4 Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg

Aan de orde is het VAO Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg (AO d.d. 03/04).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretarissen van VWS en van Veiligheid en Justitie van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen. Natuurlijk heet ik ook de deelnemers aan dit debat van harte welkom.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de volgende drie moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de jeugdzorg per 1 januari 2015 overgeheveld gaat worden naar gemeenten;

constaterende dat de transformatiedoelen (preventie, opvoedkundig klimaat verbeteren, eerder de juiste hulp op maat, integrale aanpak, één gezin - één plan - één coördinerende hulpverlener, meer ruimte voor professionals door het verminderen van regeldruk) de pijlers zijn van deze Jeugdwet;

overwegende dat door de (terechte) nadruk op de transitie voorkomen moet worden dat de transformatie te weinig aandacht krijgt;

overwegende dat ook in het minimale kader transformatie mogelijk is;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG en branche- en beroepsorganisaties in de ondersteuning van gemeenten expliciet aandacht te besteden aan de transformatie;

verzoekt de regering tevens, voor 1 oktober 2014 te komen met een evaluatiekader waarin een set gezamenlijke outcome-indicatoren staat beschreven voor gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 361 (31839).

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb een vraag over het tweede verzoek in de motie, die ik net voor het debat kreeg. Waar is mevrouw Ypma mee bezig? Ik heb in het debat een toezegging van de staatssecretaris gekregen dat hij zijn uiterste best doet om daar vóór 1 juni mee te komen. Nu komt mevrouw Ypma met een motie waarin datzelfde wordt verzocht, maar dan vóór 1 oktober. Waarom haalt zij die toezegging onderuit?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Volgens mij is deze toezegging gedaan op een onderdeel. Deze motie verbreedt dat onderdeel per 1 oktober naar een iets bredere set indicatoren. U hebt die toezegging op een onderdeel gekregen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Volgens mij heb ik gewoon van deze staatssecretaris een toezegging gekregen. U hebt daar in het debat nul woorden aan gewijd, en nu komt u met een motie waarin u een toezegging aan een collega onderuit haalt. Ik vind dat onbestaanbaar.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is niet de bedoeling, mevrouw Van der Burg. Ik wacht met u de reactie van de staatssecretaris af. Volgens mij willen we hetzelfde, namelijk zo snel mogelijk die outcome-indicatoren hebben. Dat is de intentie van het tweede verzoek in de motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sommige uit huis geplaatste kinderen die bij pleeggezinnen wonen niet meer terug zullen gaan naar hun biologische ouders;

constaterende dat veel pleeggezinnen en pleegkinderen elk jaar in onzekerheid verkeren wanneer hun machtiging door de rechter verlengd moet worden;

overwegende dat deze onzekerheid bij pleegkinderen van wie vaststaat dat ze niet meer terug kunnen naar hun biologische ouders, doorbroken moet worden;

overwegende dat binnenlandse adoptie door pleegouders versoepeld moet worden;

verzoekt de regering, binnenlandse adoptie in te brengen bij de staatscommissie personen- en familierecht, en binnenlandse adoptie toe te voegen aan hun opdracht teneinde te bezien of binnenlandse adoptie mogelijk kan worden gemaakt in verband met problemen in de opvoeding in relatie tot het afstammingsrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 362 (31839).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de staatssecretaris de uitvoering van de motie-Voordewind en de motie-Voordewind/Ypma, welke unaniem door de Kamer zijn aangenomen, mede laat afhangen van het onderzoek naar 550 pilots naar EKc/netwerkberaad;

overwegende dat door het amendement op stuk nr. 39 (32015) reeds vanaf 1 januari 2015 een familiegroepsplan moet worden opgesteld;

overwegende dat dit op verschillende manieren kan gebeuren, waaronder een netwerkberaad/EKc waarnaar de pilots plaatsvinden, maar dat een familiegroepsplan ook op de "ouderwetse" manier opgesteld kan worden, met de familie en groep om het gezin heen, samen met een jeugdbeschermer;

verzoekt de regering, de uitvoering van het amendement op stuk nr. 39 (32015) niet afhankelijk te maken van de uitkomsten van het onderzoek naar netwerkberaad/EKc, maar per 1 januari 2015 te laten ingaan;

verzoekt de regering tevens, het onderzoek te gebruiken om de implementatie van de methode netwerkberaad/EKc (de manier van opstellen van het familiegroepsplan en het werken door professionals op basis van dat plan) nog verder te verbeteren vanaf 1 juli 2015;

verzoekt de regering voorts, hierdoor helderheid te scheppen voor de sector: wel een familiegroepsplan per 1 januari 2015 maar de methode netwerkberaad en EKc wordt nog verder onderzocht, en dat gaat dus pas gelden vanaf 1 juli 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 363 (31839).

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Ik begin met een citaat van Eric Gerritsen, directeur Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, uit een blog van 7 april 2014 op de website van Binnenlands Bestuur: "De onderhandelingen met de Bureaus Jeugdzorg zijn het verst gevorderd. Ten onrechte wordt echter de indruk gewekt, dat het feit dat alle BJZ's inmiddels afspraken hebben gemaakt met de gemeenten over de dienstverlening in 2015 (en soms ook 2016) betekent dat zorgcontinuïteit is gewaarborgd. Zolang er geen sluitende afspraken zijn gemaakt over de financiering van de onvermijdelijke frictiekosten is de continuïteit van de BJZ's immers niet verzekerd. Duidelijkheid over de omzet alleen is dus niet genoeg. Alle andere instellingen hebben nog niet eens duidelijkheid over hun omzet in 2015 en zijn nog veel verder van huis." Dit is zorgelijk. Tijdens het AO heb ik uitsluitend gesproken over contractvorming, niet ten bate van de instellingen, maar ten bate van kwetsbare kinderen en hun families. Kunnen zij nog rekenen op zorg na 1 januari aanstaande? De staatssecretaris is verantwoordelijk voor het functioneren van het systeem. De CDA-fractie is hier om hem te controleren. Daarom dien ik, mede namens mevrouw Voortman, de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het eerste punt op de focuslijst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor de Transitie Jeugd is:

  • -de zorgcontinuïteit regelen (zorgen voor een passend en dekkend aanbod);

  • -de benodigde zorg inkopen;

  • -afspraken maken met de bovenregionale aanbieders;

overwegende dat voor 1 juli 2014 de contracten tussen gemeenten en zorgaanbieders gesloten moeten zijn, zodat per 1 januari 2015 aan het eerste punt op de focuslijst is voldaan;

verzoekt de regering, de Tweede Kamer voor 14 mei 2014 te informeren over de tot dan toe gerealiseerde continuïteit van zorg aan jeugdigen en in ieder geval melding te maken van het aantal afgesloten contracten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 364 (31839).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik moet helaas meteen na het indienen van de moties weg, maar dat komt door verplichtingen elders.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat adequate sturing nodig is om de transitie van de jeugdzorg succesvol van de grond te krijgen per 1 januari 2015;

constaterende dat de regering voornemens is, een Transitie Autoriteit Jeugd op te richten om deze adequate sturing uit te voeren;

constaterende dat de regering voornemens is, deze Transitie Autoriteit Jeugd uitsluitend adviserende en bemiddelende bevoegdheden te geven;

van mening dat de Transitie Autoriteit Jeugd daadwerkelijk een autoriteit moet zijn;

verzoekt de regering, de Transitie Autoriteit Jeugd beschikkingsbevoegdheid te geven op het gebied van resterende frictiekosten, het waarborgen van de zorgcontinuïteit en het creëren van een visie op de herinrichting van het jeugdzorgveld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 365 (31839).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik hoop dat de volgende motie overbodig is, omdat er gisteren een akkoord is gesloten met een aantal partijen in de Kamer. Als de motie overbodig is, zal ik de motie natuurlijk meteen intrekken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten nog onvoldoende afspraken hebben gemaakt met jeugdzorgaanbieders;

overwegende dat jeugdzorgaanbieders hierdoor soms personeel moeten afbouwen, terwijl het goed mogelijk is dat dit personeel voor de uitvoering van later dit jaar af te sluiten contracten met gemeenten weer nodig zal zijn voor het leveren van zorg in 2015;

verzoekt de regering, middelen aan te wenden om te voorkomen dat jeugdzorgmedewerkers onnodig worden ontslagen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 366 (31839).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben zojuist met de PvdA een motie ingediend om de familienetwerkberaden en de familiegroepsplannen te garanderen dat het eerder door de Kamer breed aangenomen amendement uiteindelijk ingaat op 1 januari 2015, wanneer de transitie van start gaat. Ik hoop dat wij daar steun voor krijgen van de Kamer en van de bewindslieden.

Ik heb nog wel enkele zorgen over de landelijk werkende instellingen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de instellingen met een bovenregionaal of landelijk werkgebied op het gebied van jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering tot op heden nog maar financiële contracten hebben gesloten van 5 tot 10% van hun totale budget;

constaterende dat het voor deze organisaties problematisch zal zijn om voor 1 januari 2015 tot afspraken te komen met de vele regio's waarin zij werkzaam zijn;

overwegende in lijn van motie-Kuiper (33684, letter P) dat deze zorg in de transitieperiode van 2015 niet verloren dient te gaan;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG te treden om tot een verantwoorde overdracht van deze instellingen naar gemeenten te komen;

verzoekt de regering tevens om in overleg met de VNG maatregelen te treffen om de continuïteit van zorg van deze instellingen te waarborgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 367 (31839).

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Mijn fractie heeft nog zorgen over de transformatie. Daarom dien ik mede namens mevrouw Ypma de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de hervorming van de jeugdzorg niet enkel een verschuiving van taken mag zijn, maar moet leiden tot een betere jeugdzorg;

constaterende dat de Transitiecommissie Jeugd constateert dat de focus thans ligt op de transitie van de jeugdzorg met als gevolg dat de transformatie naar de achtergrond dreigt te verdwijnen;

constaterende dat de brief van de staatssecretaris van 31 maart 2014 over de transformatie van de jeugdzorg nog weinig concreet is;

verzoekt de regering:

  • -te komen met een plan voor de concrete uitwerking van de beoogde transformatie van de jeugdzorg;

  • -in het plan concrete doelen op te nemen voor de transformatie en aan te geven hoe deze zullen worden geoperationaliseerd;

  • -in het plan expliciet op te nemen hoe een gelijk speelveld voor nieuwe en innovatieve zorgaanbieders wordt geborgd;

  • -en de Kamer daarover voor het zomerreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 368 (31839).

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. We hebben vorige week een goed debat gevoerd. Er is een aantal goede toezeggingen gedaan. Het is niet mijn gewoonte om een motie in te dienen als een staatssecretaris een toezegging doet waarin ik vertrouwen heb. Dit hoort zo in deze Kamer. Gezien het feit dat er ineens een andere datum staat, dien ik haar toch voor de zekerheid in. Ik heb net met mevrouw Ypma gesproken en zij dient haar mede met mij in. Hierdoor gaat van de motie waarover wij net spraken het tweede dictum eruit.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aantal gemeenten en een aantal regionale samenwerkingsverbanden al zeer mooie voorbeelden van transformatie laten zien;

overwegende dat het belangrijk is om tot een harmonisatie van de outcomecriteria te komen die iedereen vervolgens kan gebruiken bij de inkoop;

verzoekt de regering, de focus van veldpartijen en de VNG op een eenduidige aanpak van de outcomecriteria te stimuleren door voor 1 juni 2014 een gezamenlijke set outcomecriteria te publiceren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 369 (31839).

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nog enkele zinnen uit te spreken als dit mag. Wij hebben vorige week gewisseld dat er een btw-vrijstelling is voor de instellingen voor jeugdhulp. Ik denk dat dit voor die instellingen heel erg belangrijk is. Conform de oude Wet op de jeugdzorg geldt het in de nieuwe Wet op de jeugdzorg. Kan de staatssecretaris hier nog even heel precies op ingaan, zodat de instellingen weten waar ze aan toe zijn?

De staatssecretaris had het verder over het inzetten van aanwijzingsbevoegdheid en dat hij hier tijdig mee moet beginnen. Kunnen de staatssecretarissen aangeven over welke gemeenten zij zorg hebben?

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega Kooiman. Zij heeft zich altijd verzet tegen de grote bezuinigingen op de jeugdzorg. Zij heeft keer op keer haar zorgen geuit over de continuïteit van zorg aan kinderen en het verlies van kennis en expertise als zo veel — dit kunnen er mogelijk duizenden zijn — jeugdhulpverleners hun baan verliezen. Een plan om dit goed op te pakken, is er niet. Dit heeft ons verbaasd. Toen het bijvoorbeeld ging om het sluiten van gevangenissen en het ontslag van heel veel gevangenispersoneel, is er wel een mobiliteitspool ontwikkeld waardoor gevangenispersoneel van werk naar werk wordt begeleid. Dat deze begeleiding niet altijd loopt zoals we willen of verwacht hadden, is bekend, maar er is tenminste iets geregeld. Als het gaat om de jeugdzorg, ontbreekt enig plan. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er duizenden banen dreigen te verdwijnen in de jeugdzorg;

overwegende dat het wenselijk zou zijn om een mobiliteitspool op te richten voor deze jeugdhulpverleners om kennis, expertise en continuïteit van zorg zo veel mogelijk te behouden;

verzoekt de regering, te komen met een plan om jeugdhulpverleners zo veel mogelijk van werk naar werk te begeleiden en de Kamer voor het zomerreces hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 370 (31839).

Hiermee is een einde gekomen aan de termijn van de zijde van de Kamer. De bewindspersonen hebben aangegeven dat zij kunnen overgaan tot de beantwoording als zij alle moties hebben gekregen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en de moties. Mevrouw Van der Burg heeft volgens mij nog een specifieke vraag over de btw-kwestie gesteld. De vrijstelling daarvan wordt geregeld in het besluit bij de Wet op de omzetbelasting en zal worden opgenomen in het invoeringsbesluit van de Jeugdwet. We kunnen teruglezen dat de vrijstelling die we nu hebben, vertaald naar de nieuwe termen van de Jeugdwet, wordt geregeld.

In de motie op stuk nr. 361 wordt mij verzocht om in overleg met de VNG en de branche- en beroepsorganisaties in de ondersteuning van de gemeenten expliciet aandacht te besteden aan de transformatie. Dan hebben we de kwestie van 1 oktober aanstaande. Zo noem ik die maar even. In de eerste plaats lijkt het mij goed dat in de motie staat dat nu terecht de nadruk wordt gelegd op de transitie. We moeten tegen elkaar blijven zeggen dat de komende periode de transitie het allerbelangrijkste onderwerp is, willen we een goede landing bewerkstelligen. In het debat hebben we echter ook de angst uitgesproken dat de transformatie, dus de toekomst, daardoor te weinig aandacht krijgt, maar de huidige projecten in het kader van de transformatie lopen gewoon door, zoals ik heb aangegeven. Verder hebben de VNG, maar ook de branche- en beroepsorganisaties mij geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat die aandacht bij hen niet zo hoog op de agenda staat. Dat neemt niet weg dat ik bereid ben om met de VNG en de branche- en beroepsorganisaties na te gaan hoe wij in de transitie expliciet aandacht kunnen besteden aan de transformatie. Ik doe dat graag en laat het oordeel aan de Kamer. Wel voel ik mee met mevrouw Van der Burg die zich afvraagt of er een termijn wordt verschoven. Ik heb mevrouw Van der Burg al toegezegd dat ik mijn best doe. Volgens mij hadden wij nog een discussie over de vraag wanneer de zomer begon. Hoe dan ook, ik zal mijn best doen om ervoor te zorgen dat de outcomecriteria rond 1 juni a.s. kunnen worden opgesteld. Daaraan wil ik mij houden. Overwogen zou dus kunnen worden om het dictum van de motie aan te passen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Om het even helder te krijgen, haal ik het dictum uit deze motie en is de motie van mevrouw Van der Burg en mijzelf leidend voor wat betreft de datum van 1 juni aanstaande.

Staatssecretaris Van Rijn:

De motie op stuk nr. 362 en de motie op stuk nr. 363 worden door mijn collega van V en J beoordeeld. De motie op stuk nr. 364 gaat over 1 juli 2014. Misschien is het goed om het inkoopproces nog even voor ogen te hebben. Gemeenten zijn binnenkort of eigenlijk nu al, maar zeker na de circulaire van 1 mei aanstaande over 95% van het budget, in staat om verantwoord en passend in te kopen en dus om organisaties in te blijven zetten. De gemeenten zijn het traject aan het opstarten. Ze hebben regionale transitiearrangementen gemaakt. De daadwerkelijke inkoopgesprekken vinden naar verwachting rond de zomer plaats. Sommige gemeenten verwachten een contract te sluiten, andere hebben een inkoopkader en bieden helderheid over de omzet, maar sluiten misschien later een contract. Dat is overigens een normale procedure, want ook in de cure is het daadwerkelijke sluiten van een contract niet bepalend voor de zekerheid van de omzet. Toen in de oude situatie de provinciale budgetten werden besproken, werd vaak in het begin een afspraak gemaakt en kwamen daarop later in het jaar aanvullingen. Het is dus niet goed om generiek te zeggen dat er altijd op 1 juli een contract moet zijn. Wij roepen de gemeenten op om de aanbieders zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen. Zij kunnen dat doen, gezien die 95% van het budget. Zodra de meicirculaire er is, kunnen ze meer doen. Het inkoopproces van gemeenten wordt op die manier gesteund. Om hier over de hele linie de afspraak te maken dat er op 1 juli contracten liggen, is echt niet goed. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het is niet zonder reden dat in het dictum staat "verzoekt de regering, de Tweede Kamer voor 14 mei 2014 te informeren over de tot dan toe gerealiseerde continuïteit van zorg", met als indicatie daarvan de hoeveelheid contracten. 14 mei is genoemd omdat we kort daarna met elkaar een overleg over de voortgang hebben. Waarom zou de staatssecretaris dit advies ontraden?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik wil de Kamer altijd blijven informeren over de voortgang, al weet ik niet zeker of het aantal contracten nou een goede methode is. Er zullen misschien minder contracten zijn met meer instellingen, of meer contracten met andere instellingen. Ik denk dat we met elkaar hebben afgesproken dat we de continuïteit van zorg goed in de gaten houden. We hebben een transitieautoriteit ingesteld waaraan instellingen die twijfelen of ze wel tot goede afspraken zullen komen dat nu al kunnen melden. Ze hoeven niet te wachten op wat de gemeenten doen. Ze kunnen nu al aangeven dat ze denken dat het niet goed gaat. Als wij weer spreken over hoe het ermee staat, ben ik zeer bereid daarbij mee te nemen hoe het met de continuïteit van zorg zit, hoe het ervoor staat met de transitieautoriteit en of gemeenten voldoende afspraken maken. Er is dus alle bereidheid om dan alle informatie op tafel te leggen over hoe het zit met de voortgang.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Maar dit is zo amorf. Op de vraag hoe het staat met de continuïteit van zorg zal de staatssecretaris zeggen: het gaat lekker. Ik heb daarom toch behoefte aan wat meer duidelijkheid en aan wat meer concrete zaken waaruit dat dan af te leiden is. De hoeveelheid contracten is daarvan nu eenmaal een van de aspecten. Nogmaals: ik sta hier niet voor de zorginstellingen. Ik sta hier voor al die mensen, al die ouders, die zich er grote zorgen over maken of er op 1 januari aanstaande nog een telefoon wordt opgenomen in de zorginstellingen. Het afsluiten van contracten, of desnoods het concrete zicht daarop, is daar nou eenmaal een van de aspecten van.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is soms wel en soms niet het geval. Als een bestaande instelling nu geen contract heeft of nog geen contract heeft, bijvoorbeeld omdat de gemeente met een andere instelling een contract heeft gesloten, hebben we het wel over de continuïteit van zorg. Ik denk dat mevrouw Keijzer en ik beiden heel goed in de gaten willen houden of dat goed gaat. Het heeft dus niets te maken met de vraag hoeveel contracten met wie zijn gesloten. Dat is precies de reden waarom wij tegen de gemeenten hebben gezegd: maak regionale transitiearrangementen waarin je duidelijk maakt hoe je die continuïteit van zorg regelt, en maak in het proces duidelijk wanneer je afspraken maakt.

Met de transitieautoriteit hebben we een voorziening gemaakt waartegen instellingen die denken dat het niet goed gaat wat betreft de continuïteit van zorg, dat nu al kunnen zeggen. Als wij met elkaar over de voortgang praten, kan ik de Kamer zo goed mogelijk informeren over de stand van zaken bij de gemeenten, de continuïteit van zorg en de bevindingen van de transitieautoriteit. Zo kunnen we met elkaar beoordelen of het nou goed of niet goed gaat met de continuïteit van zorg. Als er informatie over contracten is, wil ik die ook bij de Kamer neerleggen. Ik houd natuurlijk niet in de gaten welke gemeenten met welke instellingen allemaal een contract hebben afgesloten. Wel hebben we met de VNG afgesproken dat ook op dit punt bijna maandelijks monitoring plaatsvindt. Ik ga er dan van uit dat de Kamer met mij voldoende informatie heeft om te kunnen beoordelen of de continuïteit verzekerd is.

Ik kom dan bij de motie op stuk nr. 365, waarin de regering verzocht wordt om de Transitie Autoriteit Jeugd beschikkingsbevoegdheid te geven op het gebied van de resterende frictiekosten, zorgcontinuïteit en het creëren van een visie. Ik denk dat we dit in het debat al hebben gewisseld. De transitieautoriteit is geen bestuursorgaan, wat voor het geven van een aanwijzing of beschikkingsbevoegdheid wel nodig is. De transitieautoriteit zal adviseren over de inkoop van hulp en zal organisaties adviseren over de bedrijfsvoering. Ook zal ze de beide staatssecretarissen informeren over de vraag of je nu niet op het punt bent dat je moet ingrijpen. Een bevoegdheid om interbestuurlijk op te treden jegens een gemeente komt echter toe aan het provinciebestuur of het Rijk. Overigens is het zo dat voor het toekennen van een dergelijke bevoegdheid een wetswijziging vereist is. Als we daarvoor de tijd nemen, is het alweer veel te laat. Dat lijkt mij geen goede zaak. Om die reden wil ik de motie dan ook ontraden.

In de motie op stuk nr. 366 wordt de regering verzocht om middelen aan te wenden om te voorkomen dat jeugdzorgmedewerkers onnodig worden ontslagen, en de Kamer hierover te informeren. Mevrouw Voortman zei ook al dat er nu allerlei besprekingen gaande zijn. Ik wil de Kamer zo snel mogelijk informeren over de stand van zaken van die besprekingen. Ik ga ervan uit dat mevrouw Voortman deze motie dan ook nog eens even in dat licht zou willen bekijken. Ik wil de motie in dit stadium ontraden, maar met de toezegging dat ik de Kamer zo snel mogelijk zal informeren over de resultaten van de begrotingsbesprekingen die onlangs hebben plaatsgevonden.

De voorzitter:

Kunt u preciezer zijn over wat zo snel mogelijk is? Is dat bijvoorbeeld voor het debat van volgende week?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zal zeker vóór het debat van volgende week zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Staatssecretaris Van Rijn:

De motie op stuk nr. 367 zal mijn collega van V&J beantwoorden.

Ik kom bij de motie-Bergkamp/Ypma op stuk nr. 368, waarin de regering wordt gevraagd om met een plan te komen voor de concrete uitwerking van de beoogde transformatie van de jeugdzorg. Ik heb behoefte om dat even te duiden. Wij hebben de Kamer een brief geschreven over de transformatie. De Kamer heeft daarover gezegd: mooi dat al deze projecten lopen, maar waar leiden die toe? Ik geloof dat de Kamer zelfs wat teleurgesteld was over het feit dat er wel in staat opgeschreven wat wij allemaal doen, maar niet wat wij willen bereiken. Toen ik de tekst van de motie las, had ik even wat aarzelingen. Een plan voor de concrete uitwerking van de beoogde transformatie moet natuurlijk vooral door de gemeenten worden opgesteld. Zij worden verantwoordelijk voor de jeugdzorg en zij zullen er dus voor moeten zorgen dat zij het beleid vormgeven voor wat zij met de jeugdzorg willen. Als ik de motie zo mag lezen dat ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid moet aangeven wat de beoogde doelen van de transformatie worden — en dus niet alleen de activiteiten weergeven, maar ook of het doel zo langzamerhand een beetje wordt bereikt — en ik dus een uitwerking maak van de transformatie en niet alleen maar van de projecten, en als ik de motie zo mag lezen dat vooral de gemeenten de plannen en het beleid moeten maken, dan acht ik de motie ondersteuning van beleid en laat ik het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Zo moet de motie van mevrouw Ypma en mij ook worden geïnterpreteerd.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik laat dan het oordeel aan de Kamer.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 369 van mevrouw Van der Burg die mij inderdaad plezier deed door te zeggen dat als de staatssecretaris een toezegging doet, zij er vertrouwen in heeft dat het ook gebeurt. Ik stel dat zeer op prijs en om die reden heb ik dan ook geen bezwaar tegen de motie. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik zal ook even netjes zijn naar mijn collega: het is inmiddels de motie-Van der Burg/Ypma.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 370, waarin de regering wordt verzocht om met een plan te komen voor het van werk naar werk begeleiden van jeugdhulpverleners. Ik wil daar een paar dingen over zeggen. Ik ben het met de indieners eens dat de betrokken partijen zich optimaal moeten inspannen om medewerkers die door de decentralisatie verandering van werkgelegenheid zullen krijgen, van werk naar werk te begeleiden. Ik wijs erop dat de bij het zorgakkoord betrokken partijen dat ook hebben beloofd. Zij hebben gezegd: wij doen uiterste inspanningen om gedwongen ontslagen te voorkomen en de mensen van werk naar werk te begeleiden. Door de regering is geld ter beschikking gesteld om tot sectorplannen te komen en jeugdzorg heeft daarvan gebruikgemaakt door een plan in te dienen dat inmiddels ook is gehonoreerd: er gaat 3,8 miljoen naar de jeugdsector. Ook zijn er eerder enkele andere projecten gestart die te maken hebben met goede opleidingen, het begeleiden van werk naar werk en om-, her- en bijscholing. Dat neemt niet weg dat ik bereid ben om met de VNG en de sector nog verder in gesprek te gaan en te kijken wat wij, bijvoorbeeld in het spoor van de uitvoering van de sectorplannen, nog meer kunnen doen om, voor alle initiatieven die er nu zijn en waarvoor ook al geld is uitgetrokken, een wat meer geregisseerde aanpak te maken. Ik heb daar eerder al een gesprek over gehad met zowel de VNG als de jeugdzorgsector. Ik wil de heer Van Nispen graag toezeggen dat ik daarmee wil voortgaan en dat ik met zowel de VNG als de sector in gesprek wil over de uitvoering van de sectorplannen, gericht op het behoud van zo veel mogelijk werkgelegenheid. De heer Van Nispen kan met deze toezegging de motie misschien nog eens bekijken.

De heer Van Nispen (SP):

Misschien wel, maar ik wil dat overleggen met mijn mede-indiener Kooiman.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dank u wel. Dat was mijn termijn.

De voorzitter:

Maar ik heb voor deze motie toch een oordeel van u nodig.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mijn verzoek is om de motie aan te houden, zodat ik bij de voortgangsrapportages kan rapporteren over de vraag: waar leidt het toe? Ik wil verder de toezegging doen dat ik bereid ben om met de VNG en de sector in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk behouden van banen in het licht van de sectorplannen. Dat wordt van mij gevraagd, dus om die reden zou ik willen zeggen: houd de motie aan. Of anders zou ik kunnen zeggen: de motie is overbodig.

De voorzitter:

Mijnheer Van Nispen, bent u bereid de motie aan te houden? We stemmen de volgende week twee keer, dus dat geeft de mogelijkheid om de motie altijd de keer erna in stemming te brengen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik zou toch graag willen overleggen met de mede-indiener. Dan kan ik altijd nog de motie aanhouden voor de stemmingen.

De voorzitter:

Dan kijk ik toch weer even naar de staatssecretaris wat betreft zijn beoordeling van de motie. Overbodig, oordeel Kamer of een negatief oordeel?

Staatssecretaris Van Rijn:

Volgens mij zijn we het eens over de intentie. Ik heb een toezegging gedaan. De indiener overweegt of hij de motie om die reden zou kunnen aanhouden. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

Oordeel Kamer. Dank u wel.

Daarmee is er een eind gekomen aan de beraadslaging. De stemmingen zullen … Pardon, hoe kan ik u over het hoofd zien, staatssecretaris Teeven! Excuses. Er zijn nog een aantal moties. Ik geef het woord aan de staatssecretaris van V en J.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik moet nog drie moties van commentaar voorzien. Dan kom ik allereerst op de motie van mevrouw Ypma op stuk nr. 362. Die betreft de vraag of bij een gebrek in de opvoeding binnenlandse adoptie een oplossing zou kunnen zijn. In het algemeen overleg heb ik geschetst dat er problemen bestaan rondom het afstammingsrecht. De motie vraagt te onderzoeken of die mogelijkheid er is in relatie tot het afstammingsrecht en om de optie van binnenlandse adoptie in de staatscommissie personen- en familierecht in te brengen. Welnu, daar heb ik geen bezwaar tegen. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook aan de Kamer. Ik vind het zelfs wel een goede oplossing omdat dan ook de bezwaren kunnen worden onderzocht die ik heb aangegeven in het algemeen overleg. Dan hebben we daar ook duidelijkheid over.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik vind deze motie nogal ver gaan. Volgens mij zijn het toch de ouders die beslissen over al dan niet adoptie. Wordt nu dan onderzocht of een soort omgekeerde adoptie mogelijk is? Ik vraag mij af of de PvdA daarop uit is. Ik vind eigenlijk dat de staatssecretaris wel gemakkelijk toezegt om dit te gaan onderzoeken, want als je het onderzoekt houd je ook de optie open dat je dit wilt. Wil de staatssecretaris dan niet meer uitsluitend de ouders laten beslissen over adoptie maar wil hij dat er ook vanaf de andere kant adoptie afgedwongen kan worden?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb het zo begrepen — dat hebben we ook in het algemeen overleg gewisseld — dat mevrouw Ypma erop doelt dat er problemen kunnen bestaan in de opvoeding waarbij zij de vraag opwerpt of er langs de weg van de pleegzorg niet meer mogelijkheden moeten zijn voor adoptie. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat ik op dat punt grote bezwaren zie, ook in relatie tot het afstammingsrecht, en dat er ook heel veel voor te zeggen valt om het afstammingsrecht niet op deze wijze te doorbreken. Je erft namelijk ook van je ouders. Dus ik heb ook de bezwaren aangegeven. Deze motie vraagt echter om dit punt neer te leggen bij de staatscommissie personen- en familierecht die ten aanzien van het meerhoofdig ouderschap, het meerhoofdig gezag en het draagmoederschap een aantal problemen rondom afstammingsrecht op dit moment aan het bekijken is. Ik denk dat het een redelijk verzoek in deze motie is om dat te onderzoeken. Dan krijgen we vanzelf daarover een rapport. Het standpunt van het kabinet is bekend, maar ik vind het niet onredelijk om dit verzoek in te brengen bij deze staatscommissie. Dat wil overigens niet zeggen of het wel of niet gaat gebeuren. We zullen eerst moeten afwachten wat de staatscommissie rapporteert. Daarna kom ik wel of niet terug naar de Kamer met deze optie.

Mevrouw Agema (PVV):

We onderzoeken ook niet hoeveel blaadjes er aan een madeliefje zitten. Ik bedoel: je laat dingen onderzoeken omdat je iets in een bepaalde richting wilt. De PvdA wil dus kennelijk de adoptie gaan omdraaien, in de zin dat dat het niet meer alleen vanuit de ouders kan, maar dat het ook afgedwongen kan worden vanuit jeugdhulptrajecten. Ik vind dat echt heel ver gaan. Als de staatssecretaris niet dat pad op wil, dan gaat hij dat toch niet laten onderzoeken?

Staatssecretaris Teeven:

Over meerhoofdig ouderschap en meerhoofdig gezag heb ik mij in het debat met mevrouw Bergkamp ook weleens uitgelaten over de wenselijkheid daarvan. We hebben ook weleens gewisseld of je drie ouders zou moeten hebben of niet. Daarvan hebben we afgesproken om dat in te brengen in die staatscommissie om dat te onderzoeken. Rondom draagmoederschappen lopen soortgelijke vraagstukken. Bij uitstek deze staatscommissie is ervoor geschikt om dat te onderzoeken. Dit is nu echt iets wat je niet eventjes op een achternamiddag in twee Kamers moet beslissen. Je moet er heel goed over nadenken of je dat wel of niet wilt. Volgens mij is dit niet een kwestie van het blokkeren van iets maar een kwestie van goed onderzoeken en afwachten wat deskundigen hiervan vinden.

De voorzitter:

Ik wilde voorkomen dat u met elkaar in discussie ging, maar u mag natuurlijk wel een vraag stellen aan de bewindspersoon, mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Sorry dat mijn non-verbale houding niet spoorde met mijn opzet. Ik heb namelijk een vraag aan de staatssecretaris van V en J. Kan de Kamer de opdrachtwijziging zien? Als iets wordt toegevoegd aan de opdracht, lijkt het mij wel goed dat de Kamer dat te zien krijgt.

Staatssecretaris Teeven:

Zeker. Ik wacht het oordeel van de Kamer over de motie af. Als dit leidt tot instemming van de Kamer, zal ik de wijziging van de opdracht aan beide Kamers van de Staten-Generaal, dus ook aan de Eerste Kamer, doen toekomen in dezelfde opzet.

In de motie van mevrouw Ypma en de heer Voordewind wordt de regering verzocht om helderheid te scheppen voor de sector en om wél een familiegroepsplan per 1 januari 2015, maar nog onderzoek naar de methode. Over de methode hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld. Daarvoor lopen de 550 pilots. Ik heb gezegd dat 1 juli 2015 het moment is. Dat laat echter onverlet dat ook nu al veelvuldig een netwerkberaad kan worden ingezet, zeker in het vrijwillig kader. Dat komt ook veel voor op dit moment, ongeacht het feit of er een wettelijke bepaling is of niet. Na 1 januari 2015 blijft dit zo. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 357 verzoeken de heren Voordewind en Van der Staaij de regering om in overleg met de VNG maatregelen te treffen om de continuïteit van de landelijk werkende instellingen te waarborgen. Het is belangrijk om te constateren dat er over de definitie van het begrip "landelijk werkende instellingen" onduidelijkheid is. Het is daarom goed om vast te stellen welke aanbieders daaronder kunnen worden verstaan. Het kunnen zorgaanbieders zijn die op landelijk en bovenregionaal niveau zeer specialistische zorg aanbieden voor jongeren of volwassenen. Ik heb een aantal van de vertegenwoordigers daarvan de afgelopen weken gesproken. Het kunnen ook landelijke aanbieders zijn op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het kunnen ook landelijke instellingen zijn die zich richten op specifieke doelgroepen, zoals cliënten met lichamelijke en verstandelijke beperkingen of een specifieke geloofsovertuiging. Ik stel daarom voor om te spreken van landelijke of bovenregionaal werkende aanbieders die specifieke zorg leveren dan wel zich op specifieke doelgroepen richten. In het algemeen overleg van 3 april heb ik ook aangegeven dat ik, in lijn met de in de senaat aangenomen motie-Kuiper, gesprekken zal voeren met enkele van deze instellingen over hun zorgen over de voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. Die gesprekken zijn inmiddels afgerond. Daarin is een aantal oplossingsrichtingen verkend, waaronder bijvoorbeeld een landelijk transitiearrangement of een modelovereenkomst die door de VNG wordt ontwikkeld. Voor beide instrumenten heeft de VNG een lijst aangelegd van instellingen die daarvoor in aanmerking komen. De collega en ik zullen in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en haar vragen om de instrumenten, waar mogelijk, uit te breiden voor andere landelijke of bovenregionaal werkende aanbieders. Ik laat, voorzitter, in dat kader het oordeel over de motie aan uw Kamer, maar u zult begrijpen dat het de buitengewone aandacht van het kabinet heeft om dit te regelen, ook in het licht van de eerder in de senaat aangenomen motie-Kuiper.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Als ik de motie goed lees, is het verzoek om de continuïteit van deze instellingen te waarborgen. Geven de staatssecretarissen aan dat Fier Fryslân en De Bocht, al die instellingen, zich geen zorgen meer hoeven te maken over hun voorbestaan? Bureau Jeugdzorg valt bijvoorbeeld niet onder de definitie. Ik ben toch in verwarring hoe de Kamer de term "continuïteit waarborgen" moet interpreteren. Anders zou het ook een financiële consequentie meebrengen.

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal een poging doen om de verwarring bij mevrouw Bergkamp weg te nemen. Dat lijkt mij heel verstandig. In deze motie wordt gevraagd om de continuïteit van zorg van deze instellingen te waarborgen. Dat staat in de motie en dat is ook toegevoegd. Het gaat niet om de continuïteit van de instellingen, maar om de continuïteit van de zorg die wordt geboden. De instellingen bevinden zich soms in één regio, maar krijgen aanbod vanuit het gehele land. In de praktijk blijkt het voor de instellingen buitengewoon ingewikkeld om met iedereen contracten te sluiten. Daar ziet het op. Het gaat om de continuïteit van de zorg van deze instellingen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat is dan in ieder geval helder. Zit daar nog een financiële consequentie aan vast? Kunnen wij als Kamer een lijst zien met de organisaties die hieronder vallen? Dat is belangrijk bij de afweging. Vallen Fier Fryslân en De Bocht hieronder? Ik kan mij dat goed voorstellen, want het zijn organisaties die belangrijk werk doen.

Staatssecretaris Teeven:

Wat in deze motie staat, zullen we gaan doen. Ik heb dat daarnet ook al gezegd. Wij zullen met de VNG over de lijst in overleg treden. Die zullen wij dan, zo mogelijk, ter kennis brengen van de Kamer.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik vraag mij inderdaad af hoe ver dit strekt. Er staat geen enkele financiële beperking in. Daar zou ik de staatssecretaris toch wel over willen horen. Wat betekent dit voor de transformatie waar wij allemaal naartoe willen? Als de staatssecretaris zegt dat de continuïteit van zorg per definitie gewaarborgd wordt — eerst werd gesproken van "instellingen" — dan hebben wij straks wel een probleem. Hoe gaan wij dit afbakenen om te voorkomen dat het leidt tot het overeind houden van instellingen die half leeg staan? Laat ik het beestje maar bij de naam noemen.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is heel belangrijk. Daarom moeten wij ook spreken over de continuiteit van zorg. Het probleem heb ik aangegeven. Ik heb met een aantal vertegenwoordigers van dit soort instellingen gesproken. Die oproep was aan mij gedaan vanuit de senaat. Ik heb de motie-Kuiper in die zin uitgevoerd. Dan loop je ertegen aan dat er instellingen zijn die in één regio zijn gevestigd en die nagenoeg 100% bezetting hebben, maar die met wel twaalf tot dertien regio's afspraken moeten maken. Dan komt het wel voor dat kinderen die in Friesland of Overijssel wonen, in de regio Zuid-Holland-Zuid in zo'n instelling worden opgenomen. Het is voor die instellingen buitengewoon ingewikkeld om over die dertien of veertien regio's contracten te sluiten, niet omdat gemeenten onwillig zijn, maar omdat gemeenten zeggen: wij hebben wellicht een aantal kinderen die daar worden opgenomen. Het is niet zo dat de staatssecretaris en ik zeggen: al die instellingen moeten overeind blijven. Daar zijn verschillende gedachten over, maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom hoe wij er in overleg met de VNG voor zorgen dat wij in staat zijn die contracten in die regio's naar die landelijk werkende instellingen toe te geleiden, zodat een vorm van maatwerk kan worden geleverd. Dit is allemaal in lijn met de in de senaat aangenomen motie-Kuiper.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wij hebben hier natuurlijk uitgebreid over gesproken bij de wetsbehandeling. Die landelijke arrangementen zijn voor een aantal instellingen nodig. Ik stel de vraag anders. Wat regelt deze motie anders of meer dan wij in de wetsbehandeling met elkaar hebben afgesproken? Toen hebben wij afgesproken dat er continuïteit van zorg moet zijn. Het kan niet zo zijn dat gemeenten zaken niet inkopen, waardoor er geen specialistische zorg is. Wat is er met deze motie anders dan wij al hadden afgesproken?

Staatssecretaris Teeven:

Ik zie deze motie als een uiting van zorg die ik eerder heb gehoord bij het debat over de wet. Ik herinner aan de motie van de heer Voordewind die niet door de Kamer is aangenomen. Een soortgelijke motie in de senaat is wel aangenomen. Deze motie ligt in het verlengde daarvan. In de motie-Kuiper wordt een zorg tot uitdrukking gebracht. Mijn collega en mij is in het overleg met landelijk werkende instellingen die bovenregionale gespecialiseerde zorg verstrekken, gebleken dat het heel ingewikkeld is om die contracten zonder modellen af te sluiten. Wij zijn druk bezig om hieraan invulling te geven. De opdracht lag er al vanuit de motie-Kuiper. Ik zie dit eigenlijk als een bevestiging van een opdracht die er al lag vanuit de senaat. Ik kijk even naar de heer Voordewind en ik zie hem knikken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het gaat de staatssecretaris om helderheid over de continuïteit van zorg. Waar ik bang voor ben, is dat er een prikkel komt om hier vooral bij te horen. Die lijst van instellingen, die zorgvuldig door de VNG is opgesteld, zou hierdoor te uitgebreid worden. Is de staatssecretaris dat met mij eens en vindt hij ook dat die lijst beperkt moet blijven?

Staatssecretaris Teeven:

Die lijst zal ongetwijfeld zorgvuldig door de VNG zijn opgesteld. Zoals de staatssecretaris en ik vanuit de rijksverantwoordelijkheid zaken zorgvuldig proberen te doen, probeert de VNG dat vanuit gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar dat betekent niet dat er nooit omissies in kunnen zitten of dat er geen problemen kunnen ontstaan. Mij is de afgelopen weken in het overleg met het veld gebleken dat zeer goed werkende instellingen die op zich nagenoeg 100% bezetting hebben en waar ook vraag is naar het aanbod, moeite hebben om met alle regio's zaken te doen. Stel dat je 41 regio's hebt, bijvoorbeeld een instelling in Zuid-Holland, en dat je kinderen uit 13 à 14 regio's hebt. Er zijn er wel meer, maar dat zijn dan enkele kinderen; het grootste gedeelte van je omzet komt uit 14 regio's. Dan is het heel belangrijk dat wij bekijken hoe wij dat soort problemen kunnen oplossen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Is de staatssecretaris het wel met mij eens dat de gemeenten alle financiering en alle verantwoordelijkheid krijgen in de jeugdzorg en dat wij geen instellingen landelijk blijven financieren?

Staatssecretaris Teeven:

Zeker, mevrouw Ypma heeft daar helemaal gelijk in.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Waarmee alsnog een einde is gekomen aan de beraadslaging. Stemming over de ingediende moties zal plaatshebben komende dinsdag.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven