3 Wijziging van de Waterwet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving) (33503).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Infrastructuur en Milieu van harte welkom.

Het woord is aan mevrouw Jacobi.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Voor ons ligt een voorstel tot wijziging van de Waterwet. Afgelopen week heeft de Partij van de Arbeid een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om de ecologische aspecten en kwaliteitsaspecten die bij waterbeheer en waterveiligheid vaak een rol spelen, in samenhang aan te pakken. Momenteel kan dat niet. Het is een complexe zaak. Wij denken dat dit een goed moment is om dit amendement in te dienen om het mogelijk te maken om projecten voor waterkwaliteit straks uit het Deltafonds te betalen, zodat kwantiteit en kwaliteit weer in samenhang behandeld kunnen worden. Concreet wordt via het amendement als doel van het Deltafonds opnieuw toegevoegd — dit was eerder immers al het geval — dat het fonds ook dient om maatregelen en voorzieningen ter bescherming of verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te financieren en bekostigen, naast de bestaande financiering van maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van en, waar nodig, ter beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Ik denk dat het goed vergelijkbaar is met het infrastructuurfonds. Daarbij heb je een duidelijk beeld van water, bruggen, wegen en spoor. Alles wordt onderscheiden, maar valt wel onder één fonds. Wij denken dat dit een goede zaak is.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Gaat er extra geld naar het Deltafonds, of vindt er dan in feite een bezuiniging plaats op de begroting van Infrastructuur en Milieu en wordt het geld dat nu gereserveerd is voor waterkwaliteit, dan gebruikt voor het amendement van mevrouw Jacobi? Halen wij het benodigde geld dan dus uit een bezuiniging op onze waterveiligheid?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Dat is een goede vraag. In het amendement gaat het niet over de hoeveelheid geld. Zo ver ben ik nog niet. Zoals nu voorgesteld, is het een financieringsconstructie. Het vinden van het benodigde geld komt wat mij betreft daarna. Ik heb in dit amendement niet geregeld waar het geld vandaan moet komen. Ik heb hiermee alleen willen regelen — graag krijg ik daarvoor steun — dat er een samenhangend geheel ontstaat dat bij wet geregeld is. Op andere momenten, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling, kunnen wij het over de financiering hebben. Daar kan ik nu gewoon geen antwoord op geven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik deel de gedachte van mevrouw Jacobi dat een integrale benadering belangrijk is. Daarvoor hebben wij in de huidige systematiek een andere oplossing gevonden: via het experimenteerartikel kunnen verschillende posten worden samengevoegd. Daarmee hebben wij indertijd verzekerd dat er voldoende geld zou zijn voor zowel waterkwaliteit, wat echt een groot probleem is, als waterveiligheid. Door dit amendement voor te stellen zonder zich van tevoren te verzekeren van een budgettaire garantie, kiest de Partij van de Arbeid wel een heel gevaarlijke route. In tijden van zulke grote bezuinigingen is het immers heel makkelijk om het geld dan te halen uit ofwel het budget voor de Kaderrichtlijn Water, waarmee de waterkwaliteit verdwijnt, ofwel het budget voor de dijken. Waarom stelt de Partij van de Arbeid dit voor zonder financiële garanties?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik wil het even een beetje juridisch blijven benaderen. Het gaat hier over de wijziging van de Waterwet. We hebben samen opgetrokken op het punt van het experimenteerartikel. Ik dacht dus: als ik van iemand steun krijg, dan is het wel van D66. Het is een zwakke constructie. Ik vond het juist sterk om, nu de Waterwet voorligt, nog een laatste kans te grijpen om het structureel te maken. Je hoeft het dan, op het juridische vlak althans, minder te bevechten. We hebben in de tijd van een vorig kabinet juist een verbod op deze handelwijze over ons heen gekregen. Mevrouw Van Veldhoven noemt het een gevaarlijke route. Ik denk dat dat niet het geval is. We gaan de mogelijkheid hier structureel verankeren en we gaan er bij de begrotingsbehandeling voor vechten dat er een goed budget voor komt. Mijn steun heeft D66.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik wil de lijn van de Partij van de Arbeid als volgt interpreteren. Zij zegt: wat ons betreft gaat het over, maar met het budget dat op de begroting van I en M voor waterkwaliteit gereserveerd was, zodat het geen bezuinigingsconstructie wordt en we ervoor zorgen dat onze waterveiligheid gegarandeerd blijft en er daarnaast dezelfde hoeveelheid geld beschikbaar blijft voor waterkwaliteit.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Nogmaals, mevrouw Van Veldhoven loopt erg op de zaak vooruit. Het is wel mijn wens om dat traject te volgen.

De heer Bosman (VVD):

Met een amendement wordt iets in de begroting geregeld. Dan wordt er dus in financieel opzicht iets geregeld. Ik heb nog een expliciete vraag over het amendement. Er wordt in financieel opzicht niet getornd aan de waterveiligheid. Dit amendement zal niet leiden tot een sluis tussen waterveiligheid en waterkwaliteit. Klopt dat?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Met het amendement wordt de samenhang in de Waterwet teruggebracht. Het gaat niet alleen over overstromingen en waterschaarste, maar over het geheel. Het gaat eigenlijk om de richting van jarenlange Deltaprogramma's. Het is op dit moment niet mogelijk om de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit mee te nemen. Het lijkt ons heel verstandig om die samenhang terug te brengen in het Deltafonds, zoals we die ook in het infrastructuurfonds hebben, en het minder complex te maken, omdat we juist, waar we ook maar op werkbezoek gaan, altijd de totale meerwaarde van een gebied zien.

De heer Bosman (VVD):

Mevrouw Jacobi sprak net de symbolische woorden dat het naast waterveiligheid om waterkwaliteit gaat. Wordt dan duidelijk welk geld in het fonds voor waterkwaliteit bestemd is en welk geld voor waterveiligheid? Zijn er dus aparte budgetten? Ik mag hopen dat dat de intentie van dit amendement is, en ook die van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Volgens mij zie je straks in het Deltafonds waar het geld voor bestemd is, net zoals dat in het infrastructuurfonds gebeurt. Dan zie je welk budget er is voor bijvoorbeeld bruggen, en welk budget voor ecologische kwaliteit. Wat mij betreft, is dat gewoon transparant. De samenhang is wel heel belangrijk.

Ik vervolg mijn betoog. De Partij van de Arbeid wil daarnaast haar zorgen uitspreken over de afschaffing van de verontreinigingsheffing voor zware metalen en zouten. We vrezen dat het ontbreken van financiële consequenties zal leiden tot een toename van de stoffen in het oppervlaktewater. Als dit doorgaat, moeten bedrijven die relatief zware metalen lozen minder betalen, terwijl alle bedrijven en huishoudens die rechtstreeks op het water lozen 5% meer moeten gaan betalen. Dat zijn er zeker 1.200. Wij vinden dit een vreemde gang van zaken en horen graag een reactie van de minister. Wij overwegen een motie op dit punt.

De heer De Graaf (PVV):

Als je het omrekent, dan gaat die 5% om €2 per bedrijf. Vindt mevrouw Jacobi dat echt een probleem?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De Partij van de Arbeid vindt het een probleem dat dit niet in overeenstemming is met het principe dat de vervuiler betaalt.

De heer De Graaf (PVV):

Het gaat om €2 aan de ene kant en het gaat om lagere bestuurslasten aan de andere kant. Uiteindelijk hebben we lagere bestuurslasten en moeten bedrijven en/of burgers daar uiteindelijk ook natuurlijk iets van merken. Het gaat niet om heel grote bedragen. Ik vraag me af wat dan echt het probleem is. Misschien kan mevrouw Jacobi daar toch iets meer over zeggen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

In onze gedachten zijn er minder zware metalen en zouten geloosd doordat die regeling er was. Nu wij die aan de kant zetten, lopen wij, ook al zou het dan om minder geld en minder bestuurlijke lasten gaan, vanuit het principe "de vervuiler betaalt" de kans dat wij weer meer vervuiling krijgen, waarvan de zuivering heel veel extra geld kost. Dus wij vinden dat dit principe nog wel even goed onder de loep mag. Daarop krijgen wij graag een reactie van de minister.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Het CDA is voorstander van een zorgvuldige maar ook eenvoudige bestuursstructuur. In lijn met dat uitgangspunt kunnen wij ons vinden in de voorgestelde vereenvoudiging bij het aanwijzen van het bevoegd gezag en in het afschaffen van de vereiste goedkeuring door de provincie van de waterbeheerplannen.

Wat het uitvoeren van de motie-Madlener betreft, ben ik tevreden met de antwoorden van de minister in het nader verslag op de vragen van de Kamer. Gezien de daling van het lozen van zware metalen en zouten in het oppervlaktewater door bedrijven is een andere vormgeving van de controle en heffing op lozingen op oppervlaktewater nog niet zo gek.

Het CDA kan zich nog niet vinden in de onderbouwing in de memorie van toelichting, waarin staat dat de heffing de controlekosten nog maar half dekt en dat daarom het systeem moet worden veranderd. Voor het CDA is er zeker een koppeling tussen zorgvuldigheid en betaalbaarheid. Echter, de kosten mogen niet de reden zijn om niet meer te controleren op schadelijke stoffen. De onderbouwing van de wijziging in het nader verslag, waarbij wordt gewezen naar andere controlemechanismen die op dit moment bestaan, onder andere vergunningverlening en emissies, en daling van de lozing van zware metalen en zouten, zijn voor het CDA belangrijker in haar afweging.

Qua zorgvuldigheid heb ik het moeilijk met het voornemen van de minister om de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving af te schaffen. Het gaat hier om het onderdeel IJ van de wetswijziging. Het CDA acht de adviezen van de commissie bruikbaar en van waarde voor de totstandkoming van de waterwetgeving. De Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving is bijvoorbeeld de grondlegger van de integrale Waterwet en heeft recentelijk advies uitgebracht over het kiesstelsel en de watertoets.

Op de schriftelijke vragen van de CDA-fractie over de afschaffing van de commissie heeft de minister geen of summier antwoord gegeven. De CDA-fractie heeft destijds de minister gevraagd op welke manier de deskundigheid van de commissie van advies wordt geborgd en overgedragen aan de Raad voor de leefomgeving. Via de voorzitter stel ik deze vraag nog een keer aan de minister.

In antwoord op de vragen aan de andere fracties stelt de minister dat deskundigen die plaats hebben in de commissie op ad-hocbasis zullen worden ingehuurd door de Raad voor de leefomgeving. In onze ogen is dit onvoldoende borging van de kennis of het netwerk van de commissie. Kan de minister toezeggen dat de deskundigheid geborgd zal worden in de Raad voor de leefomgeving?

Naast de borging heb ik ook vraagtekens bij de voornaamste reden die wordt aangevoerd voor afschaffing van de commissie, namelijk de komst van de Omgevingswet. De huidige Waterwet zal in deze Omgevingswet worden geschoven, zo heb ik begrepen. Echter, de inwerkingtreding van de Omgevingswet is pas voorzien in 2018. Waarom wil de minister nu al de commissie opheffen, terwijl de voornaamste reden van opheffing, de komst van de Omgevingswet, tot 2018 op zich laat wachten?

Om de deskundigheid van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving te borgen heb ik samen met de ChristenUnie hierover een amendement ingediend.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. In deze zaal wordt vaak gesproken over euro's, bezuinigingen en de economische crisis en eigenlijk maar heel weinig over water, maar toch is water van levensbelang, zelfs nog meer dan euro's. Die stelling durf ik hier te poneren. Ik moet er wel bij zeggen dat wij over het algemeen een goed waterbeleid hebben en dat het daarom gelukkig ook niet nodig is om hierover vaak te spreken in deze zaal, maar om het belang te onderstrepen van het onderwerp heb ik de meeste spreektijd aangevraagd, 8 minuten, dus zet u schrap! Ik wil het hebben over twee punten. Het eerste punt is de afschaffing van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving. Het tweede punt is de financiering van het waterkwaliteitsbeleid.

Ik kom op de afschaffing van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving. De SGP heeft aarzelingen bij de voorgestelde afschaffing. Deze commissie heeft oude papieren. Dat is voor de SGP altijd een punt van belang. De voorganger van deze commissie, de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving, was al in 1892 opgericht. Nederland leeft met water. Dat leidt tot een meer inhoudelijke aarzeling. Onder meer de juridische borging van het waterveiligheidsbelang verdient een zorgvuldige benadering. De commissie heeft daar in de afgelopen jaren en via haar voorganger in de afgelopen decennia een waardevolle bijdrage aan geleverd. Ik noem bijvoorbeeld het advies van de commissie over de Deltawet.

De SGP vindt dat in de komende jaren het advies van de onafhankelijke en ervaren commissie van onverminderd groot belang blijft. De regering heeft aangegeven dat de Waterwet zal opgaan in de Omgevingswet en dat een aparte commissie dan niet meer nodig is. Wat ons betreft is dat wat te kort door de bocht. De waterstaatsrechtelijke bepalingen uit de Waterwet blijven onder de vlag van de Omgevingswet al dan niet in enigszins gewijzigde vorm van kracht. Bovendien betreft het waterstaatsrecht niet alleen de bepalingen uit de Waterwet, maar ook de bepalingen uit onder meer de Deltawet en de Waterschapswet.

Collega Geurts en collega Dik-Faber hebben een amendement ingediend om de commissie te handhaven. Wij voelen daar eerlijk gezegd wel wat voor, maar ik wil de minister eerst nog iets anders voorleggen. We hebben ook de Adviescommissie Water. Die blijft bestaan. Waarom is er niet voor gekozen om beide commissies samen te voegen? Dan hebben we een commissie minder, is betere afstemming mogelijk en blijft de expertise op het gebied van waterstaatsrecht binnen handbereik, en wel gelabeld en zeer herkenbaar. Graag wil ik hierop een reactie van de minister

Ik kom op de financiering van het waterkwaliteitsbeleid. Ik ga hierbij vooral in op het amendement van collega Jacobi. Er is zojuist al even een interruptie over geweest. Mijn verhaal sluit daar min of meer bij aan. De bedoeling van dat amendement is om het waterkwaliteitsbeleid ook te financieren uit het Deltafonds. De SGP heeft zich in het verleden kritisch uitgelaten over financiering van de waterkwaliteit vanuit het Deltafonds. We hebben destijds daarom ook het amendement van collega Lucas gesteund. We wilden voorkomen dat bezuinigingen op het budget voor kwaliteit ten koste zou gaan van het budget voor waterveiligheid en waterbeschikbaarheid, de zoetwatervoorziening. Dat willen wij nog steeds. De minister heeft opnieuw beklemtoond dat financiering van waterkwaliteitsbeleid ook toekomstgerichte investeringen betreft en een zaak van lange adem is en dat financiering uit het Deltafonds daarom beter zou zijn dan financiering via de begroting van I en M. Ook de Deltacommissaris heeft inmiddels aangegeven dat hij op grond van zijn ervaringen met de opeenvolgende Deltaprogramma's verschillende synergievoordelen ziet.

We snappen deze overwegingen, maar we zien nog wel een grote beer op de weg, namelijk het financiële verhaal. De minister heeft in haar begroting extra geld uitgetrokken voor het waterkwaliteitsbeleid om daarmee de stroomgebiedsplannen voor de periode vanaf 2016 deels te kunnen financieren. Wij vragen ons af of dat voldoende is. Wij vrezen dat het huidige budget voor waterveiligheid en de zoetwatervoorziening in het Deltafonds aangesproken wordt om financiële tekorten bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water te dekken. Dat willen wij voorkomen. In het nieuwe Deltaprogramma staat dat er nog een miljard aan vrije investeringsruimte is voor de periode tot 2028. Dat geld is hard nodig voor de waterveiligheidsopgave en moet daarvoor ook beschikbaar blijven. De SGP wil dus graag garanties zien. Kan de minister garanderen dat het huidige budget en de huidige investeringsruimte voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening niet ten koste zal gaan van de financiering van het waterkwaliteitsbeleid, ook niet op langere termijn? Ik heb ook nog een vraag aan collega Jacobi, die nu helaas aan de telefoon zit en zich buiten de zaal in de wandelgangen bevindt. Ik stel de vraag toch maar. Wil zij haar amendement of de toelichting daarop zodanig aanpassen dat deze garantie ook zwart op wit komt te staan? De Deltacommissaris heeft voorgesteld om het Deltaprogramma een op een gekoppeld te houden aan het Deltafonds en het waterkwaliteitsbeleid op te nemen in het Deltaprogramma. Dat lijkt mij een goede zaak. Zo blijft ook meer inzichtelijk wat de opgaven, budgetten en investeringsruimten zijn voor enerzijds waterveiligheid en waterbeschikbaarheid en anderzijds waterkwaliteitsbeleid en de stroomgebiedsplannen. Wil de minister hier werk van maken? Dit sluit aan bij de interruptie van zojuist van mevrouw Van Veldhoven. Ik ondersteun haar vragen over welke garanties er zijn dat dit voldoende geborgd blijft.

Voorzitter. Ik dank u zeer voor uw bezielende aandacht en leiding.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Hartelijk dank!

Het woord is aan de heer De Graaf van de PVV. Ik zal proberen net zo bezielend te zijn.

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Dank aan de heer Bisschop voor zijn bezielende woorden. Die zijn vandaag niet meer te overtreffen, denk ik.

Zodra het in Nederland over water gaat — we zijn een waterlandje — gaat iedereen rechtop zitten, vooral als het om veiligheid gaat. Water heeft dus terecht de aandacht, bij de bevolking, bij de sector en bij onze minister. Daarom zijn wij in principe en in beginsel verheugd met de aanpassingen in de Waterwet, maar wij hebben nog wel een aantal vragen. Wij hopen dat het verlagen van de bestuurslasten daadwerkelijk merkbaar zal zijn bij de bestuursorganen. Kan de minister daarop ingaan? Ik heb gelezen dat de gevolgen van de aanpassingen op dit moment nog niet helemaal kwantificeerbaar zijn. Ook daar willen wij meer duidelijkheid over. Op welke termijn wordt dit duidelijk en in welke orde van grootte moeten wij denken? Lagere bestuurslasten is een belangrijk doel, maar het moet geen doel op zich zijn. De mensen in het land moeten er wel iets van merken.

We hebben het in de Kamer vaak over watergerelateerde onderwerpen. Niet alleen het Rijk, maar ook de provincies, de waterschappen en de gemeenten hebben vaak overleg over het waterbeleid. Er zijn veel organen bij betrokken. Talloze belangenorganisaties mengen zich in het waterdebat. We hebben eigenlijk het idee dat het waterdebat daarmee te stroperig dreigt te worden. Daarom hebben wij geen problemen met de afschaffing van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving. Wij juichen dat toe. Wij zijn van mening dat deze zeskoppige commissie een overbodige adviesfunctie bekleedt. We hopen dat de commissie binnenkort haar laatste advies zal uitbrengen.

Over de koppeling tussen regeerakkoord, een kleine side step in het verhaal, en de praktische toepassing van de wetswijziging heb ik ook nog een vraag. In het regeerakkoord staat dat de regering de waterschappen wil samenvoegen met de landsdelen. Het gaat allemaal nog niet zo florissant, überhaupt al niet met de landsdelen. De kans wordt met de dag kleiner dat de landsdelen er gaan komen. Ik zie in elk geval nog weinig vooruitgang. Kan de minister haar visie geven op het langetermijnperspectief voor de waterschappen? Waar wil zij naartoe? In het regeerakkoord staat dat ontwikkelingen in de gewenste richting worden aangemoedigd. Daarom neem ik, niet alleen in de commissie, maar ook hier graag de handschoen op. Deelt de minister onze mening dat de waterschappen hun langste tijd hebben gehad? Deelt de minister onze mening dat de waterschappen het best bij de provincies kunnen worden ondergebracht? Op deze manier blijft de kennis behouden terwijl de overbodige overheidslaag verdwijnt. De minister wil met deze wetswijziging de bestuurslasten verminderen. Wij doen hiertoe een goede voorzet.

Het derde en laatste punt van de PVV betreft de discussie die is ontstaan door een motie van mijn voorganger op dit dossier. Ik had het er al even over in een klein debatje met mevrouw Jacobi. Wij vinden de ophef door de Vereniging voor energie, milieu en water wat dit betreft te groot. De PVV streeft altijd naar administratieve lastenverlichting voor bedrijven en burgers. Dat moet duidelijk zijn, maar de gevolgen van deze motie leiden tot een kostenstijging van €2 per vervuilingseenheid. Toch heeft de verandering van het heffingssysteem volgens de memorie van toelichting geen gevolgen voor het milieu en geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg. Kan de minister deze opmerkingen, die misschien wel een contradictie lijken, nader toelichten? Graag hoor ik daarop een heldere reactie.

Concluderend herhaal ik dat wij verheugd zijn over de wijzigingen in de Waterwet. Het is altijd goed om praktijkervaringen mee te nemen. We steunen het snoeien in adviesclubjes en zijn verheugd over de administratieve lastenverlichting. Ik heb nog twee laatste vragen en opmerkingen. De verbetering van de toetsing mag van de PVV geen extra bureaucratie opleveren. Graag hoor ik ook daarop een reactie. En de collega van de Staatkundig Gereformeerde Partij had het ook al over de wijziging van de financieringsvoorwaarden. Wij willen graag een garantie van de minister dat de waterveiligheid hiermee niet in het geding komt.

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Ons land is goed met water, en vooral goed in het leven met water. Ik wil de minister complimenteren met de wijze waarop ze met terechte trots onze kennis en expertise wereldwijd uitdraagt. Onlangs deed zij dat nog in New York, waarvan zij bij De Wereld Draait Door energiek verslag mocht doen. Namens de VVD-fractie wil ik de minister aanmoedigen om hier op deze wijze mee verder te gaan, niet alleen om onze kennis en expertise wereldwijd in te zetten, maar vooral ook om de sector enthousiast te houden voor het werken aan bijvoorbeeld innovatie bij het leven met water.

Dit debat gaat over een aantal wijzigingen in de Waterwet waar de VVD-fractie zich in kan vinden. Mijn collega Anne-Wil Lucas heeft in het verleden aandacht gevraagd voor de scheiding tussen wateropgave en aanvullende ambities. De Partij van de Arbeid doet in haar amendement een voorstel om in de Waterwet vast te leggen dat alle rijksuitgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit uit het Deltafonds worden bekostigd. Als dit de door collega Lucas bedoelde scheiding borgt, kan de VVD-fractie zich hierin vinden. We vinden het echter wel van essentieel belang dat die strikte scheiding van de verschillende activiteiten in het Deltafonds wordt aangebracht. Met strikte scheiding bedoel ik dat geen middelen van bijvoorbeeld waterveiligheid naar waterkwaliteit verschuiven of vice versa. Graag hoor ik van de minister of zij zo'n scheiding aanbrengt en zo ja, hoe zij die scheiding gaat bewerkstelligen. Ook zou ik graag willen weten hoe zij de vulling van het waterkwaliteitsfonds gaat inrichten.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Laat ik beginnen door de minister aan te moedigen om de sector zo veel mogelijk tot innovatie te manen, want dat acht ik echt een punt waarop Nederland wereldwijd bekendstaat. Als we dat zo zouden kunnen houden, is dat alleen maar heel erg mooi.

De minister is van plan om met deze wetswijziging de verontreinigingsheffing aan te passen. Ze wil de heffing versimpelen door de belasting op zware metalen en zouten af te schaffen. Vervolgens is zij van plan om het totale tarief te verhogen, waardoor de belasting op de overige stoffen in de heffing zuurstofbindende stoffen gaat stijgen. Hierdoor blijft de opbrengst voor de rijksoverheid gelijk.

Mijn fractie is in de regel voorstander van het vereenvoudigen van de belastingen en streeft naar doelmatigheid, maar we hebben wel een paar vragen bij deze uitwerking van de plannen van de minister. Allereerst over de milieuconsequenties. De minister schrijft dat de maatregel geen consequenties heeft voor het milieu, omdat de lozing van zout en metalen voldoende door vergunningen gereguleerd wordt. Ik vraag mij toch af of dat zo is. De heffing heeft immers een succesvolle bijdrage geleverd aan de daling van metalen in het water. Wordt de prikkel om lozingen te saneren nu geringer, omdat zware metalen niet meer bemonsterd en geanalyseerd hoeven te worden? Zorgt het wegnemen van deze prikkel er niet voor dat bedrijven wellicht de uiterste randen van de vergunningverlening gaan opzoeken? Dat kost tenslotte niets extra's meer. Hoe zit het met de handhaving van het vergunningenstelsel? Is deze wel voldoende om het wegvallen van de heffing en van de controles daarop te ondervangen? Of is de minister van plan om de vergunningseisen aan te scherpen, zodat we er weliswaar niet meer geld mee binnenhalen, maar toch zorgen dat er een prikkel is om minder te gaan lozen? Dat was altijd de prikkel van die heffing. Op welke wijze kunnen wij er nu voor zorgen dat een dergelijke prikkel in stand blijft? Voorzitter. De afschaffing van een heffing op zware metalen en zouten is strijdig met het principe dat de vervuiler betaalt. Het vervuilende bedrijf neemt immers de kosten niet meer voor zijn rekening, en andere bedrijven moeten de wegvallende inkomsten opvangen. De giftige stoffen komen nog steeds in ons gezamenlijke milieu terecht. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Kan de minister aangeven of nog meer partijen meebetalen aan de zuiveringen van metalen, zoals drinkwaterbedrijven? Dragen de vervuilende bedrijven dan nog bij aan de kosten die dit oplevert? Of is de minister van plan om dat te gaan installeren? Is er een kans dat waterschappen hun eigen heffing zullen laten stijgen als gevolg van deze wetswijziging?

Dan kom ik op de verschuiving van de lasten. Ik zei al eerder dat de minister de opbrengsten van de heffing gelijk wil houden door het totale tarief te verhogen. Dat zorgt dus voor een verschuiving van de lasten. Bedrijven die zuurstofbindende stoffen lozen, gaan in feite betalen wat eerst de bedrijven betaalden die de zware metalen en de zouten loosden. Het is dus gewoon een verschuiving van de lasten van het ene bedrijf naar het andere. Kan de minister beargumenteren waarom ze de opbrengst van de heffing als uitgangspunt neemt, in plaats van de milieudoelstelling? En waarom vindt de minister de verschuiving van die lasten van de ene naar de andere sector eigenlijk te rechtvaardigen?

Ik kom dan te spreken over de financiering van het waterkwaliteitsbeleid. Ik lees in de verschillende voorbereidende stukken dat de minister aan een integraal Deltafonds werkt. Daar is natuurlijk wat voor te zeggen, mits zowel het budget voor waterveiligheid als het budget voor waterkwaliteit dan ook echt geborgd is. Ik zie dat dit breed leeft in deze Kamer. Kan de minister garanderen dat op geen van de budgetten bezuinigd wordt, en dat beide stevig staan? We hebben namelijk grote problemen bij het vinden van voldoende geld voor het garanderen van onze waterveiligheid, maar staan ook op een enorme achterstand in het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen zoals we die in de Kaderrichtlijn Water met elkaar hebben afgesproken. Mijn fractie maakt zich over beide punten zorgen. Ik hoor dus graag van de minister dat het hier in ieder geval niet om een verkapte bezuiniging gaat. Mij lijkt het daarom ook nuttig om de stemming over het amendement van mevrouw Jacobi uit te stellen tot na de begrotingsbehandeling. Zo kunnen we er zeker van zijn dat de garantie die niet in de wet kan worden gegeven zich wel in de begroting vertaalt.

De voorzitter:

Voordat de minister antwoordt, wil ik de vergadering tot 10.50 uur schorsen.

De vergadering wordt van 10.45 uur tot 10.50 uur geschorst.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng. Er zijn drie hoofdonderwerpen die ik wil behandelen. Verder beantwoord ik nog enkele losse vragen. De hoofdonderwerpen zijn: het amendement van de PvdA met betrekking tot de waterkwaliteit, de discussie over de verontreinigingsheffing en het al dan niet afschaffen van de CAW.

Ik begin bij het amendement van de PvdA over de waterkwaliteit. Die zou een plek moeten krijgen in het Deltafonds. Ik heb hierover zelf al een aantal keren gesproken met de commissie. Ik ben daar voorstander van, indachtig de zorgen die er de vorige keer waren in de Kamer en indachtig het amendement-Lucas. Dat ontstond doordat er zorg was dat investeringen in waterkwaliteit ten koste zouden gaan van waterveiligheid. Dat is allerminst mijn bedoeling. Ik heb de commissie dan ook gezegd dat ik alsnog voldoende budget voor waterkwaliteit beschikbaar wil krijgen. Ik wil daarvoor dus een eigen pot hebben. Tegelijkertijd moet waterkwaliteit echter wel onderdeel zijn van het Deltafonds.

Ik heb daarvoor twee redenen. Ten eerste moeten ingrepen in de omgeving vaak integraal plaatsvinden. Een waterveiligheidsmaatregel, zoals Ruimte voor de Rivier, gaat vaak gepaard met waterkwaliteitsvraagstukken en zoetwatervraagstukken. Het is dan heel handig als je dit soort zaken met elkaar kunt combineren. Ten tweede zijn waterkwaliteitsinvesteringen langetermijninvesteringen. Wij hebben opgaven vanuit Europa. Denk aan de Kaderrichtlijn Water. Een begroting van een ministerie duurt vier jaar, terwijl de fondsen een langetermijnperspectief bieden op de financiering. Het maakt voor investeringen veel uit of je slechts vier jaar vooruit kunt kijken of veel langer. Dat is de reden dat ik een en ander graag in het fonds wil hebben.

De zorgen die er in het verleden in de Kamer waren en die aanleiding waren voor het amendement-Lucas wil ik wegnemen door aan te geven dat ik duidelijke schotten zal aanbrengen, net zoals dat het geval is in het Infrafonds. Waterkwaliteit wordt dus een apart artikel. Daarmee is het budgetrecht van de Kamer goed vastgelegd. De Kamer bepaalt immers of er wel of niet tussen artikelen geschoven kan worden. Verder ben ik bezig om het geld ook werkelijk te krijgen. Zoals men weet, was er vanaf 2016 geen geld meer beschikbaar voor waterkwaliteit, terwijl de opgaven die wij hebben gigantisch zijn. Het eerste voorstel heb ik de Kamer gedaan op Prinsjesdag, door in de begroting 100 miljoen op te nemen voor in ieder geval de jaren 2016 tot en met 2018. Ik heb ook aangegeven dat ik bij de volgende begroting — het is geen makkelijke opgave om in deze tijd geld te vinden — met aanvullend budget zal komen, opdat er in de toekomst geld beschikbaar is voor waterkwaliteit; een eigen budget voor de eigen opgave. Als er zorg is dat dit er misschien niet komt of dat er in de tussentijd bezuinigingsopgaven zijn waardoor er alsnog naar waterveiligheid gekeken zal worden, kan ik de Kamer zeggen dat de bekostiging van waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds pas plaatsvindt als er middelen worden toegevoegd. Als er geen middelen worden toegevoegd, kun je ook geen uitgaven doen, behalve als de Kamer in meerderheid zegt dat zij wel die schuif tussen de panelen wil hebben, maar daar is zij zelf bij. Er worden niet meer waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds betaald dan er middelen zijn toegevoegd. Het is mijn intentie om ervoor te zorgen dat die middelen er ook komen de komende periode.

Hoe gaat het dan met geïntegreerde projecten? Wordt het niet een beetje duister als je vanuit verschillende aspecten gaat financieren? Denk aan het realiseren van waterveiligheid in combinatie met maatregelen gericht op zoetwatervoorziening. Ik zal dan zo veel mogelijk inzichtelijk maken uit welk artikel de betreffende middelen afkomstig zijn. Dus ook dat kan de Kamer bekijken.

Het Deltafonds is een integraal onderdeel van de begroting van I en M. De Kamer moet dus altijd toestemming geven voor de uitgaven die ik in dit kader doe. De geraamde uitgaven zullen altijd per artikelonderdeel zichtbaar zijn voor de hele looptijd van het Deltafonds, dus niet alleen per jaar. Dat maakt dat de Kamer zelf aan de knoppen zit wat betreft het budgetrecht. De schotten maak ik door een apart artikel te creëren. Dat is ook zo in het Infrafonds. Wij kunnen niet zomaar geld tussen wegen, spoor en vaarwegen schuiven. Je kunt het weleens met een kasschuif doen, maar dan moet je altijd laten zien dat je het geld het jaar daarop weer terugbrengt in het oorspronkelijke budget. De Kamer hoeft niet te wachten tot na de begroting om te zien of de middelen beschikbaar zijn. De indeling in artikelen is ook gewoon onderdeel van de begrotingswet. De Kamer keurt de begrotingswet goed. Ook al wordt een amendement ingediend waarmee de wet veranderd wordt en er een mogelijkheid wordt gecreëerd, kan ik niets uitgeven voordat de Kamer de begrotingswet heeft goedgekeurd. Wat mij betreft kan het amendement nu al behandeld worden. Ik hoop dat ik daarmee de zorg van de Kamerleden dat de eventuele budgetten voor waterveiligheid ten koste zouden gaan van onze waterkwaliteitsambities, voldoende heb kunnen wegnemen.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg tussen neus en lippen door of er überhaupt geen bezuinigingen op beide terreinen zouden plaatsvinden. Dat kan ik natuurlijk nooit beloven. We zitten in tijden waarin we steeds de tering naar de nering moeten zetten. Dat betekent dat dit ook weer in het Deltafonds zou kunnen vallen. De weging die ik nu juist maak, is erop gericht om te zorgen dat er extra geld beschikbaar komt.

De heer Bisschop vroeg of het waterkwaliteitsbeleid onderdeel zou moeten zijn van het Deltaprogramma. Dat programma is gericht op veiligheid en zoetwater. Het is bijna afgerond. Volgend jaar komen de adviezen, dus om nu ineens het waterkwaliteitsbeleid daarvan onderdeel te laten zijn, zou een heel nieuwe opgave zijn voor het veld. Los daarvan zou je ongeveer alle waterbeleid in het Deltaprogramma inbrengen, terwijl dat programma een heel gericht advies is aan het ministerie dat specifiek betrekking heeft op waterveiligheid en zoetwater.

Het volgende thema is de verontreinigingsheffing. De discussie daarover hebben we gevoerd naar aanleiding van een door de Kamer gesteunde motie van de heer Madlener, waarin de regering werd verzocht om opnieuw te kijken naar de verontreinigingsheffing. Dat hebben we ook gedaan. De bedoeling van de motie was geloof ik om alles af te schaffen. Dat is niet mogelijk, maar we hebben wel gezegd dat we kunnen overgaan tot een vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing. De lozing van zware metalen is namelijk aanzienlijk afgenomen. De heffingsopbrengsten zijn evenredig gedaald, maar de kosten voor de bedrijven en de overheid voor metingen en controles zijn nagenoeg gelijk gebleven. Het gevolg daarvan is dat de opbrengsten van de heffing op zware metalen en de maatschappelijke kosten in onbalans zijn. De heffing is niet meer doelmatig, en dat willen wij niet als overheid. We willen immers een doelmatige heffing hebben die ook iets veroorzaakt. Maar doordat er eigenlijk nauwelijks meer sprake is van lozingen op dat vlak, is de heffing ondoelmatig geworden.

Daarnaast levert de lozing van zouten op oppervlaktewater zelden grote milieubezwaren op. Ook op dat vlak weegt de opbrengst niet op tegen de kosten. De heffing dateert nog uit de tijd van de WVO-heffing, die van toepassing was op zowel lozingen op oppervlaktewater als lozingen op de rwzi's. De zouten kunnen wel rwzi's aantasten, maar in het algemeen is er geen probleem bij het oppervlaktewater. Dat is later gescheiden. De heffing is gebleven, maar die heeft niet zozeer een effect. We willen de heffingen op die twee vlakken afschaffen. Dit betekent wel dat de inkomsten omlaag gaan. Dat is de reden waarom we het tarief van de rijksheffing iets verhogen, namelijk met 5%. Er werd ook al even duidelijk gemaakt om hoeveel geld dat gaat; het is een zeer beperkte stijging. Het huidige tarief stamt uit 2009. Het is goed om te weten dat er sinds die tijd geen inflatiecorrectie is toegepast. Wat dat betreft, leidt het tot een zeer beperkte lastenverschuiving tussen de lozers. Voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng. Er zijn drie hoofdonderwerpen die ik wil behandelen. Verder beantwoord ik nog enkele losse vragen. De hoofdonderwerpen zijn: het amendement van de PvdA met betrekking tot de waterkwaliteit, de discussie over de verontreinigingsheffing en het al dan niet afschaffen van de CAW.

Ik begin bij het amendement van de PvdA over de waterkwaliteit. Die zou een plek moeten krijgen in het Deltafonds. Ik heb hierover zelf al een aantal keren gesproken met de commissie. Ik ben daar voorstander van, indachtig de zorgen die er de vorige keer waren in de Kamer en indachtig het amendement-Lucas. Dat ontstond doordat er zorg was dat investeringen in waterkwaliteit ten koste zouden gaan van waterveiligheid. Dat is allerminst mijn bedoeling. Ik heb de commissie dan ook gezegd dat ik alsnog voldoende budget voor waterkwaliteit beschikbaar wil krijgen. Ik wil daarvoor dus een eigen pot hebben. Tegelijkertijd moet waterkwaliteit echter wel onderdeel zijn van het Deltafonds.

Ik heb daarvoor twee redenen. Ten eerste moeten ingrepen in de omgeving vaak integraal plaatsvinden. Een waterveiligheidsmaatregel, zoals Ruimte voor de Rivier, gaat vaak gepaard met waterkwaliteitsvraagstukken en zoetwatervraagstukken. Het is dan heel handig als je dit soort zaken met elkaar kunt combineren. Ten tweede zijn waterkwaliteitsinvesteringen langetermijninvesteringen. Wij hebben opgaven vanuit Europa. Denk aan de Kaderrichtlijn Water. Een begroting van een ministerie duurt vier jaar, terwijl de fondsen een langetermijnperspectief bieden op de financiering. Het maakt voor investeringen veel uit of je slechts vier jaar vooruit kunt kijken of veel langer. Dat is de reden dat ik een en ander graag in het fonds wil hebben.

De zorgen die er in het verleden in de Kamer waren en die aanleiding waren voor het amendement-Lucas wil ik wegnemen door aan te geven dat ik duidelijke schotten zal aanbrengen, net zoals dat het geval is in het Infrafonds. Waterkwaliteit wordt dus een apart artikel. Daarmee is het budgetrecht van de Kamer goed vastgelegd. De Kamer bepaalt immers of er wel of niet tussen artikelen geschoven kan worden. Verder ben ik bezig om het geld ook werkelijk te krijgen. Zoals men weet, was er vanaf 2016 geen geld meer beschikbaar voor waterkwaliteit, terwijl de opgaven die wij hebben gigantisch zijn. Het eerste voorstel heb ik de Kamer gedaan op Prinsjesdag, door in de begroting 100 miljoen op te nemen voor in ieder geval de jaren 2016 tot en met 2018. Ik heb ook aangegeven dat ik bij de volgende begroting — het is geen makkelijke opgave om in deze tijd geld te vinden — met aanvullend budget zal komen, opdat er in de toekomst geld beschikbaar is voor waterkwaliteit; een eigen budget voor de eigen opgave. Als er zorg is dat dit er misschien niet komt of dat er in de tussentijd bezuinigingsopgaven zijn waardoor er alsnog naar waterveiligheid gekeken zal worden, kan ik de Kamer zeggen dat de bekostiging van waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds pas plaatsvindt als er middelen worden toegevoegd. Als er geen middelen worden toegevoegd, kun je ook geen uitgaven doen, behalve als de Kamer in meerderheid zegt dat zij wel die schuif tussen de panelen wil hebben, maar daar is zij zelf bij. Er worden niet meer waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds betaald dan er middelen zijn toegevoegd. Het is mijn intentie om ervoor te zorgen dat die middelen er ook komen de komende periode.

Hoe gaat het dan met geïntegreerde projecten? Wordt het niet een beetje duister als je vanuit verschillende aspecten gaat financieren? Denk aan het realiseren van waterveiligheid in combinatie met maatregelen gericht op zoetwatervoorziening. Ik zal dan zo veel mogelijk inzichtelijk maken uit welk artikel de betreffende middelen afkomstig zijn. Dus ook dat kan de Kamer bekijken.

Het Deltafonds is een integraal onderdeel van de begroting van I en M. De Kamer moet dus altijd toestemming geven voor de uitgaven die ik in dit kader doe. De geraamde uitgaven zullen altijd per artikelonderdeel zichtbaar zijn voor de hele looptijd van het Deltafonds, dus niet alleen per jaar. Dat maakt dat de Kamer zelf aan de knoppen zit wat betreft het budgetrecht. De schotten maak ik door een apart artikel te creëren. Dat is ook zo in het Infrafonds. Wij kunnen niet zomaar geld tussen wegen, spoor en vaarwegen schuiven. Je kunt het weleens met een kasschuif doen, maar dan moet je altijd laten zien dat je het geld het jaar daarop weer terugbrengt in het oorspronkelijke budget. De Kamer hoeft niet te wachten tot na de begroting om te zien of de middelen beschikbaar zijn. De indeling in artikelen is ook gewoon onderdeel van de begrotingswet. De Kamer keurt de begrotingswet goed. Ook al wordt een amendement ingediend waarmee de wet veranderd wordt en er een mogelijkheid wordt gecreëerd, kan ik niets uitgeven voordat de Kamer de begrotingswet heeft goedgekeurd. Wat mij betreft kan het amendement nu al behandeld worden. Ik hoop dat ik daarmee de zorg van de Kamerleden dat de eventuele budgetten voor waterveiligheid ten koste zouden gaan van onze waterkwaliteitsambities, voldoende heb kunnen wegnemen.

Mevrouw Van Veldhoven vroeg tussen neus en lippen door of er überhaupt geen bezuinigingen op beide terreinen zouden plaatsvinden. Dat kan ik natuurlijk nooit beloven. We zitten in tijden waarin we steeds de tering naar de nering moeten zetten. Dat betekent dat dit ook weer in het Deltafonds zou kunnen vallen. De weging die ik nu juist maak, is erop gericht om te zorgen dat er extra geld beschikbaar komt.

De heer Bisschop vroeg of het waterkwaliteitsbeleid onderdeel zou moeten zijn van het Deltaprogramma. Dat programma is gericht op veiligheid en zoetwater. Het is bijna afgerond. Volgend jaar komen de adviezen, dus om nu ineens het waterkwaliteitsbeleid daarvan onderdeel te laten zijn, zou een heel nieuwe opgave zijn voor het veld. Los daarvan zou je ongeveer alle waterbeleid in het Deltaprogramma inbrengen, terwijl dat programma een heel gericht advies is aan het ministerie dat specifiek betrekking heeft op waterveiligheid en zoetwater.

Het volgende thema is de verontreinigingsheffing. De discussie daarover hebben we gevoerd naar aanleiding van een door de Kamer gesteunde motie van de heer Madlener, waarin de regering werd verzocht om opnieuw te kijken naar de verontreinigingsheffing. Dat hebben we ook gedaan. De bedoeling van de motie was geloof ik om alles af te schaffen. Dat is niet mogelijk, maar we hebben wel gezegd dat we kunnen overgaan tot een vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing. De lozing van zware metalen is namelijk aanzienlijk afgenomen. De heffingsopbrengsten zijn evenredig gedaald, maar de kosten voor de bedrijven en de overheid voor metingen en controles zijn nagenoeg gelijk gebleven. Het gevolg daarvan is dat de opbrengsten van de heffing op zware metalen en de maatschappelijke kosten in onbalans zijn. De heffing is niet meer doelmatig, en dat willen wij niet als overheid. We willen immers een doelmatige heffing hebben die ook iets veroorzaakt. Maar doordat er eigenlijk nauwelijks meer sprake is van lozingen op dat vlak, is de heffing ondoelmatig geworden.

Daarnaast levert de lozing van zouten op oppervlaktewater zelden grote milieubezwaren op. Ook op dat vlak weegt de opbrengst niet op tegen de kosten. De heffing dateert nog uit de tijd van de WVO-heffing, die van toepassing was op zowel lozingen op oppervlaktewater als lozingen op de rwzi's. De zouten kunnen wel rwzi's aantasten, maar in het algemeen is er geen probleem bij het oppervlaktewater. Dat is later gescheiden. De heffing is gebleven, maar die heeft niet zozeer een effect. We willen de heffingen op die twee vlakken afschaffen. Dit betekent wel dat de inkomsten omlaag gaan. Dat is de reden waarom we het tarief van de rijksheffing iets verhogen, namelijk met 5%. Er werd ook al even duidelijk gemaakt om hoeveel geld dat gaat; het is een zeer beperkte stijging. Het huidige tarief stamt uit 2009. Het is goed om te weten dat er sinds die tijd geen inflatiecorrectie is toegepast. Wat dat betreft, leidt het tot een zeer beperkte lastenverschuiving tussen de lozers.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik dank de minister voor de uitleg. Het gaat nu om het principe dat de vervuiler betaalt. Door de heffingen zijn de lozingen behoorlijk afgenomen. Krijgen de grotere vervuilers die zware metalen en zouten lozen een vrijbrief om weer te gaan lozen nu de heffing wordt opgeheven? Hoe voorkomt de minister dat er toch weer meer lozingen komen? Wij zijn blij met het huidige kleinere aantal lozingen. De minister verlaat hiermee het principe dat de vervuiler betaalt. Dit zijn twee punten van zorg.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dit zijn twee terechte vragen waarover wij natuurlijk hebben nagedacht. De eerste vraag is of er weer meer metalen zullen worden geloosd als er geen heffing meer is. Dat is niet het geval, omdat voor de lozing van zware metalen nog steeds een watervergunning is vereist. Voor zware metalen, maar ook voor andere stoffen, zijn emissiegrenswaarden vastgesteld met het oog op het bereiken van de doelstelling van de Krw. Die grenswaarden zijn vertaald in vergunningsvoorschriften en algemene regels die lozers in acht moeten nemen. De waterbeheerders controleren in het kader van hun toezicht- en handhavingstaak of die voorschriften en regels in acht worden genomen. Dat verandert niet door de verontreinigingsheffing.

De volgende vraag van mevrouw Jacobi heeft betrekking op het beginsel dat de vervuiler betaalt. Dit beginsel wordt niet losgelaten door de vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing, omdat de heffing op lozingen op oppervlaktewater gewoon blijft bestaan. Om die reden hebben wij ook niet alles afgeschaft. Wij hebben een vereenvoudiging toegepast voor die lozingen waarvan het effect nihil is. Wij veranderen de grondslag waarop de heffing is gebaseerd, die wordt vereenvoudigd, maar de heffing is gebaseerd op zowel de hoeveelheid zuurstofbindende stoffen als de hoeveelheid zware metalen. Het meenemen van de zware metalen in de heffing is niet langer doelmatig. Ik heb net al gezegd waarom dit het geval is: de opbrengst is gedaald en daarom wordt de heffing nu alleen nog toegepast op zuurstofbindende stoffen. Dat betreft overigens 95% van alle lozingen. De vervuiler blijft dus betalen, dat is nog steeds de heffingsgrondslag. Voor een beperkte hoeveelheid stoffen die nauwelijks meer worden geloosd en waarvoor de administratieve lasten van de heffing hoger zijn dan het resultaat dat je ermee bereikt, is de regeling nu vereenvoudigd.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Dan heb ik nog een vraag. Wil de minister een monitoring voor de Kamer beschikbaar houden opdat zij kan volgen hoe dit zich ontwikkelt?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De waterbeheerders hebben daarop het toezicht; zij hebben een handhavende taak. Het lijkt mij goed als ik daar nog weer eens een keer inprik over een tijdje om te zien hoe het loopt. Ik weet niet of u alle rapporten wilt hebben?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Een A4-tje.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De samenvatting, mevrouw Jacobi. Wij zien dat bedrijven sowieso onder druk van de vergunning en de heffing hun lozingen hebben teruggebracht. De bedrijfsvoering is vaak efficiënter ingericht. De bedrijven hebben nu ook veel vaker een drive om dit goed te doen, want het is hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik verwacht niet dat zij op basis van deze heffing denken: nu gaan wij weer lekker lozen. Nogmaals, de lozingsvoorschriften in de vergunning en de algemene regels blijven gewoon bestaan.

Een aantal woordvoerders heeft nog gevraagd naar de kosten op dat vlak en de bestuurslasten. Als er geen heffing meer is voor zware metalen en zouten, hoeven bedrijven niet meer te meten, bemonsteren en analyseren en hoeven de waterbestuurders niet meer op dat punt te controleren; zij controleren wel de algemene kwaliteit van het water en wat daar in zit. Ik verwacht dat dit tezamen om ongeveer 0,45 miljoen euro gaat. Dit betreft dus een verlaging van de kosten van de waterbeheerders en de bedrijven. Volgens mij heb ik nu de belangrijkste vragen over de waterlozingen beantwoord.

Een aantal Kamerleden geeft aan dat de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving een belangrijke commissie is die de afgelopen jaren belangrijke adviezen heeft gegeven. Ik onderschrijf dat zeker. De reden om uiteindelijk tot opheffing over te gaan, is dan ook niet dat de commissie haar werk niet goed zou hebben gedaan. Er zijn daarvoor meerdere redenen aan te geven.

In 2010 hebben we een algemene doorlichting van raden en commissies op rijksniveau gehad: de rijksbrede actie vernieuwing rijksdienst. Deze doorlichting had als uitkomst dat de hoeveelheid commissies van de verschillende ministeries zou moeten worden teruggebracht. Bij mijn aantreden trof ik 125 commissies aan. Ik vond dat best veel voor een ministerie. Bij de andere ministeries was soms sprake van nog veel meer commissies. Je weet dan dat je iets moet doen. De doorlichting heeft geleid tot een vereenvoudiging van adviesstructuren en tot kostenbesparingen. Een van de keuzes die toen gemaakt zijn, is om een aantal raden samen te voegen. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur is daaruit ontstaan. Onder deze raad zijn meer specialistische adviesgroepen ondergebracht. De opheffing van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving past ook in die operatie. Dat was het hoofddoel en niet de Omgevingswet. Onder de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur horen allemaal groepen te hangen die specifiek adviseren. Ik vind het zelf ook van belang dat waterstaatswetgeving een goede plek krijgt en ik zal daar ook naar kijken. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt is inderdaad de Omgevingswet. Uiteindelijk zal er in de Omgevingswet voor geen enkel beleidsveld een aparte adviescommissie zijn met betrekking tot de wetgeving. Dat is de reden waarom we dat daar niet doen, maar dit gaat inderdaad pas later in werking. Ik zal er in ieder geval naar kijken en ervoor zorgen dat de adviezen die er waren een goede plek krijgen onder de Rli.

De Kamer kan zich ook voorstellen dat er niet heel veel grote wetten meer komen op het gebied van water. We hebben nu de Waterwet, die min of meer klaar is. Deze wet is de integratie van vele waterwetten. Verder komt er nog de Waterschapswet, die gaat over de verkiezingsstructuur. Als laatste is daar nog het opgaan van de Waterwet in de Omgevingswet. Dat zijn de drie belangrijkste momenten. Aan de voorkant is hierover al geadviseerd. Zo is de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving daar aan de voorkant bij betrokken geweest. Eventueel zou er aan de achterkant nog een evaluatie kunnen plaatsvinden. Ik hoop die evaluatie te kunnen doen via de Rli. Hopelijk krijg ik daarvoor ook de steun van de Kamer. Ik merk dan wel waar de meerderheden toe leiden. In ieder geval heeft het er dus niet mee te maken dat de commissie niet zou functioneren. Het is gewoon een opschoningsoperatie, met behoud van kennis op een meer centrale plek. De samenvatting, mevrouw Jacobi. Wij zien dat bedrijven sowieso onder druk van de vergunning en de heffing hun lozingen hebben teruggebracht. De bedrijfsvoering is vaak efficiënter ingericht. De bedrijven hebben nu ook veel vaker een drive om dit goed te doen, want het is hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik verwacht niet dat zij op basis van deze heffing denken: nu gaan wij weer lekker lozen. Nogmaals, de lozingsvoorschriften in de vergunning en de algemene regels blijven gewoon bestaan.

Een aantal woordvoerders heeft nog gevraagd naar de kosten op dat vlak en de bestuurslasten. Als er geen heffing meer is voor zware metalen en zouten, hoeven bedrijven niet meer te meten, bemonsteren en analyseren en hoeven de waterbestuurders niet meer op dat punt te controleren; zij controleren wel de algemene kwaliteit van het water en wat daar in zit. Ik verwacht dat dit tezamen om ongeveer 0,45 miljoen euro gaat. Dit betreft dus een verlaging van de kosten van de waterbeheerders en de bedrijven. Volgens mij heb ik nu de belangrijkste vragen over de waterlozingen beantwoord.

Een aantal Kamerleden geeft aan dat de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving een belangrijke commissie is die de afgelopen jaren belangrijke adviezen heeft gegeven. Ik onderschrijf dat zeker. De reden om uiteindelijk tot opheffing over te gaan, is dan ook niet dat de commissie haar werk niet goed zou hebben gedaan. Er zijn daarvoor meerdere redenen aan te geven.

In 2010 hebben we een algemene doorlichting van raden en commissies op rijksniveau gehad: de rijksbrede actie vernieuwing rijksdienst. Deze doorlichting had als uitkomst dat de hoeveelheid commissies van de verschillende ministeries zou moeten worden teruggebracht. Bij mijn aantreden trof ik 125 commissies aan. Ik vond dat best veel voor een ministerie. Bij de andere ministeries was soms sprake van nog veel meer commissies. Je weet dan dat je iets moet doen. De doorlichting heeft geleid tot een vereenvoudiging van adviesstructuren en tot kostenbesparingen. Een van de keuzes die toen gemaakt zijn, is om een aantal raden samen te voegen. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur is daaruit ontstaan. Onder deze raad zijn meer specialistische adviesgroepen ondergebracht. De opheffing van de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving past ook in die operatie. Dat was het hoofddoel en niet de Omgevingswet. Onder de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur horen allemaal groepen te hangen die specifiek adviseren. Ik vind het zelf ook van belang dat waterstaatswetgeving een goede plek krijgt en ik zal daar ook naar kijken. Dat is het eerste punt.

Het tweede punt is inderdaad de Omgevingswet. Uiteindelijk zal er in de Omgevingswet voor geen enkel beleidsveld een aparte adviescommissie zijn met betrekking tot de wetgeving. Dat is de reden waarom we dat daar niet doen, maar dit gaat inderdaad pas later in werking. Ik zal er in ieder geval naar kijken en ervoor zorgen dat de adviezen die er waren een goede plek krijgen onder de Rli.

De Kamer kan zich ook voorstellen dat er niet heel veel grote wetten meer komen op het gebied van water. We hebben nu de Waterwet, die min of meer klaar is. Deze wet is de integratie van vele waterwetten. Verder komt er nog de Waterschapswet, die gaat over de verkiezingsstructuur. Als laatste is daar nog het opgaan van de Waterwet in de Omgevingswet. Dat zijn de drie belangrijkste momenten. Aan de voorkant is hierover al geadviseerd. Zo is de Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving daar aan de voorkant bij betrokken geweest. Eventueel zou er aan de achterkant nog een evaluatie kunnen plaatsvinden. Ik hoop die evaluatie te kunnen doen via de Rli. Hopelijk krijg ik daarvoor ook de steun van de Kamer. Ik merk dan wel waar de meerderheden toe leiden. In ieder geval heeft het er dus niet mee te maken dat de commissie niet zou functioneren. Het is gewoon een opschoningsoperatie, met behoud van kennis op een meer centrale plek.

De heer Geurts (CDA):

De minister vindt de CDA-fractie heel snel naast zich als het gaat over het verkleinen van de overheid. Misschien rennen wij nog wel harder dan de minister wil.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat zullen we zo dan zien.

De heer Geurts (CDA):

Er zijn echter twee belangrijke elementen in het leven. Dat zijn water en brood, maar ook het feit dat we moeten omgaan met het leven in een delta. Wij vinden om die reden dit lichaam heel belangrijk; dat is elementair omdat wij in een delta leven. De minister zegt te gaan kijken, maar dat vind ik nog een beetje summier. Ik wil graag een keiharde toezegging van de minister over hoe zij dat bij de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur gaat inpluggen. Het liefst zou ik zien dat zij dat ook uitschrijft voor mijn fractie. Is de minister daartoe bereid?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Laat ik allereerst zeggen dat ik met de heer Geurts van mening ben dat water en goed waterbeleid essentieel zijn omdat wij leven in een delta, met alle risico's van dien. Het is echter niet essentieel om daarvoor een Commissie van Advies inzake de Waterstaatswetgeving te hebben. Ik ben heel blij met wat deze commissie de afgelopen jaren heeft gedaan. Dat waren grote operaties, want we hebben zeven waterwetten in een wet gestopt. We hebben vele andere belangrijke aanlopen gehad naar de Deltawet en dergelijke. De werkzaamheden van de commissie zijn dus heel goed geweest. Het is echter niet zo dat ons land een risico loopt als we op dat vlak niet een specifieke commissie hebben. Van belang is dat wetgevingsjuristen op een goede manier onze wetten volgen en beoordelen. Ik heb net gezegd dat ik er belang aan hecht dat zij ook een plek krijgen in een van de commissies die onder de Rli komen te hangen. Dat geldt niet voor de hele commissie, maar wel voor de kennis die daaruit voortkomt. De heer Geurts zegt dat ik er alleen maar naar kijk en hij vraagt mij om een harde toezegging, maar ik zei zelf juist dat ik dat van belang acht. Er komen namelijk nog een paar zaken aan zoals de evaluatie van de Waterwet, de evaluatie van de Waterschapswet en de overgang van de Waterwet in de Omgevingswet, waarbij die kennis gewoon nog van belang is. Zij hebben mij zelf gezegd dat zij altijd op ad-hocbasis beschikbaar zijn omdat het betrokken mensen zijn die veel gedaan hebben en over veel kennis beschikken. Er zijn verschillende manieren waarop je dat kunt vormgeven. Het eerste waar ik naar kijk is: hoe kunnen we dat doen in de Rli? Daarnaast maak ik mij niet zulke zorgen over het verdwijnen van de kennis omdat ik merk en voel dat zij betrokken zijn en bereid zijn om, ook als zij niet meer in een commissieverband zitten, ons nog steeds te voorzien van kennis en advies op ad-hocbasis.

De heer Bisschop vroeg waarom er niet voor is gekozen om de CAW en de ACW samen te voegen. Dat komt omdat de leden van de CAW juridisch specialisten zijn. Zoals ik al zei, kunnen zij, als er behoefte is aan juridisch advies, ook na het opheffen van de CAW op ad-hocbasis om advies worden gevraagd en al dan niet tijdelijk worden toegevoegd aan een andere commissie. Dat zou ook weleens tijdelijk bij een ACW kunnen zijn, maar de ACW heeft toch echt een ander doel. Zij geeft een breed beleidsmatig advies. Dat zijn dus echt twee verschillende vormen en het is dus niet logisch om die twee commissies samen te voegen.

Ik heb nog een paar losse vragen. Het zijn er niet zoveel meer.

De PVV vraagt wat ik vind van de verbetering van de toetsing; deze zou geen extra bestuurlijke last mogen opleveren. Ook nu al wordt gecontroleerd op de handhaving van vergunningsvoorschriften en de algemene regels. De bestuurlijke lasten nemen op dat vlak dus niet toe. De PVV vroeg mij voorts om een visie op de toekomst van de waterschappen. Ik weet niet hoeveel tijd wij nog hebben, voorzitter.

De voorzitter:

Doet u eens een poging.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Misschien moeten wij het gesprek daarover een andere keer ietsje langer voeren. Ik was het in ieder geval niet eens met de opmerking dat de waterschappen de langste tijd hebben gehad en de oproep dat zij beter bij de provincie kunnen worden ondergebracht. Dat staat ook niet in het regeerakkoord.

Zoals bekend, wordt de discussie over de landsdelen gevoerd door de heer Plasterk. Hetzelfde geldt voor de discussie over de Grondwet. In het regeerakkoord staat echter vooral dat het van belang is om over te gaan tot opschaling. Bestuur over grotere gebieden is immers vaak efficiënter. Daar ben ik ook samen met de waterschappen mee bezig. Wij spreken over fusies van waterschappen, maar niet over het opheffen van waterschappen. Het zijn de oudste bestuursorganen, die hun werk eigenlijk altijd ontzettend goed hebben gedaan. In de Kamer werd wel gezegd dat te weinig aandacht aan water wordt besteed, maar dat komt in feite doordat heel veel dingen goed lopen en dat komt mede door de waterschappen, die achter de schermen en buiten het politieke speelveld vaak heel veel goed werk verrichten. Ik hecht aan de waterschappen, maar ik hecht ook aan opschaling omdat ik denk dat vraagstukken die bijvoorbeeld met zuivering te maken hebben, vaak grote investeringen vergen. Die zouden daardoor op een wat grotere schaal gedaan moeten worden. Ook de veiligheidsvraagstukken zijn grootschalig. Wat dat betreft, is het dus goed dat zij verder opschalen en dat een samenhang wordt gevonden met de ruimtelijke inrichting, waar de provincies weer over gaan. Dat is echter wat anders dan dat zij de langste tijd hebben gehad.

Wij zijn op dit moment ook bezig met een OESO-studie. Daarbij wordt bekeken hoe Nederland het doet en hoe het in andere landen gaat. Tussendoor heb ik daar wel iets van gezien, maar ik moet zeggen dat er ook internationaal heel positieve reacties zijn op de wijze waarop wij het systeem hebben opgesteld. Het is een systeem waarin je een eigen belastingregime hebt, waardoor je niet — en dat durf ik hier wel te zeggen in de Kamer — zozeer op de kortetermijnbelangen stuurt, maar ook op langetermijnbelangen kunt sturen. Bij water is dat heel belangrijk; we moeten investeren voor de komende 50 à 100 jaar. Dat is politiek gezien niet altijd even leuk. Daarom denk ik dat het goed is dat er een gremium is met een echt unieke belastingheffing waar men zich daarmee bezighoudt. Eigenlijk gun ik dat een heleboel andere landen ook die nu problemen hebben met water, omdat zij daar niet voldoende in investeren.

Volgens mij heb ik nu ook alle losse vragen gehad die er nog waren.

De voorzitter:

Ik wil u hartelijk danken. We beginnen nu aan de tweede termijn van de behandeling van deze wet. Mevrouw Jacobi heeft als eerste het woord. Zij geeft aan daaraan geen behoefte te hebben?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik ben zeer tevreden met de reactie van de minister. Ik vind dat alles uitgedebatteerd is. Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u. Ik constateer dat de leden Geurts, Bisschop en de anderen ook geen behoefte hebben aan een tweede termijn. Ik zie dat de heer De Graaf wel een tweede termijn wil. Hij vraagt om even geduld in verband met een motie.

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Dank, ook aan de minister en de overige Kamerleden, voor het geduld. Er ging even iets mis met het printen van de motie. Ik dank de minister natuurlijk voor haar antwoorden in eerste termijn. We hebben het nog even nagekeken in het regeerakkoord. Aangezien daarin staat dat er een ambitie is om die landsdelen samen te voegen met de waterschappen en dat initiatieven in die richting welkom zijn, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het regeerakkoord staat dat de waterschappen bij de landsdelen moeten worden ondergebracht;

overwegende dat de waterschappen een overbodige bestuurslaag zijn;

verzoekt de regering, de waterschappen onder te brengen bij de provincies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33503).

Dan geef ik nu het woord aan de minister. Ik maak van de gelegenheid gebruik om haar te vragen tevens een oordeel te geven over de amendementen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Het eerste amendement ervaar ik als ondersteuning van de gedachtelijn die ik zelf in dezen hanteer. Dus dat amendement beschouw ik als ondersteuning van beleid.

De motie van de heer De Graaf ontraad ik. Zoals in het regeerakkoord staat, moet er eerst een discussie plaatsvinden over een grondwetswijzing. Volgens mij gaat het wel twee kabinetten duren voordat je dat georganiseerd hebt. Bovendien ben ik het niet eens met de overweging dat de waterschappen een overbodige bestuurslaag zijn. In het regeerakkoord staat dat gekeken wordt hoe de waterschappen uiteindelijk samengebracht kunnen worden met de landsdelen. Dat is iets anders dan opgaan in de landsdelen. Volgens mij behoef ik niet méér motivering in deze Kamer te geven. Zoals gezegd, ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Over het tweede amendement hebben we nog geen oordeel ontvangen. Was dat ook ondersteuning beleid?

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb maar één amendement gekregen.

De voorzitter:

U hebt als het goed is twee amendementen gekregen, een op stuk nr. 8 en een stuk op nr. 9 en dat is van de leden Geurts en Dik-Faber.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Dat is het amendement over de CAW. Daar er geen tweede termijn meer nodig was, wist ik eigenlijk niet helemaal of dat amendement nog gold, maar kennelijk is dat nog steeds wel het geval. Ik ontraad aanvaarding van dit amendement. De redenen heb ik eigenlijk al genoemd. Er is een opschoningsoperatie voor de rijksdienst geweest. De kennis zullen we borgen bij zowel Rli als ad hoc indien noodzakelijk. Ik dank de commissie hartelijk voor haar werkzaamheden tot nu toe maar het is wat mij betreft niet noodzakelijk om die in stand te houden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik stel voor, dat we aanstaande dinsdag stemmen over het wetsvoorstel, de amendementen en de motie. Ik constateer dat daartegen geen bezwaren zijn.

Ik schors de vergadering tot 13.30 uur, waarna we aanvangen met de regeling van werkzaamheden.

De vergadering wordt van 11.22 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven