5 Beperken duur partneralimentatie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het Lid Bontes tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie (33311).

(Zie vergadering van 26 maart 2014.)

De voorzitter:

Ik heet welkom in vak-K de initiatiefnemer — hij staat al in de startblokken — en zijn adviseur, de heer Driessen. Voorts heet ik welkom de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die als adviseur van de Kamer optreedt.

Ik geef het woord aan de heer Bontes voor zijn antwoord in tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Ik zal de vragen zoals die in tweede termijn door de diverse leden zijn gesteld, beantwoorden. Veel vragen zijn er in tweede termijn niet gesteld. Ik kan dus tamelijk kort zijn.

Allereerst vroeg de heer Van Oosten of mijn initiatiefwetsvoorstel zou kunnen leiden tot extra rechtszaken en dus tot extra belasting van de diverse rechtbanken. Dat is echt koffiedik kijken. Ook ik heb geen glazen bol. Ik kan daar geen cijfers over aanleveren. Wel verwacht ik dat na inwerkingtreding van mijn voorstel vaker dan nu een beroep zal worden gedaan op de hardheidsclausule. Een zogenaamd lawyer's paradise, zoals de heer Van Oosten het noemde, zie ik niet snel ontstaan, omdat na inwerkingtreding van mijn wetsvoorstel zich na verloop van tijd vaste jurisprudentie zal ontwikkelen, waardoor eventuele extra bewegingsruimte voor advocaten in de dagelijkse praktijk beperkt zal zijn. Advocaten zullen zich conformeren aan die vaste jurisprudentie, zoals ook nu het geval is.

De heer De Wit, onze gewaardeerde oud-collega, en de heer Recourt vroegen of ook toekomstige zaken onder de hardheidsclausule vallen. Ja, dat is het geval. Ook in nieuwe gevallen, in nieuwe zaken kan een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule. Dat is ook de conclusie van Bureau Wetgeving. Mijn wetsvoorstel verandert daar niets aan.

De heer De Wit vroeg ook wat de argumenten zijn om te treden in bestaande verplichtingen. In eerste termijn heb ik uitvoerig stilgestaan bij de opvattingen in de samenleving. Ongeveer drie kwart van de Nederlanders vindt de huidige duur van maximaal twaalf jaar partneralimentatie te lang. Verder vindt ongeveer 60% dat de maximale duur moet worden teruggebracht van twaalf naar vijf jaar. Daarnaast wijs ik op de wetsgeschiedenis. Door de inwerkingtreding van de Wet limitering alimentatie op 1 juli 1994 kwam een einde aan de levenslange alimentatieverplichting en werd de duur van de oude alimentatieverplichting gelimiteerd tot vijftien jaar voor de oude gevallen en twaalf jaar voor de partners die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel scheidden. Dus ook in 1994, bij de vorige beperking van de duur van de alimentatie, werden bestaande rechten in de duur beperkt, van levenslang naar vijftien jaar. Mijn wetsvoorstel doet exact hetzelfde: bestaande rechten gaan van twaalf naar vijf jaar. Niets nieuws dus. De vorige keer kon het ook, dus waarom nu niet?

Tegen de heer Recourt zeg ik dat ik er bewust voor heb gekozen om niet alle gevallen waarin een beroep zou kunnen worden gedaan op de hardheidsclausule, wettelijk vast te leggen. Dat zou mijns inziens geen recht doen aan de zeer weerbarstige praktijk. Ik laat het maatwerk over aan de rechterlijke macht, aan de advocatuur en aan partijen zelf. In mijn voorstel heb ik bewust gekozen voor de eenvoud, want de wetgever is, zeker in het geval van partneralimentatie, niet in staat tot het leveren van voldoende maatwerk. Die geluiden verneem ik overigens ook uit de rechterlijke macht.

De heer Van der Staaij vroeg, waarom de rechter de mogelijkheden niet benut die de wet biedt voor een kortere termijn dan twaalf jaar. Het antwoord is dat de rechter in casu lijdelijk is. Als de advocaat of de advocaten namens partijen geen andere termijnen verzoeken, wordt simpelweg uitgegaan van een termijn van twaalf jaar. Dat is de praktijk. De termijn wordt overigens niet in de rechterlijke beschikking vastgelegd, maar ze kan wel in het door de advocaat of advocaten opgestelde echtscheidingsconvenant zijn vermeld. Waarom advocaten in de praktijk bijna nooit een andere termijn van twaalf jaar proberen te bedingen, is voor de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie wellicht een mooie aanleiding om eens in gesprek te gaan met bijvoorbeeld de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten en de voorzitter van de Vereniging van Familierechtadvocaten.

Ik kom toe aan het einde van mijn tweede termijn. De huidige rechtsgrond van partneralimentatie, de lotsverbondenheid, moet naar mijn overtuiging ongewijzigd blijven. Het verlies aan verdiencapaciteit zal in de praktijk geen juiste grondslag kunnen zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn interruptie gaat over het feit dat er in de praktijk geen beroep wordt gedaan door advocaten op die kortere termijn. Maar heeft de heer Bontes inzicht in de vraag waarom die termijn, als ze als onbillijk wordt ervaren, niet veel meer wordt aangevochten?

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Kennelijk hebben advocaten daar geen belang bij. Ze komen daar ook niet uit, want de ene advocaat zal belang hebben bij maximaal twaalf jaar, de andere bij een kortere termijn, wat tot patstellingen zal leiden. Vaak zie je een advocaat optreden voor beide partijen. Dan is het natuurlijk extra lastig om daarvan af te wijken en voor een lagere termijn te gaan. In de praktijk laten advocaten dat liggen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar de advocaten hoeven het toch niet met elkaar eens te zijn?

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Heel vaak treedt er een advocaat op; dat gebeurt nu ook in de praktijk. Als er twee advocaten zijn, wordt dat heel moeizaam en zullen ze zich neerleggen bij die wettelijke termijn. Dat is de dagelijkse praktijk. We zouden eens een advocaat kunnen uitnodigen om die vraag te stellen, maar voorlopig zijn wij wetgever, en moeten wij dat handvat bieden om die vijf jaar overeind te houden.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ga een klein stukje terug in het betoog van de heer Bontes, aangezien ik hoorde dat hij al bijna toe is aan zijn afronding. Hij zegt: ook voor toekomstige gevallen geldt de hardheidsclausule. Dat hebben we niet terug kunnen vinden in het initiatiefvoorstel van de heer Bontes. Doelt hij daarmee op het reeds bestaande lid 5 van artikel 157?

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

De heer De Wit heeft diezelfde vraag in eerste termijn gesteld. Toen heb ik gezegd dat dat ook voor nieuwe gevallen geldt. Ik heb dat nog eens juridisch tegen het licht laten houden, ook door Bureau Wetgeving. Dat blijft gewoon keihard overeind staan. Nogmaals, ik heb dat juridisch tegen het licht laten houden, want de heer De Wit is toch een deskundige als het gaat om wet en recht. Ik blijf bij mijn standpunt: het geldt voor nieuwe gevallen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vroeg dit vooral ter bevestiging van wat wij hoopten op dat punt. Een ander punt is de rechtvaardiging voor het inbreuk maken op bestaande rechten. Dan heb ik het over het overgangsrecht. Ik hoor de heer Bontes zeggen dat het in 1994 ook zo ging. Toen is de alimentatietermijn ook teruggebracht, waarmee inbreuk werd gemaakt op bestaande verplichtingen, rechten en verwachtingen. Mensen verwachten een bepaalde alimentatietermijn, waarop inbreuk wordt gemaakt. Maar het feit dat dat in 1994 ook zo ging, is dat nou een zwaarwegende reden, zoals aangemerkt door de Raad van State, en maakt het geen verschil dat het toen ging om het terugbrengen van levenslang naar twaalf jaar, waar het nu gaat om twaalf jaar terugbrengen naar vijf jaar? Zou dat nog enig verschil maken?

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Nee, volgens mij niet. Toen is gekozen voor die vorm van overgangsrecht en ik kies daar ook voor. De heer Van Nispen moet niet vergeten dat de garantie van vijf jaar er altijd is. Stel dat de rechter een uitspraak van twaalf jaar partneralimentatie heeft gedaan en de betalende en ontvangende partij er drie jaar op hebben zitten. Dan heeft de ontvangende partij in de overgangsregeling nog altijd vijf jaar in het vooruitzicht. Er is geen koude grens waarna het opeens afgelopen is. Dat zijn vijf jaar voor voorbereiding op de arbeidsmarkt, of om stage te lopen of een opleiding te volgen om succesvol te participeren op de arbeidsmarkt. Het is niet zo dat het dan opeens afgelopen is. In de situatie dat de ontvangende partij vijf jaar heeft gehad terwijl die eigenlijk twaalf jaar zou moeten krijgen, is er ook nog altijd vijf jaar in het vooruitzicht om je voor te bereiden op je toekomst, om zelf je geld te verdienen en om economisch onafhankelijk te zijn. Voor mensen die onder die overgangsregeling vallen, is het dus geen grove, asociale beëindiging van de oude regeling. Eigenlijk is het een heel sociale en warme regeling. Immers, je hebt altijd vijf jaar in het vooruitzicht.

Ik vervolg mijn betoog. De huidige rechtsgrond van de partneralimentatie, namelijk de lotsverbondenheid, moet naar mijn overtuiging ongewijzigd blijven. Het verlies aan verdiencapaciteit zal in de praktijk geen juiste grondslag kunnen zijn. Als een vrouw tijdens het huwelijk een stapje terugdoet in haar carrière om voor de kinderen te zorgen, waardoor de man wel een enorme carrière maakt, kan haar verlies aan verdiencapaciteit weleens in geen enkele verhouding staan tot de carrièresprongen die de man heeft gemaakt. Zij zal dan niet profiteren van de keuzes die tijdens het huwelijk zijn gemaakt.

Ik zou iedereen, en met name de woordvoerders van de fracties van de VVD, de Partij van de Arbeid en D66 het recent verschenen boekje "Actuele ontwikkelingen in het familierecht" willen aanraden, want daar staat dat ook in. De berekeningsgrondslag voor het verlies aan verdiencapaciteit is gedoemd om te mislukken. Lees het: begin er niet aan, want het wordt een heel lastig traject. De heer De Wit zei dat het verlies aan verdiencapaciteit ook een grondslag is geweest voor de WAO. Interview hem nog een keer, zou ik zeggen, want dat is ook een mislukking geworden. Hierbij mijn waarschuwing: kies voor mijn wetsvoorstel. Het is simpel, maar je dekt er wel 80% van de problemen met de partneralimentatie mee af. Zo simpel is het. Daar moet je naar kijken: hoe pak je hiermee het grootste onrecht aan?

Nogmaals, het probleem van de partneralimentatie zit niet in de grondslag maar in de duur. De duur moet terug van twaalf naar maximaal vijf jaar. Daarmee dekken we het grootste deel van het probleem af. Het is altijd mooi om in plaats van voor een 8 voor een 9 of een 10 te gaan, maar je kunt je er ook in vastdraaien. Dat is mijn boodschap. Ik hoop dat de partijen dus toch voor mijn wetsvoorstel zullen stemmen.

De voorzitter:

Ik dank de heer Bontes voor zijn inbreng. Het woord is aan de staatssecretaris van V en J.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik heb met belangstelling geluisterd naar de beantwoording door de heer Bontes van de aan hem in tweede termijn gestelde vragen.

Aan mij is in de tweede termijn van de Kamer een vraag gesteld door de heer De Wit die mij heeft gevraagd om nog iets meer te zeggen over de inbreuk op bestaande rechten en het overgangsrecht. Dat punt is overigens in eerste termijn ook al door de heer Recourt opgeworpen. Ik heb daar toen kort wat over gezegd. De vraag van de heer De Wit, die de Kamer inmiddels heeft verlaten, wil ik als volgt beantwoorden. Het voorgestelde overgangsrecht bepaalt dat uitkeringen die voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn toegekend of van rechtswege zijn overeengekomen, vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding eindigen. Dit is net al gewisseld met de initiatiefnemer. Dit betekent dat een alimentatieverplichting met de wettelijke looptijd van twaalf jaar die ten tijde van inwerkingtreding nog geen zeven jaar heeft geduurd, in duur wordt beperkt. Ik heb daarover eerder een brief aan de Kamer geschreven waarin ik heb aangegeven dat partneralimentatie onder het begrip "eigendom" valt en dat de bekorting van de alimentatietermijn als inmenging in het genot van het eigendomsrecht zou kunnen worden gezien. Als er sprake is van een inmenging, dan dient op grond van de huidige Straatsburgse jurisprudentie vervolgens te worden beargumenteerd waarom deze inmenging proportioneel is. Er zal dan naar een aantal zaken moeten worden gekeken die ook van de zijde van de Kamer al terloops aan de orde zijn gesteld: het algemeen belang dat is gediend met de maatregel, de proportionaliteit tussen de maatregel en het algemeen belang en het bestaan van procedurele waarborgen, zoals bijvoorbeeld het overgangsrecht zelf.

Laat ik helder zijn, het is in de eerste plaats aan de heer Bontes om, als initiatiefnemer van dit voorstel, zijn redenen voor het opstellen van dit wetsvoorstel langs die meetlat van Straatsburg te leggen. Ik constateer dat de heer Bontes tot nu toe drie redenen voor de inbreuk heeft genoemd. De termijn van twaalf jaar wordt als te lang ervaren en bij een eerbiedigende werking zou nog lang een alimentatieverplichting bestaan die is gebaseerd op een wettelijk stelsel dat niet langer als juist wordt gezien. De derde reden is dat er dan nog lang twee verschillende alimentatiestelsels naast elkaar blijven bestaan. De vraag die opkomt, is of, met het oog op het algemeen belang, de genoemde redenen een inbreuk op een eigendomsrecht zouden kunnen rechtvaardigen. Ik wijs ook op wat de Raad van State op dat punt heeft aangegeven. De rechtspraktijk is al sinds de inwerkingtreding van de Wet wijziging limitering van alimentatie na scheiding in 1994 — dit jaartal werd zojuist ook al genoemd — aan het bestaan van verschillende stelsels gewend. Dit is dus geen omstandigheid. Dat de duur van twaalf jaar nu als te lang en niet meer als juist zou worden gezien, neemt niet weg dat veel echtgenoten van deze duur zijn uitgegaan en daaraan gerechtvaardigde belangen en verwachtingen hebben ontleend. Het is aan de initiatiefnemer om nog eens goed na te gaan of er andere, zwaarwegende, redenen zijn die aangeven dat de inmenging toch proportioneel kan zijn. Als dit niet het geval is, moet de initiatiefnemer daaraan eventueel gevolgen verbinden.

Voor alle duidelijkheid zeg ik dat voor de beperking van de duur tot vijftien jaar een verzoek van de alimentatieplichtige is vereist. Er is geen sprake van een verkorting van rechtswege. De rechter moet bij de beoordeling van het verzoek bepaalde in de wet omschreven omstandigheden in aanmerking nemen. Het is nu aan de initiatiefnemer om, kijkend naar de Straatsburgse jurisprudentie, te bezien of de redenen die hij heeft aangevoerd voldoende zijn om de beperking van het eigendomsrecht te sanctioneren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, komende dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 11.34 uur tot 13.46 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven