold. Arcadis heeft ook een onderbouwing voor die werkwijze geleverd, maar de Nationaal Coördinator heeft gezegd dat hij die onderbouwing toch aan een second opinion wil onderwerpen. Dat heeft hij laten doen door de Technische Universiteit Delft. Uit die analyse van de TU Delft heeft de Nationaal Coördinator ook in overeenstemming met de NAM de conclusie getrokken dat die verschillende werkwijze voor schadegevallen binnen en buiten de contour niet houdbaar is en dat het van belang is om ervoor te zorgen dat ook buiten de contour alle schademeldingen individueel worden beoordeeld. Daar moet een taxateur naartoe, er moet een rapport worden opgemaakt en er moet een beslissing over worden genomen. 

Als gevolg van dit gewijzigde inzicht is die contour vervallen. Het maakt dus niet meer uit of een schadegeval binnen of buiten de contour ligt. Wat geldt, is wat ik altijd heb gezegd: als door de aardgaswinning aardbevingen worden veroorzaakt en als door die aardbevingen schade wordt veroorzaakt — en dat is het geval — dan is die schade als gevolg van de aardgaswinning een schade die vergoed moet worden. En waar dat is, maakt op zichzelf niet uit. Dat leidt nu ook in de praktijk tot deze werkwijze. 

Wij maken van de gelegenheid gebruik om met de nieuwe werkwijze een proef te starten. Tot nu toe bekijkt de schade-expert of de schade is veroorzaakt door aardbevingen en, zo ja, hoe hoog die schade is. Dan wordt er rapport opgemaakt en een aanbieding gedaan om die schade te vergoeden. Er liggen nu ongeveer 1.600 gevallen van schade buiten de oude contour. De schade-expert gaat daarnaartoe en gaat ook meteen bekijken wat de oorzaak van die schade zou kunnen zijn. Er kunnen immers ook andere oorzaken zijn, zoals inklinking van de bodem, verandering van de grondwaterspiegel, verzakking van fundamenten omdat die van onvoldoende kwaliteit zijn of een storm. Er zijn allerlei andere mogelijkheden waardoor schade kan ontstaan. Er wordt bij dat onderzoek dus ook gekeken naar andere mogelijke oorzaken. Het wordt dus wat breder bekeken. 

Vervolgens gaan we dat schaderapport, voordat het verder wordt afgehandeld, laten toetsen door een panel van deskundigen. Die bekijken of de schaderapporten op de juiste wijze tot stand zijn gekomen. Als dat het geval is, wordt het verder afgewikkeld. Dat is dus een verbetering, een verbijzondering van de werkwijze, die we nu eerst zullen toepassen op die ruim 1.600 gevallen buiten de oude contour. Mensen hebben daar ook wat langer moeten wachten. Wij denken dat het goed is om, als je met een verbetering bezig bent, daarmee ook op die plaats te beginnen. Dat wat betreft de schadecontouren. 

Enkele woordvoerders hebben gesproken over het bedrijf Vergnes. Dat is een van de bedrijven die zorgt voor contraexpertises. Er worden een heleboel contra-expertises gedaan. Dat getal ligt namelijk in de orde van grootte van 10.000. Er zijn ongeveer 140 bureaus die zich met contra-expertises bezighouden. De NAM, die een relatie had met die bureaus in de werkwijze zoals we die tot dusverre hebben gehanteerd, heeft vastgesteld dat er bij twee bureaus problemen waren met de uitvoering. Daar is toen met die bureaus een verbeterplan voor afgesproken. In het ene geval is dat verbeterplan niet doorgevoerd en is dat proces afgebroken. Daar heeft de NAM vervolgens een conclusie aan verbonden. Dat betekent dat de bestaande gevallen, de lopende gevallen, verder worden afgewikkeld en dat dit bureau niet wordt ingeschakeld voor nieuwe gevallen. Over die situatie is overleg gaande tussen de NAM en dat bureau. Die hebben al vaker overleg gehad. De Nationaal Coördinator bemoeit zich daar ook mee. Ik heb daar geen opvatting over, ik weet niet precies wat de ins en outs zijn. Ik denk dat dat echt dingen zijn in de uitvoering waar ook de Nationaal Coördinator naar moet kijken en een opvatting over moet hebben. Hij moet helpen bij het oplossen van problemen die zich voordoen, zodat men bij een zo vlot mogelijke afhandeling van de schade zo min mogelijk gestoord wordt. Daar gaat het immers echt om. 

Dit waren mijn woorden over de schadeafhandeling. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Allereerst denk ik dat veel partijen de vreugde zullen delen over het feit dat de contourenkaarten nu van tafel zijn. Ik dank de minister voor de bevestiging daarvan. Aan de aansprakelijkheid van de NAM twijfelt niemand, noch aan de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister. Wij hebben van alle partijen in Groningen heel veel signalen gehoord dat de schadeafhandeling onafhankelijker kan. Het handboek en de protocollen waren van de NAM. Er wordt contra-expertise ingeschakeld omdat mensen het oordeel van de expert in eerste instantie niet vertrouwen. Op dat punt is er een verbeterslag te maken. Zou het dan niet logisch zijn om de Nationaal Coördinator Groningen niet alleen wat meer regie, maar ook echt wat meer bevoegdheden te geven om de schade sneller en efficiënter ruimhartig af te handelen? 

Minister Kamp:

Ik heb al gezegd dat ik er beducht voor ben om in een situatie terecht te komen waarin eerst de NAM, daarna het Centrum Veilig Wonen en vervolgens de Nationaal Coördinator met verlies van vertrouwen in het gebied te maken krijgen. Dat zou heel slecht zijn; het werk moet wel gedaan worden. Het vertrouwen moet herwonnen in plaats van verloren worden. Ik wens heel zorgvuldig en zuinig om te gaan met de Nationaal Coördinator, die daar een cruciale rol vervult. Ik heb bezien hoe je nu naar een logische situatie in het gebied kunt komen. Over de aansprakelijkheid van de NAM is geen discussie; die blijft. Wat de uitvoering betreft: als je net een organisatie hebt opgebouwd waar 288 goedwillende mensen aan het werk zijn, zou je gek zijn om daar geen gebruik van te maken. Zij hebben ervaring kunnen opdoen en ik wil graag dat zij dit blijven doen. Ik wil ook graag dat de overheid in onafhankelijkheid, op afstand van de NAM, haar eigen verantwoordelijkheid waarmaakt die zij heeft tegenover de mensen in het gebied. Daarvoor is in het bijzonder de Nationaal Coördinator van belang. 

Ik wil twee dingen doen. In de eerste plaats wil ik nagaan wat nodig is om bepaalde bevoegdheden van de Nationaal Coördinator wettelijk vast te leggen, zonder dat dit mij de mogelijkheid ontneemt om voor hem verantwoordelijk te zijn en over zijn daden of zijn nalaten verantwoording aan de Kamer af te leggen. Ik ben dus aan het bezien hoe ik dat kan doen. 

In de tweede plaats heb ik de Nationaal Coördinator gevraagd om met voorstellen te komen voor het verbeteren van schadeprotocollen, handboeken en dergelijke. Hij en ik hebben daarover dezelfde opvattingen. Wij hebben dezelfde analyse gemaakt en dezelfde conclusie getrokken. Nu gaat het om de concrete uitwerking daarvan. Ik ben van plan om dit nog voor het einde van het jaar op een rij te hebben en met de Kamer de delen, zodat de Kamer dit kan beoordelen. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik ben blij met deze richting van de minister. Ik denk dat wij op dat punt in belangrijke mate met elkaar in dezelfde richting werken. Ik deel met hem ook dat wij zorgvuldig moeten omgaan met de positie van de Nationaal Coördinator Groningen en dat wij waardering moeten hebben voor de schadeafhandeling die goed gaat. Laten wij bezien of wij het, daar waar het niet goed gaat, kunnen verbeteren. Ik dank de minister in ieder geval voor de richting die hij aangeeft. 

Minister Kamp:

Ik ben het zeer met mevrouw Van Veldhoven eens. 

Mevrouw Klever (PVV):

Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd dat die verschrikkelijke contourenkaart nu de prullenbak ingaat. Hij heeft het over een nieuwe manier van schadeafhandeling. Nu is het zo dat tot nu toe 80% van de schades die buiten die contourenkaart vielen, als C-schade werden aangemerkt, dat wil zeggen niet zijnde mijnbouwschade. Gaat de nieuwe aanpak daar nog iets aan veranderen? 

Minister Kamp:

Het hangt ervan af hoe de feiten liggen. Als de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt, moet deze niet worden vergoed. Overal in het land zie je dat er scheuren in huizen en verzakkingen zijn. Er is overal stormschade en er zijn wisselende grondwaterstanden. Er zijn zettingsproblemen omdat er is gebouwd op stukken grond die verzakt zijn, terwijl stukken grond daarnaast niet zijn verzakt. Er zij allerlei oorzaken waardoor je schade kunt krijgen. Het is niet zo dat met het vervallen van de contouren alles buiten die contouren als aardbevingsschade wordt aangemerkt en vergoed. Het wordt individueel beoordeeld. Als het aardbevingsschade is, wordt deze vergoed. 

Mevrouw Klever (PVV):

Kan de minister toezeggen dat alle bestaande schades die tot nu toe buiten de contourenkaart vielen, voor het einde van het jaar in behandeling zijn genomen? 

Minister Kamp:

Ik weet niet of ik dat voor het eind van het jaar red. Het moet wel het streven zijn. Mensen die al een tijdlang in de wacht zijn gezet, moeten zo gauw mogelijk worden bediend. In welke aantallen en snelheden we dat kunnen, kan ik nu niet zeggen. Ik kom daar in tweede termijn even op terug. 

De heer Smaling (SP):

Ik loop toch de hele tijd aan tegen het vaststellen van de schade. Kan de minister iets zeggen over het systeem van de A-, B- en C-schade. De NAM heeft die classificatie zelf opgesteld, maar die mist een wettelijke grondslag. Ik hoorde de minister in zijn introductie zeggen dat het overgrote deel van de schades adequaat is afgehandeld, maar als je schades niet ontvankelijk verklaart, stijgt het percentage afgehandelde schades vanzelf. Als men zegt dat er 10.000 schades afgehandeld zijn en alle vastgeplakte schoorsteentjes ook meetelt, terwijl daar soms niet eens iets aan hoefde te gebeuren, dan gaat het percentage vanzelf omhoog. Ik zoek naar een insteek voor schadeafhandeling die gericht is op de wet, met aansprakelijkheid en vermogensschade zoals die in het Burgerlijk Wetboek zijn gedefinieerd en zoals in de Mijnbouwwet verder is vastgelegd. Kunnen we dat vanaf nu niet via de wet aanvliegen in plaats van via een notitie die de NAM heeft gemaakt en die zij nu presenteert als een wettelijk vastgelegde schadebeoordelingsregeling? 

Minister Kamp:

We vliegen het ook via de wet aan. Het gaat om de vraag of schade veroorzaakt is door de aardgaswinning en de daardoor veroorzaakte aardbevingen. Als dat het geval is, moet die schade vergoed worden. Die categorieën zijn prachtig, maar het gaat om de vraag of schade door aardbevingen is veroorzaakt. Dan moet die worden vergoed. Dat principe moet wel op een bepaalde manier worden uitgewerkt in de praktijk. Daarvoor heeft de NAM een praktische werkwijze gekozen waar ik niet bij voorbaat tegen ben. Je kunt van bepaalde schades zeggen dat ze niet door aardbevingen zijn veroorzaakt. Je kunt ook constateren dat ze niet door aardbevingen zijn veroorzaakt, maar ze toch aanmerken als C-schade. Dat is geen enkel probleem. Op zich mag dat. 

Het is ook niet zo dat schadeclaims aan de lopende band worden afgewezen en dat iedereen zich daar maar bij neerlegt. Misschien is het goed om even de cijfers over het lopende jaar te geven. Er zijn dit jaar 10.900 schademeldingen gedaan. Er zijn 10.200 bezoeken afgelegd door een schade-expert. Er is een achterstand in de werkvoorraad van vorig jaar ingehaald, waardoor er in 11.500 gevallen een aanbod is gedaan van schadeherstel. Tot nu toe is er dit jaar, inclusief de werkvoorraad van vorig jaar, in 13.500 gevallen een akkoord met compensatie bereikt. Laten we dus niet doen alsof er heel veel schades worden afgewezen en mensen worden afgewimpeld. Iedere schade wordt individueel heel serieus genomen en beoordeeld. Vervolgens krijgen mensen de gelegenheid om de schade te laten repareren, om de schade zelf te repareren en de rekening naar het Centrum Veilig Wonen te sturen, of om het geld overgemaakt te krijgen. 

De heer Smaling (SP):

Schades worden helemaal niet serieus genomen, want de mensen buiten die contouren wachten al tijdenlang op überhaupt een fatsoenlijke schadebeoordeling. De schades worden dus helemaal niet serieus genomen. Bovendien staan er in het Handboek Aardbevingsschade van de NAM heel veel foto's van huizen en types scheuren, waarbij vermeld wordt of die wel of niet aan aardbevingen zijn toe te schrijven, maar it takes two to tango. Het gaat niet alleen om het pand. Het gaat ook om de ondergrond, de afstand tot het kanaal, de vraag of zo'n huis op een terp staat en dergelijke. Die heterogeniteit van de bodem en alles wat we aan het landschap hebben veranderd, is minstens zo belangrijk als de structuur van het huis en het fundament. Dat zit allemaal niet in dat handboek. Het handboek is zo onvolkomen dat ik de minister vraag om die rotzooi aan de kant te gooien. Laten we vanaf vandaag een deugdelijke schadebehandeling regelen. 

Minister Kamp:

Vindt de heer Smaling niet dat hij zelf ook voor een deel verantwoordelijk is voor de onvrede in het gebied als hij dit soort dingen zegt? Hij zegt tegen mij: gooi die rotzooi aan de kant. Hij zegt tegen mij dat de schademeldingen helemaal niet serieus worden genomen, waarbij hij verwijst naar wat er buiten de contouren gebeurt. Maar het gebied binnen de contouren is het gebied waarvan is vastgesteld dat de aardbevingen daar effect hebben gehad. Dat is gebruikt als werkhypothese om tienduizenden schademeldingen correct af te handelen. Dat is ook zo gebeurd. Er zijn 1.600 gevallen buiten de contouren waarbij, ook op grond van het onderzoek van Arcadis, werd aangenomen dat de schade niet veroorzaakt was door de aardbevingen. Voordat daar een conclusie uit getrokken is, is eerst de Technische Universiteit Delft erbij gehaald. Die schademeldingen zijn keurig blijven liggen. De conclusie van de TU Delft week af van de conclusie van Arcadis. Daarom is er, zodra de conclusie van de TU Delft beschikbaar was, gezegd: we gaan al die gevallen toch stuk voor stuk behandelen, dat gaan we zo snel mogelijk doen en ook nog op een betere manier. De heer Smaling zegt nu: het wordt helemaal niet serieus genomen en gooi de rotzooi maar aan de kant. Dat vind ik geen bijdrage aan wat ons gezamenlijk streven zou moeten zijn, namelijk om zo spoedig mogelijk tot normalisatie van de situatie in Groningen te komen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Is dit het einde van het blokje over de schade? Ik heb daarover namelijk in mijn inbreng nogal wat vragen gesteld. 

Minister Kamp:

Mijn betoog is in blokjes ingedeeld. Dit was het blokje over de schade. Ik ga straks nog even kijken naar de diverse aanvullende en specifieke vragen die zijn gesteld. Ik zal dan bekijken of ik op die vragen nog nader in moet gaan. Ik ben gewend om het zo te doen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan zit ik met een dilemma. Ik heb namelijk een duidelijk voorstel gedaan. Ik heb voorgesteld om de rechter te betrekken bij schadeafhandeling. Ik heb voorgesteld om een tiental proefprocessen te voeren. Als de minister daarop straks wil reageren, wacht ik daarop. Als hij daar straks niet meer op in zal gaan, dan wil ik daar nu wat over vragen. 

Minister Kamp:

Ik wil er wel op ingaan. Ik zit helemaal niet verlegen om proefprocessen. Ik heb al vaker gezegd dat het volgens mij mijn taak is om te voorkomen dat mensen zich gedwongen voelen om naar de rechter te gaan. Dat doen we dus in de allereerste plaats door ervoor te zorgen dat de schademelding direct serieus genomen wordt en dat er een goede taxateur wordt ingeschakeld die de situatie opneemt. Die taxateur stelt een rapport op en doet een reëel voorstel. Wij zorgen ervoor dat daarmee de zaak afgedaan kan worden. Mochten de mensen daar niet tevreden mee zijn, dan hebben ze de mogelijkheid om een tweede taxateur, een tweede deskundige in te schakelen. Die kunnen ze zelf uitzoeken en de werkzaamheden van die tweede taxateur komen voor rekening van het Centrum Veilig Wonen. Tot dusver bestaat nog de mogelijkheid om zelfs een derde onafhankelijke deskundige in te schakelen. Die kan dan ook nog een keer een rapport opstellen. Als de mensen het dan nog niet eens zijn met de uitkomst — die situatie zou zich kunnen voordoen — dan is er dus arbitrage geregeld. We hebben afgesproken dat als er een uitspraak van die arbitrage komt, die bindend is voor de NAM. De mensen zelf houden echter de mogelijkheid om, als ze dat willen, nog naar de rechter te gaan. Op initiatief van de Kamer is ook nog geregeld dat, als mensen naar de rechter gaan, er omkering van de bewijslast is. Ik denk dat we op die manier het hele proces op een meer dan voorbeeldige manier hebben geregeld. Ik blijf bij mijn houding, namelijk dat ik moet voorkomen dat de mensen zich gedwongen voelen om naar die rechter te gaan. Ik moet ervoor zorgen dat in het voortraject de zaak naar behoren wordt afgewikkeld. Om tien proefprocessen zit ik dus niet verlegen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik begrijp dat de minister er niet om verlegen zit, maar tientallen Groningers zitten er wel om verlegen. De minister zegt terecht dat er een groot aantal kleine schades afgehandeld is. Ja, er worden in Groningen ook schades naar tevredenheid van iedereen afgehandeld. Dat is de hele Kamer met de minister eens. Er is echter ook een flinke groep van vrij wanhopige mensen die er niet doorheen komen. Wij spreken deze mensen regelmatig. Zij hebben niet de financiële middelen om dit goed te regelen. Zij voelen zich totaal gevangen zitten in deze omgeving. Wij hebben in Nederland de rechter uitgevonden opdat mensen daar heen kunnen. Maar rechtsbijstandsverzekeringen zijn niet af te sluiten als je al schade hebt. Deze mensen zijn hier financieel gewoon niet toe in staat. Het kost ze €10.000 tot €20.000 om zo'n onafhankelijk schaderapport zelf te laten opstellen. Dat geld hebben mensen niet in het keukenlaatje liggen. Er zijn zo veel miljarden uit Groningen gehaald. Wat zijn de bedragen? 100 miljard? 200 miljard? Dat zijn heel grote bedragen. Wat is dus het probleem met het verzoek om Hans Alders te vragen om eens te bekijken of er een paar proefprocessen gevoerd kunnen worden? Het gaat om ongeveer tien proefprocessen. Die zijn transparant en maatgevend. En je kunt dit als drukmiddel voor de NAM gebruiken. Want Hans kan alleen maar vragen of de NAM wil betalen; de enige die dat kan afdwingen, is de rechter. Dat de minister daar niet echt op zit te wachten, kan ik me voorstellen. Maar zou hij niet aan Hans Alders willen vragen of dat in een aantal gevallen echt niet mogelijk is te maken? 

De voorzitter:

Interrupties moeten echt kort zijn. 

Minister Kamp:

Het is feitelijk onjuist wat mevrouw Van Tongeren zegt. Wij hebben namelijk afgesproken dat een uitspraak van de arbiter bindend is voor de NAM. Er is dus helemaal geen discussie meer. Voordat iemand naar de rechter toe moet, kan eerst de arbiter worden ingeschakeld. Dat is gratis. Als betrokkene dan gelijk krijgt, wordt de uitspraak uitgevoerd door de NAM. Dan hoeft er verder helemaal niets meer gedaan te worden. De eerste schadetaxateur die naar een schademelder gaat, is gratis. Ook de tweede taxateur die wordt ingeschakeld, is gratis. Zoals gezegd: als je naar de arbiter gaat, is dat ook gratis. De rechtsbijstandsverzekeringen in Groningen zijn hetzelfde als in het hele land: iedereen die dat wil kan zich verzekeren. Maar het is niet zo dat je je alsnog kunt gaan verzekeren als je al in een procedure zit. Dat kan elders in het land niet en dus ook niet in Groningen. Met die eerste en tweede taxateur/deskundige, de gratis arbiter en het bindend maken voor de NAM hebben we de zaak op een zodanige manier geregeld, dat we echt niet tot proefprocessen hoeven over te gaan. We moeten de zaak in Groningen vooral niet nog complexer maken dan ze al is. We moeten zo veel mogelijk praktische oplossingen in een zo vroeg mogelijk stadium goed laten werken. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Kamp:

Dat was dit onderdeel. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren? 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik mag mijn interruptie toch in tweeën doen? 

De voorzitter:

Ja. Dat hebt u toch gedaan? Nee? 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

U vond het te lang. 

De voorzitter:

Dat klopt. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Maar het was in enen. 

De voorzitter:

Ik vond dat u heel lang aan het woord was. Als het kort kan, graag. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De arbiters gaan alleen over schade. Daar hebben we al eerder commentaar op gehad: ze gaan niet uit van mijnbouwschade. Zij beroepen zich ook niet op de president van de Hoge Raad. Het grote voordeel van rechtspraak is dat er dan precedenten ontstaan. Die ontstaan niet door arbiters die overigens nergens in ons juridisch systeem zitten. Het zijn keurige mediators/bemiddelaars. De NAM heeft uit eigen vrije wil gezegd: wij gaan daarmee akkoord. Maar mensen die grote settlements hebben gekregen — de familie De Joode noem ik als voorbeeld — hebben eerst gedreigd naar de rechter te gaan. Nogmaals, ik begrijp niet waarom de minister op zoiets kleins niet mee wil gaan. Het helpt veel Groningers en er is een grote vraag vanuit Groningen. Als we het vertrouwen daar willen herstellen — de rechter wordt nog steeds vertrouwd — zet die deur dan op een kier voor de Groningers. 

Minister Kamp:

Tot mijn spijt moet ik opnieuw zeggen dat het onjuist is wat mevrouw Van Tongeren zegt. Zij zegt dat de arbiters mediators zijn, maar dat zijn het niet. Het zijn arbiters. Als er een geschil aan hen wordt voorgelegd, doen zij uitspraak. De NAM is gehouden, die uitspraak uit te voeren. Bij een mediator is dat niet aan de orde, maar wel bij een arbiter. Wij hebben niet gezegd dat degene die de arbiter heeft ingeschakeld, de schademelder, daar ook aan gehouden is. Nee, die heeft de vrijheid om, als hij er nog niet mee akkoord wenst te gaan, naar de rechter te stappen. Daar geldt dan ook nog eens omkering van de bewijslast. We hebben dat echt op een keurige manier geregeld. 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik moet mevrouw Van Tongeren hier toch bijvallen. De minister zegt dat dit op een keurige manier is geregeld. Dat is ook zo, maar per geval. Arbiters hebben een groot nadeel: hun uitspraken zijn geen jurisprudentie. Ze zijn bindend voor de NAM, maar ze hebben alleen betrekking op dat ene geval. Als je rechterlijke uitspraken hebt, schep je jurisprudentie, wat op meerdere gevallen van invloed kan zijn. Dat is het grote verschil tussen een arbiter en de rechter. 

Minister Kamp:

Laten we alsjeblieft oppassen met alles af te breken wat we eerst hebben opgebouwd. Vanaf het begin hebben we gezegd: de NAM is aansprakelijk voor de schade en de NAM moet die schade vergoeden. Daar is de NAM mee bezig gegaan. Vervolgens is gezegd dat de NAM op afstand moet. Daarvoor is het Centrum Veilig Wonen opgericht, waar zoals gezegd 288 mensen werken. Toen werd gezegd dat de Nationaal Coördinator dat moest doen. Vervolgens hebben we gezegd dat de arbiters een goede aanvulling zouden zijn. We hebben met elkaar de conclusie getrokken dat we dat zo zouden gaan doen. En nu zegt mijnheer Wassenberg hier dat die arbiters ook niet goed genoeg zijn en dat het toch weer op de rechter aan moet komen. Ik vind dat we het keurig hebben geregeld, met verschillende taxateurs, als dat nodig is, een arbiter die een uitspraak doet die bindend is voor de NAM en daarna nog een mogelijkheid om naar de rechter te gaan, waarbij dan sprake is van omkering van de bewijslast. We gaan dat nog verder uitbreiden. Onderdelen daarvan ter discussie stellen, draagt absoluut niet bij aan het eindresultaat. We moeten onze energie erop richten — ik zal mijn energie daar ook op richten — om in een zo vroeg mogelijk stadium zo snel en zo goed mogelijk de schademeldingen van de mensen recht te doen en voor vergoeding van de schade te zorgen. Het vervolg van de procedure is daar helemaal op gericht. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De minister begrijpt mij niet of hij wil mij niet begrijpen. Ik zeg namelijk niet dat de arbiters geen goed werk doen en ik zeg niet dat ze niet oké zijn. Ze zijn goed voor dat ene geval. Maar er wonen honderdduizend mensen in het aardbevingsgebied die last kunnen hebben of al last hebben gehad en zo veel arbiters kunnen er niet worden ingeschakeld. Op het moment dat je een uitspraak wilt hebben die breder is dan alleen dat ene geval, heb je een rechterlijke uitspraak nodig. Hoewel arbiters ex-rechters zijn, hebben hun uitspraken niet het statuur van een rechterlijk vonnis. Dat is de reden waarom ik zeg dat de rechter wat makkelijker zou moeten kunnen worden ingeschakeld en dat die drempel verlaagd moet worden. Dat zeg ik niet omdat die arbiters slecht werk doen, maar omdat die arbiters er heel specifiek voor één geval zijn. 

Minister Kamp:

Maar het werkt natuurlijk al wel in zekere zin normerend. Als de arbiters uitspraken doen, houdt iedereen daar rekening mee. Daar worden lessen uit getrokken. We moeten niet de nadruk leggen op dat laatste stukje, op dat naar de rechter gaan. We moeten juist voorkomen dat het zover komt, want het moet zo snel en zo goed mogelijk afgehandeld worden. Als men het, ondanks wat ik allemaal gezegd heb met een goede taxateur voor de eerste keer en een tweede taxateur, niet eens kan worden, dan kun je dat via de rechter laten lopen, maar het is veel beter om in dat geval snel een praktische uitspraak te doen, op niveau. Daar hebben we die arbiters voor aangesteld en die zijn nu aan het werk en die doen goed werk. Ze hebben al een tiental uitspraken gedaan. Ze pakken de lopende zaken op, maar kijken ook naar oude zaken en bekijken of ze die mee kunnen nemen in hun werk. Ik denk dat we daar goed aan gedaan hebben. Voor zover er nog duidelijkheid nodig is van de kant van de rechter, kan de rechter die geven. Daarbij staat degene die met de schade is gekomen, sterk vanwege de omkering van de bewijslast, waar al eerder toe besloten is. Ik denk dat we het zo prima geregeld hebben. Ik ga echt niet iets doen om dat nog verder te verfijnen, want ik denk niet dat dat het doel dient. 

De heer Smaling, mevrouw Mulder en mevrouw Van Veldhoven hebben gesproken over het versterkingsprogramma. Ik wil mij op dat punt aansluiten bij de benadering van de heer Bosman. De heer Bosman heeft gezegd dat het door de mensen in Groningen opgezet moet worden. Daar moet bepaald worden wat er gebeurt en het tempo waarin het gebeurt. Zo is het ook met de versterking. Het zijn niet de Nationaal Coördinator of de gemeenten of de aannemers die bepalen hoe die versterking wordt uitgevoerd en het tempo waarin dat gebeurt. Nee, het gaat om de mensen. Bij ieder individueel persoon waar versterking moet plaatsvinden, moet het hele huis geïnspecteerd worden en vaak moet er wat met de muren worden gedaan of moeten plafonds worden opgebroken om dingen te bekijken. Dat is belastend voor de mensen. Vervolgens moet een versterking worden uitgevoerd en daarvoor moeten de mensen niet zelden voor een bepaalde periode hun huis uit. Dat is allemaal ingrijpend. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat tegenover de wil om te versterken, de wil staat om dat met de mensen in het gebied te bespreken en het op die manier tot resultaat te laten leiden. We hebben dan ook om te beginnen afspraken gemaakt met de woningcorporaties. In totaal 1.650 huurwoningen zullen versterkt worden. Die worden meteen omgebouwd tot nul-op-de-meterwoningen. Ten aanzien van de eerste 300 of 350 vindt al dit jaar een afronding plaats. Vervolgens kunnen we een en ander evalueren en nagaan welke lessen we daaruit kunnen trekken voor het vervolg. Verder gaan we individuele woningen stuk voor stuk heel nauwkeurig inspecteren. In een periode van 14 maanden zullen 1.450 woningen op die manier worden bekeken. Er wordt vervolgens een aanpak ontwikkeld waarin de bewoner centraal staat. Per woning wordt vanuit de NPR-systematiek bepaald wat er moet gebeuren. Ik kan u zeggen dat dit een zeer ingrijpende operatie is die veel overleg vergt en die ook veel rekenkracht vraagt van ingenieurs. Die hebben we over de hele wereld moeten inhuren om dit werk te doen. Aan de ene kant is minder aardgas belangrijk, net als een vlakke aardgaswinning. Aan de andere kant moet qua versterking worden gedaan wat noodzakelijk is. Het oorspronkelijke versterkingsprogramma zoals vastgesteld door de Nationaal Coördinator wordt helemaal uitgevoerd, ondanks het feit dat er inmiddels sprake is van veel minder seismiciteit, wat uiteindelijk ook effect zal hebben op het aantal te versterken huizen. 

Mevrouw Klever sprak over het Groninger Forum en de 168 miljoen die is besteed aan de versterking ervan. Ik denk dat dit een bewijs is dat niet alleen kleine schades vlot worden afgehandeld. Het Groninger Forum was in aanbouw en er moest een enorm bedrag op tafel komen om op basis van de destijds beschikbare gegevens over de risico's het nodige te doen. Inmiddels zijn er andere gegevens beschikbaar, maar op basis van de gegevens die men destijds had, is de conclusie getrokken dat er bepaalde maatregelen getroffen moesten worden. De NAM heeft daarop toegezegd om daarvoor 168 miljoen beschikbaar te stellen, zodat de bouw hervat kon worden. Wat daar is gebeurd, laat zien dat de NAM over de hele linie bereid is om haar verantwoordelijkheid te nemen. Die houdt in dat schade als gevolg van de gaswinning wordt vergoed. Dat wat de versterking betreft. 

De voorzitter:

Een korte vraag, mevrouw Dik-Faber. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

In het gebied leeft het gevoelen dat woningen die aanvankelijk op de lijst van te versterken woningen stonden, nu ineens van de lijst afvallen omdat de NAM nieuwe uitgangspunten hanteert voor het seismisch risico. Vindt de minister dat ook onzorgvuldig? Kan hij zich voorstellen dat mensen hierdoor ongerust zijn over de veiligheid van hun woning? 

Minister Kamp:

Ik denk dat we die woningen moeten versterken die ook echt verstrekt moeten worden, maar niet meer woningen. Als we erin slagen om als gevolg van minder gaswinning en een vlakkere manier van winning het aantal aardbevingen te verlagen en deze bovendien minder zwaar te laten zijn, is er minder risico in het gebied en hoeven er minder woningen te worden versterkt. We moeten steeds nagaan wat de feitelijke situatie is: wat zijn de risico's en welke versterking hoort daarbij? Alles wat nodig is qua versterking realiseren we. We gaan door met wat we in gang hebben gezet. Dat betreft zowel die 1.650 woningen van de woningcorporaties, als de 1.450 woningen die in een periode van veertien maanden allemaal individueel geïnspecteerd worden. Die projecten worden afgerond. We bekijken echter wel degelijk hoe de feiten zich ontwikkelen. Op basis daarvan komen we tot conclusies over de aantallen te versterken woningen en de mate waarin die versterking moet plaatsvinden. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De bewoners van die 1.650 woningen hebben nu wel het idee, ook op basis van de signalen die zij krijgen, dat de NAM zich wat lijkt terug te trekken uit dat hele project omdat het seismisch risico veranderd zou zijn, terwijl het KNMI zegt dat we nog steeds rekening moeten houden met een wat zwaardere beving. In een dorpje als Loppersum weet 97% van de mensen nog helemaal niet of hun huis veilig is, omdat er nog geen inspectie heeft plaatsgevonden. Er zijn dus wel allemaal toezeggingen gedaan en allemaal verwachtingen gewekt die niet konden worden waargemaakt. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik snap de ongerustheid van de bewoners heel erg goed. De minister zegt dat we niet meer moeten versterken dan nodig is. Dat is terecht, maar dat is het rationele verhaal. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik wil graag weten hoe de minister daartegen aankijkt. Het pleidooi van die mensen is ook terecht. Zij zeggen: ons is voorgehouden dat er iets met ons huis zou gebeuren, maar nu gebeurt er even niets. Zij voelen zich niet veilig. 

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. 

Minister Kamp:

Tegen mevrouw Dik-Faber zeg ik hetzelfde als ik eerder tegen de heer Smaling zei: is het wel verstandig om dat beeld te schetsen? Mevrouw Dik-Faber zegt dat er in Loppersum verwachtingen worden gewekt die niet worden nagekomen, maar als zij daar komt — volgens mij komt zij daar met enige regelmaat — kan zij zien dat hele straten zijn getransformeerd en dat huizen die kwetsbaar waren, zijn versterkt. Huizen zijn aanmerkelijk verbeterd en tot nul-op-de-meterwoningen omgebouwd. Het beeld is daar echt veranderd. Er gebeuren heel ingrijpende dingen als het gaat om de scholen in de omgeving van Loppersum. Er zijn veranderingen op het punt van de seismiciteit. Terwijl er in dat gebied eerst voortdurend de dreiging van aardbevingen was, is dat daar nu juist veel minder het geval. We gaan daar nu mee verder. Zoals gezegd worden er 1.450 woningen geïnspecteerd, ook in Loppersum. Voor 1.650 woningen loopt een programma waar ook de woningbouworganisaties bij betrokken zijn. Dan vind ik het niet goed om te zeggen dat er in Loppersum niets gebeurt en dat de mensen daar teleurgesteld worden. Daarmee dragen we niet bij aan een reële sfeer. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Kamp:

Ik kom te spreken over het erfgoed. De heer Bosman is daarover begonnen, ook vanuit de benadering die hij ook op andere punten koos, namelijk dat je zo veel mogelijk vanuit het gebied zelf moet redeneren. Andere sprekers hebben daar ook op gewezen. Net als de heer Bosman vind ik dat het erfgoed in dat gebied, of dat nu wel of niet op een lijst staat, belangrijk is voor de leefbaarheid in het gebied, het gevoel dat de mensen bij hun gebied hebben, voor de cultuur en de geschiedenis, dat wat je doorgeeft aan de volgende generaties. Ik vind dat er grote aandacht moet zijn voor het cultureel erfgoed in het gebied. 

In het meerjarenprogramma heeft de Nationaal Coördinator opgenomen dat er een apart afwegingskader komt om een goede afweging te kunnen maken tussen de veiligheid en de monumentale waarde. Je kunt een onderdeel van het cultureel erfgoed immers wel heel veilig maken, maar als de monumentale waarde vervolgens verdwijnt, dan maak je ook wat kapot. Die afweging moet worden gemaakt en daar moet een kader voor zijn. 

De Nationaal Coördinator heeft ook gezegd dat er een erfgoedloket komt. Iedereen die met vragen zit over een monument, kan bij dat loket terecht. Achter dat loket zit een team van deskundigen die een eigenaar kunnen bijstaan bij het in kaart brengen van het probleem en het vinden van een oplossing. De bewustheid is er dat dat met maatwerk zal moeten. De afhandeling van schade is al snel een complex iets. Daarbij wordt de Nationaal Coördinator vaak sowieso al ingeschakeld om te kijken naar vragen als "spelen meerdere aspecten een rol?", "is het complex?" en "wat kan ik doen om met mijn mensen tot een oplossing hiervoor te komen?". Zoals ik heb aangegeven, zit er een specialistisch team achter dat loket. Ik denk dat wij het erfgoed in het gebied op die manier de aandacht kunnen geven die het nodig heeft. Er is al een pilot gestart waarin een aantal monumenten zijn geïnspecteerd en doorgerekend en waarin is bekeken hoe die op een goede manier kunnen worden aangepakt. Er is ook een inventarisatie voor het hele gebied gemaakt. In het werk dat de Nationaal Coördinator op dit punt doet, neemt hij bestaande lokale programma's en initiatieven van burgers mee. Hij werkt samen met de provincie, met de gemeenten, met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, met Libau en natuurlijk met de eigenaren en met de NAM, die op een aantal punten direct daarbij betrokken moet worden. Ik vind het van groot belang dat het cultureel erfgoed aandacht krijgt en stel met genoegen vast dat dat op dit moment het geval is. Ik zal dat samen met de Nationaal Coördinator blijven volgen om het tot de noodzakelijke resultaten te laten leiden. 

De heer Wassenberg heeft gesproken over de Natura 2000-gebieden. Vorig jaar is er een ecologische analyse uitgevoerd naar de effecten van bodemdaling door de gaswinning uit het Groningenveld op de Natura 2000-gebieden in het noorden van Nederland. Het gaat om de gebieden in Groningen, het noorden van Drenthe, de Waddenzee en de Eems-Dollard. Daaruit is gekomen dat er geen negatieve effecten optreden op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden. Ik heb geen aanwijzingen dat dit met het nieuwe winningsplan, dat alleen tot nog minder gaswinning leidt, anders zal zijn. Bovendien gaat het om een vlakke winning. Daarom is er naar mijn overtuiging op dit punt geen nader onderzoek nodig. 

De heer Wassenberg heeft zijn vraag over de lekkage van methaan herhaald. Ik heb toegezegd dat we die in beeld zullen brengen. Hij noemde Amerika, waar sprake is van 1% tot 3% verlies van methaan, en zei dat dit heel belastend is voor het milieu. Dat is terecht. Ik heb de informatie nog niet. Dat komt omdat die van het SodM moet komen, maar dat is zwaar belast met allerlei dingen op dit moment. Het SodM is bezig om de organisatie te versterken en uit te breiden, het is bij Groningen betrokken, het is betrokken bij allerlei andere gas- en oliewinningen en het is nauw betrokken bij wat er in Twente gebeurt, waarover we morgen met de Kamer spreken. Het SodM heeft dit daarom nog niet voor elkaar kunnen krijgen. Ik wil voor het eind van het jaar die informatie bij de Kamer hebben. 

De heer Wassenberg heeft gevraagd wat ik vind van de winning van het gas onder de Waddenzee. Daar vind ik op dit moment, aanvullend op wat ik onlangs met de Kamer heb besproken, niks van. We hebben er uitgebreid over gesproken, er zijn moties aangenomen en ik heb toezeggingen gedaan. Ik denk dat alle dingen die er met betrekking tot gaswinning op en rond de Waddenzee te bespreken zijn, toen besproken zijn. Ik heb nu geen nieuwe invalshoeken wat dat betreft. 

De heer Smaling wees op het belang van de bovenste 30 meter van de grond wat betreft de schade die door aardbevingen veroorzaakt wordt. Hij heeft daar gelijk in. De ondiepe ondergrond is inderdaad van groot belang voor de risico's die gelopen worden. Daarom wordt die ondiepe ondergrond expliciet meegenomen in de berekeningen inzake de grondversnelling. Het gaat bij aardbevingen namelijk vooral om de grondversnelling. Zowel het KNMI als de NAM neemt dat mee. 

De voorzitter:

Hebt u alle vragen zo ongeveer beantwoord? 

Minister Kamp:

Ik ga het even na. Ik zie dat ik nog iets moet zeggen over de uitkoopregeling. 

Mevrouw Klever zei dat het allemaal niet best was met de uitkoopregeling. Ik ben hiermee overigens met de diverse onderwerpen bezig, mevrouw de voorzitter. 

De voorzitter:

Ik hoor het! 

Minister Kamp:

Over de uitkoopregeling heb ik al vaker gezegd dat ik graag Groningen in stand gehouden zie. Dit betekent dat ik de sociale structuur van dat gebied in stand wil houden. De problemen moeten daar opgelost worden, zodat de mensen daar naar tevredenheid en veilig leven. Daarop moet ons beleid gericht zijn. Ik richt mij niet op het zo veel mogelijk uitkopen in dat gebied. Wel zijn er een aantal regelingen, bijvoorbeeld voor bijzondere gevallen, zoals een waardeverminderingsregeling en een waardevermeerderingsregeling. Er wordt nu ook een proef gedaan met 55 woningen die langer dan een jaar te koop staan. Deze woningen worden opgekocht. We evalueren de proef vervolgens en zullen bekijken welke conclusies we daaraan kunnen verbinden wat betreft het beheersbaar maken van de woningmarktproblematiek. De invulling van de 55 woningen in de proef is zodanig dat alle woningen met een vraagprijs beneden de €200.000 die aan de criteria voldoen, kunnen worden opgekocht. Bij woningen boven de €200.000 is een selectie gemaakt. De eerlijkste selectie is om dat te doen via een loting, nadat je hebt vastgesteld wie er allemaal aan de eisen voldoen. Zo kan er geen oneerlijkheid zijn. Een uitzondering gold voor een vijftal gevallen. Daarin was sprake van bijzondere omstandigheden vanwege een samenloop van verschillende problemen. Daarvan is gezegd: die gaan we in ieder geval aankopen. Deze pilot of proef hebben we nu. Als die afgerond is, gaan we vervolgens bekijken welke lessen we daaruit kunnen trekken. Ik ga die pilot nu echter niet meer veranderen. Ik houd ook vast aan mijn uitgangspunt dat ik de sociale structuur in Groningen in stand wil houden. 

De voorzitter:

Hebt u intussen alle vragen beantwoord? 

Minister Kamp:

Ik heb nu het grootste deel van de vragen beantwoord. Om te zien of ik nog iets vergeten ben, ga ik nu nog even de aantekeningen na die ik bij de inbreng van de diverse woordvoerders heb gemaakt. 

De voorzitter:

Ik stel voor dat u dat doet, als het kort is, en dat ik daarna iedereen de gelegenheid geef om een vraag te stellen. 

Minister Kamp:

Dat is goed, mevrouw de voorzitter. 

De vragen van mevrouw Van Veldhoven, de heer Wassenberg, de heer Smaling, mevrouw Dik-Faber, mevrouw Mulder en de heer Bosman heb ik beantwoord. 

Mevrouw Van Tongeren sprak over een deal die met het bedrijfsleven zou zijn gemaakt vlak voor de verkiezingen. Dat vind ik ook weer zo'n voorbeeld van dat een Kamerlid bepaalde dingen beweert die volstrekt losstaan van de realiteit. Daarmee wordt geen positieve bijdrage aan de sfeer in Groningen geleverd. Ik heb geen enkele deal met het bedrijfsleven gemaakt. Ik ben op een heel transparante, zorgvuldige manier tot de besluitvorming over het winningsplan gekomen. Het is helemaal niet aan de orde of dat voor of na de verkiezingen was. Het moment waarop ik dat besluit zou nemen, was vorig jaar al vastgesteld. De procedure om tot een besluit te komen, heb ik heel nauwgezet en transparant gevolgd. Ik denk echt dat het niet goed is om dan te gaan suggereren dat er vlak voor de verkiezingen deals met het bedrijfsleven worden gesloten. 

Ik ben ingegaan op de inbreng van mevrouw Klever en op die van de heer Vos. Ik hoop dat ik hiermee naar behoren op de inbrengen van de woordvoerders ben ingegaan. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De minister zegt dat er twee jaar geleden al onderzoek is gedaan naar de effecten van de gaswinning op Natura 2000-gebieden en dat nieuw onderzoek niet nodig is. De Gedeputeerde Staten van Groningen hebben ons echter een brief gestuurd waarin ze zeggen dat de effecten van de gaswinning toch onvoldoende in beeld zijn gebracht. Ze hebben het dan met name over het Zuidlaardermeer, dat verdroogt. De Gedeputeerde Staten van Groningen zeggen: de NAM heeft volgens ons een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig, maar die heeft ze niet. Kan de minister daar ook op reageren? 

Minister Kamp:

Ik zei niet "twee jaar geleden", maar ik zei dat het onderzoek in 2015 was gedaan. Uit dat onderzoek is gekomen wat ik zojuist heb verwoord. Als er bijzonderheden onder onze aandacht worden gebracht, zullen we daar altijd naar kijken. Als het nodig is, zal ik, al dan niet samen met de Nationale Coördinator, daarover ook overleg voeren. Bijzondere dingen kunnen dus altijd besproken worden. 

De heer Wassenberg (PvdD):

De Gedeputeerde Staten van Groningen weten dus niet waar ze het over hebben? 

Minister Kamp:

Ik begrijp niet waarom de heer Wassenberg die conclusie trekt uit wat ik heb gezegd. Ik heb gezegd dat wij een onderzoek hebben gedaan, dat daar uitkomsten uit gekomen zijn en dat wij, als er bijzonderheden naar voren worden gebracht, altijd bereid zijn om daarnaar te kijken en daarover te spreken. Waaraan de heer Wassenberg dus zijn conclusie verbindt, mag Joost weten. 

De heer Smaling (SP):

Ik kom nog even terug op het punt dat de 30 meter bovengrond vrij veel van de schade verklaart. Is dat voor de minister een nieuw feit? Ik vraag dat ook een beetje vanwege de ruzie die we zojuist maakten over het aardbevingshandboek. Dat gaat voornamelijk over bovengrondse aspecten: de kwaliteit van het pand, de fundering enzovoorts. Is het echt een nieuw inzicht voor de minister als ik zeg dat die 30 meter bovengrond 90% van de schade verklaart? Dat heeft dan ook betrekking op het beoordelen van de schade aan panden, gegeven het feit dat we dan dus niet alleen maar naar de kwaliteit van het pand moeten kijken. 

Minister Kamp:

Het belang van de bovengrond in de specifieke situatie in Groningen is mij al jaren bekend. Je moet iedere keer echter kijken naar de te hanteren criteria op de verschillende beoordelingsmomenten. Is er verder inmiddels nieuwe concrete informatie specifiek gericht op Groningen beschikbaar gekomen? Zo ja, op welke wijze kun je die informatie dan weer benutten om de goede dingen te doen, om de goede besluiten te nemen? Zo zijn we altijd bezig om stappen vooruit te zetten. De situatie van Groningen, met de problemen die we daar hebben, is uniek in de wereld. We zitten daar dus het wiel uit te vinden. Dat is ook niet zo raar, want het was oorspronkelijk een van de grootste gasvelden ter wereld in een gebied waar een heleboel mensen wonen en waar jarenlang veel is gewonnen, in wisselende hoeveelheden. De problematiek die daar is ontstaan, is ernstig en vergt veel onderzoek. Uit veel onderzoek komen veel gegevens naar voren. Naarmate die gegevens concreter worden, kun je er meer mee doen. 

De heer Smaling (SP):

Er zijn drie exact dezelfde huizen, alle in dezelfde staat. Het eerste staat op knipklei, het tweede op veen en het derde op afgeveend gebied, op zand bij Slochteren. Is de minister het met mij eens dat, als die huizen allemaal eenzelfde oplazer van een aardbeving krijgen, je drie heel verschillende schades kunt krijgen? 

Minister Kamp:

Ik kan niet goed op individuele gevallen ingaan. Daar ben ik niet voor. Ik ben ervoor om ervoor te zorgen dat anderen dat goed doen. Ik heb al een paar keer uitgelegd op welke wijze we dat hebben ingevuld. Als er in individuele gevallen vraagtekens worden gezet, dan zijn er regelingen om die vraagtekens weggenomen te krijgen. Mocht het een wat breder effect hebben en extra aandacht nodig hebben, dan is de Nationaal Coördinator Groningen graag bereid om die te geven. 

Mevrouw Klever (PVV):

De PVV vraagt al jaren om een uitkoopregeling voor mensen die weg willen. Mensen moeten toch niet in Groningen gevangen gehouden worden omdat het gebied anders niet leefbaar meer zou zijn? Nu is er eindelijk iets wat lijkt op een uitkoopregeling, voor de heel schrijnende gevallen. Mijn fractie is daar heel blij mee. Maar nu is er niet voldoende budget. Er is maar 10 miljoen. Nu blijken 62 heel schrijnende gevallen, 62 gezinnen gewoon buiten de boot te vallen doordat puur door loting is bepaald dat zij geen uitkoopregeling krijgen. Vindt de minister dat nou fair ten opzichte van die 62 gezinnen? 

Minister Kamp:

Ik vind het heel fair om als uitgangspunt voor Groningen te hanteren dat wij ervoor hebben te zorgen dat dit waardevolle deel van ons land, met een duidelijk eigen karakter en een eigen sociale samenhang, door deze moeilijke periode heen wordt geholpen en dat de sociale structuren in stand blijven. Dat vind ik heel goed. Ik vind het heel goed dat we een waardevermeerderingsregeling hebben, waardoor in de tienduizenden gevallen waarin mensen €1.000 of meer schade hadden, mensen de mogelijkheid hadden om de waarde van hun pand met €4.000 te vermeerderen. Ik vind het goed dat we een waardeverminderingsregeling hebben, waardoor in meer dan 1.000 gevallen aan mensen die bij de verkoop minder kregen dan ze hadden verwacht, een tegemoetkoming is gegeven. Ik vind het ook goed dat wij een regeling voor bijzondere gevallen hebben. Als mensen met schrijnende omstandigheden worden geconfronteerd, wordt dit door een commissie bekeken en in een aantal gevallen is daar een uitkoop uitgekomen. Daarnaast is het goed dat wij nu een serieuze pilot van 55 aankopen doen om te bezien hoe dit gaat, wat het effect daarvan is, hoe zich dit verhoudt tot mijn uitgangspunt dat de sociale structuren in stand moeten blijven en welke lessen wij daaruit kunnen trekken voor de toekomst. Ik denk dat wij daar op een verstandige en verantwoorde manier mee omgaan. 

Mevrouw Klever (PVV):

Feit blijft dat 62 gezinnen die aan alle voorwaarden voldoen voor de uitkoopregeling, buiten de boot vallen, omdat het budget van 10 miljoen op is. Er gaat wel 68 miljoen naar een of ander Groninger Forum, een megalomaan project, maar voor een uitkoopregeling is maar 10 miljoen beschikbaar terwijl er iets meer dan het dubbele nodig is. Is de minister bereid om met de hand over het hart te strijken en te zeggen dat hij voor deze 62 mensen, die aan alle voorwaarden voldoen, iets gaat regelen opdat ook zij voor die uitkoopregeling in aanmerking komen? 

Minister Kamp:

Het was een proef om te bekijken hoe wij zouden kunnen leren van een eventueel beperkt en doordacht opgezet uitkoopplan. Wij hebben gezegd dat wij een proef wilden doen met een beperkt aantal woningen. Daarvoor is een bedrag beschikbaar gesteld en er is gekeken welke woningen daarvoor in aanmerking komen. Die gegevens zijn verzameld en er waren meer woningen dan er budget beschikbaar was voor de pilot. Dus is er een selectie gemaakt. Die houdt in dat huizen met een vraagprijs van minder dan €200.000 allemaal zijn aangekocht en dat van de huizen met een vraagprijs van meer dan €200.000 een selectie is gemaakt op de manier die ik al heb geschetst. Ik denk dat dit voor een pilot waar uiteindelijk 55 woningen worden aangekocht, een redelijke opzet is en ik ben niet van plan om die opzet te veranderen. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik stond er eerder, maar ik weet dat mijn collega een vraag heeft op hetzelfde onderwerp. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank u wel voor de coulance. Ik heb samen met mevrouw Dik voor de zomer een motie ingediend over dit punt die luidt als volgt: "De Kamer, gehoord de beraadslaging, verzoekt de regering om, van de pilot koopinstrument een succes te maken door de uitvoering nauwgezet te monitoren, waar nodig te ondersteunen en indien nodig NAM aan te sporen tot verbreding en verdere financiering, en gaat over tot de orde van de dag." Die motie is door de Kamer aangenomen. Dus een meerderheid van de Kamer wil heel graag dat de minister die 62 andere gezinnen ook helpt. Daar is brede steun voor, maar daarvoor moeten wel gesprekken worden gevoerd met de NAM want die moet het geld daarvoor ter beschikking stellen. Heeft de minister al een eerste aanzet gemaakt voor deze gesprekken? Is hij bereid deze gesprekken met de NAM aan te gaan? 

Minister Kamp:

Wij gaan de proef waarmee wij lang geleden zijn begonnen en waarvan de uitwerking nu volop loopt, afronden. Wij bekijken welke lessen wij daaruit kunnen trekken. Dan kunnen wij ook bezien of een verdere verbreding op dit punt plaatsvindt. Ik vind het te vroeg om daarover te beslissen; ik wil eerst de resultaten afwachten en dan zal ik op grond van een analyse van die resultaten een besluit nemen. Ik ga de proef die destijds is opgezet en die volop gaande is, niet alsnog veranderen. Dat ben ik niet van plan. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Het lijkt in eerste instantie positief. De vrees dat heel Groningen daarvan gebruik zou maken en dat de provincie zou leeglopen, is geen bewaarheid geworden. Er waren iets van 119 aanmeldingen. Een overzichtelijk aantal mensen wil helaas gebruikmaken van deze regeling. Ongeveer de helft van hen maakt nu gebruik van de regeling. De anderen staan op een wachtlijst. Ik snap dat de minister de regeling eerst wil afronden, maar kan hij aangeven wanneer hij verwacht dat de regeling ongeveer zal zijn afgerond? Wil hij, wetende wat wij nu weten, alvast het gesprek met de NAM aangaan om te kijken naar verdere financiering? 

Minister Kamp:

Ik ga pas gesprekken aan als ik de resultaten van die proef heb en mij een mening kan vormen van het gevolg dat daaraan eventueel moet worden gegeven. Vooruitlopend daarop wil ik nu nog geen gesprekken aangaan. Op de vraag wanneer de proef is afgerond en wij conclusies kunnen trekken, kom ik graag in tweede termijn terug. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De minister zei net dat het vertrouwen in Groningen geschaad wordt, ook als Kamerleden te kritische vragen stellen, maar de OVV gaf de duidelijke aanbeveling dat het goed zou zijn als de partners in het gasgebouw excuses aanboden aan de Groningers. De minister heeft dat gedaan, evenals de NAM. Ik heb Shell Nederland vorige week gevraagd om dat te doen en men heeft dat in een hoorzitting gedaan. Maar net daarna was de CEO van Shell Nederland op BNR Nieuwsradio en zei ze: wij hadden de veiligheid altijd al op één staan. Heeft de minister Shell Nederland al aangesproken op de wijze waarop hij de Kamerleden net aansprak en gezegd dat het niet helpt om eerst in het openbaar excuses aan te bieden en vervolgens op BNR Nieuwsradio te zeggen dat je eigenlijk altijd al alleen maar bezig was met de veiligheid van de Groningers en dat dit bij Shell Nederland op de eerste plaats staat? 

Minister Kamp:

Ik heb geen probleem met kritische vragen, maar ik heb wel een probleem met onterechte negatieve suggesties en beschrijvingen met betrekking tot Groningen. Daarmee wordt de werkelijkheid in het gebied namelijk onrecht aangedaan en beïnvloeden we de sfeer in dat gebied op negatieve wijze. Ik denk dat wij juist een reëel probleem dat er in het gebied is, van een reële oplossing moeten voorzien. En onze beschrijvingen moeten naar mijn idee objectief en neutraal zijn, want anders maken we de problemen groter dan noodzakelijk is en dan is een oplossing niet dichterbij maar verder weg. 

Ik heb van de NAM, Shell Nederland en Exxon in de vier jaar waarin ik met dit dossier bezig ben, ervaren dat men ondersteunend is bij het vinden van oplossingen. Ik heb de overtuiging dat de mensen zeer hun best doen om hun verantwoordelijkheid te nemen en te helpen bij het oplossen van de problemen. Ik heb er dus geen behoefte aan de NAM, Shell Nederland of Exxon te vertellen hoe ze zich moeten uitlaten ofwel hoe ze moeten communiceren. Dat mogen ze wat mij betreft zelf doen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Er is een motie die door de hele Kamer is aangenomen waarvan de minister heeft gezegd dat hij deze gaat uitvoeren. De motie had betrekking op het uitvoeren van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Eén van de hoofdpunten in dat rapport is het aanbieden van excuses aan de Groningers. Om die reden heeft de minister dat toen tegenover de Kamer gedaan. Ook de NAM heeft dat gedaan en ik heb Shell Nederland gevraagd om dat ook te doen. Shell Nederland heeft eerst excuses gemaakt, maar die heeft men direct teruggenomen. De minister ziet toe op het uitvoeren van deze motie. Hij heeft gezegd dat hij dat gaat doen. Daarom vraag ik hem of hij naar aanleiding van die uitlatingen op BNR Nieuwsradio Shell Nederland heeft aangesproken. Het helpt namelijk niet om eerst excuses aan te bieden en daarna te zeggen dat je eigenlijk nooit iets fout deed. 

Minister Kamp:

Ik kan slechts herhalen wat ik net zei; ik heb Shell Nederland, Exxon en de NAM in de periode waarin ik verantwoordelijk ben voor het dossier als ondersteunend ervaren in het vinden van oplossingen. Ik vind ook dat men zijn verantwoordelijkheid durft te nemen en dat men dat met overtuiging doet. Ook vind ik dat op alles wat aan deze mensen gevraagd wordt wat moet bijdragen aan oplossingen, constructief gereageerd wordt. Ik heb dus niet de behoefte om de aandeelhouders van de NAM de maat te nemen wat hun communicatie betreft. 

Het onderzoek van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid richtte zich op mij. Ik heb daarover het nodige gezegd tegenover alle betrokkenen, ook tegenover de NAM. Ik zeg nogmaals dat ik niet de behoefte heb om aandeelhouders van de NAM aan te spreken en evenmin mensen die werken voor aandeelhouders van de NAM of mensen die op andere wijze bij het dossier betrokken zijn. Nee, ik probeer samen met hen zo snel mogelijk te komen tot oplossingen voor de problemen. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De minister sprak over het belang van neutraliteit en onafhankelijkheid van onder andere informatie. Wij hebben al gesproken over de afhandeling van schade, maar we hebben het natuurlijk ook over alle informatie die aan de basis ligt voor winningsbesluiten. Het SodM had daarover een heel aantal kritische opmerkingen gemaakt. Daarin moet dus nog verbetering komen. De Kamer heeft eerder een motie aangenomen over een onafhankelijk kennisinstituut, zodat we niet afhankelijk zijn van de informatie van de NAM. Die kan dan ook gechallenged worden naar onder andere de laatste wetenschappelijke inzichten uit het buitenland. Ik had geen tijd meer in mijn eerste termijn om de minister die vraag voor te leggen, maar wellicht heeft hij in tweede termijn gelegenheid om te zeggen hoe het staat met dat kennisinstituut en wanneer dat echt aan de slag kan met het valideren van de gegevens die van de NAM komen. 

Minister Kamp:

Het SodM en het ministerie van Economische Zaken hebben samen een concept opgezet voor een onafhankelijk onderzoeksprogramma. Als onderdeel daarvan zal er een platform voor kennisuitwisseling komen. Daarvoor zal een wetenschappelijke, gezaghebbende en onafhankelijke commissie van deskundigen worden aangesteld. Deze zal worden ondersteund door een wetenschappelijk secretaris en door TNO. Op deze manier gaan wij dit aanpakken. De samenstelling van de commissie moet nog dit jaar, dus in het vierde kwartaal van het jaar 2016, rond zijn. Vervolgens kan de commissie aan het werk. Ik ben in overleg met TNO om de logistiek, organisatie en ondersteuning te bespreken. Er wordt dus volop gewerkt aan hetgeen we daarover met elkaar hebben afgesproken. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dit laat zien dat de minister weet dat dit een punt is waarover ik de vinger aan de pols wil houden. Ik heb nog wel een vraag. Op welke wijze zullen de adviezen van deze commissie, die dus in de vorm van een platform gaat werken, structureel worden betrokken bij de besluitvorming over de gaswinning en de onderliggende data? 

Minister Kamp:

Wat is de achtergrond van deze vraag van mevrouw Van Veldhoven? Voor het kunnen beoordelen van de situatie in Groningen willen wij niet afhankelijk zijn van onderzoeken die worden verricht door, of in opdracht van, de NAM, al voelen wij geen wantrouwen richting de NAM. Voor de toetsing van die onderzoeken of misschien voor het laten doen van onafhankelijk, separaat onderzoek willen wij ook andere mogelijkheden hebben. Wij hebben het SodM en dat zal ook ingeschakeld blijven worden, maar dit is daar een belangrijke aanvulling op. Ik vind dit van groot belang. Het is ook een belangrijk onderdeel van het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Bij de vervolgwerkzaamheden met betrekking tot Groningen zal ik dus zo veel mogelijk profiteren van de mogelijkheden die dit onafhankelijke onderzoeksprogramma mij biedt. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

We gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De spreektijd bedraagt 1 minuut en 40 seconden, inclusief het indienen van moties. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. D66 wil dat nieuwe kennis over de manier waarop de gaswinning voor de mensen in Groningen veiliger of beter kan, steeds wordt meegenomen. Dan kun je dus niet in één keer voor vijf jaar besluiten. Daarom staat mijn naam, samen met die van een aantal andere woordvoerders, onder een motie die later zal worden ingediend door de heer Jan Vos. 

De afhandeling van de schade moet echt onafhankelijk zijn van de NAM. Het kan niet zo zijn dat het bedrijf dat de schade veroorzaakt, ook bepaalt welke schade iemand vergoed krijgt. Dus moet de NCG niet alleen de regie voeren, maar ook echt mandaat krijgen om samen met de bewoners aan het herstel van vertrouwen te bouwen. Ik heb twee moties die dat moeten ondersteunen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bewoners met complexe schades of mensen met herhaalde schade soms veel behoefte hebben aan ondersteuning in de afhandeling van praktische en juridische aspecten van de schadeafhandeling; 

overwegende dat het ontzorgen van bewoners volgens de Onafhankelijke Raadsman een belangrijk aandachtspunt is om de impact van de aardbevingsproblematiek op de persoonlijke levenssituatie van Groningers te verlichten; 

verzoekt de regering om er met de NCG voor te zorgen, dat een onafhankelijke schadebijstand wordt georganiseerd, waarbij ook gekeken wordt naar initiatieven als "Stut en steun", 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven, Van Tongeren, Wassenberg, Agnes Mulder, Dik-Faber, Jan Vos en Smaling. 

Zij krijgt nr. 287 (33529). 

Uit de ondertekening blijkt al dat deze motie voldoende wordt ondersteund en daarmee ook deel uitmaakt van de beraadslaging. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dank u wel. Mijn tweede motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat schade voor bewoners als gevolg van mijnbouwactiviteiten onafhankelijk, snel en ruimhartig moet worden afgehandeld; 

overwegende dat de afhandeling van schades daarom op nog grotere afstand van de NAM dient te komen; 

constaterende dat met name bij herhaalde kleinere schade, de papierwinkel en de last voor bewoners niet in overeenstemming zijn met de kosten; 

verzoekt de regering, te komen tot een werkelijk onafhankelijke schadeafhandeling, ook in de randen van het gebied; 

spreekt uit dat daarbij onder meer ook zou moeten worden gezorgd voor onafhankelijke formulering van schadeprotocol, kwaliteitscriteria voor (contra)experts en het schadehandboek door de NCG; 

verzoekt de regering tevens, daartoe de benodigde bevoegdheden aan de NCG te attribueren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven, Jan Vos, Agnes Mulder, Van Tongeren, Dik-Faber, Wassenberg, Klever, Bosman en Smaling. 

Zij krijgt nr. 288 (33529). 

De heer Wassenberg (PvdD):

Voorzitter. Ik heb vier korte moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, in samenhang met de uitvoering van het klimaatvonnis een afbouwplan voor de winning van gas in Nederland op te stellen waarin een tijdpad is opgenomen om de gaswinning te beëindigen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wassenberg en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 289 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het kabinet zegt de veiligheid voorop te stellen; 

constaterende dat SodM stelt dat verlaging naar 21 miljard kuub of lager de seismische activiteit zal doen afnemen en dat uit de cijfers over leveringszekerheid van Gasunie Transport Services blijkt dat 21 miljard voldoende is; 

stemt niet in met een winningsbesluit voor 24 miljard kuub voor vijf jaar; 

verzoekt de regering, een nieuw gaswinningsbesluit te nemen voor maximaal 21 miljard kuub en voor maximaal één jaar, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 290 (33529). 

De heer Wassenberg (PvdD):

Ik zie dat de seconden doortikken als u vraagt of de indiening van de motie voldoende wordt ondersteund. De tijd loopt sneller dan ik zou willen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in het gaswinningsbesluit is bepaald dat er op basis van het aantal "graaddagen" in koudere winters meer gas gewonnen mag worden dan het plafond van 24 miljard kuub; 

constaterende dat de minister, de Kamer en de regio pas in oktober op de hoogte worden gesteld van de daadwerkelijk gewonnen hoeveelheid gas in de vorige winter; 

verzoekt de regering, de extra winning tijdens koude dagen te verbinden aan een onmiddellijke informatieplicht over de extra winning van de NAM aan de regering, en van de regering aan de Kamer en de provincie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 291 (33529). 

De heer Wassenberg (PvdD):

Dan nu mijn laatste, korte motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat Gedeputeerde Staten van Groningen stellen dat de effecten van gaswinning op de natuur onvoldoende in beeld zijn gebracht en de NAM over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet zou moeten beschikken; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de effecten van gaswinning op de natuur volledig bekend worden en er tevens zorg voor te dragen dat gaswinning niet zonder de benodigde Natuurbeschermingswetvergunningen plaatsvindt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 292 (33529). 

De heer Wassenberg (PvdD):

Over drie minuten heb ik een algemeen overleg over hormoonverstorende chemicaliën, dus ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt, voorzitter, dat ik hierna de zaal verlaat. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik kan het af met twee moties. Wij hebben een aantal zaken afgestemd, zodat ik een aantal moties van collega's kan steunen. Ik dien eerst een motie in over de kwestie rondom ENGIE. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er onduidelijkheid bestaat over de af te nemen hoeveelheden laagcalorisch gas door ENGIE; 

overwegende dat lokale overheden geen zicht hebben op afgesloten contracten voor gasafname en zij zich in verband met de veiligheid van de Groningers hard maken voor verlaging van het winningsniveau; 

verzoekt de regering, opdracht te geven om de leveringszekerheid in relatie tot de afgesloten contracten te laten beoordelen door het internationale onafhankelijke team Mijnbouwwet, dat bij amendement is toegevoegd aan de Mijnbouwwet, veronderstellende dat de Eerste Kamer positief oordeelt over de daar voorliggende wijziging, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smaling en Wassenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 293 (33529). 

De heer Smaling (SP):

Mijn tweede motie gaat over het tempo van de inspecties rondom de normering van veilig wonen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de inspecties of woningen aan de norm voor veilig wonen voldoen erg traag verlopen; 

constaterende dat zelfs in Loppersum voor 97% van de woningen nog steeds niet bekend is of ze voldoen aan de norm voor veilig wonen; 

constaterende dat de bovenste 30 meter van de bodem 90% van de schade verklaren; 

van mening dat een objectgebaseerde classificatie nodig is die de kenmerken van het pand en de bovenste 30 meter van de bodem omvat; 

verzoekt de regering, het tempo van de inspecties (bovengronds en ondergronds) aanzienlijk te verhogen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smaling, Wassenberg, Van Tongeren, Dik-Faber, Klever, Jan Vos, Van Veldhoven en Agnes Mulder. 

Zij krijgt nr. 294 (33529). 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het Groningse erfgoed met de vele beeldbepalende en karakteristieke panden in belangrijke mate bijdraagt aan de identiteit van het gebied; 

constaterende dat de focus voor behoud en herstel van erfgoed nu ligt bij Rijksmonumenten; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat onder regie van de Nationaal Coördinator een samenhangend erfgoedbeleid wordt opgesteld met daarin aandacht voor: 

  • -behoud en herstel van rijkserfgoed en lokaal erfgoed in een ruimtelijke en landschappelijke context; 

  • -het bepalen van de culturele waarde van het erfgoed en de waardestelling van het gebied; 

  • -een maatschappelijk gedragen afwegingskader op basis waarvan lokale overheden als bevoegd gezag kunnen beslissen over behoud en herstel van lokaal erfgoed; 

  • -het ondersteunen en ontzorgen van eigenaren; 

  • -fondsvorming; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer voor het eind van het jaar over de voortgang te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber, Van Veldhoven, Wassenberg, Smaling, Van Tongeren en Dijkgraaf. 

Zij krijgt nr. 295 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat er afspraken zijn gemaakt tussen rijksoverheid, woningcorporaties, NAM en het Centrum Veilig Wonen over het versterken en verduurzamen van 1.650 huurwoningen, maar dat tot nu toe slechts 150 woningen zijn aangepakt; 

constaterende dat de NAM zich inmiddels terugtrekt uit deze afspraken, omdat nieuw KNMI-onderzoek uitwijst dat 1.100 van die woningen niet meer binnen de contouren zouden vallen; 

constaterende dat het KNMI tegelijkertijd zware bevingen niet uitsluit; 

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de afspraken over het verstevigen en verduurzamen van 1.650 huurwoningen worden nagekomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber, Wassenberg, Van Veldhoven en Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 296 (33529). 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. Ik dien eerst drie moties in, als ik dan nog wat tijd over heb, ga ik nog in op drie punten. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, de afbouw van de vraag naar Groningengas van industrie- en gascentrales te onderzoeken en te bespreken met betrokken bedrijven en daarbij uitdrukkelijk ook duurzame oplossingen mee te nemen, en de Kamer begin 2017 over de mogelijkheden van deze afbouw van de gasvraag in hoeveelheid kuub gas per jaar te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 297 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het onduidelijk blijft of zoals toegezegd in 2020 Groningers zo veilig zullen zijn als inwoners van de rest van ons land; 

overwegende dat de veiligheid van onze inwoners in Groningen moet worden geborgd; 

verzoekt de regering, de plannen voor de stikstofinstallatie in Zuidbroek door te zetten zodat indien nodig er minder Groningengas nodig is voor de leveringszekerheid, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 298 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, een voorlopig besluit van één jaar te nemen, zodat de rapporten en berekeningen, waaronder het meet- en regelprotocol waartoe de NAM van de minister de opdracht krijgt, de basis kunnen vormen van een nieuw winningsplan en besluit, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder, Smaling, Wassenberg, Dik-Faber, Dijkgraaf, Van Tongeren en Klever. 

Zij krijgt nr. 299 (33529). 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen tijdens dit debat. De protocollen en de handboeken zullen volkomen onafhankelijk worden gemaakt van de NAM. Uit de hoorzitting kwam naar voren dat de NAM dit ook zelf wil. Wij denken dat dit een goede zaak is. 

Het is ook goed dat we afgaan van de hele discussie over de vraag of het aardbevingsschade of mijnbouwschade is, en van alle moeilijkheden die die vraag oproept in het hele schadedossier. Er wordt eindelijk gekozen voor mijnbouwschade. 

Wij vinden het ook goed dat inwoners het recht houden op een vrije second opinion en dat zij op basis van kwaliteitscriteria het kantoor kunnen kiezen dat zij graag willen. Het CDA vindt dat heel belangrijk. 

Ik hoor ten slotte graag nog meer over de opkoopregeling. Ik heb een aantal andere moties reeds ondersteund. 

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden en toezeggingen. Ik ben zelf begonnen over de schadeafhandeling. Ik ben blij dat de minister heeft gememoreerd dat er ook heel veel dingen goed gaan, want dat moeten we ook blijven zeggen. De schade is bij een heel grote groep mensen goed en naar wens afgehandeld. Maar er moeten nog heel veel dingen gebeuren. Ik vind het daarom belangrijk dat er niet hier, maar vooral in Groningen veel beslist wordt. We moeten de Groningers de ruimte geven en de ondersteuning bieden om dat te verbeteren en te versterken. 

Het is daarom goed dat we bezig zijn om de NAM op afstand te zetten. De NAM wilde dat zelf, en de minister geeft dat ook aan. Ik sluit mij aan bij de motie van mijn collega Van Veldhoven om invulling te geven aan de rol van de Nationaal Coördinator Groningen. 

Ik ben blij met de toezeggingen over de monumenten. Iedere keer als we in Groningen komen, blijkt dat dit altijd complexe gevallen zijn; dat zei de minister ook al. Er zit heel veel liefde, historie en karakter in zo'n huis. Dat geldt niet alleen voor het huis zelf, maar ook voor de omgeving. Dat maakt het extra moeilijk om daarmee aan de slag te gaan. Ik ben blij dat er een apart afwegingskader komt, net als een erfgoedloket, maatwerk, en schadeafhandeling. Het zou wel goed zijn als er bij dat loket meerdere afgehandelde gevallen beschikbaar waren ter vergelijking. Op die manier hoeven mensen bij wie sprake is van complexe schade aan hun monument, niet iedere keer het wiel weer uit te vinden. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, één korte vraag graag. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik hoor nu dat de heer Bosman graag precedentwerking wil realiseren door middel van het beschikbaar stellen van maatgevende zaken. Begrijp ik goed dat dat de teneur is van zijn laatste opmerking? 

De voorzitter:

De heer Bosman, een korte reactie graag. 

De heer Bosman (VVD):

Het gaat erom dat als er allerlei informatie beschikbaar is over de reparatie van een huis, ook andere mensen daarover kunnen beschikken. Het maakt mij dan niet uit of die informatie geanonimiseerd is of niet. Op die manier kun je erachter komen waar je precies moet beginnen als je je huis wilt repareren, wat je tegen kunt komen en wat de opties zijn. Als die informatie beschikbaar is, zou dat iedereen kunnen helpen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Commissie Bijzondere Situaties soms vrij scherpe criteria toepast, terwijl ze in het leven geroepen is om vertrouwen te herwinnen en omstandigheden te verzachten; 

verzoekt de regering om de Nationaal Coördinator Groningen te verzoeken om de toelatingscriteria voor bijzondere situaties ruimhartig toe te passen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Dik-Faber, Wassenberg, Smaling, Agnes Mulder, Klever en Van Veldhoven. 

Zij krijgt nr. 300 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de rechter in Nederland onafhankelijk is en afdwingbare uitspraken kan doen die maatgevend zijn voor soortgelijke gevallen; 

overwegende dat Groningers nauwelijks hun weg vinden naar de rechter; 

overwegende dat rechterlijke uitspraken bijdragen aan een herstel van vertrouwen; 

verzoekt de regering om een regeling vorm te geven waarmee experts, advocaten en eventueel casemanagers voor een tiental proefprocessen van Groningers tegen de NAM gefinancierd kunnen worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Dik-Faber, Wassenberg, Van Veldhoven en Smaling. 

Zij krijgt nr. 301 (33529). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat marktpartijen en de minister aangeven dat de vraag naar Gronings gas terug gaat lopen; 

verzoekt de regering, te zorgen voor een structurele inventarisatie naar de hoeveelheid gas die de komende jaren nodig is en, als die lager is, het winningsniveau daarop naar beneden bij te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren, Dik-Faber, Wassenberg, Van Veldhoven en Smaling. 

Zij krijgt nr. 302 (33529). 

Mevrouw Van Tongeren, uw klok loopt niet goed. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat begreep ik al. Ik heb nu nog 1 minuut en 20 seconden over; dat is wat royaal ten opzichte van de collega's. 

Ik verzoek de minister om te bekijken of er, naast de strikt formele juridische kant en de redenering waar hijzelf mee komt, ergens in het hart van de minister en het ministerie ruimte is om die gevallen die het zo vreselijk zwaar hebben, op enige manier tegemoet te komen. Ik moet zeggen dat er in mijn zes jaar in de Tweede Kamer weinig dingen zijn geweest waarbij ik voelde dat ik persoonlijk onwaarschijnlijk tekortschoot. Maar bij dit hele Groninger gasdossier heb ik van tijd tot tijd, zeker als je zo iemand als de heer Nijhoff hoort, dat ik volschiet en echt denk dat ik niet voldoe als volksvertegenwoordiger. Ik kan alleen een oproep aan de minister doen om te bekijken of er nog wat meer te verzachten is aan die ellendige omstandigheden van een deel van de Groningers. 

Mevrouw Klever (PVV):

Voorzitter. De minister heeft toegezegd dat de contourenkaart de prullenbak in kan en dat alle schades buiten de contouren nu individueel in behandeling genomen kunnen worden. Hij gaf ook aan dat het streven is om dat voor het eind van dit jaar te doen. Als dat inderdaad het geval is, is de volgende motie mogelijk overbodig, maar ik dien die voor de zekerheid toch in, want de PVV vindt het belangrijk dat deze schades aangepakt worden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in dorpen buiten de contourenkaart schades vrijwel altijd als C-schades beoordeeld worden waardoor de schades niet vergoed worden; 

overwegende dat de TU Delft de onderbouwing van de contourenkaart door de NAM op vrijwel alle punten onderuithaalt; 

verzoekt de regering, het gebruik van de contourenkaart voor de afhandeling van schade te schrappen, alle schades op gelijke wijze te behandelen en alle lopende schades in Groningen voor het eind van het jaar in behandeling te nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klever, Dik-Faber, Wassenberg, Van Tongeren, Van Veldhoven, Smaling en Agnes Mulder. 

Zij krijgt nr. 303 (33529). 

Mevrouw Klever (PVV):

Voor het Groninger Forum, dat buiten de contourenkaart ligt, had de Nationaal Coördinator Groningen een zak van 68 miljoen euro klaarliggen, maar voor de 62 mensen die uitgeloot werden voor de uitkoopregeling had hij geen oog. De PVV vindt dit de verkeerde prioriteit. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat zelfs mensen die aan de voorwaarden van de uitkoopregeling voldoen nu zijn uitgeloot; 

van mening dat de uitkoopregeling geen loterij zou moeten zijn; 

verzoekt de regering, per direct een uitgebreidere uitkoopregeling in te stellen voor gedupeerde Groningers waarbij in ieder geval de mensen die zijn uitgeloot zo snel mogelijk gebruik kunnen maken van de uitkoopregeling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klever, Dik-Faber, Wassenberg, Smaling, Van Veldhoven en Agnes Mulder. 

Zij krijgt nr. 304 (33529). 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft twee punten met name geadresseerd. Het eerste punt is de schadeafhandeling. Ik hoop dat wij volgend jaar hier niet opnieuw mensen zoals de heer Nijhoff in de Kamer hoeven te ontvangen. Mevrouw Van Tongeren refereerde er zojuist ook aan. Ik denk dat de enige oplossing het daadwerkelijk vergoeden van alle schades is. Volgens mij kan alleen op die manier rust worden gebracht in Groningen. Ik roep de NAM hiertoe op en ik roep alle mensen hiertoe op die daar aanwezig zijn en dit werk doen. 

Ik dank de minister voor al zijn inspanningen. Ik sta zeer achter de motie die ik samen met mevrouw Van Veldhoven heb opgesteld om de schadeafhandeling bij de NAM weg te halen en onafhankelijker van de NAM te maken. Ik denk ook dat wij in de Kamer daar in het verleden niet goed op hebben toegezien. Ik reken mezelf dat wel een beetje aan. Dat zeg ik althans met de kennis van nu. 

Het tweede punt dat ik heb ingebracht is de gaswinning. Daarover dien ik de volgende motie in, die ziet op artikel 63.3 van de Mijnbouwwet. Daarin is uitdrukkelijk geregeld dat dit iets is wat we, met de kennis die we hebben, ieder jaar opnieuw kunnen beoordelen en waarover we besluiten kunnen nemen. Dat hebben we ook in het debat met elkaar besproken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat een instemmingsbesluit voorligt; 

verzoekt de regering, in samenspraak met de Kamer ieder jaar opnieuw te herzien of de winning naar beneden kan worden bijgesteld, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan Vos, Smaling, Van Tongeren, Dik-Faber, Agnes Mulder, Van Veldhoven en Wassenberg. 

Zij krijgt nr. 305 (33529). 

De heer Jan Vos (PvdA):

Ik bedank de minister voor de uitgebreide beantwoording van de vragen en ook voor de zorg waarmee hij dit dossier behandelt. Ik sprak laatst een oud-Kamervoorzitter. Die zei: ik heb nooit meegemaakt dat er bij een onderwerp zo veel veranderde en dat er bij een onderwerp politiek zo veel aan de hand was als er nu verandert en aan de hand is bij dit ongelooflijke drama dat zich daar in Groningen afspeelt. Die verantwoordelijkheid heeft de minister ook met ons op zich genomen in de afgelopen jaren. Daarvoor maakt mijn fractie hem toch nog een keer complimenten. 

De voorzitter:

Dank u wel. Wij zijn hiermee aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Mevrouw Dik-Faber wil ons nog iets zeggen. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik kreeg zojuist door dat de motie op stuk nr. 295, over erfgoedbeleid, ook door de heer Dijkgraaf wordt ondertekend. 

De voorzitter:

Oké. De naam van de heer Dijkgraaf zal worden toegevoegd onder de motie. 

De vergadering wordt van 16.14 uur tot 16.30 uur geschorst. 

Voorzitter: Elias

De voorzitter:

Wij zijn aangekomen bij de dupliek van de zijde van het kabinet bij het debat over het nieuwe gaswinningsbesluit. Ik geef graag het woord aan de minister. 

Minister Kamp:

Mijnheer de voorzitter. Misschien mag ik eerst ingaan op een paar vragen die gesteld zijn. 

Mevrouw Mulder vroeg wanneer er een vervolg wordt gegeven aan de pilot voor de aankoop van een 55-tal woningen. Op dit moment vinden de taxaties plaats. Dan worden de prijzen vastgesteld. De aankopen vinden volgens de planning zes maanden na de taxatie plaats, maar daar hoeven wij niet op te wachten. Dat betekent dat wij meteen na die taxaties al kunnen gaan evalueren om te bekijken hoe het plaatje eruitziet. De voorbereidingen van die evaluatie zijn al gestart. Die zal volgend voorjaar al beschikbaar moeten komen, dus voordat de daadwerkelijke aankoop plaatsvindt. Bij die evaluatie worden het CBS en de heer Boelhouwer van de Technische Universiteit Delft betrokken. De Nationaal Coördinator Groningen streeft ernaar om al voor de zomer van het volgende jaar met een voorstel te komen voor het vervolg van de pilot. Op die manier proberen wij dat allemaal zo snel mogelijk af te wikkelen. 

Mevrouw Klever vroeg wanneer de schademeldingen buiten de contour allemaal afgehandeld worden. Bij alle schades die voor 15 augustus waren aangemeld, komt voor het eind van het jaar een expert langs. Wij zullen er ook voor zorgen dat er in januari een schaderapport naar die mensen wordt toegestuurd met een aanbieding. Op die manier zal het nu heel snel gaan. Nieuwe schademeldingen, die na 15 augustus zijn binnengekomen, zullen na afloop van deze proef in behandeling worden genomen. Wij zijn nu bezig met een proef voor een nieuwe methodiek om te bekijken of die ook voor het geheel zou moeten worden toegepast. Dan zullen ook de nieuwe schademeldingen in behandeling worden genomen, maar de bulk van de schades buiten het gebied die er al een tijd liggen, zal in januari het schaderapport toegestuurd krijgen. 

Dan zou ik nog willen vragen aan u, mijnheer de voorzitter, of het mogelijk is om morgen over de moties te stemmen, omdat het definitieve besluit voor 1 oktober genomen moet worden en in verband met Prinsjesdag. Als de Kamer morgen niet gaat stemmen, dan wordt het voor mij te laat om de resultaten van de stemmingen nog te laten doorwerken in het besluit. Daarom verzoek ik u om morgen die stemmingen te laten plaatsvinden. 

De voorzitter:

Dat kunt u aan mij vragen, maar zoals u weet, is de voorzitter een willoos instrument in de handen van de meerderheid van de Kamer. Ik kijk eens rond. Als daar geen bezwaar tegen is, dan wil ik dat met alle soorten van genoegen in gang zetten. Ik zie geen bezwaren van de zijde van de Kamer. Dan stel ik nu, voordat wij de moties hebben behandeld, al voor om daarover morgen te stemmen. Dan kan dat namelijk al in gang worden gezet. 

De minister vervolgt. 

Minister Kamp:

Dank u, mijnheer de voorzitter. 

In de motie-Van Veldhoven c.s. op stuk nr. 287 wordt de regering verzocht om er met de Nationaal Coördinator Groningen voor te zorgen dat een onafhankelijke schadebijstand wordt georganiseerd, waarbij ook gekeken wordt naar initiatieven als Stut-en-Steun. Mevrouw Van Veldhoven weet waarschijnlijk dat Stut-en-Steun wordt ondersteund en gesubsidieerd door de Nationaal Coördinator Groningen, dus daar zijn wij zeer bij betrokken. Die geeft die ondersteuning voor alle bewoners. Die belangrijke voorziening is dus beschikbaar. De verbeteringen van het schadeprotocol zijn in gang gezet. Dat betekent dat er een verbreding van de contra-expertise beschikbaar wordt en dat de arbiter wordt ingesteld. 

Verder is het erfgoed- en bedrijvenloket in oprichting. Daar hebben wij eerder over gesproken. Dat geeft ook weer aanvullende ondersteuning. Daarnaast vervult de Nationaal Coördinator Groningen bij complexe schades een bemiddelende rol. Op deze wijze wordt al gedaan wat er in de motie wordt gevraagd. Ik ben ook bereid om de coördinator nog eens te laten bekijken of dit het geheel afdekt, zoals ook mijn bedoeling is en de bedoeling van de Kamer. Deze motie voegt dus niets toe aan wat wij al doen. Vanwege overbodigheid ontraad ik haar dus. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Dan is het papier misschien toch anders dan de praktijk. We zijn in Groningen veel mensen tegengekomen die aangaven hoe belastend zij die schadeafhandelingsprocessen vonden. Daarom handhaaf ik deze motie. 

Minister Kamp:

Maar het houdt ook een keer op. Als je Stut-en-Steun voor iedereen beschikbaar maakt, je ondersteunt en subsidieert dat, en als er voor specifieke gevallen, zoals monumenten, bij complexe schades extra voorzieningen beschikbaar zijn, meen ik te kunnen vaststellen dat we de zaak naar behoren hebben afgedekt, ook in het licht van het feit dat iedereen zich daar kan verzekeren, net als in de rest van het land. Naar mijn overtuiging is dat het geval. Ik zou ook niet weten wat er extra zou moeten worden gedaan als de motie zou worden aangenomen. Vandaar het door mij gegeven advies. 

De voorzitter:

Met een blik op de klok wil ik de leden — ik weet niet wie vandaag de grootste boosdoeners zijn — dringend verzoeken om verdere discussies op dit tijdstip te vermijden. De minister zei nog iets waar mevrouw Van Veldhoven op mag reageren, maar daarna gaan we het echt een beetje korter doen en kunnen er vragen aan de minister worden gesteld over zijn adviezen over de moties, maar geen nieuwe discussies worden aangegaan. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

We hebben in Groningen mensen van Stut-en-Steun gesproken en aan hen gevraagd of zij al in staat waren om een soort van bijstand, zoals bedoeld in deze motie, in de breedte te bieden. Er bleek echter nog twijfel over te bestaan of dat binnen de huidige mogelijkheden past. Dat ondersteunt het punt dat er op papier misschien dingen staan die in de praktijk nog moeten worden uitgewerkt of verbreed. Vandaar mijn verzoek om ervoor te zorgen dat het echt breed beschikbaar komt. 

De voorzitter:

Het advies is duidelijk: de minister ontraadt de motie. En u handhaaft de motie. 

Minister Kamp:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 288 van mevrouw Van Veldhoven en de heer Vos, waarin wordt gevraagd om tot een werkelijke onafhankelijke schadeafhandeling, een onafhankelijke formulering van het schadeprotocol, kwaliteitscriteria en een schadehandboek te komen, en waarin de Nationaal Coördinator Groningen wordt opgeroepen de bewoners in dit proces te betrekken. Ik deel het belang van afhandeling van de schade die op grote afstand van de NAM staat, maar ieders positie moet wel in acht worden genomen. In geval van schade is de NAM schadevergoedingsplichtig. Het Centrum Veilig Wonen is de uitvoeringsorganisatie en de Nationaal Coördinator Groningen zie ik als degene die dat moet regisseren. Ik zal samen met de Nationaal Coördinator Groningen bezien op welke wijze dit kan worden gerealiseerd, daarbij aandacht gevend aan de onafhankelijke formulering van het schadeprotocol. Ik ben ook voornemens om met voorstellen te komen om de positie van de Nationaal Coördinator Groningen te versterken. Ik zal de Kamer hierover nog dit najaar informeren. Daarbij betrek ik ook zeker de mogelijkheid om bepaalde bevoegdheden aan de Nationaal Coördinator Groningen te attribueren. Ik heb dat in mijn eerste termijn ook al aangegeven. Ik neem aan dat dit de bedoeling is van de motie. Het oordeel daarover kan ik dan aan de Kamer laten. 

Ik kom tot de motie op stuk nr. 289 van … Een ogenblik, voorzitter. 

De voorzitter:

De motie-Wassenberg/Dik-Faber. De heer Wassenberg verontschuldigt zich overigens vanwege een algemeen overleg elders. 

Minister Kamp:

In de motie op stuk nr. 289 wordt de regering gevraagd om, in samenhang met de uitvoering van het klimaatvonnis, een afbouwplan voor de winning van gas in Nederland op te stellen, waarin een tijdspad is opgenomen om de gaswinning te beëindigen. In het Energierapport heeft het kabinet aangegeven dat de inzet op een CO2-arme energievoorziening is gericht en dat het beleid wil dat het gebruik van aardgas zo veel mogelijk wordt beperkt. Dat geldt in het bijzonder voor ruimteverwarming. Na het Energierapport hebben we de Energiedialoog gevoerd. Nu zijn we bezig met de Energieagenda. Ik ben dus op een zeer gestructureerde manier bezig met de overgang van fossiele energie naar duurzame energie. Daarnaast ben ik bezig om, vanuit het oogpunt van veiligheid en leveringszekerheid, ook de winning van gas in Groningen drastisch te beperken. Aan een aanvulling daarop, met een apart afbouwplan, heb ik geen behoefte. Daarom ontraad ik deze motie. 

In de motie op stuk nr. 290 van de heer Wassenberg wordt de regering gevraagd om een besluit te nemen voor maximaal 21 miljard m3 en voor maximaal 1 jaar. Ik heb beargumenteerd waarom ik dat niet wil. Ik ontraad deze motie dan ook. 

De motie op stuk nr. 291 van de heer Wassenberg verzoekt de regering om de extra winning tijdens koude dagen te verbinden aan onmiddellijke informatieplicht. Binnen een maand nadat het gasjaar is afgelopen, wordt al aangegeven welke conclusies ten aanzien van de hoogte van de gaswinning op grond van het aantal graaddagen getrokken moeten worden. Ik heb ook aangegeven dat die informatie over de graaddagen openbaar is. Dat is zeer transparant en voor iedereen te volgen. Het verzoek van de heer Wassenberg heeft dus geen meerwaarde. Ik ontraad deze motie. 

De motie op stuk nr. 292 van de heer Wassenberg stelt dat de regering ervoor moet zorgen dat de benodigde natuurbeschermingsvergunningen worden verstrekt. Natuurlijk moet de NAM over de benodigde vergunningen beschikken als dat volgens de Wet natuurbescherming nodig is. Dat geldt ook voor het nieuwe winningsplan. Daar is een extra uitspraak niet voor nodig. Ik ontraad deze motie. 

In de motie op stuk nr. 293 van de heer Smaling en de heer Wassenberg wordt gesteld dat er onduidelijkheid is over ENGIE. Het contract tussen ENGIE en GasTerra is niet relevant. Het gaat om de fysieke vraag. Hoe dat met contracten wordt ingevuld door partijen, hoe ze hun behoeften al dan niet goed ingeschat hebben en hoe ze aankijken tegen de prijs waarmee ze destijds akkoord zijn gegaan, is voor mij niet relevant. Het gaat mij om de fysieke vraag. Om die reden ontraad ik de motie van de heer Smaling en de heer Wassenberg. 

De motie op stuk nr. 294 van de heer Smaling c.s. vraagt om het tempo van de inspecties aanzienlijk te verhogen. De inspecties van woningen zijn complex en de aanpak ervan is ambitieus. Het is niet makkelijk om even allerlei huizen binnen te gaan, daar plafonds open te maken en in muren te gaan kijken. Ik heb al gezegd dat wij daarvoor experts uit de hele wereld aan het rekenen hebben gezet en dat wij een ambitieus plan hebben gemaakt om dat te gaan doen. Ik probeer dat op een verantwoorde manier zo snel mogelijk te doen. De Nationaal Coördinator Groningen zal voor het eind van het jaar met voorstellen komen om dat zo snel mogelijk te doen. De laatste inzichten met betrekking tot boven- en ondergronds worden daarin meegenomen. Als de motie zo is bedoeld door de heer Smaling en medeondertekenaars, dan laat ik het oordeel aan de Kamer. 

De voorzitter:

Maar dan moet ik wel zeker weten dat de indiener dan wel de indieners de door de minister gegeven interpretatie accepteren. Anders zitten we hier straks in het luchtledige te stemmen. 

De heer Smaling (SP):

Ik kan daar gewoon ja op zeggen. Laat ik het daar maar bij houden. 

De voorzitter:

Aangezien ik geen andere indieners zie opspringen, kan de minister zijn betoog vervolgen. 

Minister Kamp:

In haar motie op stuk nr. 295 noemt mevrouw Dik-Faber een groot aantal dingen die moeten gebeuren in het erfgoedbeleid. Het is mooi dat mevrouw Dik-Faber dat allemaal op een rijtje zet, maar die dingen worden allemaal al gedaan. Ik heb al aangegeven hoe belangrijk ik erfgoedbeleid vind en wat er op dat gebied allemaal al gebeurt. Het enige nieuwe van de motie is het verzoek tot fondsvorming. Ik vind dat je nu niet tot fondsvorming moet besluiten. Op erfgoedgebied zijn we met een heleboel dingen bezig. We kunnen bekijken wat er allemaal moet gebeuren. Ik sluit helemaal niets uit, maar ik wil niet bij voorbaat al zeggen dat er fondsvorming moet zijn en dat de Kamer voor het eind van het jaar over de voortgang moet worden geïnformeerd. Om die reden ontraad ik deze motie. 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De minister zegt een warm hart voor erfgoed te hebben. Daar ben ik heel blij mee. Hij zegt ook dat het best goed gaat en dat hij er actief mee bezig is. Ik krijg echter signalen uit het gebied dat het niet zo goed gaat. Ik krijg te horen dat het lokale erfgoed onder druk staat en dat de gemeenten als bevoegd gezag geen integrale afweging kunnen maken welk pand wel of niet behouden zou moeten worden. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag over het oordeel van de minister? 

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik signaleer een discrepantie tussen hetgeen de minister aangeeft over zijn inzet en de situatie zoals die in de praktijk nu aan de orde van de dag is. Er is dus echt nog meer nodig dan wat de minister op dit moment voor ogen staat. Mijn vraag aan de minister is of hij met deze toelichting niet toch met de motie uit de voeten kan. 

Minister Kamp:

Nee. Wij zijn bezig met het opzetten van een erfgoedloket met daarachter een team van deskundigen die maatwerk kunnen leveren aan degenen die ondersteuning vragen. De Nationaal Coördinator Groningen zet zich daarvoor in. Er wordt op dit moment ook aan een aantal andere dingen gewerkt. Je kunt zeggen dat het nog niet klaar en nog niet goed is, maar ik heb aangegeven dat we al doen waar in de motie om gevraagd wordt, behalve de fondsvorming. Die vind ik vooruitlopen op besluitvorming die daar t.z.t. over moet plaatsvinden. Daarom ontraad ik de motie op stuk nr. 295. 

De motie op stuk nr. 296 gaat over de 1.650 woningen waarover met de woningcorporaties afspraken zijn gemaakt. Ik heb zo veel papieren, ik kan het zo gauw niet tevoorschijn halen, maar het gaat … 

De voorzitter:

Zoekt u de motie op stuk nr. 296? 

Minister Kamp:

Nee, ik heb die motie, maar ik wil even aangeven dat wat daarin gesteld wordt, namelijk dat er slechts 150 woningen zijn aangepakt, niet juist is. Er zijn vorig jaar al een aantal woningen aangepakt. Dit jaar worden er 165 extra woningen aangepakt. Bovendien wordt er begonnen met een volgende batch van 350 woningen, die in de loop van volgend jaar gerealiseerd zullen worden. Er is dus veel meer gaande dan in deze motie gesteld wordt. Het gaat om enorme bedragen die geïnvesteerd worden. We moeten voortdurend bekijken of de relatie tussen de versterkingsnoodzaak en de investering er nog steeds is, maar tot dusverre is het aantal woningen waarop we ons gericht hebben in beeld. Wat we vorig jaar en dit jaar in gang hebben gezet, houden we in gang. Wat betreft het totale aantal zullen we aan de hand van de feitelijke ontwikkelingen bekijken of dat verantwoorde uitgaven zijn. Ik ontraad daarom de motie op stuk nr. 296, waarin een uitspraak wordt gedaan die hiermee niet geheel in lijn is. 

In de motie op stuk nr. 297 zeggen mevrouw Mulder en mevrouw Van Veldhoven dat de regering de afbouw van de vraag naar Groninger gas van de industrie en de gascentrales moet onderzoeken en dit met de bedrijven moet bespreken. We hebben alles onderzocht en besproken. We weten ook hoe het zit, maar de fabrieken die dan zouden moeten afbouwen, gebruiken het gas niet voor hun verwarming of ter ondersteuning van hun industriële proces, maar ze gebruiken gas als grondstof. De grootste gebruiker gebruikt het gas als grondstof. Voor de andere gebruikers is er sprake van een complexe situatie, die veel geld kost en toch weer een belangrijke investering in fossiele energie betekent. Het is beter om dat samen met het besluit over Zuidbroek over een jaar te bekijken, wanneer we voor de eerste keer op basis van de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn, beoordelen of er sprake is van een nieuwe situatie zoals bedoeld in de Mijnbouwwet met betrekking tot het volume van de gaswinning. Daarom ontraad ik de motie op stuk nr. 297 van mevrouw Mulder en mevrouw Van Veldhoven. 

In de motie op stuk nr. 298 vragen mevrouw Mulder en mevrouw Dik-Faber om de stikstofinstallatie in Zuidbroek te gaan bouwen. Ik heb uitgebreid aangegeven waarom het besluit om dat wel of niet te doen volgens mij beter over een jaar genomen kan worden. Ik zal die argumenten niet herhalen. In lijn met wat ik in de eerste termijn heb gezegd en omdat ik het verantwoorder vind om het besluit dan goed onderbouwd te nemen dan om dat nu te doen, ontraad ik de motie op stuk nr. 298 van mevrouw Mulder en mevrouw Dik-Faber. 

In de motie op stuk nr. 299 van mevrouw Mulder c.s. wordt de regering gevraagd om een besluit voor één jaar te nemen. Ik heb daar het nodige over gezegd en zal daar straks, in reactie op de motie van de heer Vos, nog iets over zeggen. Een besluit voor een jaar nemen staat haaks op het advies dat ik van SodM en van de Mijnraad heb gekregen en op de afwegingen die het kabinet daarover heeft gemaakt. Daarom ontraad ik de motie op stuk nr. 299. 

De motie op stuk nr. 300 is ingediend door mevrouw Van Tongeren en medeondertekend door onder anderen mevrouw Dik-Faber en de heer Wassenberg. In deze motie wordt de regering gevraagd om de Nationaal Coördinator Groningen te verzoeken om de toelatingscriteria voor bijzondere situaties ruimhartig toe te passen. Degenen die zich bezighouden met de bijzondere situaties — ik heb het over de Commissie Bijzondere Situaties — doen dat heel serieus. We hebben afgesproken dat er sprake moet zijn van gecombineerde problematiek. Het moet niet zo zijn dat we via een achterdeur weer wijzigingen gaan aanbrengen in hetgeen is afgesproken over de taken van die commissie. Ik heb geen aanwijzingen dat de commissie te streng is. Ze is wel strikt, omdat ze een bepaalde taak opgelegd heeft gekregen. De commissie past die volgens mij heel juist en consciëntieus toe. Daarom ontraad ik deze motie. Overigens betekent dit niet dat ik het niet van belang vind dat de Nationaal Coördinator Groningen regelmatig met deze commissie blijft overleggen om te bezien hoe de werkzaamheden zich in de praktijk voltrekken en om te vernemen of er nog sprake is van nieuwe inzichten. Dat zal zeker gebeuren. Ik ontraad de motie op stuk nr. 300. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Hoe kijkt de minister aan tegen de zaak van iemand wiens huis gesloopt was, die vervolgens niet in de noodopvang in Groningen kon blijven en op straat kwam te staan? De commissie zei: onze criteria laten niet toe dat we deze mijnheer helpen. Het fonds is toch juist bedoeld om dit soort crisissituaties te verzachten? Ik noem ook nog het geval van iemand die een inwonend kind heeft en daardoor formeel als huishouden geen schulden heeft. Maar als je geen schulden hebt, kom je niet in aanmerking voor hulp. Zo kan ik nog heel veel voorbeelden noemen. Ik zal dat niet doen, want dan gaat de voorzitter heel boos naar mij kijken. Maar de minister weet het ook. In heel veel gevallen werkt het wel, maar in sommige gevallen niet. Is het nou te moeilijk om te vragen om er ruimhartig naar te kijken? 

Minister Kamp:

Ik kan mij niet uitlaten over individuele situaties. Dat heeft geen meerwaarde. Dat leidt alleen maar tot verwarring. Bovendien, als ik het al zou moeten doen, zou ik het dossier eerst willen bestuderen en zou ik alle ins en outs willen kennen voordat ik er een uitspraak over zou doen. Het is niet mijn taak om dat te doen. 

Ik heb wel heel goed geluisterd naar wat de heer Vos hierover zei. Ik heb ook heel goed naar de heer Bosman geluisterd op dit punt. Ik ben van mening dat wij heel terecht uitgaan van de bewoners en ons heel goed realiseren waar zij mee te maken kunnen krijgen, en dat het samenstel van de maatregelen die wij hebben getroffen — veel maatregelen en heel breed — ertoe moet leiden dat individuele gevallen de aandacht krijgen die zij verdienen. Ik vind dat zelf ook belangrijk. Ik vind het ook heel belangrijk dat de Nationaal Coördinator Groningen er voortdurend blijk van geeft dat hij daar oog voor heeft en dat hij het overleg niet uit de weg gaat. Als er dingen zijn die naar zijn overtuiging niet goed zijn, neemt hij terecht de vrijheid om die aan de orde te stellen en te bezien wat daar moet gebeuren. Die rol zal de Nationaal Coördinator Groningen dus blijven spelen. Dat is ook nodig. Aan de Commissie Bijzondere Situaties hoef ik echter geen extra sturing te geven. De argumenten daarvoor heb ik zonet genoemd. Vandaar dat ik deze motie heb ontraden. 

In de motie-Van Tongeren c.s. op stuk nr. 301 wordt de regering gevraagd om tien proefprocessen in gang te zetten. Ik heb al aangegeven dat ik dat niet nodig vind. Er zijn ruim voldoende mogelijkheden om duidelijkheid te krijgen over schadeclaims. We hebben daar een heel traject voor, dat ik een paar keer heb mogen beschrijven in de eerste termijn. De Kamer zal begrijpen dat ik deze motie ontraad. 

In de motie op stuk nr. 302 vragen mevrouw Van Tongeren en haar medeondertekenaars de regering om te zorgen voor een structurele inventarisatie van de hoeveelheid gas die de komende jaren nodig is. Dat doet GTS voor mij. Die heeft dat eerder gedaan en die doet het weer. Ik zal ook in de komende periode die informatie van GTS blijven aftappen, omdat ik mij voorgenomen heb om ieder jaar te gaan bekijken hoe de situatie is en of er binnen de ruimte die de Mijnbouwwet biedt, aanleiding is om nieuwe conclusies te trekken. Deze motie, waarin de regering wordt gevraagd om weer een structurele inventarisatie te maken, ontraad ik dus. 

In de motie-Klever c.s. op stuk nr. 303 staat dat de contourenkaart moet worden geschrapt. Ik heb al aangegeven dat de contouren in dit verband hun betekenis hebben verloren en dat binnen en buiten de oude contouren de schades in behandeling worden genomen. Daar wordt een schade-expert naartoe gestuurd, die een rapport opmaakt. Deze motie is dus overbodig. Ik ontraad haar daarom. 

In haar motie op stuk nr. 304 stelt mevrouw Klever dat de uitkoopregeling moet worden uitgebreid. 

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat mevrouw Klever nog een vraag wil stellen over het oordeel over de motie op stuk nr. 303. 

Mevrouw Klever (PVV):

Ja. De minister heeft alles wat ik in de motie vraag, toegezegd, ook dat de lopende schades allemaal in behandeling worden genomen. Dat gebeurt niet voor het eind van het jaar, maar in ieder geval in januari. Daarom wil ik mijn motie aanhouden. 

Minister Kamp:

Dank u wel. 

De voorzitter:

Aanhouden? U kunt haar ook intrekken. 

Mevrouw Klever (PVV):

Aanhouden. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Klever stel ik voor, haar motie (33529, nr. 303) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Kamp:

In de motie-Klever c.s. op stuk nr. 304 wordt de regering verzocht om de uitkoopregeling uit te breiden, zodat ook degenen die uitgeloot zijn daarvan gebruik kunnen maken. Nee. We hebben een proefregeling opgezet, als pilot. Ik heb meteen in het begin aangegeven hoe we het zouden doen en wat we met het budget zouden kunnen doen. Ik heb nu ook aangegeven hoe dat gelopen is en hoe ik het verder ga afwikkelen. Ik ga nu niks meer aan die regeling doen. Ik wacht de evaluatie af. Vervolgens zullen we bekijken welk voorstel er komt van de Nationaal Coördinator Groningen om daaraan een vervolg te geven. Deze motie ontraad ik dus. 

Ik kom op de motie Jan Vos c.s. op stuk nr. 305. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer jaarlijks zal informeren over de meest recente inzichten met betrekking tot leveringszekerheid, de ontwikkeling van de seismiciteit en de conclusie die het kabinet daaraan verbindt ten aanzien van aanpassing van het instemmingsbesluit, te beginnen in oktober 2017. Het ijkmoment zou op advies van de Mijnraad plaatsvinden na twee jaar, maar dat vindt nu plaats na één jaar. Bovendien ga ik dit jaarlijks doen. Ik kan mijn instemming met het winningsplan intrekken of de beperkingen en voorschriften zoals het productieniveau, waar de heer Vos in het bijzonder op wijst, wijzigen. Het is natuurlijk wel belangrijk dat die wijzigingen gerechtvaardigd worden door de Mijnbouwwet, maar we hebben de uitbreiding van die wet op dit punt al besproken. Die heeft de Tweede Kamer gepasseerd en komt nu in de Eerste Kamer aan de orde. In die wijziging van de Mijnbouwwet worden de belangen opgesomd die een wijziging kunnen rechtvaardigen. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan ik beperkingen of voorschriften wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake onder andere het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen, infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan. Dat is precies wat de Kamer bedoeld heeft met de gewijzigde Mijnbouwwet. Jaarlijks kom ik dus met deze analyse aan de hand waarvan het kabinet een conclusie zal trekken die vervolgens met de Kamer zal worden gedeeld. Ik heb al gesproken over het overleg dat nog in dit gebied zal plaatsvinden. Ik denk dat dit de bedoeling is van de motie van de heer Vos. Indien dat zo is, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

Mijnheer de voorzitter, dat waren mijn reacties op de negentien moties waarmee ik ben vereerd. 

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Vos, want ik hoorde in de woorden van de minister toch een zekere mate van interpretatie van de motie van de heer Vos. Als hij zich daarin kan vinden, kunnen wij dit ordelijk afronden. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Deze minister zou deze minister niet zijn als hij niet elke motie zorgvuldig zou wegen. Dat is ook zijn taak. Ik kan instemmen met de wijze waarop hij de motie interpreteert. We zien elkaar volgend jaar weer, zou ik bijna zeggen. 

De voorzitter:

Ook hier zie ik geen opspringende medeondertekenaars, dus gaan wij ervan uit dat u namens dat collectief spreekt. 

Minister Kamp:

Het is ook zo dat de heer Vos en ik al een periode van vier jaar achter de rug hebben. Wij voeren steeds de over dit soort zaken gemaakte afspraken uit. Het is mijn voornemen om dat ook met betrekking tot deze motie en de verdere procedure te doen. 

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de beraadslagingen. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik stel nogmaals met u vast … Mijnheer Vos, ik ben nog niet helemaal klaar. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Pardon, voorzitter. 

De voorzitter:

Ik stelde met u vast dat wij morgen over de ingediende moties gaan stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven